• No results found

startnota RUP Sparrendal s t a r t n o t a R U P S p a r r e n d a l (ID RUP_73042_214_06008_00001) _

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "startnota RUP Sparrendal s t a r t n o t a R U P S p a r r e n d a l (ID RUP_73042_214_06008_00001) _"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

s t a r t n o t a R U P S p a r r e n d a l

(ID RUP_73042_214_06008_00001)

_

202004

(2)

2

COLOFON

Opdracht: RUP Sparrendal

Opdrachtgever: Gemeente Lanaken, Jan Rosierlaan 1, 3620 Lanaken Opdrachthouder: a2o architectuur & omgeving / cleurenarchitecten Projectmedewerkers: Jonas Knapen, ir.architect-stedenbouwkundige

Hanne Philtjens, architect

Projectcoördinator: Josiane Merken, erkend ruimtelijk planner

Zonder schriftelijk toestemming van de opdrachthouders mag niets uit deze nota onder eender welke vorm gecopieerd worden.

(3)

3

!"! Startnota i.f.v. 1° participatie en adviesronde ... 5!

!"!"! Situering ... 5!

!"#"! Doelstellingen ... 6!

!"$"! Juridische context ... 7!

#"$"! Afbakening van het gebied ... 9!

#"%" Opname bestaande toestand site Sparrendal ... 10

#"&"! Onderzoek naar de kwaliteiten van de bestaande infrastructuur ... 15!

#"'"! Beknopte beschrijving en de voor- en nadelen van de alternatieven die werden overwogen ... 32!

#"("! Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan en van de te voeren effectenbeoordeling ... 34!

#")"! Relatie met de ruimtelijke structuurplannen ... 35!

#"*"! Kadering binnen de visie en ontwikkelingsvisie van het GRS Lanaken ... 40!

#"!+"!Relatie met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen ... 40!

#"!!"!Relatie met in opmaak zijnde RUP Dennenstraat ... 41!

$"! Beschrijving van de te onderzoeken effecten en de inhoudelijke aanpak van de effectbeoordelingen ... 44!

$"$"! In voorkomend geval: relevante gegevens uit vorige effectbeoordelingen ... 63!

$"%"! Het effect dat het geïntegreerde planningsproces kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land ... 64!

$"&"! Een overzicht van de instrumenten die samen met het RUP ingezet kunnen worden, als die al bekend zijn in deze fase. ... 64!

%"! Voorstel van invulling ... 65!

(4)

4

(5)

5

!"# Startnota i.f.v. 1° participatie en adviesronde

!"!"# Situering

Het plangebied, circa 1,6 hectare groot, heeft betrekking op de oude schoolsite Sparrendal, gelegen tussen de Maastrichterweg ten noorden en Roelerdreef ten zuiden. De ontsluiting, zowel noord- als zuidwaarts gebeurt via de N77.

De site ligt in een zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, in het uiterste noordwesten tegen de woonzone van het hoofddorp Lanaken.

(6)

6

!"$"# Doelstellingen

De opdracht wordt in het bestek ref. 2019/027 als volgt geformuleerd:

“ De herinrichting van de site van Sparrendal1 vraagt om een aanpak die vertrekt vanuit een trendbreuk van de traditionele manier van ontwikkelen in buitengebieden. Er wordt gezocht naar een nieuwe aanpak waarmee het realiseren van een collectieve dimensie ondersteund wordt door een diverser aanbod van woningen en een verhoogde maar realistische densiteit.

Collectieve tuinen dienen voorrang te krijgen op individueel groen en er wordt verder gekeken dan de gangbare vrijstaande woningen om zo beter te beantwoorden aan de hedendaagse vragen van bewoners en zorgen voor diversiteit.Tenslotte dragen collectieve voorzieningen bij tot het ontwikkelen van een echte ‘buurt’.

Het afwijkende karakter van de site zorgt voor een interessante afwisseling binnen het monotone woonweefsel. Een toekomstvisie waarbij de bestaande schakeling en typologie van de bebouwing wordt gerecupereerd en versterkt geniet de voorkeur op een volledig nieuwe ontwikkeling van de site. Een nieuwe invulling dient in te spelen op de bestaande sporthal en de dynamiek die hierbij komt kijken.

Onderstaande principes worden vertaald in het bestemmingsplan:

* bij voorkeur combinatie van nieuwe en herbestemde volumes, geschakeld rond collectieve ruimtes

* woondichtheid: 15-20 wo/ha

* behouden van horizontale karakter van de architectuur en de opeenvolging van buitenruimtes om zo tot een collectieve woonomgeving te komen.

* mobiliteit: - maximaal inzetten op geclusterd parkeren (deels ondergronds)

- de variatie in gebruik van sporthal vraagt een gepaste parkeeroplossingOp drukke momenten door de week is een parkeerlast van 30-40 wagens gangbaar Uitzonderlijk zijn er uitschieters bij wedstrijden.De parkeervoorzieningen aan de overzijde van de Roelerdreef (recreatiezone) kunnen gecombineerd worden met de parkeervraag op deze site.

- een doorlopende verbinding voor fietsers/voetgangers tussen de Bessemerstraat en Roelerdreef. "

De uitgangspunten samengevat:

-, Trendbreuk traditionele manier van ontwikkelen in buitengebieden.

-, Afwijkend karakter van de site als interessante afwisseling binnen het monotone woonweefsel.

-, Collectieve dimensie met een divers aanbod.

-, Verhoogd maar realistiche densiteit.

-, Collectieve tuinen te verkiezen boven individueel groen.

-, Schakeling rond collecteve ruimtes.

-, Woondichtheid van 15-20 won/hectare.

1Binnen de scholengemeenschap KASOL staan er de komende jaren heel wat verschuivingen op de planning.Met de komst van de nieuwe school aan de ‘poort vanLanaken’ zal de bestaande infrastructuur van het Technisch Instituut Sparrendal op termijn leeg komen te staan.

(7)

7 -, Geclusterd parkeren, deels ondergronds.

-, Integreren pakeren sporthal.

-, Zachte verbinding tussen Bessemerstraat en Roelerdreef.

!"%"# Juridische context

!"!"#"$Gewestplan Limburgs Maasland (14/11/1980)

Het projectgebied ligt in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (art.6.2 – code 0200) en beperkte delen in agrarisch gebied en woongebied.

!"!"!"$BPA’s / RUP’s

Niet van toepassing.

!"!"#"$Verkavelingen

Niet van toepassing.

(8)

8

!"!"!"$Gewestplannen Herbevestigd Agrarisch gebied Limburgse Kempen en Maasland2

In vier regio’s, waaronder Limburgse Kempen en Maasland, werd in juni 2006 het proces opgestart voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur.

Binnen deze gebieden zal de Vlaamse Regering in principe géén planningsinitiatieven meer nemen om agrarische gebieden om te zetten naar andere bestemmingen. In deze herbevestigde agrarische gebieden moet de hoofdfunctie landbouw maximaal gevrijwaard blijven.

Gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven binnen deze gebieden kunnen geen betekenisvolle afbreuk doen aan de ruimtelijk- functionele samenhang van de agrarische macrostructuur. Het beleid dat de Vlaamse overheid binnen deze gebieden wenst te voeren is nader omschreven in de omzendbrief RO/2005/01 van 23 december 2005.

In de omzendbrief RO/2005/01, betreffende de beleidsmatige herbevestiging van de gewestplannen in het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, onder punt II. Relatie met gemeentelijke en provinciale planningstaken, wordt ingegaan op de beleidsmarge die kan gegeven worden in het geval van reeds goedgekeurde structuurplannen.

“Gemeentelijk ruimtelijke uitvoeringsplannen in uitvoering van de gemeentelijke structuurplannen voor agrarische bedrijvenzones van lokaal belang, differentiatie van het agrarisch gebied in functie van de bebouwingsmogelijkheden, lokale natuur- en landschapselementen, wonen, werken, openbaar nut, toerisme en recreatie op lokaal niveau, lokale wegen, of in uitvoering van goedgekeurde planologische attesten.”

“Bij de beoordeling en goedkeuring van gemeentelijke en provinciale (ontwerp)structuur- en uitvoeringsplannen zal in het kader van de goede ruimtelijke ordening, voldoende terughoudend beoordeeld worden ten aanzien van elke mogelijke planologische aanpassing van de

(beleidsmatig) herbevestigde agrarische bestemmingen.

De minister bevoegd voor ruimtelijke ordening zal ter zake richtlijnen aan zijn administratie geven.”

Het plangebied ligt niet in herbevestigd agrarisch gebied, noch ligt het in een gebied waarop een operationeel uitvoeringsprogramma van toepassing is.

2 Goedgekeurd 12/12/2008

Figuur: uitreksel uit “Overzichtskaart gebieden operationeel uitvoeringsprogramma (12/2008)”

(9)

9

$"%"# Afbakening van het gebied

Oppervlakte plangebied: 2 ha 03a 20ca.

Bestaande toestand oppervlakte in m2 GWP: Openbaar nut 19.210,00 GWP: Agrarisch gebied 660,00

GWP: Woongebied 450,00

20.320,00

Figuur: Afbakening plangebied gewestplanzonering Figuur: Afbakening site Sparrendal

(10)

10

$"&"# Opname bestaande toestand site Sparrendal

(11)

11

A B

C D

(12)

12

E F

G H

(13)

13

I J

K

(14)

14

(15)

15

$"'"# Onderzoek naar de kwaliteiten van de bestaande infrastructuur

(16)

16

(17)

17

!"%"#"$Gebouwenanalyse: gebouw A

(18)

18

(19)

19

!"%"!"$Gebouwenanalyse: gebouw B

(20)

20

!"%"&"$Gebouwananlyse: gebouw C

(21)

21

!"%"'"$Gebouwenanalyse: gebouw D

(22)

22

!"%"%"$Gebouwenanalyse; gebouw E

(23)

23

(24)

24

!"%"("$Gebouwenanalyse: gebouw F

(25)

25

!"%")"$Gebouwenanalyse: gebouw G

(26)

26

!"%"*"$Gebouwenanalyse: gebouw H

(27)

27

!"%"+"$Gebouwenanalyse: gebouw I

(28)

28

!"%"#,"$Gebouwenanalyse: gebouw J

(29)

29

!"%"##"$Gebouwenanalyse: gebouw K

(30)

30

(31)

31

!"%"#!"$Samenvattende gebouwenanalyse

(32)

32

$"("# Beknopte beschrijving en de voor- en nadelen van de alternatieven die werden overwogen

Welke andere manieren om dezelfde doelstelingen van het plan te bereiken zijn er.

!"("#" Locatiealternatief

Locatiealternatieven zijn andere locaties waar dezelfde doelstellingen bereikt kunnen worden.

Gezien de doelstellingen opgehangen werden aan de specifieke kenmerken van de locatie, zoals:

-, een herinrichting van de site die vertrekt vanuit een trendbreuk, met bij voorkeur een combinatie van nieuwe en herbestemde volumes;

-, de integratie van een collectieve dimensie waartoe de bestaande configuratie van gebouwen versus buitenruimte zich perfect leent;

-, het afwijkende karakter van de site die een interessante afwisseling vormt tussen een monotoon woonweefsel;

-, het horizontale karakter van de architectuur en de opeenvolging van buitenruimtes als basis voor een collectieve woonomgeving;

-, de potentiële zachte verbinding tussen de Bessemerstraat en Roelerdreef, dooheen het plangebied;

-, het behoud van de sporthal en het integreren van het bijhorend parkeren;

Het planinitiatief gaat bovendien duidelijk uit van de voorkeur om de bestaande schakeling en typologie van de bebouwing te recuperen, eerder dan uit te gaan van een volledig nieuwe ontwikkeling van de site.

Binnen deze context is een alternatieve locatie dan ook niet aan de orde.

!"("!"$Inrichtingsalternatief

Inrichtingsalternatieven zijn alternatieven die zich situeren binnen het plangebied bijvoorbeeld het toepassen van een andere ruimtelijke configuratie. Deze zijn mogelijk wel van toepassing voor het planinitiatief.

Binnen de contouren van het projectgebied kunnen verschillende ontwikkelingsscenario’s voorgesteld worden die allemaal in meerdere of mindere mate beantwoorden aan de gestelde doelstellingen.

(33)

33 Enkele mogelijke scenario’ s voor de site Sparrendal, uitgaande van een residentiële (woon) bestemming met als doelstelling/uitgangspunt

het waar mogelijk behoud/hergebruik van de bestaande gebouwen.

Scenario 1: maximaal behoud Scenario 2: gemiddeld behoud Scenario 3: minimaal behoud

(34)

34

!"("&"$Uitvoeringsalternatief

Een uitvoeringsalternatief is een alternatief dat slechts van het basisalternatief verschilt door de manier waarop het uitgevoerd wordt, bijvoorbeeld betrekking hebbende op de technieken die gebruikt worden (bouwwijze). We kunnen het ook ‘varianten’ noemen.

Binnen de context van het RUP zijn zulke een uitvoeringsalternatieven of ‘varianten’ mogelijk van toepassing in de uitvoeringsfase. Het is niet aangewezen om aspecten die betrekking hebben op bouwtechnieken en dergelijke op te nemen in stedenbouwkundige voorschirften.

!"("'"$Nulalternatief – bij niet uitvoering van het plan

Binnen de scholengemeenschap KASOL staan er dekomende jaren heel wat verschuivingen op de planning waarbij onder andere de nieuwe school ingeplant zal worden aan de ‘poort van Lanaken’ waarbij de scholengemeenschap streeft naar een gebundelde locatie.

Het niet uitvoeren van het planinitiatief RUP Sparrendal zal dan ook tot gevolg hebben dat de bestaande gebouwen en andere infrastructuur op de site van Sparrendal leeg komen te staan.

Gezien de ligging van de site aansluitend op de woonzone van Lanaken en gezien de ligging van de sporthal binnen de site, leent het RUP Sparrendal zich perfect tot een afbouw van de woonzone gekoppeld aan het behoud van de sporthal aan Roelerdreef.

!"("%"$Specifieke alternatieven

Specifieke alternatieven hebben betrekking op bijvoorbeeld een faserings- , programma-, termijn-, ontsluitings-, of nabestemmingsalternatief.

Deze specifieke alternatieven zijn, gezien de gestelde doelstellingen, niet van toepassing op het RUP Sparrendal.

$")"# Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan en van de te voeren effectenbeoordeling

Gezien het initiatief betrekking heeft op het omzetten van zone voor openbaar nut naar een woonzone met maximaal 29 wooneenheden, richt het planinitiatief zich dan ook uitsluitend op de lokale woningmarkt.

De reikwijdte van de impact van het plan zal dan ook beperkt blijven tot de gemeente zelf.

Binnen deze context zal de detailleringsgraad dan ook duidelijk ingaan op de betreffende zone voor openbaar nut en bij uitbreiding een kleine zone horende bij de sporthal, gelegen in agrarisch gebied en een beperkte zone aan Roelerdreef,gelegen in woongebied (ingenomen door de site Sparrendal).

Het uitgangspunt is een maximale inzet van de bestaande schoolgebouwen als basis voor een woonontwikkeling.

Binnen deze context zullen er duidelijke randvoorwaarden omschreven worden in de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de bestemmingen, de verschijningsvorm van de te behouden en potentiële nieuwe gebouwen, én de inrichting van het totale plangebied.

(35)

35

$"*"# Relatie met de ruimtelijke structuurplannen

!"*"#"$Lanaken in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

‘Lanaken ligt in het Vlaamse buitengebied, voor de gemeente betekent dit:

-, Verdeling van de woonbehoefte voor Limburg: minimaal 57% in het stedelijk gebied bij een dichtheid van minimum 25 woningen per ha;

minimaal 43% in het buitengebied bij een dichtheid van minimum 15 woningen per ha;

-, De afbakening van de gebieden in het buitengebied (natuur-, landbouw- en bosstructuur) zal hoofdzakelijk op gewestelijk of provinciaal niveau gebeuren;

-, Lanaken wordt geselecteerd als economisch knooppunt binnen het economisch netwerk van het Albertkanaal, binnen de economische knooppunten worden de economische ontwikkelingen gestimuleerd en geconcentreerd;

-, De N78 (Maaseik-Lanaken) wordt geselecteerd als secundaire weg. Hiervoor geldt dat de inrichting van de weg wordt bepaald door de verbindingsfunctie op bovenlokaal en lokaal niveau, door de eisen vanuit het gebruik als toegangverlenende weg voor de aanpalende bestemmingen en door de eisen vanuit de leefbaarheid en de ruimtelijke inpassing.

-, Het Albertkanaal is geselecteerd als onderdeel van het hoofdwaterwegennet. Ontwikkelingsperspectieven voor het hoofdwaterwegennet zijn o.a. het plaatselijk wegwerken van capaciteitsproblemen, een grotere selectiviteit voor watergebonden (regionale) bedrijven, en de reservatie van trajecten voor nieuwe waterwegen. Op het grondgebied van de gemeente Lanaken is in het verlengde van het Albertkanaal ter hoogte van de bocht bij Briegden het Cabergkanaal voorzien. (In relatie tot de bouw van een bijkomende sluis te Ternaaien zal in overleg met Nederland en Wallonië nagegaan worden of deze reservering dient behouden).’3

!"*"!"$Lanaken in het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg

Geactualiseerde versie, goedgekeurd 23.06.2012: selectie van toepassing voor Lanaken.

2.8.2.1.# Gewenste nederzettingsstructuur Structuurondersteunend hoofddorp

Gekoppeld aan een evenwichtig spreidingspatroon van kernen wordt tussen de kleinstedelijke gebieden en de gewone hoofddorpen een aantal kernen gesitueerd met iets meer economische ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat om een aantal kleine historische steden (zoals Peer en Borgloon) en/of kernen die recent een sterke groei hebben gekend en bovendien behoorlijk uitgerust zijn (bijvoorbeeld Lanaken).

Zij liggen alle in het buitengebied en hebben elk een hinterland met meerdere kleinere kernen. Voor hun directe omgeving hebben zij een structuurondersteunende taak. Ook ter ondersteuning van de stedelijke netwerken worden enkele structuurondersteunende hoofddorpen aangeduid.

Gewoon hoofddorp en woonkern.

3 Uit: GRS Lanaken; Informatief deel, 3.5.1. Situering Lanaken in het RSV; Technum; 09.07.2009

(36)

36 De hoofddorpen en woonkernen zijn de kernen van het buitengebied waar de doelstelling van het gedeconcentreerd bundelen op het

kleinste schaalniveau moet worden gerealiseerd. Die kernen dragen de ruimtelijke ontwikkelingen van het buitengebied inzake wonen, voorzieningen en bedrijvigheid op lokale schaal.

2.8.2.2.# Verdeling bijkomende woningen Uitgangspunten:

-, Voor alle gemeenten van de provincie wordt de natuurlijke aangroei gegarandeerd.

-, Het verschil tussen de taakstelling voor de hele provincie en de natuurlijke aangroei wordt ondergebracht in een provinciale woonreserve.

Gemeenten kunnen aanspraak maken op extra woningen uit deze reserve volgens onderstaande criteria.

Voor het buitengebied.

De provincie beoordeelt initiatieven van gemeenten in het buitengebied tot het realiseren van bijkomende woningen op basis van een door de gemeenteraad voorlopig vastgesteld ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en desgevallend een geactualiseerde

woningbehoeftestudie. Dat ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en de woningbehoeftestudie bevatten een woningprogrammatie op basis van een vergelijking van aanbod en behoefte (zie Richtinggevend Deel RSPL, punt 3.4.3. Buitengebied)

Beleid inzake aantallen bijkomende woningen

In het buitengebied (zowel de volledige buitengebiedgemeenten als de buitengebieddelen van de stedelijke gemeenten) moedigt de provincie het ontwikkelen van grote aantallen bijkomende woningen niet aan. Zuinig ruimtegebruik is een uitgangspunt. Het afstemmen van de groei het buitengebied op het ritme van de eigen woningbehoeften blijft als beleidskader gelden. De provincie waarborgt in elk geval de invulling van de woonbehoefte voor de natuurlijke bevolkingsaangroei.

In bepaalde gevallen kan zij grotere aantallen bijkomende woningen aanvaarden dan wat noodzakelijk is voor de natuurlijke aangroei.

Een eerste afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op het voorzien van innoverende woon(zorg)projecten voor ouderen. Vooral in de periode 2007 - 2012 is het van belang om hierrond een proactief woonbeleid te voeren.

Een tweede afwijkingsmogelijkheid bestaat voor buitengebiedgemeenten die onder sterke buitenlandse woondruk staan. De provincie stelt dat de gemeenten Hamont-Achel, Lanaken, Voeren, Riemst, Neerpelt, Kinrooi, Lommel, Maaseik en Bocholt, waar op het einde van 2007 meer dan 10% van de inwoners de Nederlandse nationaliteit hadden, onder sterke buitenlandse woondruk staan. Deze gemeenten kunnen tot 2012 van de woonreserve gebruik maken om wooninitiatieven voor de eigen inwoners te ondersteunen.

(37)

37 Na 2012 geldt 15% als norm. In de woonbehoeftestudie en het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan verantwoordt de gemeente het aantal

woningen die supplementair op de natuurlijke aangroei wordt gevraagd. Hierbij kan enkel rekening worden gehouden met inwijkingcijfers vanaf 2007. Tot 2012 mag enkel het surplus ten opzichte van de 10% norm in rekening worden gebracht. Vanaf 2012 is dit het surplus ten opzichte van de 15% norm. De gemeente toont ook aan dat de locatie van de bijkomende woningen past binnen de gewenste ruimtelijke structuur en geeft ook aan welke instrumenten zij inzet om de buitenlandse woondruk te beheersen. Als uit de cijfers blijkt dat de Nederlandse woondruk stilvalt, kan het contingent hiervoor niet meer worden ingezet.

Een derde afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op het voeren van een woningbeleid voor specifieke doelgroepen. Gemeenten die hun bindend objectief nog niet hebben gerealiseerd, kunnen kleine woonprojecten voor sociale huur- en koopwoningen realiseren boven op hun natuurlijke aangroei. Het is eveneens gewenst dat een minimum-percentage aan sociale woningen voor de huisvesting van doelgroepen met een specifieke zorgbehoefte wordt voorzien.

Een laatste afwijkingsmogelijkheid behelst zeer specifieke (voorbeeld)projecten die de provincie wenst te ondersteunen. Ook voor dergelijke innoverende woonzorgprojecten kan gebruik gemaakt worden van de reservepot.

-, Voor kleinschalige innoverende voorbeeldprojecten ter realisatie van een bescheiden woonaanbod kan gebruik worden gemaakt van de reservepot. Het moet gaan om nieuwe woningtypes die worden afgestemd op de doelgroepen van starters en kleinere gezinnen, als alternatief voor de traditionele open of halfopen bebouwing en het appartement. Deze worden bij voorkeur gerealiseerd in

binnengebieden, gelegen in woonzone en die niet eenvoudig te ontwikkelen zijn.

-, Voor het omvormen van merkwaardige gebouwen (bijvoorbeeld vierkantshoeven) aan de rand van woonkernen tot woningen kan worden gebruik gemaakt van de reservepot. Deze mogelijkheid draagt in het bijzonder bij tot de leefbaarheid van de kleine kernen in Haspengouw. De provincie en de gemeenten treden hierover in overleg.

In het voorlopig vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en/of in gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen verantwoordt de gemeente het aantal woningen die supplementair op de natuurlijke aangroei wordt gevraagd, toont zij aan dat de locatie van deze bijkomende woningen past binnen de gewenste ruimtelijke structuur en geeft zij aan welke instrumenten zij inzet om deze woningen voor te behouden voor de betrokken doelgroep. Omwille van het bewaren van de verhouding van het aantal bijkomende woningen in

buitengebied/stedelijk gebied wordt het totaal aantal bijkomende woningen voor de periode 2007 - 2017 beperkt.

De 1.552 bijkomende woningen die voor het doelgroepenbeleid in de buitengebiedgemeenten worden gereserveerd, worden over deze gemeenten verdeeld. De overige woningen t.b.v. het doelgroepenbeleid moeten vanuit het pakket, afgeleid van de natuurlijke aangroei, worden gegenereerd. Voor Lanaken is dit: verdeling gezinnen 2007 absoluut: 10.067

verdeling gezinnen 2007 aandeel: 7,33%

toebedeling woonreserve: 114

Vanuit het principe van de gedeconcentreerde bundeling worden de bijkomende woningen bij voorkeur gesitueerd in de hoofddorpen van de gewone gemeenten van het buitengebied en in de structuurondersteunende hoofddorpen van de structuurondersteunende gemeenten.

(38)

38 2.8.2.3.# Bindende bepalingen.

Selecties in het kader van de gewenste ruimtelijk-natuurlijke structuur.

Selectie droge natuurverbindingen:

-, 19 Lanaken, Maasmechelen, tussen Daalbroek en Ziepbeek tot natuurverbinding 53 -, 20 Lanaken, tussen Pietersembos en kasteel Hocht

-, 21 Bilzen, Lanaken, Riemst, tussen Hoge Kempen, Maasvallei (via grensoverschrijdend Zouwdal) en Sint-Pietersberg Selectie natte natuurverbindingen:

-, 53 Lanaken, Maasmechelen, Ziepbeek tussen reservaat Park Hoge Kempen en Gemeenschappelijke Maas Selectie ecologische infrastructuur met bovenlokaal belang: niet van toepassing.

Selecties in het kader van de gewenste nederzettingstructuur.

-, Lanaken: structuurondersteunende gemeente -, Hoofddorpen: Rekem, Veldwezelt, Gellik.

Woonkernen: Kesselt, Neerharen, Smeermaas.

Selecties in het kader van de gewenste ruimtelijk-economische structuur.

-, Kleinhandelsconcentraties van type IV: - N78 Lanaken – Maasmechelen en Value Retail te Maasmechelen.

Selecties in het kader van de gewenste toeristisch-recreatieve structuur.

-, Toeristisch-recreatief netwerk4: Maasland.

-, Toeristisch-recreatieve gemeente type I: Lanaken.

-, Toeristisch-recreatief knooppunt type IIa: Jocomo/San Lanaco.

-, Stiltegebied: Zwarte Put (Zutendaal, Bilzen, Lanaken).

Selecties in het kader van de gewenste verkeers- en vervoersstructuur.

-, Secundaire wegen type I: / -, Secundaire wegen type II: / -, Secundaire wegen type III:

Selecties in het kader van de gewenste landschappelijke structuur.

-, Open ruimte verbinding in de Maasvallei en in en nabij het stedelijk netwerk Zuidelijk Maasland: tussen Neerharen en Lanaken.

-, Structurerende reliëfovergangen: de steilrand van het Kempens Plateau.

4Een toeristisch-recreatief netwerk bestaat uit het geheel van toeristisch-recreatieve voorzieningen en infrastructuren die door hun ligging en onderlinge samenhang structuurversterkend werken.Elk van deze toeristisch-recreatieve voorzieningen vervult een complementaire rol.

(39)

39

!"*"&"$Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan – goedegekeurd door de deputatie op 09/07/2009

Onder 4.1.4. Woongebiedbeleid, punt 4.1.4.1 Algemene visievorming:

Het woonbeleid dient gericht te zijn op de realisatie van een passende huisvesting voor alle bevolkingsgroepen, rekening houdend met:

-, wijzigende woonomstandigheden : verhoging van de graad van comfort, ...

-, behoeften van de diverse bevolkingsgroepen in demografisch opzicht: ouderen, jongeren, ...

-, financiële draagkracht van de diverse bevolkingsgroepen.

Het streven naar kwaliteit dient vanuit meervoudig opzicht te worden benaderd:

-, aandacht voor de kwaliteit van het woningbestand, aandacht voor voorkoming van verkrotting en leegstand,

-, aandacht voor kwalitatieve ontwikkeling van nieuwbouw rekening houdend met de financiële draagkracht van de bevolkingsgroepen, -, kwaliteit van de woonomgeving: groenvoorzieningen, spel en recreatiemogelijkheden, onderhoud ...

Het woonbeleid moet inspelen op de druk vanuit Maastricht en omgeving. Om die reden stippelt Lanaken haar woonbeleid uit volgens scenario II van het provinciaal structuurplan. De realisatie van de nieuwe inbreidingsgebieden moet een prijsregulerende invloed hebben zodat wonen betaalbaar blijft voor de modale Lanakenaar.

Woondichtheden

Verdichting is één van de sleutelbegrippen in een ruimtelijk beleid waar openheid en stedelijkheid voorop staat. Verdichting betekent:

-, het concentreren van het wonen en het werken in de kernen van het buitengebied;

-, het differentiëren van de woningvoorraad;

-, het versterken van de multifunctionaliteit door verweving;

-, het streven naar minimale dichtheden;

Er wordt gestreefd naar een dichtheid van gemiddeld 15 won/ha waarbij dichtheden opgevat moeten worden:

-, als bruto-dichtheden;

-, als richtcijfer;

-, niet door te rekenen naar perceelsoppervlakte;

-, deel uitmaken van een gemeentelijk ruimtelijk en huisvestingsbeleid.

Differentiatie naar woningtype en dichtheid, is zowel gewenst binnen een ruimtelijk samenhangend geheel als tussen verschillende ruimtelijk samenhangende gehelen onderling. De na te streven woningdichtheden zijn gebaseerd op ruimtelijke analyses en onderzoeken van (recente) kwaliteitsvolle wijken en gehelen in woonkernen. Zij laten in ieder geval toe dat ook in de toekomst kwalitatieve wijken en locaties worden

ontwikkeld met voldoende openbare en private buitenruimte.

Het omgaan met minimale dichtheden moet aldus op een zodanige wijze gebeuren dat kwaliteitsvolle woonomgevingen worden gecreëerd.

Lagere dichtheden daarentegen maken het steeds moeilijker om een economisch draagvlak voor bijbehorende voorzieningen te garanderen, om een effectieve verbetering van de mogelijkheden voor collectief vervoer te bereiken en om langzaam verkeer voor de korte verplaatsingen

(40)

40 aantrekkelijk te maken. Een ruimtelijke differentiatie van de woningdichtheid blijft steeds mogelijk en wenselijk onder meer naar gebieden met

een grotere verweving van functies en activiteiten.

De na te streven dichtheid van 15 wo/ha zoals aangegeven in het RSV wordt als leidraad gebruikt bij verdichting, ze is richtinggevend en zal niet beschouwd worden als absolute waarden. Het gaat hier om bruto dichtheden. Straten, openbaar groen, pleinfunctie, ... zijn begrepen in de oppervlakte. Toch is het mogelijk om binnen één gebied differentiatie te brengen in woningtype en grootte, zelfs met vooropgestelde hoge dichtheden. Variaties in bebouwingstype (open, halfopen en gesloten), het voorzien van meerdere kleinere wooneenheden in een bouwblok, het schakelen van woningen en het stapelen, ...

Het gaat hier in feite om typologische oplossingen waardoor hogere dichtheden te realiseren zijn zonder de leefkwaliteit te verminderen.

De ruimtelijke differentiatie van de woningdichtheid in Lanaken wordt gekoppeld aan de categorisering van de nederzetting en de afstand tot de kern. Voor kernversterkende inbreidingsgebieden is het wenselijk om een hogere dichtheid te realiseren. De referentie om de afstand ten opzichte van de kern te bepalen is de 500 meter loopafstand. Voor de koppeling aan de categorisering van de kernen is het wenselijk om een hogere dichtheid te realiseren in het structuurondersteunend hoofddorp en de hoofddorpen en een lagere dichtheid in de woonkernen.

$"+"# Kadering binnen de visie en ontwikkelingsvisie van het GRS Lanaken

De opmaak van het RUP is geen directe uitvoering van een bindende bepaling uit het GRS Lanaken maar kadert wel degelijk binnen de woonvisie van Lanaken.

$"!,"#Relatie met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen

Het projectvoorstel zal beantwoorden aan de 10 ruimtelijke kernkwaliteiten zoals opgenomen in de strategische visie in het BRV.

1.$ Gedeeld en meervoudig gebruik.

Verweving, medegebruik, verschillende doelgroepen.

2.$ Robuustheid en aanpasbaarheid.

De inrichting van de ruimte is flexibel inzetbaar of eenvoudig aanpasbaar voor tijdelijke of veranderende maatschappelijke noden.

3.$ Herkenbaarheid, leesbaarheid en visuele aantrekkelijkheid van de omgeving.

De inrichting van de ruimte is aangepast aan haar omgeving door in stedenbouwkundig en landschapsontwerp te voorzien. Het ontwerp draagt bij aan het gebruik van proportionele volumes, gepaste materialen en het voorzien in groen, uitzichten en een goede overgang tussen publieke en private ruimte. Inrichting draagt bij aan de herkenbaarheid en leesbaarheid van de omgeving door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals maatwerk en identiteit, draagkracht en proportionaliteit.

4., Waardering van de karakteristieken van het landschap.

5.$ Biodiversiteit, ecologische samenhang en bodemkwaliteit.

De inrichting van de ruimte versterkt de ecologische samenhang en biodiversiteit en tast de kwaliteit van de bodem niet aan. De inrichting van de ruimte draagt bij tot de versterking van het groenblauwe netwerk. Inrichting draagt bij aan biodiversiteit en

(41)

41 bodemkwaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, draagkracht en het

ecologisch functioneren.

6.$ Klimaatbestendigheid.

De inrichting van de ruimte vermindert de specifieke klimaatgevoeligheden (hittestress, over- stromingsrisico, ...) van de plek

(adaptatie). Inrichting draagt bij aan klimaatbestendigheid van de ruimte door toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals multifunctionaliteit, verhardingsbeperking en veerkrachtig inrichten.

7.$ Energetische aspecten.

De inrichting van de ruimte kiest voor bouwvormen, zonoriëntaties en materiaalkeuzes die voor minder energieverbruik zorgen. Inrichting draagt bij aan energiezuinigheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals energieneutraal

bouwen en leven. De inrichting van de ruimte gaat uit van de realisatie van de klimaatdoelstellingen en optimaliseert de productie, de opslag en de distributie van hernieuwbare energie.

8. Gezondheid.

De inrichting van de ruimte beperkt gezondheidsrisico’s door in het ontwerp blootstelling aan lucht- en geluidhinder te vermijden en de beweeg- en spelvriendelijkheid te bevorderen. Inrichting draagt bij aan gezondheid door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals veiligheid en mogelijkheid tot bewegen en spelen.

9.$ Inclusief samenleven.

De inrichting van de ruimte geeft alle groepen in de samenleving toegang tot groen, publieke ruimte en basisvoorzieningen. Inrichting draagt bij aan inclusief samenleven door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten

10.,Economische vitaliteit.

De inrichting van de ruimte laat binnen en buiten gebouwen mogelijkheden voor ondernemerschap en voorziet in een toegankelijkheid voor het economisch functioneren. Inrichting draagt bij aan economische vitaliteit door de toepassing van de ruimtelijke principes die ingaan op aspecten zoals ontwikkelingsmogelijkheden voor economische sectoren.

De doelstellingen van het planinitiatief zullen kaderen binnen de 10 ruimtelijke kernkwaliteiten.

-, Een optimale verweving van diverse vormen van betaalbaar wonen, specifiek voor de alsmaar groeiende doelgroep van kleinere

gezinnen (aleenstaanden, ouderen, éénoudergezinnen, starterswoningen, groepswoningen, co-housing, meergeneratiewoningen,…).

-, Een gebied dat gestructureerd wordt vanuit het bestaande kader dat optimaal toegankelijk zal zijn voor de gemeenschap.

-, Groenstructuren moeten de aanzet zijn voor een ‘vergroening’ van het gebied met een fijnmazig zacht netwerk met openbare zones als verbindende open groene verblijfs- en speelplekken.

-, Groenstructuren, gecombineerd met zorgvuldig verdichte woonplekken, moeten garant staan voor een minimale verhardingsgraad en een optimalisatie van het ruimtelijk en duurzaam rendement. Ruimte voor waterberging moet hierin een logische plek krijgen.

-, Een optimale doorwaadbaarheid en een aanbod aan ruime groene openbare verblijfs- en speelplekken, moeten zorgen voor de aanhechting met de omliggende woonstraten.

$"!!"#Relatie met in opmaak zijnde RUP Dennenstraat

(42)

42 Ten zuiden van Roelerdreef is de gemeente opgestart met het RUP Dennnenstraat5.

5 Anteagroup; startnota goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen in zitting van 25/04/2019.

RUP Sparrendal RUP Dennenstraat

(43)

43 Het RUP Dennenstraat betreft een beperkte invulling met een tiental woningen en

een petanquebaan. Samen met de invulling van het RUP Sparrendal vormt het RUP Dennenstraat een afwerking van de woonzone van Lanaken ten noorden en ten zuiden van Roelerdreef.

Het RUP Sparrendal is gelinkt aan het RUP Dennenstraat voor wat betreft de

aansluiting van de zachte verbindingen die in beide planinitiatieven opgenomen worden. De doorwaadbaarheid van beide plangebieden die op elkaar aansluiten zal de sociale cohesie van beide woonzones en de omliggende woonzone/

recreatiezone ten goede komen.

Het bijhorende parkeren wordt ook hier, evenals in het RUP Sparrendal, opgevangen binnen de plancontouren van het RUP.

Gezien het lage aantal wooneenheden zal er vanuit het RUP Dennenstraat een uiterst lage mobiliteitsdruk gegenereerd worden op Roelerdreef.

Het cumulatieve effect van beide planinitiatieven op de Roelerdreeg zal voor wat betreft de ruimtelijk impact en de verkeersdruk dan ook verwaarloosbaar zijn.

(44)

44

!"# Beschrijving van de te onderzoeken effecten en de inhoudelijke aanpak van de effectbeoordelingen

De startnota bevat een weergave van de gedane analyse, vermeld in art. 4.2.6.§ 1, 5° en art. 4.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met inbegrip van de redenen waarom geen planmilieueffectrapport, respectievelijk ruimtelijk VR moet worden opgemaakt.

Milieueffectrapportage is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het preventief handelen. Het is een procedure waarbij voordat een activiteit, ingreep of plan (projecten of beleidsvoornemens en plannen) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan worden ingeschat. Waar de effecten een bedreiging vormen voor een waardevol aspect van een milieudiscipline (ruimte, hinder en mobiliteit, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) zal dit als ‘knelpunt’ weerhouden worden. Het

milieueffectenrapport heeft tot doel de effecten tengevolge van de geplande ingrepen na te gaan. De ‘geplande situatie’ is de toestand van het studiegebied tijdens en na de uitvoering van het plan en ten gevolge van dit plan, zoals het vastgelegd is in de planbeschrijving en zonder rekening te houden met remediërende maatregelen. Het milieueffectenrapport dwingt de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten grondig in overweging te nemen vooraleer over de uitvoering van een plan of project een besluit te nemen.

Het RUP bepaalt het gebruik van een oppervlakte van circa 2,03 hectare waarvan 1,92 hectare gelegen is in zone voor openbaar nut, 0,066 hectare ligt in agrarisch gebied en 0,045 hectare in woonzone. Een beperkt deel (sporthal) zal behouden blijven als zone voor openbaar nut.

Het resterende deel zal omgezet worden naar de bestemming ‘wonen’ met maximaal 29 wooneenheden en de bestemming ‘overig groen’

(openbaar groen).

Gezien het planinitiatief betrekking heeft op enerzijds een beperkt behoud van ‘openbaar nut’ en anderzijds een omzetting beoogd van openbaar nut naar ‘woongebied’, houdt het planinitiatief aldus geen ‘harde’ functiewijziging in.

De milieueffecten van het planinitiatief zullen ingeschat worden waarna deze voor advies zullen worden voorgelegd.

Er ligt geen Vogelrichtlijngebied, noch Habitatrichtlijngebied, noch VEN of IVON-gebied in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.

Het RUP vormt niet het kader voor de toekenning van een vergunning voor projecten opgesomd in bijlage I, II (rubriek 10b) of III (rubriek 10b)6 van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004.

De afstand tot de dichtstbijzijnde Ven-gebied bedraagt circa 350 m.

De afstand tot de dichtstbijzijnde Habitat- en Vogelrichtlijngebied bedraagt circa 390m.

Een vergelijking van de huidige toestand van het studiegebied met de toestand van het studiegebied tijdens en na de uitvoering van het plan (geplande situatie) toont aan dat er geen aanzienlijke of significante milieueffecten gegenereerd worden.

6 Bijlage III, 10 Andere projecten, e) aanleg vanwegen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen).

(45)

45

Figuur: Bodemkaart; www.geopunt.be

&"!"#"$ Effecten op de bodem

Figuur: Vogelrichtlijngebieden, Habitatrichtlijngebied, gebieden van het VEN en het IVON

(46)

46 Het planinitiatief voorziet een zone voor woonontwikkeling binnen de bestaande schoolsite..

Gezien deze ontwikkeling zich in hoofdzaak voordoet binnen de bestaande schoolgebouwen en gezien het projectgebied in gebruik was als scholensite, zal de inbreuk op de samenstelling van de bodem minimaal zijn.

Het identificeren, meten en voorspellen van milieueffecten op of via de bodem gebeurt voornamelijk via de bodemkenmerken en –

hoedanigheden. Wijzigingen van de bodem (ruim opgevat) worden meestal negatief beoordeeld omdat ze een verlies of verslechtering van de structuur inhouden. Het aanleggen van bijv. gebouwen, nieuwe wegen en fietspaden gaat gepaard met vergraving. Hierdoor treden structuur- en profielwijzigingen op in de bodem. Tijdelijke bemaling zorgt voor een wijziging van het bodemvochtregime. Daarnaast kan een kwaliteitswijziging in de bodem optreden t.g.v. bemaling en bestaat het risico op zettingen.

De bodem van het plangebied wordt geïnventariseerd als “droge lemge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont.

In principe wordt door de omzetting van de bestemming openbaar nut naar wonen de bodem niet noemenswaardig verstoord.

Er treedt dan een minimale structuurwijziging op van de bodem ten opzichte van het vroegere gebruik ervan, wat als een niet significant negatief effect beschouwd kan worden.

Besluit.

Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat het effect van het planinitiatief als ‘niet significant negatief ‘kan genoemd worden.

&"!"!"$Effecten op water

(47)

47

Figuur: VMM, stroomgebied en waterlopen; www.geopunt.be

Het plangebied is gelegen in het Maasbekken.

(48)

48

Figuur: VMM Milieu-impacttoetskaart en zoneringskaart; www.vmm.be

3.2.2.1.# Vlaamse Milieumaatschappij

(49)

49

Figuur: Rioleringsdatabank Vlaanderen; www.vmm.be

Het plangebied ligt volledig in centraal gebied. Dit betekent concreet dat er een afvalwaterriolering aanwezig is die

verbonden is met een operationele waterzuiveringsinstallatie.

“In dit gebied geldt een aansluitplicht op riolering. Hiervan kan enkel worden afgeweken als deze aansluiting dient te gebeuren via gronden van derden of indien de

woning/lozing zich op meer dan 250 meter van de riolering bevindt. In dat geval moet een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) geïnstalleerd worden. Een aansluiting van het afvalwater op de afvalwaterriool via een pomp is technisch haalbaar en is dus geen reden om af te wijken van de aansluitingsplicht. De lozing van

huishoudelijk afvalwater op de riolering gebeurt het best rechtstreeks, zonder septische put.

Gemeenten of rioolbeheerders kunnen toch een septische put verplichten omwille van technische redenen (bv. bezinking in de riolering). Op die put wordt dan enkel zwart afvalwater (toilet) aangesloten.”7

Besluit.

Uit de consultatie van de website van de VMM blijkt dat het plangebied in ‘centraal gebied’ ligt,

Na realisatie van het project zal het regenwater komende van de constructies (verharding en gebouwen) afgeleid worden naar onverharde delen en naar een open gracht met overloop naar de riolering (gescheiden stelsel).

7Uit: Uitgebreide toelichting bij de zoneringsplannen en de gebiedsdekkende uitvoeringsplannen; website VMM; 20/01/2020

(50)

50

Figuur : Grondwaterkwetsbaarheidskaart

3.2.2.2.# Grondwater

Het grondwater is zeer kwetsbaar ter hoogte van het plangebied.

De initiatieven die genomen worden binnen het voorgenomen plan dienen dan ook rekening te houden met de gegevens aangaande het grondwater en alle andere effecten aangaande water. Het risico van verontreiniging van grondwater hangt af van talrijke factoren die samen de kwetsbaarheid van de ondergrond bepalen. De aard en de dikte van de deklagen, de dikte en de

eigenschappen van de watervoerende lagen en de dikte van de onverzadigde zone (diepte van de grondwatertafel) bepalen de kwetsbaarheid van het grondwater.

De kwetsbaarheid van (de kwaliteit van) het grondwater is voor Vlaanderen weergegeven in kwetsbaarheidskaarten (AROL; kwetsbaarheid van het grondwater in Limburg, 1987), met een schaal van vijf eenheden (van uiterst tot weinig kwetsbaar).

Bemalingen bij de aanleg evenals het gewijzigde bodemgebruik, de gewijzigde infiltratie van hemelwater t.g.v. het verwijderen van restanten van oude constructies e.d. beïnvloeden de hydro-geologische kenmerken van het grondwater (kwaliteit+waterhuishouding). Een gewijzigd bodemgebruik zal het afwateringspatroon wijzigen; de gewijzigde situatie van de insijpeling van regenwater kan immers een invloed hebben op de (grond)waterhuishouding. Effecten m.b.t. water zijn voor een groot deel terug te brengen tot een gewijzigde situatie betreffende infiltratie en buffering van water. Effecten op oppervlaktewater zijn vnl. een gevolg van het kruisen van waterlopen/grachten of het dempen ervan. Tijdelijke verstoring van de fysico-chemie van oppervlaktewateren bij overpompen van grondwater i.f.v. bemaling met lozing in oppervlaktewater is eveneens mogelijk, doch op plan-MER niveau slechts beschrijvend of indicatief in te schatten.

Besluit.

Door het planinitiatief, dat een de bestemming openbaar nut omzet naar wonen zal een beperkt negatief effect ontstaan op het grondwater.

(51)

51

Figuur : Grondwaterwingebieden; www.geopunt.be

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterwingebied.

Besluit

Het plangebied is niet gelegen in waterwingebied maar ligt in zeer kwetsbaar grondwatergebied.

Door het planinitiatief, dat een de bestemming openbaar nut omzet naar wonen zal een beperkt negatief effect ontstaan op het grondwater.

De milderende maatregelen die geformuleerd zullen worden in het advies van Waterlopen en Domeinen zal doorvertaald worden in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP.

Voorstel van milderende maatregelen:

-, Binnen het plangebied zal steeds ruimte voorzien worden voor waterbuffering in open systemen met flauwe taluds.

-, Het volume en de oppervlakte van de waterbuffering gebeurt via een systeem van vertraagde afvoer met een knijp op halve hoogte van de waterbuffer. Het buffervolume wordt standaard bepaald op 250 m3/ha.

-, Bodem en wanden van de waterbuffer wordt uitgevoerd met een zachte helling (8/4 – 12/4), uitgevoerd in waterdoorlatende materialen en ingezaaid met gras.

(52)

52

Figuur: Watertoetskaarten

&"!"&"$Watertoets

Onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003, gewijzigd bij decreet van 25 mei 2007, betreffende het integraal waterbeleid werd nagegaan of er door het planningsinitiatief schadelijke effecten op het watersysteem optreden en er voorwaarden/ richtlijnen opgelegd dienen te worden om deze effecten te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen of te compenseren. Bij de richtlijnen horen ook zeven watertoetskaarten: erosiegevoelige gebieden; grondwaterstromingsgevoelige gebieden; hellingenkaart; infiltratiegevoelige gebieden; overstromingsgevoelige gebieden; waterloopbeheerders; winterbedkaart.

Locatie plangebied

(53)

53

Hellingenkaart 0,5-5% 5-10%

Erosiekaart niet erosiegevoelig

Winterbedkaart geen winterbedding

Overstromingsgevoelige gebieden niet overstromingsgevoelig Infiltratiegevoelige bodems niet infiltratiegevoelig Grondwaterstromingsgevoelige gebieden weinig gevoelig (type 3)

Besluit.

Het plangebied is licht hellend gebied (0,5 tot 5%, beperkt tot 10%) en is niet erosiegevoelig.

Het plangebied is niet gelegen in een winterbedding.

Het plangebied ligt niet in overstromingsgevoeliggebied.

Het plangebied is niet infiltratiegevoelig en is weinig gevoelig voor grondwaterstromingen (type 1).

Nr. SITUATIE BIJLAGE -.//01.23456678.9:,

1 Het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een gebouw, al dan niet met ondergrondse constructie, of het aanleggen van een verharding.

I Gewijzigd overstromingsregime Gewijzigde overstromingshoeveelheid Gewijzigde infiltratie naar het grondwater Gewijzigd grondwaterpatroon

2 De opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie.

II Opslag en storten van bodemvreemd materiaal Wijziging van vegetatie.

3 Een reliëfwijziging. III Reliëfwijziging.

4 Aanleggen van buffer- of infiltratievoorzieningen voor de opvang van opp.- of hemelwater.

IV Buffering en infiltratie van oppervlakte- en hemelwater.

5 Een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater. V Wijziging van het aantal puntbronnen.

6 Een grondwaterwinning. VI Wijziging van de grondwaterwinning.

7 Wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop. VII Toename en bestendiging knelpunten voor vismigratie i/d waterloop.

Migratiebelemmering voor fauna op de oever.

Gewijzigd afvoergedrag van de waterloop.

Voor het plangebied zijn 1, 4 en 5 van toepassing.

1., In het project worden gronden verkaveld, of constructies of verhardingen aangelegd = van toepassing

!richtlijn gewijzigd overstromingsregime ! watertoets positief

Niet gelegen in overstromingsgevoelig gebied = niet van toepassing

!richtlijn gewijzigde overstromingshoeveelheid ! advies

De oppervlakte van de toename van de horizontale dakoppervlakte van constructies en verharding is < dan 1,5 ha = van toepassing

!richtlijn gewijzigde infiltratie naar het grondwater ! watertoets positief

De totale toename van gebouwen, verharding of ondergrondse constructies is groter dan 1,5 ha = niet van toepassing

(54)

54

!richtlijn gewijzigd grondwaterpatroon ! watertoets positief

De ondergrondse constructies van minder dan 3 m in de diepte en 50 m in de lengte = niet van toepassing 2., Op het perceel wordt bodemvreemd materiaal opgeslaan en de vegetatie wijzigt = niet van toepassing

!richtlijn ! watertoets positief

3.! De aanleg van het terrein zal een reliëfwijziging tot gevolg hebben = niet van toepassing

!richtlijn ! watertoets positief

4., Het aanleggen van buffer- en infiltratievoorzieningen voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater = van toepassing

!richtlijn buffering / infiltratie oppervlakte- en hemelwater ! advies

Het gebied waarin infiltratie- en buffervoorzieningen voor de opvang van oppervlakte- en hemelwater voorzien worden is niet gelegen in overstromingsgevoelig gebied, en is geen ingedeelde ingreep. = niet van toepassing 5., Een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater

!richtlijn wijziging van het aantal puntbronnen ! advies

De lozing op het rioleringstelsel, oppervlaktewater of grondwater is niet een ingedeelde ingreep = van toepassing

Het plan heeft een oppervlakte (van circa 10 hetare) groter dan 1,5 ha en ligt niet in een overstromingsgevoelig gebied, er worden geen ondergrondse constructies voorzien en het plangebied is gelegen in typegebied 3 op de gevoeligheidskaart voor grondwaterstroming. De watertoets zal uitgevoerd worden volgens de richtlijnen van het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006.

Storten of opslaan niet in overstromingsgebied én geen ingedeelde ingreep ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project bevindt zich niet in overstromingsgebied en is geen ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd.

Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Geen vegetatiewijziging niet in winterbedding waterloop én van braakland of akkers naar akkers of weiland ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project bevindt zich niet in de winterbedding van een waterloop en verhoogt de infiltratiecapaciteit van de onderliggende bodem, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd.

Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Gelegen in overstromingsgevoelig gebied en in deels erosiegevoelig gebied ! advies watertoets -./012.1.31..4$

Het voorliggende project bevindt zich niet in effectief overstromingsgevoelig gebied en is niet erosiegevoelig.

Er is geen reliëfwijziging, er wordt dus geen significante aanvullende afvoer naar de erosiegevoelige aangrenzende zones gegenereerd, en is geen ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden het schadelijk effect op het watersysteem nihil. Er dienen dan ook geen bijkomende voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd andere dan het aanbrengen van een open waterbuffering.

Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Buffer of infiltratievoorziening niet in overstromingsgevoelig gebied en geen ingedeelde ingreep ! watertoets positiefWaterparagraaf

(55)

55 Het betreft geen project voor buffer- of infiltratievoorziening dat gelegen is in overstromingsgebied, en is geen ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid kan

geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Lozing en geen ingedeelde ingreep ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project betreft geen project voor lozing op het rioleringsstelsel / oppervlaktewater / grondwater, is geen ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Geen grondwaterwinning geen ingedeelde ingreep ! watertoets positief -./012.1.31..4

Het voorliggende project betreft noch een lozing grondwaterwinning, noch een ingedeelde ingreep, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd.

Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Geen vismigratieknelpunt – migratie fauna ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project veroorzaakt geen vismigratieknelpunt / houdt geen vismigratieknelpunt in stand en beperkt de migratie van fauna op de oever niet, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt.

Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Geen inbuizing of overwelving van een niet-geklasseerde waterloop ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project betreft geen inbuizing of overwelving van een niet-geklasseerde waterloop die voldoet aan de eisen tot beperking van het schadelijk effect, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

Geen gewijzigd afvoergedrag van een niet-geklasseerde waterloop ! watertoets positief -./012.1.31..4$

Het voorliggende project heeft geen betrekking op een gewijzigd afvoergedrag van een niet-geklasseerde waterloop die de waterafvoer afkomstig van stroomopwaarts gelegen percelen op geen enkele manier verhindert, zodat in alle redelijkheid kan geoordeeld worden dat er geen schadelijk effect op het watersysteem optreedt. Er dienen dan ook geen voorwaarden of maatregelen te worden opgelegd.

Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid",,

Conclusie.

Gezien de bestemming ‘wonen’, zal indien voldaan wordt aan eventuele milderende maatregelen die aangereikt worden door de adviesverlenende instanties, het planinitiatief geen significant negatief effect genereren op het aspect water.

&"!"'"$Effecten op fauna en flora

(56)

56

Figuur: BWK2; www.geopunt.be

Er liggen geen biologisch waardevolle zones binnen het plangebied.

Besluit.

Het planinitiatief zal geen significant negatief effect genereren op het aspect fauna en flora.

&"!"%"$Effecten op landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

(57)

57 Het is belangrijk dat de algemene kenmerken van de traditionele landschappen (Maasland) bewaard blijven binnen een steeds

veranderende en evoluerende ruimte. Relicten zijn landschapselementen die nog duidelijk verwijzen naar de traditionele kenmerken van het landschap. Naast het historische aspect in de landschapszorg, zoals vermeld in de atlas van de relicten, zijn tevens de structurerende

landschapselementen zonder relictwaarde van belang. De landschapskenmerkenkaart (aanvullende inventaris van de ruimtelijke

landschapskenmerken van bovenlokaal en Vlaams belang, afd. Monumenten en landschappen, 2002) wordt hiervoor geraadpleegd. De erfgoedwaarde heeft betrekking op het archeologisch patrimonium, het bouwkundig erfgoed, de historisch-geografische elementen en structuren. Daarnaast speelt de visueel ruimtelijke samenhang een belangrijke rol. Ingrepen in het landschap kunnen leiden tot het wijzigen van elementen, patronen en samenhangen met het wijzigen van de erfgoedwaarden tot gevolg.

Figuur: Landschapskenmerkenkaart; www.geopunt.be

(58)

58 Het plangebied is niet gelegen in Beschermd Onroerend Erfgoed, noch werd het plangebied opgenomen in een Vastgestelde Inventaris, noch in een Beheersplan. Niettegenstaande niet gelegen in een archeologische zones zal bij de ontwikkeling het plangebied een archeologisch traject doorlopen worden conform het Onroerend Erf-goeddecreet (Vlaamse Regering 13 mei 2016).

Het plangebied is niet gelegen in een ankerplaats noch in een traditionele landschap.

Besluit.

Gezien voor het plangebied geen landschappelijke, bouwkundige en/of archeologische beschermingen van toepassing zijn, hebben de doelstellingen van het planinitiatief geen te verwachten aanzienlijk negatieve effecten op de intrinsieke waarde van het omliggende landschap en/of dorpsgezichten.

&"!"("$Effecten op landbouwgebruik

Binnen dit planproces wordt nagegaan wat het huidige landbouwgebruik is van de beoogde locatie die gelegen is in agrarisch gebied.

Landbougebruik is, gezien de bestemming van openbaar nut’ niet van toepassing op het plangebied.

Besluit.

Er wordt geen negatief effect verwacht op het aspect landbouw mits er geen landbouwgebruik van toepassing is voor het projectgebied en er dus geen verlies aan bestaande leefbare landbouwzetels aan de orde is.

Figuur: Landbouwgebruikspercelen; www.geopunt.be

(59)

59

Figuur: Atlas de Buurtwegen (1841); www.geopunt.be

&"!")"$Effecten op de mens

Het betreft de effecten op de mens die niet rechtstreeks het gevolg zijn van de werking van polluenten op de gezondheid. Het gaat over de effecten van de aanwezigheid en de werking van het planningsinitiatief op het wonen, het werken, de recreatie en de communicatie in de omgeving. Dikwijls hebben dergelijke effecten een sociaaleconomisch karakter. Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline mens kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. Het handelt over het inschatten van de effecten met betrekking tot beleving van de ruimte zoals mogelijke directe hinder van stof, geur, geluid, verkeer en visuele hinder. Eventuele effecten op landschappen en bouwkundig erfgoed in de omgeving beïnvloeden de beleving ervan. Tevens vallen de effecten m.b.t. geluid en lucht hieronder.

Belevingskwaliteiten hangen immers nauw samen met een waardering en interpretatie van de situatie en deze kunnen sterk verschillen afhankelijk van de invalshoek van waaruit men een gebied bekijkt.

Visuele hinder

Gezien het planinitiatief uitgaat van een optimaal behoud van de schoolgebouwen als inzet voor groepswoninbouw, zonder de bestaande volumes te verhogen en gezien evenyueel bijkomende bebouwing zal aansluiten op de hoogte van d ebstaande gebouwen, zal de visuele hinder van het planningsinitiatief geen significant negatieve visuele hinder genereren voor de aangrenzende woonzone.

Mobiliteit

⇒, Buurtwegen.

Doorheen het plangebied loopt geen buurtweg.

⇒, Openbaar vervoer.

(60)

60

Figuur: Haltes De Lijn; www.geopunt.be

Vlak aan het projectgebied, aan de zijde van de Bessemerstraat ligt de bushalte ‘Lanaken Sparrendal’ (belbus en niet-belbus).

Het betreft de lijn 45 ‘Hasselt – Universiteit – Genk - Maaseik/Maastricht’.

⇒, Gemotoriseerd verkeer.

(61)

61 Parkeren

Gezien de ligging in het buitengebied met één bushalte van De Lijn, wordt er uitgegaan van minstens 1,5 parkeerplaats per wooneenheid (open of gesloten). Voor het bezoekersparkeren wordt de norm van 0,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

Voor de totale ontwikkeling van het gebied resulteert dit in een in te vullen parkeerbehoefte, binnen het plangebied, van minstens 52,2 parkeerplaatsen: 29 x 1,5 = 43,5 parkeerplaatsen voor de woningen en

29 x 0,3 = 8,7 parkeerplaatsen voor bezoekers.

Bijkomend zullen er een aantal bijkomende parkeerplaatsen voorzien moeten worden voor de gebruikers van de sporthal.

Indien binnen de contouren van het planinitiatief:

-, minstens 52 parkeerplaatsen voorzien wprden voor bewoners en bezoekers;

-, minstens 10 bijkomende parkeerplaatsen voor de gebuikers van de sporthal;

zal de uitvoering van dit planinitiatief geen significant negatieve effect genereren op de omgeving voor wat betreft de parkeerdruk.

Bijkomende autobewegingen

Om een inschatting te maken van het bijkomend verkeer dat het planinitiatief zal genereren wordt gebruik gemaakt van bestaande basisinformatie (o.a. Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen).

In het plangebied worden bij een totale ontwikkeling 29 wooneenheden voorzien. Met een gemiddelde gezinsgrootte van 2,48 personen (prognose 2022), kan men afleiden dat het bewonersaantal gerelateerd aan deze nieuwe ontwikkeling ongeveer 72 personen zal bedragen.

Deze zullen elk gemiddeld 2,76 verplaatsingen (dit is elke vorm van verplaatsing) per dag maken.

Dit resulteert in ongeveer (72 x 2,76=) 198,72 (afgerond 200) verplaatsingen verspreid over een ganse dag en nacht.

In het Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen (OVG) wordt volgende verdeling van vervoerswijze gehanteerd:

-, 44% als autobestuurder - 18% als autopassagier -, 15% met de fiets -, 11% te voet -, 7% onbepaald

-, 4% met het openbaar vervoer -, 1% met brom/snorfiets.

Uit dit onderzoek kan afgeleid worden dat het relatieve aandeel verplaatsingen:

(62)

62 -, Op dagbasis tussen 7.00 u en 9.00 u (ochtendspits), 18% bedraagt voor het drukste ochtendspitsuur.

Rekening houdend met een autogebruik van 44% komen we tot volgende berekening: 200 x 0,44 x 0,18 = 15,84 wagens die het plangebied verlaten per maatgevend ochtendspitsuur

-, Op dagbasis tussen 16.00 u en 18.00 u (avondspits), 17% bedraagt voor het drukste avondspitsuur.

Rekening houdend met een autogebruik van 44% komen we tot volgende berekening:

° bij een totale ontwikkeling: 200 x 0,44 x 0,17 = 14,96 wagens die in het plangebied toekomen per maatgevend avondspitsuur Uit bovenstaand scenario kan afgeleid worden dat het verkeer dat bijkomend gegenereerd wordt door het planinitiatief miniem is in de ochtend en de avond. Dit betekent dat één ontsluiting zeker zal volstaan.

Binnen deze context kan geconcludeerd worden dat van het planinitiatief geen significant negatief effect verwacht wat betreft de autobewegingen in de spitsuren ’s ochtends en ’s avonds.

Lucht, stof, geur en geluid

Effecten m.b.t. hinder door lucht, stof, geur en geluid zijn enkel te verwachten bij een eventuele aanleg van het plan, m.n. de aanleg en het bouwen van bijhorende constructies. De bestemming op zich van ‘wonen’ zal bovengenoemde negatieve effecten genereren.

Onteigeningen Niet van toepassing.

Besluit.

De effecten van het plan op elementen m.b.t. het aspect 'mens' kunnen beschouwd worden als niet significant negatief, dit mits:

-, het openbaar domein wordt ingericht als een verblijfsruimte / erf waarbij prioriteit gegeven wordt aan de zwakke weggebruiker;

-, het parkeren conform de behoefte voorzien wordt binnen de contouren van het plangebied;

&"!"*"$Risico van het planinitiatief op Seveso-inrichtingen

(63)

63 Aanvraag d.d. 03/02/2020: RVR-AV-1159.

&"!"+"$Samenvattende conclusie

Het effect van het planinitiatief op het gebied, zoals het in de startnota voorligt, voor wat betreft het aspect van lucht, stof, geur, geluid, landschap, bouwkundig erfgoed, mens, visuele hinder, mobiliteit en landbouwgebruik zal niet significant negatief zijn.

%"%"# In voorkomend geval: relevante gegevens uit vorige effectbeoordelingen

Niet van toepassing.

(64)

64

%"&"# Het effect dat het geïntegreerde planningsproces kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land

Gezien het lokale karakter van de bestemming: niet van toepassing.

%"'"# Een overzicht van de instrumenten die samen met het RUP ingezet kunnen worden, als die al bekend zijn in deze fase.

Nog niet van toepassing.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast zijn er voor het VO extra vrije dagen (indien en voor zover feestdagen niet in een centraal vastgelegde vakantie vallen). Denk aan Tweede Paasdag, Tweede Pinksterdag,

Help Dora bij het compleet maken van het patroon. Een patroon verschijnt in beeld met één ontbrekende letter of cijfer. Elk paardje van de draaimolen draagt een letter of cijfer

- Bij bepaling van de BVO wordt niet meegerekend een schalmgat of een vide met een oppervlakte die groter dan of gelijk is aan 4,0 m 2 (inclusief de ruimte voor

Bij een tweede visie komen er fundamentele verschillen tussen de aanpak van Dierendonck en Crepain Binst Architecture aan het licht. Dierendonck compenseert de banaliteit van de

Het jonge en enthousiaste team van Brasserie R-1854 heeft een passie voor eerlijke, verse producten en ambachtelijk bereide gerechten.. Alles wordt geserveerd met een glimlach

Bij uitkeringsovereenkomsten is het uitvoerbaar om de indicatieve gevolgen voor het pensioeninkomen en de indicatieve hoogte van de afkoopwaarde te tonen als een (gewezen)

Ook dit jaar sta ik weer voor de kleuters en wel op de woensdag, donderdag en vrijdag in groep 1-2b (stiekem de leukste en gezelligste klas ). Daarnaast ben ik cultuurcoördinator

De activatiecode van het 1 ste device kan niet hergebruikt worden, maar u kunt deze activatiecode wel invoeren tijdens de activatie van de Presentis App op de 2 de device.. Na