• No results found

Fenologisch en faunistisch onderzoek over boomgaardinsekten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fenologisch en faunistisch onderzoek over boomgaardinsekten"

Copied!
234
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

OVER BOOMGAARDINSEKTEN

W I T H A SUMMARY

PHENOLOGICAL A N D FAUNISTIC INVESTIGATIONS ON ORCHARD INSECTS

ONDER REDACTIE VAN

H. J. DE FLUITER

INSTITUUT VOOR PLANTENZIEKTENKUNDIG ONDERZOEK, WAGENINGEN

P. H. VAN DE POL

PLANTENZIEKTENKUNDIGE DIENST, WAGENINGEN

J. P. M. WOUDENBERG

KONINKLIJK NEDERLANDS METEOROLOGISCH INSTITUUT, DE BILT

(4)

Meded.nr. 349 van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) Meded.nr. 139 van de Plantenziektenkundige Dienst (P.D.)

Meded. en Verh. nr. 83 van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (K.N.M.I.) De in deze publikatie beschreven onderzoekingen werden afgesloten op 1 september 1961

(5)

1 INLEIDING H . J . DE F L U I T E R 1

A. F E N O L O G I S G H O N D E R Z O E K 5

2 L E V E N S W I J Z E E N O N T W I K K E L I N G S C Y C L U S V A N D E L E P I D O P T E R A , D I E B I J D E

WAARNEMINGEN BETROKKEN ZIJN 7 2.1 Enarmonia pomonella L D . J . DE J O N G 7

2.2 Adoxophyes reticulana Hb id. 7 2.3 Cacoecia rosana L id. 9 2.4 Andere Tortricidae id. 10 2.5 Ortho slasoorten id. 11 2.6 Autographa gamma L B. J . LEMPKE 14 2.7 Andere Noctuidae G. HOUTMAN en P. H . VAN DE P O L 14

S u m m a r y 15 Literatuur 15 3 M E T H O D I E K EN TECHNIEK BIJ H E T FENOLOGISCH ONDERZOEK 18

3.1 Methoden ter bepaling van de vluchten 18 3.1.1 Berekening D . J . DE J O N G 18

3.1.2 Lokstoffen id. 19 3.1.3 Kooien id. 19 3.1.4 V a n g b a n d e n en depots id. 21 3.1.5 Draaiende netten id. 22 3.1.6 Primitieve vanglampen id. 22 3.1.7 Elektrische vanglampen P. H . VAN DE P O L 22 3.1.7.1 Beginsel, w a a r o p de werking berust id. 23 3.1.7.2 Toetsing van de theorie van ROBINSON op begroeide terreinen . . . id. 23 3.1.7.3 Invloed van het type v a n g l a m p op het vangresultaat id. 25 3.1.7.4 Invloed van het type lichtbron op het vangresultaat id. 26 3.1.7.5 Invloed van de plaats van de v a n g l a m p op het vangresultaat . . . id. 29

3.2 Terugvangsten van gemerkte vlinders 33 3.2.1 M e t h o d i e k G. VAN ROSSEM en C. F. VAN DE BUND 33

3.2.2 Resultaten id. 35

S u m m a r y 37 Literatuur 38 4 INVLOED VAN WEERFACTOREN OP DE ONTWIKKELING EN DE ACTIVITEIT VAN DE

L E P I D O P T E R A , DIE BIJ H E T ONDERZOEK BETROKKEN ZIJN 41

4.1 Enarmonia pomonella L 41 4.1.1 Invloed van het licht D . J . DE J O N G 41

(6)

4.1.2.2 D u u r van het larvestadium id. 47 4.1.2.3 Tijdstip van verpoppen en de d u u r van het popstadium J . J . POST

en D . J . DE J O N G 47 4.1.2.4 Levensduur en gedrag v a n de vlinders . . D. J . DE J O N G en J . J . POST 56 4.1.3 Invloed van andere weerfactoren D. J . DE J O N G 63

4.2 Adoxophyes reticulana Hb 64 4.2.1 Invloed van het licht D . J . DE J O N G 64

4.2.2 Invloed van de t e m p e r a t u u r id. 64 4.2.2.1 D u u r van het eistadium id. 64 4.2.2.2 D u u r van het larvestadium id. 66 4.2.2.3 D u u r van het popstadium id. 67 4.2.2.4 Levensduur en gedrag van de vlinders . D . J . DE J O N G en J . J . POST 69 4.2.3 Invloed van andere weerfactoren D. J . DE J O N G 72 4.2.4 Invloed van het weer op het verloop van de vlucht id. 73

4.3 Cacoecia rosana L 76 4.3.1 Invloed van de t e m p e r a t u u r op de d u u r van het eistadium D . J . DE J O N G 76

4.3.2 Invloed van de wind op het vliegen id. 76

4.4 Orthosia-soorten 76 4.4.1 Invloed van de t e m p e r a t u u r D. J . DE J O N G 76

4.4.1.1 D u u r van het eistadium id. 76 4.4.1.2 D u u r van het larvestadium id. 79 4.4.1.3 Levensduur en het gedrag van de vlinders id. 80 4.4.2 Invloed v a n het licht id. 81 4.4.3 Invloed van andere weerfactoren id. 81

S u m m a r y 81 Literatuur 83 5 FENOLOGISCHE GEGEVENS OVER DE BIJ H E T ONDERZOEK BETROKKEN L E P I

-DOPTERA 85 5.1 Tortricidae 87 5.1.1. Algemeen A. VAN FRANKENHUYZEN en D . J . DE J O N G 87

5.1.2 E n a r m o n i a pomonella L id. 89 5.1.2.1 Vergelijking v a n de vluchten op verschillende plaatsen in de j a r e n 1954

t / m 1958 id. 89 5.1.2.2 Vergelijking v a n de vluchten te Goes in de j a r e n 1953 t / m 1958 . . id. 95 5.1.2.3 Vergelijking van de perioden van eiafzetting in de j a r e n 1954 t / m 1958 97 5.1.3 Adoxophyes reticulana H b id. 98 5.1.3.1 Vergelijking v a n de vluchten op verschillende plaatsen in de j a r e n 1954

t / m 1958 id. 98 5.1.3.2 Vergelijking van de vluchten te Goes in de j a r e n 1953 t / m 1958 . . id. 106 5.1.4 Cacoecia rosana L id. 109 5.1.5 Andere Tortricidae id. 109

(7)

en 1956 id. 109 5.1.5.2 Vergelijking v a n d e v l u c h t e n te Goesin de j a r e n 1953 t / m 1958 . . id. 113 5.1.5.3 Vergelijking van de vluchten v a n de verschillende soorten te Goes in 1958 116

5.2 Noctuiiae 119 5.2.1 Algemeen A. VAN FRANKENHUYZEN en D . J . DE J O N G 119

5.2.2 Orthosia-soorten id. 119 5.2.2.1 Vergelijking v a n de vluchten op verschillende plaatsen in de j a r e n 1957

en 1958 id. 123 5.2.2.2 Vergelijking v a n de vluchten v a n de verschillende soorten te Stein in de

j a r e n 1957 en 1958 id. 126 5.2.3 A u t o g r a p h a g a m m a P. H . VAN DE P O L 128 5.2.3.1 Vergelijking v a n de vluchten op verschillende plaatsen in de j a r e n 1954

t / m 1958 id. 128 5.2.4 A n d e r e N o c t u i d a e C. F . VAN DE BUND en G. HOUTMAN 130 5.2.4.1 Vergelijking v a n de vluchten v a n enige talrijk voorkomende Noctuidae

te Wageningen en te H o o r n in de j a r e n 1954 t / m 1956 id. 132 5.2.4.2 Invloed v a n milieufactoren id. 133

S u m m a r y 138 Literatuur 139 6 KLIMATOLOGISCHE GEGEVENS EN METEOROLOGISCHE OMSTANDIGHEDEN IN

BOOMGAARDEN 140 6.1 Klimatologische beschrijving van Nederland voor zover van belang voor de bij het

onder-zoek betrokken Lepidoptera J . P. M . WOUDENBERG 140 6.1.1 T e m p e r a t u u r id. 140 6.1.2 Vochtigheid id. 147 6.1.3 Zonneschijn id. 148 6.1.4 Windsnelheid id. 151 6.1.5 Neerslag id. 152 6.2 Synchronisme van de temperatuur J . J . P O S T 153 6.3 Specifieke omstandigheden in boomgaarden en hun omgeving J . P. M . WOUDENBERG 155

S u m m a r y 166 7 H E T W E E R IN DE J A R E N 1953 T/M 1957 J . P . M . W O U D E N B E R G 168

8 SAMENVATTING VAN D E RESULTATEN VAN H E T FENOLOGISCH ONDERZOEK EN HUN

BETEKENIS VOOR DE PRAKTIJK 173 8.1 Samenvatting van de resultaten van het onderzoek H . J . DE FLUITER 173

8.2 De betekenis van het onderzoek voor de praktijk id. 179

(8)

9 FAUNISTISCHE EN FENOLOGISCHE WAARNEMINGEN MET BETREKKING TOT

LANG-POOTMUGGEN (DlPTERA, T I P U L I D A E ) B R . T H E O W A L D 187

9.1 Inleiding 187 9.2 Overzicht van de gevangen soorten 188

9.3 Invloed van de weersomstandigheden op de activiteit van Tipulidae 192

9.3.1 T e m p e r a t u u r 192 9.3.2 Maanfase 195 9.3.3 Bewolking 198 9.3.4 Regen 199 9.3.5 Wind 200 9.4 Betekenis van vangsten met kunstlicht 200

S u m m a r y 201 Literatuur 202

10 FAUNISTISCHE EN FENOLOGISCHE WAARNEMINGEN MET BETREKKING TOT WANTSEN (HEMIPTERA, HETEROPTERA) J . J . M E U R E R 203

10.1 Inleiding 203 10.2 Overzicht van de gevangen soorten 203

10.3 Beschouwing van de vangsten 207

S u m m a r y 207 Literatuur 207

11 FAUNISTISCHE EN FENOLOGISCHE WAARNEMINGEN MET BETREKKING TOT MACROLEPIDOPTERA P. H . VAN DE P O L 209

11.1 Inleiding 209 11.2 Aanvullingen op de families Motodontidae tot en met Geometridae met betrekking tot

verschillende plaatsen en vangdata 210 11.3 Aanvullingen op de door VAN DE BUND (1956) gepubliceerde gegevens met

be-trekking tot Wageningen 214 WA Beschouwing van de vangsten 215

S u m m a r y 215 Literatuur 215

12 FAUNISTISCHE EN FENOLOGISCHE WAARNEMINGEN MET BETREKKING T O T MICROLEPIDOPTERA J . H . K Ü C H L E I N en G. H E L M E R S 217

12.1 Inleiding 217 12.2 Overzicht van de gevangen soorten 217

12.3 Beschouwing van de vangsten 224

S u m m a r y 226 Literatuur 226

(9)

1. I n t r o d u c t i o n H . J . D E FLUITER 1

A. PHENOLOGICAL INVESTIGATIONS 5

2.1 - 2.7 Biology a n d development of the Lepidoptera concerned

D . J . DE J O N G , B. J . L E M P K E , G. H O U T M A N a n d P . H . VAN DE P O L 7 3.1 Methods for phenological observations

D . J . D E J O N G a n d P. H . VAN D E P O L 18 3.2 Recaptures of marked L e p i d o p t e r a . . . G. VAN ROSSEM a n d C. F . VAN DE BUND 33 4.1 - 4.4 Influence of weather on t h e development a n d activity of the

Lepidop-tera concerned D . J . DE J O N G a n d J . J . POST 41 5.1 - 5.2 Phenological d a t a on the Lepidoptera concerned

A . VAN FRANKENHUYZEN, D . J . D E J O N G , P. H . VAN D E P O L , C. F . VAN

DE BUND a n d G. H O U T M A N 85 6.1 - 6.3 Climatic d a t a a n d meteorological circumstances in orchards . . . .

J . P. M . W O U D E N B E R G a n d J . J . POST 140 7 T h e weather in t h e years 1953-1957 J . P. M . WOUDENBERG 168 8 S u m m a r y of the results of the phenological investigations a n d their practical

application H . J . DE FLUITER 173

B. FAUNISTIC OBSERVATIONS 185

9 Faunistic a n d phenological observations on Tipulidae . . B R . T H E O W A L D 187 10 Faunistic a n d phenological observations on bugs J . J . M E U R E R 203 11 Faunistic a n phenological observations on macrolepidoptera

P. H . VAN DE P O L 209 12 Faunistic a n d phenological observations on microlepidoptera

(10)

Rupsen van verscheidene vlindersoorten vormen in Nederland in de appel- en

pere-cultuur een ernstige bedreiging voor het verkrijgen van een gaaf produkt voor de

afzet in binnen- en buitenland. Hoewel de aantasting door zaagwespen

(Hoplo-campa-soorten) het uiterlijk van appels en peren sterk kan ontsieren, zijn ook de

rupsen van de kleine wintervlinder (Operophtera brumata L.), van voorjaarsuilen

( Orthosia-soorten) en van verscheidene bladrollersoorten (Tortricidae) in Nederland

algemene beschadigers van deze vruchten.

Voor een rationele bestrijding van een schadelijk insekt is het noodzakelijk dat

men goed bekend is met zijn ontwikkelingscyclus en levenswijze. Voor het bepalen

van de juiste tijdstippen, waarop men tot bestrijding moet overgaan, dient men goed

op de hoogte te zijn van zijn fenologie. Want daardoor kunnen de tijdstippen

vast-gesteld worden, waarop de stadia in de ontwikkelingscyclus van het schadelijk

organisme, die voor bestrijding toegankelijk zijn, in de boomgaard verschijnen of

aanwezig zijn.

Wij weten voorts, dat bij insekten het weer - en daarvan vooral de factor

tem-peratuur - een belangrijke invloed uitoefent zowel op de snelheid van hun

ont-wikkeling als op hun gedrag en activiteit. Een goede kennis van de invloed van de

temperatuur op de levensverrichtingen van de schadelijke organismen is daarom

voor de bestrijding van groot belang.

Moeilijkheden, welke zich in ons land in de fruitteelt voordeden bij de rationele

bestrijding van de belangrijkste bladrollers, te weten de fruitmot (Enarmoniapomonella

L.) en de vruchtbladroller (Adoxophyes retiadana H B . ) , waren aanleiding tot een

nauwere coördinatie van het onderzoek, dat naar hun ecologie en fenologie werd

ingesteld door onderzoekers van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek

(I.P.O.), het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (K.N.M.I.) en de

Plantenziektenkundige Dienst (P.D.) in samenwerking met de

Rijkstuinbouwvoor-lichtingsdienst (R.T.V.D.). Deze coördinatie van het onderzoek vond in 1952 plaats

binnen het kader van de 'Studiegroep Insektenfenologie' van de 'Studiekring voor

Ecologie en Fenologie' van het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschap.

Het doel van het onderzoek was :

1. de ontwikkeling van een methodiek, waarmede de vluchten van de fruitmot

(Enarmonia pomonella L.),de vruchtbladroller (Adoxophyes reticulana H B . ) , d e

voor-jaarsuilen (Orthosia-soorten) en andere in boomgaarden voorkomende

vlinder-soorten, die in de schemering of gedurende de nacht vliegen, nauwkeurig

vast-gesteld konden worden,

2. het opsporen van het verband tussen de temperatuur en het inzetten en het beloop

van de vluchten,

3. het opsporen van betrouwbare criteria voor het vaststellen van de tijdstippen,

waarop de chemische bestrijding moet worden ingezet en uitgevoerd.

(11)

FIG. 1 Meteorological stations and localities with light traps

De Commissie v a n technische leiders v a n de Studiegroep voor Insektenfenologie gaf leiding a a n dit onderzoek. Zij was als volgt samengesteld: dr. H . J . DE FLUITER,

ir. P . H . VAN DE P O L , ir. W . P. N . VLASVELD en dr. J . P. M . W O U D E N B E R G . De heer

(12)

vaststellen van het begin en het beloop van de vlindervluchten de beste resultaten gaf, werd een onderzoek ingesteld n a a r het type vanglamp, d a t het beste aan het gestelde doel zou beantwoorden. T o e n dit type gevonden was, werd over het gehele land een net van waarnemingsposten gelegd. Deze posten als ook de plaatsen, w a a r de meteorologische waarnemingen zijn verricht, zijn weergegeven in fig. 1. U i t de vangsten van de verschillende ylindersoorten op deze posten werden per soort vluchtgrafieken geconstrueerd. Dçze gaven een indruk van intensiteit, d u u r en be-loop v a n d e vluchten.

Al spoedig bleek, dat in de perioden, waarin de vlindervluchten optreden, niet alle avonden even geschikt zijn voor vliegen. D a a r het belangrijk was om te weten welke factoren hierop invloed hebben, werd hiernaar een onderzoek ingesteld. Hier-uit bleek, dat de t e m p e r a t u u r een grote invloed heeft op het begin en de grootte van de vlindervlucht. Uit de verzamelde gegevens bleek duidelijk, dat bepaalde avonden zeer gunstig waren voor het optrçden v a n vlindervluchten, terwijl andere duidelijk ongunstig waren. Dit leidde tot een onderzoek n a a r de factoren, die invloed zouden kunnen uitoefenen op het al of niet optreden van vlindervluchten. Naast de factoren licht en t e m p e r a t u u r werden ook de factoren wind en regenval in beschouwing geno-men. Uit dit onderzoek bleek dat vooral de t e m p e r a t u u r bepaalt of er vluchten zullen plaatsvinden; wind en regenval beïnvloeden d a a r n a de intensiteit van de vlucht. Dit resultaat leidde tot een onderzoek, d a t tot doel h a d na te gaan of er criteria opge-steld konden worden voor 'avonden met sterke vlucht', 'avonden met matige vlucht' en 'avonden zonder vlucht'. De t e m p e r a t u u r bij zonsondergang bleek als criterium voor de onderscheiding van dezje categorieën van avonden zeer goed bruikbaar. Behalve op het vliegen van de vli aders bleek de t e m p e r a t u u r ook van grote invloed te zijn op het leggen van eieren door de fruitmot (E. pomoneüa) en de vruchtbladroller (A. reticulana). Dit verband werd aok onderzocht. Er werd gevonden dat hoofdzake-lijk de t e m p e r a t u u r gedurende de avondschemering de mate, waarin 's avonds eieren worden gelegd, bepaalt.

O p deze wijze is t.a.v. fruitmot en vruchtbladroller de beschikking verkregen over betrouwbare criteria voor het voorspellen van de m a t e van vliegen en leggen van eieren. O p basis van deze criteria \ an thans nagegaan worden welke avonden 'gunstig' zijn voor vlucht en eiafzetting; aan de h a n d d a a r v a n kan men de juiste tijdstippen voor de bestrijding bepalen.

H e t spreekt vanzelf, dat met dej vanglampen nog vele andere insekten dan de boven-genoemde schadelijke fruitinsekten werden gevangen. Daardoor werden bij dit onderzoek ook nog belangrijke gegeverts verzameld betreffende de vluchten van de g a m -ma-uil (Autographa gamma L.), een vlinder, die o.m. binnen het kader van het trek-vlinderonderzoek de a a n d a c h t der entomologen heeft. M a a r ook omtrent de nach-telijke verplaatsingen van andere uilvlinders (Noctuidae), v a n langpootmuggen (Tipulidae), wantsen (Heteroptera) en vele macro- en microlepidoptera werden talrijke belangwekkende gegevens verkregen. D a a r zij ter completering v a n het 'vanglamponderzoek' waardevol zijn, hebben wij gemeend ook deze gegevens in deze

(13)

de 'Uyttenboogaart-Eliasen Stichting'.

Behalve vele gegevens omtrent insekten in boomgaarden, vindt m e n in deze publi-katie ook gegevens, die betrekking hebben op het klimaat van onze boomgaarden en op specifieke omstandigheden in en in de omgeving van boomgaarden. Voorts is ook een klimatologische beschrijving van Nederland opgenomen voor zover van belang voor het onderzoek over de betrokken Tortricidae alsmede een overzicht van het weer in Nederland in de j a r e n 1953 t/m 1957.

A a n alle medewerkers a a n dit onderzoek w o r d t hier d a n k gebracht voor h u n bijdragen.

T e n slotte zij opgemerkt dat deze publikatie tot stand is gekomen dankzij de samenwerking tussen het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, het K o -ninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Plantenziektenkundige Dienst, de 'Uyttenboogaart-Eliasen Stichting' en het C e n t r u m voor Landbouwpublikaties en L a n d b o u w d o c u m e n t a t i e (Pudoc).

(14)
(15)
(16)

DE L E P I D O P T E R A , D I E BIJ DE W A A R N E M I N G E N

B E T R O K K E N ZIJN

2.1 ENARMONIA POMONELLA L.

De fruitmot komt voor in Eurazië, Australië, en Zuid-Afrika en Noord-Amerika. I n ons land ontwikkelt zij een volledige eerste en een gedeeltelijke tweede generatie. V a n d e rupsen v a n d e eerste generatie verpopt meestal niet meer d a n

1 à 2 % nog hetzelfde j a a r .

D e volwassen rups overwintert in een cocon in de boomschors; hij verpopt in h e t voorjaar, w a a r n a de imagines, afhankelijk v a n de weersgesteldheid, van half mei af kunnen verschijnen. D e vlinders vliegen op w a r m e avonden in de schemering. D e vlucht d u u r t voort tot in september. Paring vindt volgens onze waarnemingen als regel des avonds plaats ; zij d u u r t voort tot in de nacht. O o k in de ochtend en m i d d a g werden echter wel copulerende paartjes waargenomen.

De fruitmot vliegt en legt zijn eieren bij voorkeur op enige hoogte in de

boom-kruin (WOODSIDE, 1944; RICHARDSON & DU CHANOIS, 1950 a en b ) . Z E C H (1955)

ver-klaart hiermede, d a t hij op 12 m hoogte meer 9 9 (29)1 % ) ving d a n o p 1,5 m hoogte ( 1 8 , 7 % ) . D e 9 9 worden volgens WILDBOLZ (1958) bij h e t opzoeken v a n de plaatsen, w a a r de eieren gelegd worden, geleid door geurprikkels.

De vlinders, die in het voorjaar uit de poppen verschijnen, leggen eieren, w a a r u i t de rupsen v a n de eerste generatie voortkomen. Hiervan verpopt zich een gedeelte nog vóór h e t begin v a n augustus. Deze p o p p e n leveren d e vlinders v a n d e tweede gene-ratie o p . D e overige rupsen gaan in d i a p a u z e ; zij overwinteren als volwassen rups. De eieren worden afzonderlijk gelegd op bladeren en vruchten. D e rupsen, die v a n j u n i tot september verschijnen, dringen spoedig via de kelkholte d a n wel op andere

plaatsen in de vruchten binnen. Zij mineren dikwijls nog even onder de vruchtschil, waarbij d a n de z.g. 'sting' ontstaat. Volgens MINKIEWICZ (1939) boren de meeste rupsen zich a a n de zijkant van de vrucht n a a r binnen. D e ervaringen hieromtrent zijn echter, ook in Nederland, niet eensluidend. Zij dringen door tot in h e t klokhuis, w a a r de pitten leeg gegeten worden. D e 'wormstekige' vrucht valt vaak voortijdig af en is waardeloos.

Behalve appels worden ook peren aangetast; de aantasting is voorts ook bekend

v a n walnoot (ROESSLER, 1953, D u i t s l a n d ; M I C H E L B A C H E R , 1950 en MICHELBACHER &

GONZALES, 1959 in Californie) ; ADKIN (1931) kweekte de fruitmot op uit meloen.

2.2 ADOXOPHYES RETICULANA H B .

De vruchtbladroller is volgens V A N ROSSEM (1948) in 1939 voor het eerst in ons land aangetroffen en wel in de Hoekse W a a r d .

(17)

schadelijk boomgaardinsekt optreedt.

Volgens SOENEN (1947) geldt dit laatste ook voor België. D e plaag komt vooral voor op appel en peer. I n ons land vond een snelle uitbreiding v a n de plaag plaats

( D E J O N G , 1951), eerst in h e t zuidwesten (Zeeland) doch spoedig ook in andere delen van ons land. E r werd ernstige schade aangericht.

De plaag verspreidde zich in West-Europa schijnbaar vanuit Nederland en België. N a enkele j a r e n werd het insekt ook uit West-Duitsland als plaag vermeld en wel uit het Rijngebied en uit de omgeving v a n de Bodensee. BENDER (1952) heeft de soort d a a r reeds in 1949 opgemerkt.

Schade a a n de vruchten werd ook vermeld uit Zuid-Tirol (SCHNEIDER, 1949) en

sedert 1950 ook uit E n g e l a n d (GROVES 1951, 1952; HUGGINS, 1953; HARDMAN, 1953;

MASSÉE, 1956).

Intussen was de plaag ook opgetreden in andere delen v a n Duitsland ( Z E C H , 1955; STEINHAUSEN, 1954), in Zwitserland ( G E I E R , 1953), in Oostenrijk en in H o n -garije (REICHART, 1953). H e t insekt is ook aangetroffen in Frankrijk en D e n e m a r k e n ; de vruchtbladrollerplaag is n u in een groot gedeelte v a n E u r o p a bekend.

Hoewel A. reticulana uit Midden- en Oost-Europa, zomede uit Azië reeds lang be-kend is, is deze vlindersoort in Rusland (Noord-Kaukasus) voor het eerst in 1936 als plaag op vruchtbomen opgetreden (TYAMENEVA, 1937). H e t verspreidingsgebied v a n A. reticulana omvat ook India en China (A.fasciata (WALSINGHAM, 1900), zie BRAD-LEY, 1952).

De vruchtbladroller is zeer polyfaag. D e meeste Rosaceae zijn goede voedsel-planten, m a a r de rupsen zijn ook gevonden op els, populier, wilg, liguster en sering ( V A N M A R L E , 1952; M O E N S , 1955).

Merkwaardig is d a t A. reticulana, hoewel reeds lang in Duitsland bekend, d a a r pas de laatste 10 j a r e n in boomgaarden schadelijk is gaan optreden. Hoewel deze ont-wikkeling in ons land, en vermoedelijk ook elders, grotendeels samengaat met een cultuurverbetering, wordt toch ook wel gedacht a a n d e ontwikkeling v a n rassen v a n het insekt, die a a n vruchtbomen zijn aangepast.

I n ons land heeft de vruchtbladroller twee generaties per j a a r ; soms treedt nog een gedeeltelijke derde generatie op. De vluchten vallen hoofdzakelijk in j u n i en augustus-september.

De rupsen overwinteren volgens onze waarnemingen meestal in het tweede stadium, en wel in een spinsel tegen een tak, onder een dor blad, in een schorsspleet, enz.

Paring der vlinders vindt volgens onze waarnemingen plaats binnen é é n tot drie dagen n a het uitkomen v a n de vlinders uit de p o p en wel meestal in de n a m i d d a g of des avonds, hoewel soms ook wel midden op de dag. D e copulatie d u u r t geruime tijd; hierdoor k u n n e n vrijwel d e gehele d a g copulerende paartjes worden aangetroffen. E r is slechts een korte praeovipositie periode (1 à 3 dagen). Bij 20 à 25° C werden in de seriethermostaat reeds na 1 à 2 dagen eieren gelegd; bij ca 12° C geschiedde dit pas n a 3 tot 5 dagen.

De vruchtbladroller legt zijn eieren hoofdzakelijk tijdens de avondschemering. Bij w a r m weer werden echter ook wel des morgens of m i d d e n op de d a g eieren gelegd.

(18)

De eiproduktie per wijfje varieert sterk; zij bedraagt gemiddeld 300 stuks. D e eieren worden afgezet in eispiegels; zij bedekken elkaar dakpansgewijs. Een eispiegel bevat meestal enige tientallen eieren; zij worden afgezet op de bladeren of op d e vruchten (zie ook BÖHM, 1957, en JANSSEN, 1958). D e jonge rupsen begeven zich in het voorjaar n a a r de uitlopende knoppen. Later beschadigen zij de bloemknoppen en de blaadjes, die tot een kluwen aaneen worden gesponnen. A a n de bladeren vindt eerst venstervreterij plaats; later worden er gaten gevreten. O o k w o r d t vaak een blad of een vrucht tegen een reeds aangetast blad of aangetaste vrucht gesponnen ; ook w o r d t h e t blad wel opgevouwen of opgerold. D e vruchten worden beschadigd door oppervlakkig vreten a a n de vruchtschil.

I n de zomer vernielen de rupsen, die de spinsels langs een nerf a a n de onderkant van een blad verlaten hebben, veel scheuttoppen. J o n g e rupsen begeven zich ook dikwijls dadelijk n a a r de jonge scheuttoppen. D e volwassen rups verpopt ter plaatse of onder een tegen een tak gesponnen blad. I n het najaar gaan vele rupsen in de kelk- of steelholte van geoogst fruit mee n a a r de bewaarplaats.

De rupsen v a n de zomergeneratie doorlopen meestal 5, soms 6 stadia ; die v a n de overwinterende generatie meestal 7 (6 tot 8 of 9).

H e t valfruit bevat meestal een hoger percentage aangetaste vruchten d a n het geplukte fruit.

2.3 CACOECIA ROSANA L.

D e heggebladroller treedt sinds lang in vele landen schadelijk o p ; hij w o r d t buiten Nederland vermeld uit C a n a d a (GIBSON, 1924; W H I T E H E A D , 1924), Rusland, ni. de Oekraine (DERYABIN, 1928), Zwitserland (BAGGIOLINI, 1956a, 1956b), Italië (SALVA-T E R R A ; 1951, GEN(SALVA-TILUCCI, 1951), Duitsland (BENDER, 1954) en België (SOENEN, 1947).

Er is één generatie per j a a r m e t een vlucht in j u n i en j u l i . D e eieren worden gelegd in eispiegels op gladde tak- en stamdelen, dikwijls vrij laag op de boom.

De aanvankelijk mosgroene, doch later bruin verkleurende eispiegels blijven overliggen tot het volgende voorjaar. D e rupsen verlaten de eieren tegen de tijd v a n de appelbloei; zij beschadigen d a n de bloemknoppen. D e ernstigste schade w o r d t evenwel n a de bloei aangericht a a n de vruchten als de rupsen d e typische sigaar-vormige bladrollen m a k e n en een blad tegen een vrucht spinnen. V a a k worden d a n grote gaten in de vruchten gegeten. Deze beschadigingen lijken later op die v a n d e wintervlinder of op de beschadigingen v a n voorjaarsuilen (Orthosia-spp.) en roze-kevers (Phyllopertha horticola L,.). D e verpopping begint eind mei of begin j u n i .

C. rosana is gevonden op veenbes en door ons gekweekt op els, populier, wilg en liguster.

Een verwante soort is de ook in de bosbouw bekende Cacoecia xylosteana L., die vrijwel dezelfde levenswijze en jaarcyclus heeft. Hij is in vele boomgaarden een algemene begeleider v a n de heggebladroller en veroorzaakt een zelfde schade a a n het gewas. D e bladeren worden echter meestal overdwars opgerold.

(19)

2.4 A N D E R E TORTRIGIDAE

Behalve de reeds besproken Tortricidae komen vooral in weinig of niet gespoten b o o m g a a r d e n n o g verscheidene andere soorten voor. Sommige zijn voor h u n ont-wikkeling aangewezen op bepaalde gewassen in de ondergroei d a n wel op hagen of windsingels; deze soorten blijven hier verder buiten beschouwing.

A n d e r e soorten ontwikkelen zich soms, d a n wel bij voorkeur, op vruchtbomen. Hiertoe behoren verscheidene Cacoecia- en Pandemis-soorten alsmede de bruine en grauwe knopbladrollers Spilonota ocellana F . en Argyroploce variegana H B . ; Cacoecia oporana L. werd als rups behalve op appel ook gevonden op kasdruiven, rhododendron, vlier, walnoot, populier, aardbei en verschillende Rosaceae.

Enarmonia funebrana T r . is typisch voor pruimen. Deze soort en de in zuidelijker streken zo schadelijk optredende Cydia molesta BUSCH worden hier verder niet be-sproken.

Bij ons Tortricidae-onderzoek zijn verschillende, tot dusver uit boomgaarden niet vermelde soorten ontdekt, die soms schadelijk optreden. E e n voorbeeld is Cacoecia xylosteana L., de begeleider van Cacoecia rosana., die m e t Adoxophyes reticulana H B . en Enarmonia pomonella L. meestal het schadelijkst optreedt.

Ook de schorsboorder Enarmonia formosana SCOP. ( =woeberiana SCHIFF.) doet zich soms ernstig gelden. Deze laatste soort leeft in parenchymatische weefsels (kanker-w o n d e n op takken en stammen), (kanker-w a a r o p de imagines v a n j u n i tot september h u n eieren afzonderlijk afzetten. D e rupsen en waarschijnlijk ook de poppen over-winteren in de kankerwonden.

Sinds 1953 is Pamene argyrana H B . bekend als veroorzaker van de zgn. 'vroege wormstekigheid' ( D E J O N G & BEEKE, 1956).

Ook P. rhediella C L . komt in ons land voor. Zij treedt plaatselijk, nl. in kerse-boomgaarden in de Betuwe, zelfs schadelijk op. Deze soort wordt als 'Bodenseewick-ler' u i t Zuid-Duitsland en Zwitserland vermeld ( K L I N G L E R , V O G E L & W I L D B O L Z ,

1955; K L I N G L E R , 1956; V O G E L , K L I N G L E R & W I L D B O L Z , 1956). H E Y (1959) vermeldt

vruchtschade door deze soort uit Engeland.

Als afsluiting zijn in tabel 1 enkele gegevens over de door ons op vruchtbomen waargenomen soorten samengevat.

Voor meer gedetailleerde gegevens verwijzen wij n a a r d e betreffende

vak-l i t e r a t u u r (zie o.a. K E N N E L , 1908-1921 ; S P U L E R , 1 9 1 0 ; S Y L V É N , 1958 en V O G E L , 1959).

Voorts zijn v a n appel- en perebomen enige Acalla-soorten gekweekt, nl. Acalla conta-minana H B . (talrijk op kersen), Acalla holmiana L. (met één generatie per j a a r en over-winterend als ei) en Acalla variegana SCHIFF, (met twee generaties per j a a r ) .

H e t viel ons op, d a t de vlinders van de soorten, w a a r v a n de rupsen op of tussen bladeren leven, in rusttoestand een zeer vlakke vleugelstand hebben. D e soorten m e t borende rupsen (in v r u c h t e n : E. pomonella en P. argyrana; in d e schors: E. formosana; in de scheuttop : Rhopobota spp.) en die, w a a r v a n de rupsen een hechte spinselkoker maken (de bruine en grauwe knopbladrollers) hebben in rust een steilere, dakvormige vleugelstand. Alleen P. rhediella wijkt hiervan door zijn vlakkere vleugelstand af. D e eerstgenoemde soorten leggen h u n eieren bovendien in groepen (eispiegels), hetgeen

(20)

bij de laatstgenoemde groep niet het geval is. Voor de borende soorten is het af-zonderlijk afzetten v a n eieren doelmatig w a n t meestal is de voedselhoeveelheid

(vrucht, kankerwond) beperkt.

2.5 ORTHOSIA-SOORTEN

Sedert 1954 hebben ook de Orthosia-soorten (voorjaarsuilen) de belangstelling, om-dat ontdekt werd d a t h u n rupsen, evenals die v a n Calymnia trapezina L.*, de jonge

v r u c h t e n beschadigen (appel en p e e r : HOUTMAN, 1955; D E J O N G , 1955, 1956; V A N

DE P O L & V A N FRANKENHUYZEN, 1957). D e handboeken vermelden weinig over de Orthosia-soorten.

Tijdens h e t vanglamponderzoek werden in ons land negen OrtAcm'a-soorten in boomgaarden gevangen. D e soorten 0. incerta H U F N . , 0. gothica L., 0. stabüis SCHIFF., 0. gracilis F . en 0. pulverulenta E S P . werden o p v r u c h t b o m e n verzameld en opge-kweekt. D e andere gevangen soorten zijn 0. munda F . , 0. populeti F., 0. miniosa F . èn

0. opima H B . Alle soorten komen in M i d d e n - E u r o p a en Midden-Azië voor. 0. stabüis komt niet in het hoge noorden, m a a r wel in J a p a n voor. 0. gracilis is ook uit Noord-Amerika bekend.

V a n de genoemde op vruchtbomen voorkomende soorten is 0. gracilis in ons land weinig talrijk; zij n a m van 1955 tot 1957 slechts 1 à 2 % van alle Or//zoJ7a-vangsten in. 0. incerta was tweemaal zo talrijk als 0. gothica en 0. stabüis ( V A N DE P O L & V A N FRANKENHUYZEN, 1957). D e groenachtige rupsen v a n deze vier soorten kunnen door veldkenmerken van elkaar worden onderscheiden; 0. pulverulenta heeft bruine rupsen.

De eieren worden in het voorjaar in groepen van meer d a n 100 stuks bijeen afgezet, hetzij in een enkele laag of in onregelmatige kluiten, vooral op de takken m a a r ook op andere houten voorwerpen, b.v. steunpalen. D e eieren v a n 0. stabüis zijn a a n -vankelijk groenachtig, die v a n 0. gothica bleekgeel (soms groenachtig) ; zij worden meestal in een enkele laag afgezet. 0. incerta heeft lichtbruine eieren, evenals 0. munda en 0.pulverulenta; h u n eieren liggen meestal in kluiten bijeen (eieren o p elkaar).

Een pas uitgekomen wijfje v a n 0. incerta bleek bij sectie ongeveer 1800 eieren in aanleg bij zich te hebben, w a a r v a n er ca. 120 vrijwel legrijp waren. I n vijf dagen legde een ander wijfje 330 eieren; d e totale produktie k a n stellig 300 tot 500 eieren per wijfje bedragen.

De poppen overwinteren in de g r o n d ; 0. pulverulenta zelfs in holten, w a a r v a n de w a n d e n uit aaneengekitte gronddeeltjes bestaan. De vlinders vliegen zeer vroeg, soms reeds van februari af. D e vlucht gaat door tot in mei. D e rupsen, die de eieren hebben verlaten, gaan n a a r de jonge plantedelen en skeletteren d a a r de blaadjes; later ontstaan gaten.

1 Van Calymnia (Cosmia) trapezina is reeds eerder een schadelijk optreden vermeld door T E R HAAR

(1904; 1867 bij Haarlem en 1870 bij Breda op Ioofhout). De rupsen worden echter in Engeland door MASSEE (1954) als nuttige roofvijanden vermeld, vermoedelijk omdat het zgn. moordrupsen zijn. Volgens hem is Orthosii incerta incidenteel schadelijk op appel. WEBER (1953) vermeldt Calymnia trape-zina in het voorjaar van 1953 als de talrijkste Noctuide in Zwitserse boomgaarden; hij trof toen geen

(21)

TABEL 1 Biologie en ontwikkelingscyclus van de Tortricidae, betrokken bij het onderzoek soorten Adoxophyes reticulana Argyroploce variegana Cacoecia costana Cacoecia crataegana Cacoecia heparana Cacoecia lecheana Cacoecia oporana Cacoecia rosana Cacoecia xylosteana Enarmonia formosana Enarmonia pomonella Pamene argyrana Pamene rhediella Pandemis ribeana Rhopobota naevana Spilonota ocellana overwinterings-stadium jonge rups young Caterpillar jonge rups jonge rups ei 'gg jonge rups jonge rups jonge rups ei ei rups (? pupa) caterpillar (?pupa) volwassen rups

full grown cat.

volwassen rups volwassen rups jonge rups ei jonge rups plaats van verpopping boom tree boom boom boom boom boom boom boom boom schors bark schors schors schors boom boom/grond treejsoil boom eieren alzetting wijze hoop batch afzonderlijk separate hoop hoop hoop hoop hoop hoop hoop afzonderlijk afzonderlijk afzonderlijk afzonderlijk hoop afzonderlijk afzonderlijk plaats blad/vrucht leaflfruit blad blad/vrucht tak branch blad/vrucht blad/vrucht blad/vrucht tak tak schors blad/vrucht blad/vrucht blad/vrucht blad/vrucht tak blad kleur geel yellow bleekgeel pale yellow groengeel greenish yellow groenbruin greenish brown groen groen groen groenbruin groenbruin bleekgeel bleekgeel bleekgeel bleekgeel groen rood red bleekgeel species stage of hibernation place of pupation method place oviposition colour eggs

(22)

rups

hoofdkleur voorkomen

aantal generaties nadere bijzonderheden

groen green groen bruin brown groen groen groen groen groen groen bleekgeel bleekroze bleekgeel bleekgeel groen groen bruin tussen bladeren between leaves tussen bladeren tussen bladeren in bladrollen in leqfrolls tussen bladeren tussen bladeren tussen bladeren in bladrollen in bladrollen in schors in vrucht in fruit in vrucht in vrucht tussen bladeren tussen bladeren tussen bladeren

2, soms gedeeltelijke 3de

2, sometimes partial 3d

1 + gedeeltelijke 2de

1 + soms gedeeltelijke 2de 1 + gedeeltelijke 2de

1 + gedeeltelijke 2de

1 + gedeeltelijke 2de

1

rups in hecht spinselkokertje

Caterpillar in (solid) silken case

ei wordt rood

egg changing red

ei met rode pigmentring

egg with red ring of pigment

ei met hoefijzervormige pigmentring

egg with horseshoe ring of pigment

rups soms in scheuttop

caterpillar sometimes in top of shoot

rups in spinselkokertje met excrementen in de wand ; rups soms in vruchtje

caterpillar in silken case with excrements in the wall; caterpillar sometimes in young fruit.

olour

caterpillar

(23)

De rupsen spinnen d r a d e n om zich te verplaatsen en vast te hechten. Later vreten zij grote delen uit de vruchten en bladeren. Deze vreterij vindt meestal iets later plaats dan die van de kleine wintervlinder, Operophtera brumata L. De volwassen rupsen ver-laten de boom en verpoppen zich in de grond.

De lange vlucht brengt met zich mede, d a t de eieren over een langdurige periode worden gelegd. Ook het uitkomen van de eieren strekt zich dientengevolge over een lange periode uit. Hiermede moet bij het opstellen van de bestrijdingsadviezen reke-ning worden gehouden (UITTERLINDEN, 1957 en D E J O N G , 1958).

2 . 6 AUTOGRAPHA GAMMA L .

I n tegenstelling tot de vorige soorten is A. gamma L., de gamma-uil of het pistooltje, een trekvlinder. D e eerste migranten komen hier in de regel in april aan, m a a r slechts in klein aantal. Ook in mei is het aantal migranten meestal nog gering. Pas in de tweede helft van deze m a a n d neemt h u n aantal toe ; j u n i is de drukste m a a n d van a a n -komst. D e migranten zijn afkomstig uit het Middellandse zeegebied en Noord-Afrika.

U i t de eieren van de eerst aangekomen vlinders ontwikkelt zich in Nederland in juli de eerste generatie. H e t aantal vlinders bereikt een m a x i m u m in augustus. D a a r n a treedt een duidelijke vermindering op, al verdwijnt de gamma-uil niet geheel. Als het najaar niet te ongunstig is, treedt in de loop van september weer een duidelijke stijging in aantal op. Eind september of begin oktober neemt het aantal echter snel af. D e laatste gamma-uil wordt meestal in het eind van oktober of in het begin van november waargenomen.

De rupsen zijn polyfaag; zij zijn echter zelden schadelijk. Dit was echter wel het geval in 1946, toen een zeer sterke migratie heeft plaats gehad en belangrijke schade werd aangericht aan landbouw- en groentegewassen.

M e d e in verband met het mogelijk schadelijk optreden van deze soort is het van belang h a a r migratie en ontwikkeling hier te lande jaarlijks te volgen. I n de j a r e n 1954 t/m 1958 zijn d a n ook op alle waarnemingsplaatsen de aantallen gamma-uilen per nacht genoteerd. De bijzonderheden worden vermeld in hoofdstuk 5.

2.7 A N D E R E NOCTUIDAE

Sinds 1956 is bekend, d a t de rupsen van enige andere Noctuidae eveneens schade kunnen veroorzaken a a n fruitgewassen ( V A N ROSSEM, 1957). Dit betreft o.a. rupsen van Amathes c-nigrum L., die in het voorjaar de knoppen en in de zomer de bladeren van appels en peren kunnen beschadigen.

Incidenteel wordt ook schade veroorzaakt door de rupsen van Mamestra brassi-cae L., die in de zomer bladeren en vruchten k u n n e n beschadigen en zich tot op 3 m hoogte in de b o m e n k u n n e n bevinden. Deze aantasting gaat vaak samen met een aantasting van de ondercultuur, b.v. bieten.

(24)

Ook de rupsen van Mamestra persicariae L. en Discestra trifolii H U F N . doen soms schade aan fruitgewassen.

Hoewel de schade van deze Noctuidae aan fruitgewassen niet algemeen optreedt, worden de vlinders toch geregeld in grote aantallen in de vanglampen aangetroffen. I n het algemeen maken vlinders, behorende tot de Noctuidae, het grootste deel van de vangsten uit.

D e levenswijze van de verschillende Noctuidae vertoont grote verschillen. Som-mige soorten (Amathes c-nigrum en Mamestra brassicae) hebben twee generaties, andere (Agrotis exclamationis L. en Noctua pronuba L.) hebben één generatie. V a n be-paalde soorten (Agrotis segetum SCHIFF, en Amathes c-nigrum) overwinteren de rupsen, van andere (Ochropleuraplecta L. en Axyliaputris L.) de poppen.

Al n a a r gelang van het biotoop, dat de boomgaarden omringt, worden in de vang-l a m p e n verschivang-lvang-lende soorten gevangen. Bij het n a g a a n van gegevens omtrent de tavang-l- tal-rijke in ons land voorkomende Noctuidae blijkt herhaaldelijk hoe weinig v a n de levenswijze van verschillende soorten van deze familie bekend is.

SUMMARY

This chapter deals with the biology a n d life cycle of the Tortricidae and Noctuidae living in orchards as well as with some aspects of the d a m a g e done by them.

Details are given on Enarmonia pomonella L. (2.1), Adoxophyes reticulana H B . (2.2), Cacoecia rosana L. (2.3) a n d several other Tortricidae (see table 1 ), Orthosia-species (2.5), Autographa gamma L. (2.6) and some other Noctuidae (2,7).

T h e distribution of A. reticulana as a pest in Europe is dealt with. I n table 1 t h e m a i n characters of the species occurring in orchards in the Netherlands are summarized.

L I T E R A T U U R

A D KIN, R . 1931 Laspeyresia (Carpocapsa) pomonella L . b r e d from m e l o n .

Entomolo-gist 64 : 2 3 1 .

B E N D E R , E . 1952 D e r W i c k l e r Capua reticulana, er w u r d e z u m S c h ä d l i n g a n O b s t -b ä u m e n . Der Badische O-bst- und Garten-bauer 5 : 117-118.

1954 D e r H e c k e n w i c k l e r u n d seine n ä c h s t e n V e r w a n d t e n . Der

Badische Obst- und Gartenbauer 7 : 108-110.

BAGGIOLINI, M . 1956a C o n t r i b u t i o n à l ' é t u d e d ' u n e l u t t e r a t i o n n e l l e c o n t r e la t o r d e u s e

Cacoecia rosana L . Rev. Rom. Agric. 12 : 21-24.

1956b C o n t r i b u t i o n à l ' é t u d e d e Cacoecia rosana L . , l é p i d o p t è r e t o r t r i -cide nuisible a u x vergers d e Suisse r o m a n d e . Annuaire agricole de

la Suisse 57 : 573-598.

BÖHM, H . 1957 Z u m Auftreten des F r u c h t s c h a l e n w i c k l e r s Capua (— Adoxophyes)

reticulana H B . in Ö s t e r r e i c h . Pflanzenschutzberichte 19 : 159-175.

B R A D L E Y , J . D . 1952 Adoxophyes orana (FISCHER VON ROESLERSTAMM, 1834). Entomologist

85 : 1-4.

D E R Y A B I N , N . B . 1928 Notes o n tortricids a t t a c k i n g fruit trees in t h e M a r i o p o l district. Prot. Plant. Ukraine: 158-161. (ref. Baggiolini 1956 ann.

(25)

G E I E R , P . 1953 GENTILUCCI, T. GIBSON, A. GONGGRIJP, J . GROVES, J . R. H A A R , D . T E R HARDMAN, J . A. H E Y , J . L. HOUTMAN, G. HUGGINS, H. C. JANSSEN, M. JONG, D . J . de & H . BEEKE KENNEL, J . K L I N G L E R , J . , W . V O G E L & T H . W I L D B O L Z KLINGLER, J . M A R L E , G . S. VAN MASSEE, A. M. 1951 1924 1946 1951 1952 1904 1953 1959 1955 1953 1958 1951 1955 1956 1958 1956 1908 1955 1956 1952 1954 1956 M I C H E L B A C H E R , A . E . et a l . 1950

Adoxophyes orana F . R . ( = Capua reticulana H B . ) , u n e n o u v e l l e

t o r d e u s e o b s e r v é e d a n s les v e r g e r s r o m a n d s e n 1953. Rev.

Romande Agric. 9 : 83-84.

L a Cacoecia rosana L . N e l F E m i l i a . Boll. Instit. Ent. Bologna 18 : 197-203.

T h e o c c u r r e n c e of t h e t o r t r i c i d Cacoecia rosana L . i n C a n a d a .

J. econ. Ent. 17 : 51-54.

H e t g e b r u i k v a n D D T in c o m b i n a t i e m e t m i n e r a l e olie e n D N O C als w i n t e r b e s t r i j d i n g s m i d d e l . Rep. Ie Int. Congr. Plant

Prot, lieverlee: 145-148.

Adoxophyes orana F . R . ( L e p . T o r t r i c i d a e ) , a m o t h n e w t o B r i t a i n . Ent. mon. Mag. 87 : 2 5 9 .

A p r e l i m i n a r y a c c o u n t of t h e s u m m e r fruit t o r t r i c i d Adoxophyes

orana F . R . i n G r e a t B r i t a i n . Ann. Rep. East Mailing Res. Sta. 1951

: 152-154.

Onze vlinders 2 0 1 - 2 0 5 .

T h e s u m m e r f r u i t t o r t r i x m o t h Adoxophyes orana ( F I S C H V. R O E S L ) . in B r i t a i n : a r e v i e w of a v a i l a b l e i n f o r m a t i o n . Entomologist 86 : 264-272.

A p p l e d a m a g e r i d d l e is solved. The Grower 52 : 590.

D e v o o r j a a r s u i l e n . Berichtenblad N.F.O.-Kring N. Holland 11 : 103-105.

Adoxophyes orana (v. R O E S L . ) ( L e p . T o r t r i c i d a e ) i n S o u t h - E a s t

Essex. Entomologist 86 : 189.

Ü b e r Biologie, M a s s e n w e c h s e l u n d B e k ä m p f u n g v o n Adoxophyes

orana ( F I S C H E R V O N ROESLERSTAMM) ( L e p i d . T o r t r i c i d a e ) . Beiträ-ge zur Entomologie 8 : 291-324.

Bladrollers ( T o r t r i c i d a e ) o p v r u c h t b o m e n . Meded. Dir. Tuinb.

14 : 131-150.

V o o r j a a r s u i l e n ( Taeniocampa incerta H U F N . , T. gothica L . ,

T.sta-bilis V I E U X , e.a.). Jaarverslag Proefstation voor de Fruitteelt 1 9 5 4 : 5 8 .

V o o r j a a r s u i l e n (Taeniocampa-Orthosia s p p . ) . Jaarverslag

Proef-station voor de Fruitteelt 1955 : 5 6 - 5 8 .

V o o r j a a r s u i l e n (Orthosia-soorten). Jaarverslag Proefstation voor de

Fruitteelt 1957 : 4 7 - 4 9 .

V r o e g e w o r m s t e k i g h e i d bij a p p e l v e r o o r z a a k t d o o r Pamene

argyrana H B . ( T o r t r i c i d a e L e p i d . ) . Meded. Dir. Tuinb. 19 :

100-104.

D i e P a l a e a r k t i s c h e n T o r t r i c i d e n . goologica 21 (54) 1921 n r s . 1, 2, 3, 4, 4 a .

V o r l ä u f i g e M i t t e i l u n g e n ü b e r d a s A u f t r e t e n e i n e r b i s h e r n i c h t b e o b a c h t e t e n W i c k l e r r a u p e in Äpfeln. Schweiz- Zs-f Obst- und

Weinbau 64 : 3 6 5 - 3 6 8 .

W i c k l e r s c h ä d e n a n B l ä t t e r n u n d F r ü c h t e n u n s e r e r O b s t b ä u m e .

Schweiz. Zs-f- Obst- und Weinbau 65 : 7 8 - 8 4 ; Pammene rhediella C l . ,

d e r Bodenseewickler, i b i d : 116.

Bladrollers in s er in g en. To. Plz. 58 : 191-196.

Orthosia incerta r e s p . Cosmia trapezina L . The pests of Fruits and Hops 24-25 e n 2 5 8 .

N o t e s o n s o m e i n t e r e s t i n g insects observed i n 1 9 5 5 : 5. S u m m e r fruit t o r t r i c i d {Adoxophyes orana F . R . ) . Ann. Rep. East Mailing

Res. Sta. 1955 : 132.

C o d l i n g m o t h investigations o n t h e P a y n e v a r iety of E n g l i s h W a l n u t i n N o r t h e r n California. J. econ. Ent. 42 : 736-746.

(26)

M I C H E L B A C H E R , A. E . & C . Q.. G O N Z A L E S M l N K I E W I C Z . S T M O E N S , R . P O L , P . H . V . D . & A , v . F R A N K E N H U Y Z E N R E I C H A R T , G . R I C H A R D S O N , G . H . & F . R . D U C H A N O I S 1959 1939 1955 1957 1953 R O E S L E R , R . R O S S E M , G . VAN SALVATERRA, G. SCHNEIDER, F. SOENEN, A. SPULER, A. STEINHAUSSEN, W. SYLVÉN, E. TYAMENEVA, V. A. UITTERLINDEN, L. VOGEL, W. , J . KLINOLER & T H . W I L D B O L Z WEBER, P. WHITEHEAD, W. E. W I L D B O L Z , T H . WOODSIDE, A. M. ZECH, E. 1953 1948 1957 1951 1949 1947 1910 1954 1958 1937 1957 1959 1956 1953 1924 1958 1944 1955 C o d l i n g m o t h i n v e s t i g a t i o n s ; severe infestations i n N o r t h e r n California w a l n u t o r c h a r d s i n 1958 followed conditions f a v o u r -a b l e t o t h e second b r o o d . C-aliforni-a -agriculture 13 : 11 e n 14. S o m e o b s e r v a t i o n s o n t h e biology a n d t h e d e v e l o p m e n t of t h e c o d l i n g m o t h Carpocapsa pomonella L. Verhandl. VII Int. Kongr. f.

Ent. 4 : 2369-2375.

E e n geval v a n b l a d r o l l e r a a n t a s t i n g o p seringen, Adoxophyes orana ( F I S C H , V. R O E S L . ) {Capua reticulana ~HB.). Parasitica 11 : 16-20. I n b o o m g a a r d e n w a a r g e n o m e n v o o r j a a r s u i l e n (Orthosia spp.)

(Orthosia species o b s e r v e d i n o r c h a r d s ) . Versl. en Meded. P.D. 130

( j a a r b o e k 1 9 5 6 ) : 159-164.

A d a t o k a z a l n a i l o n c a {Adoxophyes orana F.) biologia-jahoz.

Növeny-vêdelem idöszerü kérdései 3 : 13-16.

1950a C o d l i n g m o t h infestation i n t h e t o p s of s p r a y e d a n d u n s p r a y e d a p p l e trees. J. econ. Ent. 43 : 466-470.

1950b C o d l i n g m o t h infestation in t h e tops of s p r a y e d a n d u n s p r a y e d a p p l e trees, second r e p o r t . J. econ. Ent. 43 : 912-914.

Ü b e r O b s t m a d e n b e f a l l a n W a l n u s z . Anz. für Schädlingskunde 26 : 108-109.

D e b l a d r o l l e r s v a n o n z e fruitgewassen. De Fruitteelt 38 : 624-626. V e r s l a g over h e t o p t r e d e n v a n enige schadelijke insekten in h e t j a a r 1956. Ent. Ber. 1 7 . 4 : 5 9 .

L a Cacoecia rosana L . , Ital. agric. 55(6) : 3 5 3 - 3 6 1 .

W i c k l e r r a u p e n a u f i m p o r t i e r t e n Äpfeln. Schweiz. Zs-f- Obst- und Weinbau 23 : 4 2 3 - 4 2 5 .

Les tordeuses d e nos a r b r e s fruitiers. Centre de recherches de Gorsum,

public. 4.

Die Schmetterlinge Europas.

D e r Apfelschalenwickler, Capua reticulana H B . , ein n e u e r O b s t -s c h ä d l i n g . Anz. f. Schädl.kunde 27 : 8 6 - 8 7 .

Studies o n fruitleaf tortricids ( L e p i d o p t e r a ) , w i t h special reference t o t h e p e r i o d i c i t y of t h e a d u l t m o t h s . Statens

Växt-skyddsanstalt Medd. 11/74 : 131-296.

Leafrollers i n t h e o r c h a r d s of Slavyansky Distr., p p . 3 7 9 - 3 8 2 . (ref. in Rev. of Applied Ent. A (1938)26 : 4 7 7 ) .

Bestrijding v a n voorjaarsuilen in 1956. De Fruitteelt 47 (5) : 112-114.

D i e W i c k l e r a u s d e r G a t t u n g Acalla a n O b s t b ä u m e n . Schweiz. Zs -für Obst- und Weinbau 68 : 122-124.

Pamene rhediella C L E R C K , d e r Bodenseewickler, ein b i s h e r ü b e r

-s e h e n e r O b -s t -s c h ä d l i n g . Mitt. Schweiz. Ent. Ge-s. 29 : 832-302. S c h ä d l i c h e L e p i d o p t e r e n A r t e n a n Apfel u n d K i r s c h b a u m , g e -s a m m e l t i m F r ü h j a h r 1953. Schweiz. Zs-f- Obst- und Weinbau 62 :

457-462.

N o t e s o n t h e c u r r a n t leafroller {Cacoecia rosana L.) i n N o v a Scotia. Proc. Acadian Ent. Soc. 10 : 76-79.

Ü b e r d i e O r i e n t i e r u n g des Apfelwicklers b e i d e r E i a b l a g e . Mitt.

Schweiz. Ent. Ges. 31 : 25-34.

C o d l i n g m o t h infestations a t different heights i n a p p l e t r e e s .

Bull. Virginia Agric. Exp. Sta. 36 : 10 p a g .

E i n i g e B e o b a c h t u n g e n ü b e r d a s A u f t r e t e n des Apfelschalen-wicklers {Capua reticulana H B . ) in M i t t e l d e u t s c h l a n d . Nachr.

(27)

BIJ H E T F E N O L O G I S C H O N D E R Z O E K

3.1 M E T H O D E N T E R BEPALING VAN DE VLUCHTEN

Kennis van het optreden en het verloop v a n de vluchten is belangrijk voor het vast-stellen v a n de tijdstippen voor de bestrijding v a n Lepidoptera. D a a r o m zijn alge-mene en specifieke methoden ontwikkeld o m w a t meer te weten te komen omtrent het begin en einde van de vlucht en omtrent de hoofdvlucht.

3.1.1 Berekening

WIESMANN (1927) h a d in Zwitserland gevonden d a t het begin v a n de vlucht v a n Enarmonia pomonella 4 à 6 weken n a de appelbloei begon. BENDER (1952) vond, dat in het gebied ten noorden van het Bodenmeer in de j a r e n 1949 tot 1951 de eerste eiafzetting 3 | tot 5 ^ week na de bloei plaats h a d . O m d a t ook d e weersgesteldheid n a de bloei van invloed is op de ontwikkeling wordt het begrijpelijk, d a t de veronderstel-ling, d a t het begin v a n de vlucht of van de eiafzetting van de fruitmot een bepaald aantal weken n a d e bloei plaats vindt, vaak onjuist blijkt.

Het is duidelijk, d a t de t e m p e r a t u u r in het voorjaar belangrijk is voor het tijdstip, w a a r o p de vlinders zullen uitkomen. Hierop wijzen o.a. BENDER (1954) en ZIMMER-MANN (1956). BENDER (1952, 1954) vestigt ook de a a n d a c h t o p de grote individuele verschillen in het tijdstip van het verschijnen der vlinders onder gelijke uitwendige omstandigheden en op de micro-klimatologische verschillen tussen de overwinterings-plaatsen v a n d e rupsen. Hierdoor kan, n a a r zijn mening, het uitkomen v a n d e vlinders over een periode van 6 tot 8 weken plaatsvinden.

Verschillende onderzoekers hebben het uitkomen v a n de vlinders in verband ge-bracht m e t een warmtesom, berekend over de periode na het einde van de diapauze van de overwinterde rupsen. Dergelijke warmtesommen zijn op verschillende wijzen tot stand gekomen. Zo schrijft K Ü T H E (1938b) d a t de t e m p e r a t u u r in een decade gemiddeld 15° C moet zijn geweest, d.w.z. d a t over een periode van 10 dagen bijv. een warmtesom v a n 150 graden moet zijn bereikt. Voor Bonn ging dit volgens ZIMMERMANN (1956) bij benadering in 1949, 1950 en 1951 op. Zij gaf de volgende w a r m t e -somregel: als de som van de dagelijkse gemiddelde temperaturen, hoger d a n 15° C, 390 à 400 graden heeft bereikt, zijn ongeveer 12 % v a n de fruitmotten verschenen. Dit is tevens het begin van de hoofdvlucht. Deze regel ging in die j a r e n fraai o p .

SCHNEIDER, V O G E L & WILDBOLZ (1957) n a m e n op basis v a n thermostaatproeven als b e g i n p u n t v a n de larvale ontwikkeling n a d e overwintering 10° G a a n en be-rekenden aldus d a t 50 % van de vlinders zou zijn verschenen als na het einde v a n de diapauze een effectieve warmtesom v a n ca 400 graden was bereikt.

Zij vonden in d e praktijk, d a t :

bij een warmtesom van ca. 100 graden de voorvlucht begon; bij een warmtesom van ca. 300 graden de hoofdvlucht b e g o n ;

(28)

bij een warmtesom van ca. 450 graden 50 % van de vlinders verschenen was en bij een warmtesom van ca. 600 graden de hoofdvlucht eindigde.

Ook door ons werd een warmtesom berekend (POST & D E J O N G , 1958); hierop wordt in paragraaf 4.1.2.3. n a d e r ingegaan.

3.1.2 Lokstoffen

De vluchten v a n Tortricidae k u n n e n m e t lokstoffen worden bepaald (SOENEN, 1947 en SA VARY & BAGGIOLINI, 1955a). WIESMANN (1927) gebruikte deze voor het vluchton-derzoek v a n Enarmonia pomonella L. D e lokstoffen, toegepast in zgn. 'baittraps', kun-nen in of bij de boomkruikun-nen worden a a n g e b r a c h t o m de vlinders te lokken en te doen vastkleven. O o k K Ü T H E (1935, 1938a, 1938b) onderzocht in Duitsland d e vlucht v a n de fruitmot m e t behulp v a n lokstoffen. Hij verkreeg daarbij bevredigende gegevens. Vooral in Amerika bleek m e n m e t deze methode vangsten te verkrijgen, die voldoende groot waren o m een vluchtcurve samen te stellen. Dit komt vermoede-lijk door de grote populatiedichtheid v a n de insekten aldaar. P A R R O T & COLLINS (1934), ALEXANDER & CARLSON (1943) en V A N L E E U W E N (1943, 1948) b e p a a l d e n o p deze wijze in Amerika de vluchten v a n de fruitmot. V A N LEEUWEN kreeg door toe-voeging v a n aantrekkelijke stoffen, zoals valeriaanzuur en 'pine-taroil' nog betere vangsten. I n Zwitserland werkte n a WIESMANN (1927) o.a. BOVEY (1934/'35) m e t lokstoffen, terwijl deze de laatste j a r e n ook werden gebruikt door SAVARY en BAGGIOLINI (1955b, 1956). Zij pasten deze toe in verschillende boomgaarden, waarbij zij ten aanzien v a n de fruitmot zeer karakteristieke biotoopverschillen aantoonden. I n België kreeg V A N DEN BRUEL (1943) m e t lokstoffen bevredigende uitkomsten. GROVES (1955) kon in Engeland uit de vangsten m e t een voldoende a a n t a l 'bait-traps' een vluchtcurve v a n de fruitmot samenstellen, alhoewel bij de kleinere po-pulatiedichtheden in het begin v a n het seizoen weinig bevredigende resultaten w e r d e n verkregen. I n Zuid-Afrika heeft N E L (1940) voor het vaststellen v a n de vlucht van de fruitmot eveneens dergelijke vallen gebruikt.

I n ons land gebruikte EVENHUIS dit type val bij het onderzoek omtrent de fruitmot. Hij voegde speciale lokstoffen, o.a. valeriaanzuur, toe, m a a r de vangsten bleven betrekkelijk klein. Hetzelfde geldt voor de vangsten, die D E J O N G in 1949 deed bij zijn onderzoek over de vluchten v a n Tortricidae. Hierbij werden de vallen op-gehangen in 18 boomgaarden in verschillende delen van ons land. Betrouwbare vluchtcurven konden niet vervaardigd worden vanwege de te geringe grootte v a n de vangsten. H e t opvoeren v a n het aantal lokpotten m a a k t e de waarnemingen te be-werkelijk. Een ander bezwaar was, d a t de gevangen vlinders vaak sterk besmeurd en daardoor dikwijls m i n d e r goed herkenbaar waren. O m d a t 'baittraps' in ons land, noch voor de fruitmot noch voor andere Tortricidae voldeden, werd n a a r andere m e t h o d e n gezocht.

3.1.3 Kooien

(29)

F I G . 2 K w e e k k o o i e n F I G . 2 Breeding cages

zijn te A m s t e r d a m en te Wilhelminadorp gebruikt voor het onderzoek betreffende de eiafzetting van de fruitmot ( D E J O N G , 1958). Ook het leggen van eieren door de Orthosia-soorten is in dergelijke kooien nagegaan (UITTERLINDEN, 1957). Zeer waar-devol waren in het voorjaar van 1950 t/m 1952 de kooien voor het opkweken van de rupsen van Adoxophyes reticulana H B . .

In 1951 werd in verscheidene fruitgebieden in ons land een aantal van deze kooien opgesteld voor het verrichten van waarnemingen omtrent de vluchten van A. reticulana en verwante soorten. I n het voorjaar werden rond de bloei van de appel rupsen of poppen verzameld en in de kooi gebracht, w a a r n a de ontwikkeling werd gevolgd en het verschijnen van de vlinders vastgesteld. De eiafzetting en het ver-schijnen van de j o n g e rupsen konden vervolgens worden bestudeerd, w a a r n a de tijd-stippen van bestrijding regionaal konden worden bepaald. Bij vergelijking bleken de kooigegevens met die uit veldwaarnemingen zeer goed overeen te stemmen. Meestal waren de verschillen niet groter d a n enkele dagen.

M e t behulp van deze kooigegevens konden verschijningscurven worden samen-gesteld. Deze toonden aan, d a t Z u i d - L i m b u r g wat vroeger, H o o r n en Grijpskerk over het algemeen wat later zijn d a n het m i d d e n van het land.

Vóór de kooimethode werden in 1950 reeds 15 cm lange gazen cylinders van 10 cm doorsnede toegepast. Deze werden na de bloeitijd voorzien van bladeren met rupsen en poppen, tegen de stam van een vruchtboom gelegd en geregeld onderzocht op uitgekomen vlinders. Zij waren hulpmiddelen voor de fruittelers om iets meer omtrent het tijdstip van het verschijnen van de vlinders te leren kennen. Bij een goede

(30)

opstelling van d e cylinders stemde h e t tijdstip van verschijnen v a n de vlinders in d e cylinders zeer goed overeen m e t het tijdstip v a n h u n verschijnen in de boomgaard.

3.1.4 V a n g b a n d e n en depots

H e t verschijnen v a n de fruitmot kan ook worden onderzocht m e t behulp v a n vang-b a n d e n o m vang-boomstammen, mits zij vang-beschermd zijn tegen vogels. Deze methode werd o.a. door BENDER ( 1954) in Zuid-Duitsland toegepast. Aanvullend verrichtte hij waar-nemingen omtrent d e eiafzetting, hetgeen daar, vermoedelijk door d e grotere popu-latiedichtheid v a n de fruitmot, mogelijk was. SAVARY & BAGGIOLINI (1956) stelden eveneens het begin v a n d e vlucht vast m e t behulp v a n deze methode. Zij pasten 'baittraps' toe voor het volgen v a n het verdere verloop v a n de vlucht. Sinds 1953 werkten zij m e t de Robinson-vanglamp.

I n ons land heeft URLINGS (1952) m e t succes v a n v a n g b a n d e n gebruik gemaakt.

EVENHUIS (1953) bezigde d e m e t h o d e v a n PETERSON & HAEUSSLER (1928) door

cocons v a n d e fruitmot op plankjes te bevestigen. Deze werden o p verschillende plaatsen, al of niet blootgesteld a a n zonnestraling (zuid- of noordzijde van een paal of boomstam), opgesteld. SAVARY & BAGGIOLINI (1955a) hebben deze methode ook toegepast en verkregen o p deze wijze een indruk o m t r e n t h e t begin v a n de vlucht en de spreiding in het uitkomen van de vlinders.

FRIEDRICH (1953) ging een stap verder. Hij gebruikte depotkisten w a a r m e d e hij de periode van verschijnen van de fruitmot vaststelde. H e t begin v a n d e vlucht en d e hoofdvlucht in het depot kwamen vrij goed overeen m e t die in d e boomgaard. BAUGKMANN (1953) heeft dit later bevestigd. Een dergelijke depotkist (fig. 3) is in ons land door EVENHUIS (1953) gebruikt. Ook hier bleken de verkregen gegevens

(31)

bruikbaar te zijn voor het vaststellen van de tijdstippen van bestrijding. D e spreiding van de vlucht in de n a t u u r was evenwel groter d a n uit de depotwaarnemingen bleek. Dit is ook wel begrijpelijk. Voor het vaststellen van het optreden van een eventuele tweede vlucht van de fruitmot is deze methode niet toereikend.

Vooral in het Rijkstuinbouwconsulentschap Barendrecht is de depotkistmethode j a r e n l a n g met succes toegepast.

3.1.5 Draaiende netten

Een geheel andere in beginsel zeer eenvoudige methode om de vluchten van insekten vast te stellen, is die, waarbij vangnetten worden gebruikt. Deze k u n n e n zijn be-vestigd aan een soort draaiende molenwiek, die elektrisch wordt aangedreven. WILLIAMS & M I L N E (1935) beschreven een dergelijk draaiend net ('rotary-net') voor het vangen van Lepidoptera. ALEXANDER & CARLSON (1943) maakten het resultaat bekend van h u n onderzoek m e t een draaiend net, d a t werd gebruikt voor het vast-stellen van de vlucht van de fruitmot. De vangsten waren zeer bevredigend en goed vergelijkbaar m e t die van de 'baittraps'. Deze m e t h o d e is in ons land, voorzover wij weten, nimmer toegepast.

3.1.6 Primitieve vanglampen

Er zijn methoden ontwikkeld, waarbij met behulp van lichtbronnen zeer bruikbare vangsten worden verkregen en w a a r m e d e de vluchten k u n n e n worden bestudeerd.

I n 1949 werden op vier plaatsen in ons land eenvoudige vanglampen opgesteld. Zij bestonden uit een kubus m e t doorschijnende witte kaasdoekwanden v a n 50 x 50 cm. I n de zijwanden bevonden zich twee, 4 m m brede, horizontale spleten om de insekten door te laten. Een petroleumlamp stond midden op een zinken plaat in een laagje water en b r a n d d e in de periode van eind mei tot september van het begin van de avondschemering tot middernacht. De lichtbron bleek echter te zwak te zijn. De vangsten bleven te klein voor een goed inzicht in het verloop van de vlucht.

3.1.7 Elektrische v a n g l a m p e n

Voor het verzamelen van gegevens over de nachtelijke activiteit van de insekten-soorten, die in dit verslag behandeld worden, is gebruik gemaakt van elektrische vanglampen. Voor de waarnemingen, die op verscheidene plaatsen in het land zijn gedaan, is één type v a n g l a m p gebruikt, nl. de Robinson-vanglamp ; daarnaast is te Wageningen gewerkt m e t een elektrokutie-vanglamp. Voorts werden op enige plaatsen vergelijkende waarnemingen verricht met de Rothamsted-vanglamp en een Duits type lijmlamp.

Aangezien de vangsten, die men met vanglampen verkrij gt, afhankelij k zij n van ver-scheidene factoren, is n a a r de invloed v a n deze factoren een onderzoek ingesteld.

(32)

3.1.7.1 Beginsel, waarop de werking berust

D e werking v a n een v a n g l a m p berust o p de reactie v a n insekten, die n a zonsonder-gang vliegen, op een lichtbron. Ogenschijnlijk trekt de lichtbron de insekten a a n ; in feite heeft er echter iets anders plaats. Plaatst m e n een l a m p in h e t open veld d a n blijkt d a t de insekten, die de l a m p binnen een bepaalde afstand naderen, deze niet meer kunnen ontwijken. H e t v a n één p u n t komende licht veroorzaakt een des-oriëntering (unbalance; ROBINSON, 1952), waardoor zij h u n normale vlucht wijzigen, allerlei buitelingen maken en ten slotte tegen de l a m p aanbotsen of op de grond terecht komen.

Bij deze waarnemingen blijkt, d a t buiten het gebied, waarin het licht een des-oriënterende of verblindende werking uitoefent, een zone aanwezig is, waarin d e lichtbron een afstotende werking heeft. I n deze zone keren verscheidene vooral langzaam vliegende insekten o m en verdwijnen in het duister.

Volgens ROBINSON & ROBINSON ( 1950) oefenen de lichtstroom en de h e l d e r h e i d1 v a n

de lichtbron een belangrijke invloed uit op het uiteindelijke vangresultaat. U i t de door hen verrichte waarnemingen leidden zij af, d a t toeneming v a n de lichtstroom bij constante helderheid een lineaire toeneming v a n het aantal gevangen individuen geeft en d a t toeneming v a n de helderheid bij constante lichtstroom een lineaire toeneming van het aantal soorten geeft.

Zij baseerden de verklaring hiervan op een systematische analyse van de factoren lichtstroom en helderheid. Vergroting v a n de lichtstroom bij constante lichtsterkte leidt tot vergroting v a n het beschenen areaal. Als gevolg hiervan neemt het aantal gevangen individuen toe. Vergroting v a n de helderheid leidt tot vergroting v a n h e t verblindend effect, waardoor ook langzaam vliegende soorten, die anders de l a m p kunnen ontwijken, worden gevangen. I n d a t geval neemt h e t aantal gevangen soorten toe.

Uit eigen waarnemingen is gebleken, d a t de door de reeds vermelde auteurs ont-wikkelde theorie - in het vervolg aangeduid als de theorie van ROBINSON - alleen geldt voor open terreinen, w a a r niet onder invloed van schaduwen binnen de verblindings-zone v a n de l a m p ontwijkmogelijkheden voor de te vangen insekten worden ge-schapen ( V A N DE P O L , 1956).

3.1.7.2 Toetsing van de theorie van ROBINSON op begroeide terreinen

Vergeleken zijn de vangsten, verkregen m e t twee l a m p e n met gelijke lichtstroom en verschillende helderheid, nl :

(1) Philips 57202 B/00, 125 Watt, lichtstroom 5000 lumen, helderheid 640 sb en (2) Philips 57202 E/21, 125 Watt, lichtstroom 5000 lumen, helderheid 40 sb.

1 Onder lichtstroom verstaat men het per seconde uitgestraald vermogen, uitgedrukt in lumen. Onder helderheid verstaat men het quotiënt van de lichtstroom en het lichtgevend oppervlak. Bij gematteerde lampen fungeert de ballon als lichtgevend oppervlak ; bij heldere lampen het ontladings-buisje of de gloeidraden. De helderheid van een lamp is een maat voor het verblindend effect.

(33)

D e l a m p e n werden gemonteerd in twee Robinson-vanglampen. G e d u r e n d e de waar-nemingsperiode zijn de lampen afwisselend geplaatst in een n o r m a a l beplante hoogstamboomgaard A en in een vrij dichte struikaanplanting B, zodat de ene n a c h t l a m p (1) in hoogstamboomgaard A stond en l a m p (2) in struikaanplanting B. I n de volgende nacht was de situatie A2 - BI enz. De waarnemingen zijn verricht in de periode van 10 t / m 31 mei 1954 (serie 1).

I n de periode 4 t / m 19 j u n i 1954 zijn de waarnemingen herhaald in dezelfde be-plante hoogstamboomgaard A en op een meer open plaats in hoogstamboomgaard C. Situatie A l - C2, A2 - C l , enz. (serie 2).

Beide reeksen waarnemingen zijn gedaan op het Centraal Bemestingsproefveld voor de Fruitteelt te Wageningen. D e l a m p e n w a r e n zodanig opgesteld, d a t zij buiten eikaars invloedssfeer stonden. V a n de gevangen Lepidoptera is per nacht het a a n t a l exemplaren per soort genoteerd. D e waarnemingen zijn in een aantal herhalingen verricht, nl. de eerste serie in 11 herhalingen, de tweede in 6 herhalingen. H e t totale aantal gevangen individuen bedroeg 14731.

Door berekening is vervolgens de invloed van de helderheid van de l a m p op de vangst bepaald (zie tabel 2).

TABEL 2 Invloed van de helderheid van de lamp op de vangst

serie 1 2 series gebruikte lampen 640 sb : 40 sb 640 sb : 40 sb lamps used aantal indi-viduen 0,85 1,07 number of individuals verhouding aantal soorten 0,90 0,98 number of species ratio aantal snel-vliegende ex. 0,70 0,92 number of fast flying specimens

TABLE 2 Influence of the brightness of the lamp on the catch

Uit deze cijfers blijkt, dat in plaats van een lineaire toeneming van het a a n t a l soorten bij toenemende helderheid een afneming optreedt (0,90 en 0,98). Deze afneming is des te groter n a a r m a t e de waarnemingsplaats meer begroeid is. Hieruit volgt, dat de theorie van ROBINSON als gevolg van het optreden v a n schaduwen niet opgaat op be-groeide plaatsen. De schaduwen van de opgaande begroeiing binnen de verblindings-zone van de l a m p scheppen vooral voor de snelle vliegers talrijke ontwijkmogelijk-heden. Deze ontwijkmogelijkheden doen blijkbaar de invloed, welke uitgaat van de vergroting van het verblindend effect, geheel te niet.

(34)

Sphingi-dae, NotodontiSphingi-dae, Arctiidae en Agrotidae; tot de langzame vliegers zijn gerekend de soorten behorende tot de families der Geometridae, Tortricidae en de overige microlepidoptera.

3.1.7.3 Invloed van het type vanglamp op het vangresultaat

Er is gewerkt met verschillende typen vanglampen, w a a r v a n in het onderstaande een korte beschrijving alsmede een vermelding van de vangresultaten volgt.

Robinson-vanglamp

Ontworpen in Engeland (ROBINSON & ROBINSON, 1950).

Bij dit type is de l a m p o m h o o g gericht en geplaatst in een trechter. A a n d e binnenzijde hiervan be-vinden zich vier opstaande metalen vleugels. O n d e r de trechter is een grote, vrij lage verzamelbus aan-gebracht. Dit type is door de Plantenziektenkundige Dienst enigszins gewijzigd in die zin, dat in plaats v a n d e platte verzamelbus, waarin zich het bedwelmings- of dodingsmiddel bevindt, een hogere bus is gebruikt met een kleinere diameter (fig. 4 ) .

F I G . 4 G e m o d i f i c e e r d e R o b i n s o n v a n g l a m p F I G . 4 Modified Robinson

light trap

E e n g r o o t v o o r d e e l v a n d e R o b i n s o n - v a n g l a m p is h e t o n t b r e k e n v a n hinderlijke s c h a d u w e n v a n h e t a p p a r a a t , w a a r d o o r het voor d e insekten zeer moeilijk is o m zich a a n h e t v e r b l i n d e n d effect te o n t t r e k k e n .

Elektrokutie-vanglamp

E e n bij d e P . D . o n t w i k k e l d t y p e , w a a r b i j v a n elektrokutie w o r d t g e b r u i k g e m a a k t ( V A N DE P O L , 1954). Als gevolg v a n d e a a n w e z i g h e i d v a n een k a p b o v e n en een t r e c h t e r o n d e r d e l a m p o n t s t a a n b o v e n e n o n d e r d e v a n g l a m p s c h a d u w k e g e l s , w a a r d o o r v e r s c h e i d e n e insekten, v o o r a l snelvliegende, zich aan het licht k u n n e n o n t t r e k k e n .

Rothamsted-vanglamp

E e n d o o r h e t R o t h a m s t e d E x p e r i m e n t a l S t a t i o n in E n g e l a n d o n t w o r p e n v a n g l a m p ( W I L L I A M S , 1948). E e n n a d e e l v a n d e z e v a n g l a m p is d e o m v a n g r i j k e s c h a d u w k e g e l , d i e v o o r a l b o v e n h e t apparaat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Plangebied Grens plangebied Enkelbestemmingen B Bedrijf VERKLARINGEN topografische gegevensbestaande bebouwing, kadastrale- en BGT / BRK augustus 2018. Dubbelbestemmingen WR-A5 Waarde

9 50 Bakers Best Genever, London Essence Gingerbeer, munt, Angostura bitters en limoen.. BARREL AGED

Ze ging hem voor door het huis naar een werkkamer waar haar partner, die Bosch wel kende en van wie hij wist dat hij Edgewood heette, in gesprek was met een man met wit haar, die

•  bewust anders waarnemen helpt om patronen te doorbreken. Parijs in de

Het voorliggende project betreft geen project voor lozing op het rioleringsstelsel / oppervlaktewater / grondwater, is geen ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid

Click on the red button to start the recording: you will now automatically record the active screen (Screen), yourself (Camera) and audio (Audio): a multi-stream video, in

Met de slogan: “leuker kunnen we het niet maken, wel gemakkelijker” zetten zoals voorgaande jaren de Ouderenbonden in Lansingerland zich ook dit jaar weer in bij het verlenen van

Dit is een literatuuronderzoek naar wat er al bekend is over het onderwerp en zorgt dat jullie genoeg informatie hebben om het Out of the Box-project goed te kunnen uitvoeren..