• No results found

Culturele kinderfeestjes en steden als plek voor consumptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Culturele kinderfeestjes en steden als plek voor consumptie"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptieproject Steden als landschappen van gezinsconsumptie Bachelorscriptie Sociale Geografie en Planologie

Universiteit van Amsterdam Begeleidend docent: Lia Karsten Tweede lezer: Emma Folmer

“Culturele kinderfeestjes en steden als plek voor

consumptie”

Door: Roos Schelen (6045898) Derde Oosterparkstraat 246-4 1092 EL Amsterdam

06-48527107

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Theorie: commercialisering van hoge cultuur & de stedelijke middenklasse 5 2.1. Commercialisering van hoge cultuur en de kindermarkt 5 2.2 Bourdieu, cultureel kapitaal en sociale reproductie 7 2.3 Stedelijke middenklasse en ‘the revival of the city’ 10

2.4 Keuzeproces 11

2.5 Gemak en distinctiedrang 12

2.6 The time bind 13

3. Methoden 15

3.1 Aanbod-zijde 15

3.2 Vraag-zijde 17

3.3 Operationalisering motieven 20

3.4 Respondenten en hypothesen 21

4. Het aanbod van kinderfeestjes in Amsterdamse musea 23

4.1 Tropenmuseum 23

4.2 van Goghmuseum 23

4.3 Rijksmuseum 24

4.4 NEMO 25

5. NEMO en NEMO’s verjaardagsfeestje 27

6. Kinderfeestjes in NEMO: keuzeproces en motieven 30

6.1 Analyse van boekingssysteem en enquetes 30

(3)

6.3 Het keuzeproces 34

6.4 Motieven 37

6.4.1 Gemak 38

6.4.2 Cultureel kapitaal 41

6.4.3. Distinctie van andere ouders 44

7. Conclusie 47

(4)

1. Inleiding

Speurtochten in de buurt, hinkelen op de stoep, broodjes bakken thuis in de oven en verstoppertje spelen in huis. Op zijn hoogst ging je zwemmen in het plaatselijke zwembad en werden erna patat en frikadellen gegeten. “We vertellen niet wat we gaan doen, maar neem wel je

zwemspullen mee”, stond er dan altijd op de uitnodiging. Tijden veranderen echter. Kinderen worden steeds meer gezien als consumenten op de markt (McNeal, 1992; Cook, 2004; Jenks, 1996). Er duiken in Amsterdam, maar ook in andere steden, winkels op waar ouders allerlei accessoires voor het feestje van hun kinderen kunnen kopen, zoals kostuums, speciale cupcakes en versieringen voor het huis. Tante Lien’s Feestje in Amsterdam-West en de Kinderfeestwinkel in Amsterdam Zuid zijn voorbeelden van zulke winkels.

Ook kunnen ouders ervoor kiezen om een compleet themapakket in te huren en derhalve stoeten aan entertainers en verkleedkleding in hun huis toe te laten. Zo kunnen de kinderen een

videoclip maken, waarin de jarige de hoofdrol speelt. Prijs? €350. En een Marie-Antoinette High Tea feestje voor kinderen van 4 tot 10 jaar is er al vanaf €500. Of wat te denken van de Top Model Party, waarbij kinderen opgehaald worden in een limousine, champagne te drinken krijgen, catwalklessen krijgen. Dit kost een luttele €750 (My Greatest Party, 2011).

Het feestje hoeft niet altijd thuis gevierd te worden. Er zijn vele voorzieningen die hun deuren openen voor kinderfeestjes.

Er zijn bijvoorbeeld de alom bekende speeltuinen en bowlingcentra. In natuurspeeltuin het Woeste Westen kunnen kinderen voor 80 euro onder andere brood bakken, een pijl en boog maken en vuur leren maken (Het Woeste Westen, 2012). In Bowlingcentrum Knijn is het ook mogelijk om kinderfeestjes te boeken. De kinderen gaan eerst discobowlen en vervolgens eten zij enkele snacks. De kosten zijn hier 14 euro per kind (Knijn bowling en restaurant, 2012).

(5)

Er zijn echter ook voorzieningen als musea die al een aantal jaren kinderfeestjes aanbieden. In het Rijksmuseum kunnen kinderen bijvoorbeeld deelnemen aan de workshop ‘Nova Zembla’, waarbij de jarige een verrassing krijgt (Rijksmuseum, 2012). In het Van Goghmuseum kunnen kinderen schilderen op z’n van Goghs, voor een prijs van 80 euro (Van Goghmuseum, 2012). In NEMO ondernemen kinderen een speurtocht nadat ze taart hebben gegeten, buttons hebben gemaakt en gezongen voor de jarige, dit alles kost 16 euro per kind en 13,50 per begeleider (Science Center NEMO, z.j.) . Een vrij prijzige onderneming dus, zo’n kinderfeestje. Bij een feestje met 10 genodigden zijn de ouders al snel 150 euro kwijt.

Er is nog vrij weinig onderzoek naar het commercialiseren van kinderpartijtjes, terwijl zo’n feestje toch een onderdeel is van het ‘dagelijks’ (zo niet, maandelijks) leven van sommige kinderen. Het feestje is een gebeurtenis waar kinderen altijd naar uitkijken en is vaak gecentreerd rondom een enkel kind. Er zijn enkele auteurs die over het onderwerp hebben geschreven, maar het werk over kinderfeestjes blijft vooralsnog niet erg omvangrijk. Veel onderzoek heeft zich gericht op de kinderfeestjes in het algemeen, maar weinig onderzoek richt zich echter op het commercialiseren van de partijtjes. Een serieuze poging is gedaan door McKendrick et al. in het boek Children’s Geographies van Holloway & Valentine (2000). Mc Kendrick et al. schrijven onder andere over het keuzeproces bij zo’n kinderfeestje. Meer over het hoofdstuk van McKendrick et al. in het theoretisch kader van mijn onderzoek. De culturele feestjes, zijn grotendeels onderbelicht gebleven in de wetenschap.

De opkomst van de culturele kinderfeestjes lijkt voornamelijk gelinkt te zijn aan een stedelijk verschijnsel, namelijk: de opkomst van de nieuwe stedelijke middenklasse vanaf het eind van de 20e eeuw (Butler, 2007).

Ik refereerde al eerder aan de musea waar kinderfeestjes kunnen worden gevierd. Een museum is van oudsher een domein van volwassenen, waar luid gepraat niet wordt getolereerd en waar kinderen dus ook niet hun gang kunnen gaan. De afgelopen decennia richten musea zich echter meer en meer op kinderen (Butler & Sussman, 1992) en de klap op de vuurpijl hierbij is het aanbieden van kinderfeestjes. Kinderen worden over het algemeen steeds meer als volwaardig

(6)

consument gezien (McNeal, 1992; McKendrick, 2000a). Kinderen hebben steeds meer invloed op de consumptiekeuzes binnen het gezin..

Over kinderfeestjes specifiek is, zoals eerder geschreven, al weinig onderzoek, laat staan over kinderfeestjes in musea. Veel onderzoek richt zich op de zogenaamde commercial playspaces zoals TunFun en restaurants zoals McDonalds. Ik vind het interessant om te zien hoe nu ook musea kinderfeestjes aanbieden en hoe deze musea ook commercialiseren. In dit onderzoek zal ik de opkomst van de culturele kinderfeestjes koppelen aan de opkomst van de stedelijke

middenklasse en de opkomst van de kind als consument op de markt. Dit zal ik doen aan de hand van een case study in NEMO.

De culturele feestjes bieden een interessante mogelijkheid om de lagen van keuze voor

kinderfeestjes weg te ‘peelen’. Er kunnen immers verschillende motieven ten grondslag liggen aan de keuze voor een kinderfeestje in een museum. Dit kan puur gemak zijn, het feestje thuis zorgt immers voor veel opruimwerk en organisatie. De organisatie van het feestje wordt bij een voorziening buiten de deur uit handen gegeven.

Het kan ook zijn dat de ouders hun kinderen culturele bagage willen meegeven, dit idee is gebaseerd op Bourdieu’s sociale reproductietheorieën (1989, 1999). Het feestje hoeft namelijk niet per se in een museum gevierd te worden, er zijn ook andere voorzieningen die feestjes aanbieden, zoals het bowlingcentrum. Hier krijgen kinderen echter weinig cultureel kapitaal mee. Meer over mijn hypotheses en de theorieën die ten grondslag liggen aan dit onderzoek vindt u in het theoretische deel.

Mijn hoofdvragen in dit onderzoek zullen zijn:

 “Hoe ziet het aanbod van kinderfeestjes in Amsterdamse musea eruit?”  “Hoe komt de keuze voor een kinderfeestje in een Amsterdams museum tot

stand?”

Eigenlijk zal ik de ‘culturele kinderfeestjes’-industrie bekijken van de vraag- en aanbodkant. Als vanzelfsprekend horen er bij de hoofdvragen ook deelvragen. Die zijn als volgt:

(7)

Bij de eerste hoofdvraag horen de volgende deelvragen:

 “Welke ontwikkelingen hebben de onderzochte Amsterdamse musea tot het besluit doen komen om kinderfeestjes aan te bieden?”

 “Sinds wanneer bieden Amsterdamse musea kinderfeestjes aan?”  “Voor wie zijn de kinderfeestjes in Amsterdamse musea bedoeld?” Bij de tweede hoofdvraag horen de volgende deelvragen:

 “Wie kiezen ervoor om het kinderfeestje in NEMO te vieren?”  “Hoe ziet het keuzeproces voor een kinderfeestje in NEMO eruit?”  “Wat gebeurt er tijdens een kinderfeestje in NEMO?”

 “Welke motieven hebben ouders om het kinderfeestje van hun kind in NEMO te vieren?”

De generaliseerbaarheid van deze vragen wordt behandeld in het methodologie-deel. Ik zal nu ingaan op de vele theorieën die van toepassing zijn op dit onderzoek, daarna komen de methoden aan bod, waarna over wordt gegaan op de resultaten, oftewel de antwoorden op mijn

onderzoeksvragen. Dit alles wordt gevolgd door een conclusie waarin de antwoorden worden samengevat, teruggekoppeld op de behandelde literatuur.

(8)

2. Theorie: Commercialisering van hoge cultuur & de stedelijke

middenklasse

2.1 Commercialisering van hoge cultuur en de kindermarkt

Dit onderzoek is geïnspireerd op het onderzoek wat McKendrick et al. (2000a) deden naar zogenaamde commercial playgrounds, met de achterliggende gedachte dat kinderen steeds meer een rol spelen op de markt. Zij spreken over een zogenaamde commodification of childhood en het feit dat kinderen steeds vaker buiten de eigen buurt spelen, in een private speeltuin, in tegenstelling tot de publieke gemeentespeeltuin dus.

McKendrick et al. adopteren het theoretische schema van McNeal (1992), die stelt dat de groep kinderen drie markten beslaat.

1. Kinderen hebben geld en behoeften, en de autoriteit om geld in te zetten om hun zin te krijgen.

2. De ‘kindermarkt’ is een zogenaamde influence market: kinderen vragen aan hun ouders om bepaalde goederen of diensten aan te schaffen. Indirect beschouwen ouders de mening van hun kinderen als ze een goed of dienst aanschaffen.

3. Bedrijven investeren in de toekomst, dus ook in kinderen, daar die de toekomst van de maatschappij zijn.

McNeal stelt dat dit van toepassing is op alle ‘groepen’ kinderen, dus niet alleen middenklasse-kinderen. Meer over de (nieuwe stedelijke) middenklasse verderop in dit theoretisch schema. Waar McKendrick et al. dit schema toepasten op de keuze van kinderen of ouders om naar een commercial playground, vaak buiten de buurt, te gaan, zal ik dit schema toepassen op de keuze van kinderen of ouders om een feestje in een museum te vieren. Wie is de doorslaggevende keuzemaker in het keuzeproces? Is dit inderdaad het kind, dat volgens McNeal steeds meer invloed op de keuze zou moeten hebben?

(9)

Ik zal nog een stap verder gaan dan McKendrick en onderzoeken of er ook sprake is van een commercialisering van hoge cultuur. Is er sprake van een commercialisering van hoge cultuur bij het aanbieden van culturele kinderfeestjes? Wat is commercialisering van hoge cultuur? Dit is belangrijk om te weten willen we het fenomeen culturele kinderfeestjes begrijpen. Hieronder zal ik uiteenzetten wat de commercialisering van hoge cultuur is en ik zal dit fenomeen in de

conclusies linken aan de opkomst van de kinderfeestjes.

Om bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk eerst het begrip hoge cultuur te definiëren. Wat is de betekenis van het begrip in relatie met lage cultuur? Alexander (2003, p. 227) stelt dat hoge cultuur creator-oriented is. Het werk van een artiest die zich bewust is van de wensen van het publiek is niet ‘authentiek’ en is daarom audience oriented. Het werk van de artiest die helemaal voor zichzelf werkt en geen belang hecht aan de wensen van het publiek is creator oriented. Volgend op deze scheiding van creator-oriented en audience-oriented is de scheiding tussen vorm en functie. Lage cultuur dient een functie: namelijk het vermaak van het publiek. Hoge cultuur kent dit aspect niet: het is puur gericht op vorm. Wat wordt er dan bedoeld met de commercialisering van hoge cultuur? Volgens de

intellectuelen die tot de Frankfurter Schule behoren is commercialisering van hoge cultuur een negatieve ontwikkeling. Storey wijdt een hoofdstuk van haar boek Cultural theory and popular culture, an introduction aan de steeds diffuser wordende scheiding tussen hoge en lage cultuur volgens onder andere de Frankfurter Schule. “Commodification (sometimes understood by other critics as ‘commercialisation’) devalues ‘authentic’ culture, making it too accessible by turning it into yet another saleable commodity” (in Storey, 2009, p. 64). De Frankfurter Schule ziet deze commercialisering dus als een fenomeen dat hoge cultuur toegankelijker maakt door er een product van te maken. Om dit terug te koppelen op de kinderfeestjes in musea: het museum wordt toegankelijker gemaakt voor kinderen door het kinderfeestje als product te verkopen. Ik zie de commercialisering van hoge cultuur en de opkomst van kinderen als spelers op de markt als drijvende krachten achter het opkomende aanbod van culturele kinderfeestjes.

(10)

Aan de vraag-zijde is de opkomst van de stedelijke middenklasse van groot belang. De ouders komen voor verschillende keuzes te staan. De locatie van het feestje, de consumpties en een eventuele educatieve waarde: dit zijn allerlei factoren die mee worden genomen in de keuze voor een feestje. Daarom onderscheid ik een aantal motieven die ouders kunnen hebben bij de keuze voor het feestje in een museum. Deze zijn als volgt: gemak, distinctie en de overdracht van cultureel kapitaal.

Voordat we kunnen beginnen met een analyse van de vraagzijde van de markt, dient eerst een duidelijke definitie van de middenklasse te worden gegeven.

De middenklasse wordt in Nederland door het CBS gedefinieerd als volgt: personen die binnen de 20 en 80 procent van de inkomensverdeling vallen behoren tot de middenklasse (CBS, 2011). Dit komt neer op een bruto gezinsinkomen tussen 22 000 euro en 68 000 euro (NiCis, 2008). Andere definities houden niet alleen rekening met inkomen, maar bijvoorbeeld ook met het uitgavenspatroon, sociale netwerk, of beroep van het persoon (Onoue, 2010).

De definitie van de algemene middenklasse die ik zal aanhouden leent deels op de definitie die het NiCis (2008) stelt. Later zal ik ingaan op het verschil tussen de stedelijke middenklasse en de suburbane middenklasse. De definitie van het NiCis houdt rekening met de mate van

zelfstandigheid van een persoon of gezin: als men relatief onafhankelijk is van de

verzorgingsstaat om rond te komen dan wordt men tot de middenklasse gerekend. Dit alles is natuurlijk weer gekoppeld aan inkomen en opleidingsniveau: als iemand een hoger

opleidingsniveau heeft is het waarschijnlijk dat diegene een goede baan heeft, dus goed verdient. Het NiCis rekent een huishouden tot de middenklasse als tenminste 1 lid van het huishouden een HBO-diploma heeft.Deze definitie lijkt deels gebaseerd op Bourdieu’s triad, waar ik nu op in zal gaan.

2.2 Bourdieu, cultureel kapitaal en sociale reproductie

Pierre Bourdieu staat bekend om zijn werk dat over distinctie en sociale ongelijkheid gaat. De drie kernbegrippen in dit werk zijn veld, kapitaal en habitus. Deze drie begrippen dient men

(11)

altijd in relatie te zien met elkaar: hij noemt deze interdependentie de triad. Zijn analyse-eenheden zijn individuen binnen een veld. Velden zijn voor Bourdieu relatief autonome

eenheden en staan dus vrijwel altijd in verbinding met elkaar. “The field is an arena of ongoing struggle” (McNay, 1999, p. 246), oftewel, binnen het veld is een constante strijd voor overleving tussen de individuen. Degene met de juiste, toepasbare mix van kapitaal wint, volgens Bourdieu. Ouders proberen hun kind tijdens (maar ook na) de opvoeding zoveel mogelijk kapitaal mee te geven om te overleven in een bepaald veld of zelfs meerdere velden. Een deel van dit kapitaal is geïnternaliseerd in de habitus. De habitus is “a system of durable, transposable dispositions that mediates an individual’s actions and the external conditions of production” (Bourdieu, 1990). Een veld zou kunnen zijn: de academische wereld, de huizenmarkt. Ouders streven sociale reproductie na door hun kinderen zoveel mogelijk (en volgens hen juist) kapitaal mee te geven. Er zijn in Bourdieu’s theorie verscheidene vormen van kapitaal: sociaal kapitaal, economisch kapitaal en cultureel kapitaal. Sociaal kapitaal beslaat de sociale netwerken die een persoon kan inzetten om hogerop te komen in een veld, denk hierbij aan een oud-studiegenoot die nu

directeur is van een groot bedrijf. Het contact met deze oud-studiegenoot kan gebruikt worden om een goede baan te krijgen in zijn bedrijf (Bourdieu, 1989). Economisch kapitaal is de makkelijkst meetbare vorm van kapitaal, in de vorm van geld en bezittingen. Cultureel kapitaal is de lastigst meetbare vorm van kapitaal en bestaat uit verscheidene vormen:

- Geïnstitutionaliseerd: het schooldiploma, een adellijke titel. Geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal is vooral van belang op de arbeidsmarkt. Deze vorm van kapitaal is niet overdraagbaar op anderen.

- Geobjectiveerd: in de vorm van schilderijen, en andere kunstwerken. Deze vorm van kapitaal is overdraagbaar op anderen, via economische transacties en giften.

- Geinternaliseerd/belichaamd: deze vorm van cultureel kapitaal is het lastigst te meten. Ouders trachten hun kinderen door middel van socialisatie bepaald kapitaal dat nodig is in een veld mee te geven. Als een ouder wil dat het kind later gaat werken als

vrachtwagenchauffeur, zal de ouder het kind zoveel mogelijk leren over vrachtwagens. Als een ouder wil dat het het kind gaat werken in de culturele sector, zal het het kind

(12)

zoveel mogelijk meegeven over kunst. De algemene ontwikkeling van het kind (bijvoorbeeld tafelmanieren) is ook geïnternaliseerd cultureel kapitaal.

Deze drie begrippen zijn ook met elkaar gelinkt. Zodra een persoon een hoge opleiding heeft genoten (en dus veel geïnstitutionaliseerd kapitaal heeft), is het waarschijnlijker dat deze persoon ook veel geïnternaliseerd cultureel kapitaal bezit. Met deze belichaamde kennis heeft deze persoon zich immers kunnen bewijzen in het academische/scholaire veld. Het lijkt dan ook logisch dat deze persoon zijn of haar kind ook zo veel mogelijk en zo toepasbaar mogelijk belichaamd cultureel kapitaal wil en kan meegeven. In dit onderzoek zal ik mij dus gaan richten op belichaamd en geïnstitutionaliseerd cultureel kapitaal. Belichaamd cultureel kapitaal kost tijd om te vergaren: “Belichaamd cultureel kapitaal vergt een vorm van inlijving, die, voorzover zij inprenting en assimilatie veronderstelt, tijd kost, en wel tijd die persoonlijk moet worden geïnvesteerd” (Bourdieu, 1989, p. 125). Bourdieu stelt dat de minst onnauwkeurige indicator van de hoeveelheid belichaamd cultureel kapitaal de verwervingsduur is. Deze verwervingsduur moet volgens hem niet worden gereduceerd tot de schooltijd, maar ook in de gezinsopvoeding worden (culturele) waarden en normen bijgebracht. Die gezinsopvoeding kan een positieve invloed inbrengen op het cultureel kapitaal: bijvoorbeeld van tijdswinst, de school hoeft het kind dan immers minder bij te brengen. De gezinsopvoeding kan ook een dubbel negatieve invloed op het kind hebben: er moet veel worden gecorrigeerd door de school. Belichaamd cultureel

kapitaal is onderdeel van de habitus. (Bourdieu, 1989). Butler & Sussman stellen dat personen die in hun kindertijd vaak naar het museum zijn gegaan als volwassenen ook sneller naar het museum gaan. (Butler & Sussman, 1989). Het frequente museumbezoek als kind lijkt dus geïnternaliseerd in de habitus.

In dit onderzoek valt het te verwachten dat wanneer het een gezin met hoogopgeleide ouders betreft, het feestje sneller wordt geboekt onder het mom van het overbrengen van cultureel kapitaal op het kind. Deze mensen vinden het belangrijk ervoor te zorgen dat hun kind ook veel cultureel kapitaal mee krijgt (Bourdieu, 1999, 1989).

(13)

2.3 De stedelijke middenklasse en ‘the revival of the city’

Butler (2007) ziet een enorme algehele toename van de middenklasse, niet alleen in de stad, maar ook in de suburbs.

Hij beschrijft de alom bekende vlucht van de middenklasse, en later ook lagere klassen, naar de suburbs vanaf de jaren ’50. De stad was niet langer een consumptie- en productieplaats, maar slechts een productieplaats. De binnenstad werd een plek waar personen uit de allerlaagste klassen achterbleven, omdat zij geen auto konden kopen en dichtbij hun werk moesten wonen. In de jaren ’80 werd deze ontwikkeling weer deels teruggedraaid. Bepaalde leden van de

middenklasse kozen steeds meer voor de stad als consumptieplaats en woonplaats. Dit waren vaak studenten die bleven wonen in de stad. De stedelijke middenklasse is geboren. Een deel van de middenklasse blijft in de suburbs wonen (steden als Zaandam, Hoofddorp, Almere,

Purmerend, in het geval van Amsterdam). Deze middenklasse ziet de eigen woonplaats als

voornaamste consumptie-plaats, maar ziet ook steeds meer consumptie-mogelijkheden in de stad. Butler doet in zijn ‘Thinking Global but Acting Local’ (2002) onderzoek naar de stedelijke middenklasse (in zijn woorden: new middle class) in Londen en de habitus van de leden van deze klasse. Hij vergelijkt deze habitus met de habitus van de middenklasse in de suburbs. Hij komt tot conclusie dat de leden van de stedelijke middenklasse (de gentrifiers) een bepaalde habitus hebben die gepaard is aan hun culturele consumptie.

De habitus van de leden van de stedelijke middenklasse in Butler’s onderzoek wordt gevormd door de sociaal-ruimtelijke interactie die gebaseerd is op keuzes van de stedelijke middenklasse. De stedelijke middenklasse wordt aangetrokken door culturele voorzieningen in een bepaalde buurt of stad, dankzij hun op cultuur georiënteerde habitus. Eenmaal in die bepaalde buurt of stad wonend trekt de stedelijke middenklasse weer nieuwe culturele consumptieplekken aan. Butler onderscheidt de habitus van deze new middle class duidelijk van de suburban middle class. Het meest duidelijke verschil tussen de habitus van de stedelijke middenklasse en de habitus van de suburban-middenklasse is dus de culturele interesse van de stedelijke

(14)

middenklasse. De leden van de stedelijke middenklasse hebben dus een ander soort en sterker geïnternaliseerd cultureel kapitaal. Ook het NiCis ziet sterker cultureel kapitaal bij de new middle class (NiCis, 2008).

In dit onderzoek zal ik ouders tot leden van de middenklasse rekenen als de hoogstgenoten opleiding van een van de ouders minstens HBO is, volgend op de definitie van het NiCis. Als het gezin ook nog eens in Amsterdam woont, acht ik ze tot lid van de stedelijke middenklasse, oftewel de new middle class.

Butler’s onderzoek is uitgevoerd in Londen, waar een relatief grotere stedelijke middenklasse aanwezig lijkt te zijn. Toch verwacht ik dat zijn theorieën goed toepasbaar zijn op de

Nederlandse situatie.

2.4 Keuzeproces

McKendrick et al. (2000b) hebben in Children’s Geographies van Holloway & Valentine een van de meest bekende artikelen over kinderfeestjes geschreven: Time for a Party!: making sense of the commercialisation of leisure space for children. Zij wijden een deel van hun artikel aan het keuzeproces en stellen dat in hun studie zo ongeveer 40% van de ouders informatie verkreeg over mogelijke feestlocaties van familie en vrienden, dat 25% van de ouders informatie ter plekke heeft gevonden en 18% van de ouders via advertenties een plek heeft gevonden voor het kinderfeestje. In de tijd van hun onderzoek was het internet nog niet zo belangrijk als nu, dus het zou kunnen zijn dat tegenwoordig een steeds groter deel van de ouders hun informatie op het internet vindt.

(15)

2.5 Gemak en distinctiedrang

De weinige artikelen die over kinderfeestjes zijn geschreven bevatten een schat aan informatie en theoretische inzichten. Ze bevatten allen dezelfde thema’s: de distinctiedrang tussen ouders en gemak.

Clarke (2007) schrijft over de toenemende commercialisering van kinderfeestjes in Consuming children and making mothers: birthday parties, gifts and the pursuit of sameness. Volgens Clarke worden er honderden euro’s uitgegeven aan het kinderfeestje, in de vorm van cadeaus en versieringen. Ouders spenderen veel tijd aan het verzinnen van een thema. Clarke ziet in haar studie voornamelijk een rol voor de moeders in het organiseren van het feestje. De moeders in haar studie representeren het gezin in contact met andere gezinnen. De keuze voor een bepaald thema of bepaalde locatie wordt volgens Clarke gebaseerd op feestjes van andere kinderen. Het thema moet vooral anders zijn dan de thema’s van eerdere feestjes. De organisatie van een kinderfeestje genereert volgens Clarke enorme sociale druk en organisatiestress. Huizen zijn te klein voor grote groepen kinderen. Vaak wordt een kinderfeestje dan ook uitbesteed aan bedrijven die zich erin specialiseren. Clarke noemt de opkomst van het kinderfeestje in

restaurants als McDonalds als een van de voorbeelden. Zelfs kleinere bedrijven als vazenwinkels beginnen met het aanbieden van kinderfeestjes. De auteur spreekt in deze context van een

toenemende commercialisering van de kinderfeestjes. Clarke haalt hierbij onder andere McKendrick aan, die spreekt van feestjes als een sociaal ritueel dat in belang toeneemt in de hedendaagse consumptiemaatschappij (Clarke, 2007, p. 265).

De vraag die Clarke stelt in haar onderzoek, dat in Groot-Brittannië is uitgevoerd, is: hoe kan het hedendaagse kinderfeestje nou echt gezien worden? Ze heeft hierbij 2 hypotheses:

- Kinderfeestjes symboliseren een goede relatie met buren en vrienden - Kinderfeestjes representeren een commercialisering van

moeder-kind-relaties en het opvoeden van het kind door middel van het symbolisch relevante verjaardagsfeestje.

(16)

Haar conclusies: haar beide hypothesen kloppen deels. Het kinderfeestje is een sociaal ritueel met een hoge competitiedrang. Bij deze competitiedrang komt veel stress kijken. Het

kinderfeestje symboliseert een competitieve relatie met buren en vrienden, en daarbij fungeert het kinderfeestje als een gecommercialiseerde opvoedmachine. Het lijkt een wedstrijd te zijn in wie de kinderen op de leukste, netste manier kan vermaken. Is het kinderfeestje in het museum dan ook een gecommercialiseerde opvoedmachine? Eentje voor culturele waarden?

Het feit dat dit onderzoek is uitgevoerd in een andere context zou kunnen betekenen dat het niet geheel toepasbaar is op de Amsterdamse situatie.

Otnes, Nelson & McGrath (1995) hebben onderzoek gedaan naar kinderfeestjes in de Noord-Amerikaanse context. Zij ontdekten dat ouders het kinderfeestje als socialisatiemachine zien. De kinderen mogen volgens ouders in deze studie niet al te provocerende, competitieve thema’s uitkiezen voor hun feestjes, en dienen zo veel mogelijk positieve emoties te tonen bij het uitpakken van de cadeautjes. Een gift bag wordt na afloop van het feestje aan de genodigden meegegeven, om ervoor te zorgen dat iedereen zich voelt alsof ze een ‘equal treatment hebben gehad’. Voor Otnes, Nelson & McGrath is het kinderfeestje een opvoedmachine in

groepsgedrag, maar wellicht dat ouders in mijn onderzoek het kinderfeestje tegelijkertijd ook als museum-socialisatiemachine zien: een machine om kinderen culturele waarden bij te brengen.

2.6 The time-bind

Hochschild staat bekend om haar begrip time-bind. In haar studie naar het combineren van werk en gezin door werkende ouders interviewde ze mensen uit de lage, midden en hoge segmenten van de arbeidsmarkt. Zij registreert een toename van werkende moeders, waardoor steeds meer tweeverdienergezinnen ontstaan. Deze ouders ondervinden moeilijkheden in het combineren van zorgtaken met hun carrière. De zorgtaken worden uitbesteed aan derden: de kinderen worden vaak bij het kinderdagverblijf ‘afgeleverd’. Er is sprake van een time bind. Vaker zijn het middenklasse-ouders die ‘last’ hebben van deze time-bind, daar zij hun carrière vaak belangrijk vinden (Hochschild, 2003).

(17)

Toegepast op de kinderfeestjes: als het inderdaad zo is dat de ouders in mijn studie beiden werken, zal het gemaks-motief snel aanwezig zijn. Ouders hebben geen zin of tijd om naast hun werk ook nog een kinderfeestje te gaan organiseren, dus besteden zij het uit.

Samenvattend

Het kind wordt steeds meer als consument op de markt gezien, het kan zijn/haar eigen keuzes maken (McNeal, 1992). Tegelijkertijd is er een ontwikkeling gaande die commercialisering van hoge cultuur genoemd wordt. Hoge cultuur wordt toegankelijker gemaakt door er een product van te maken (Frankfurter Schule in Storey, 2009).

Aan de vraag-zijde is de stedelijke middenklasse van groot belang. De leden van deze specifieke middenklasse hebben een habitus die georiënteerd is op culturele activiteiten: zij hebben een hoger volume aan geïncorporeerd cultureel kapitaal dan leden van de rest van de middenklasse (Bourdieu, 1989, 1999; Butler, 2002). Deze leden van de stedelijke middenklasse zijn vaak tweeverdieners en hebben moeite zorgtaken met werk te combineren. Deze mensen kiezen er vaak voor om taken uit te besteden aan derden. Dit is Hochschild’s (2003) time bind.

Het kinderfeestje is een sociaal ritueel met een hoge competitiedrang. De competitie vindt plaats op vele gebieden, maar het lijkt vooral een wedstrijd te zijn wie de kinderen op de meest

(18)

3. Methoden

In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten hoe ik tot de antwoorden op mijn onderzoeksvragen ben gekomen. De methoden verschillen per deelvraag. Bovendien zal ik per deelvraag de beperkingen van de gebruikte methodiek aangeven.

Het concept waar het bij iedere deelvraag om draait is natuurlijk het ‘kinderfeestje’. Hieronder wordt verstaan het feestje dat door ouders wordt georganiseerd voor hun kind en diens vriendjes en vriendinnetjes. Dit feestje kan buitenshuis of binnenshuis plaatsvinden. In het geval van het eerste wordt de organisatie vaak uit handen gegeven aan een bedrijf. Dit kan ook gebeuren in het geval van een feestje thuis, maar toch worden deze feestjes vaker door de ouders zelf

georganiseerd (Clarke, 2007).

3.1 Aanbod-zijde

“Welke ontwikkelingen hebben de onderzochte Amsterdamse musea tot het besluit doen komen om kinderfeestjes aan te bieden?”

“Sinds wanneer bieden Amsterdamse musea kinderfeestjes aan?” “Voor wie zijn de kinderfeestjes in Amsterdamse musea bedoeld?”

Deze vragen zijn beantwoord door middel van korte interviews met marketing- en programmamedewerkers van 4 musea in Amsterdam: namelijk het van Goghmuseum, het Rijksmuseum, het Tropenmuseum, NEMO. Dit zijn in Amsterdam de 4 musea die kinderfeestjes aanbieden. De musea zijn benaderd via e-mail en bij uitblijvend antwoord is gekozen voor een telefonische benadering. De respondenten zijn van tevoren op de hoogte gesteld van de gewenste informatie, zodat zij de tijd hadden om deze informatie eventueel op te zoeken. De vragen waarom en wanneer musea zijn begonnen met het aanbieden van kinderfeestjes bleken lastig. Veel respondenten werkten pas relatief kort bij het desbetreffende museum, waardoor zij niet wisten waarom het museum is begonnen met het aanbieden van kinderfeestjes. Zelfs interne

(19)

documentatie bleek vaak niet voldoende om tot de gewenste informatie te komen. Dit is een probleem van geheugen en tijdsverstrijking (Bryman, 2008, p. 243; p. 255). Hierdoor blijkt veel informatie over wanneer en waarom Amsterdamse musea over het algemeen zijn begonnen met het aanbieden van kinderfeestjes vrij onbetrouwbaar, en dient het meer als leidraad gezien worden. Het interview is ter plekke in de musea afgenomen, in een semi-gestructureerde vorm, aan de hand van een topiclijst. Hiervoor is gekozen omdat in het semi-gestructureerde interview dezelfde vragen kunnen worden gesteld, maar dat er ook ruimte is voor variatie tussen musea (Bryman, 2008). De topiclijst kunt u bij de bijlagen vinden. Alleen bij het Tropenmuseum verzochten ze mij vriendelijk op de site te kijken, daar ze niet genoeg bezetting hadden om ook interviews te geven. Er is wel een kort gesprek gevoerd aan de telefoon, waarvan u het verslag in de bijlagen vindt.

De laatste vraag bleek wat makkelijker te beantwoorden te zijn, aangezien de vraag over het huidige kinderfeestje in het museum ging. Ook deze vraag is beantwoord door middel van het semi-gestructureerde interview met educatie- en/of marketingmedewerkers van de vier Amsterdamse musea die hierboven zijn beschreven.

Naast de interviews met medewerkers van de musea is er ook naar informatie gezocht op de sites van de musea. Ik heb met een aantal vragen (Silverman, 2006) gekeken naar deze sites. Deze criteria zijn: wat gebeurt er tijdens het feestje? Hoe duur is het feestje? Sinds wanneer wordt het product aangeboden?

(20)

3.2 Vraag-zijde

“Wie kiezen ervoor om het kinderfeestje in NEMO te vieren?” “Hoe ziet het keuzeproces voor een feestje in NEMO eruit?”

“Welke motieven hebben ouders om het kinderfeestje van hun kind in NEMO te vieren?” “Wat gebeurt er tijdens een kinderfeestje in NEMO?”

Om deze vragen te beantwoorden is onder andere gebruik gemaakt van een analyse van het klantenbestand van NEMO, die in 2011 is gemaakt door een stagiaire van de afdeling

Marketing&Communicatie. Zij heeft hiervoor gegevens uit het boekingssysteem gebruikt. In dit document staat voornamelijk hoe oud de kinderen gemiddeld zijn, en waar de gezinnen vandaan komen. Bryman (2008) stelt dat een document authentiek en geloofwaardig moet zijn. Daar het document door een medewerker van NEMO is geschreven, valt er weinig te twijfelen aan het document. Tevens is er gebruik gemaakt van de algemene indrukken die het Hoofd Planning & Informatie van NEMO heeft gekregen in de jaren waarin zij de verjaardagsfeestjes in goede banen heeft geleid. Deze algemene indrukken zijn uit een interview met het Hoofd Planning & Informatie gehaald. Dit interview is ook gebruikt om de eerste drie deelvragen te beantwoorden, die van de aanbod-zijde.

Ik heb semi-gestructureerde interviews afgenomen met 10 respondenten, aan de hand van een topiclijst. Voor de semi-gestructureerde benadering is gekozen omdat dezelfde vragen kunnen worden gesteld, maar er toch ruimte is voor variatie tussen ouders (Bryman, 2008). De topiclijst vindt u in de bijlagen.

Ook komt informatie uit de korte enquêtes die ik heb afgenomen na de semi-gestructureerde interviews. Hierin werd hen onder andere gevraagd naar hun opleidingsniveau en postcode. Velen van hen waren bereid om hun opleidingsniveau op te geven, alleen de postcode bleek toch een te gevoelig meetinstrument. Ik heb maar van 3 van de 10 respondenten een postcode mogen ontvangen. Ze waren wel bereid om hun woonplaats op te geven, waardoor de precisie van het

(21)

meetwerk wat minder werd, maar wel voldoende bleef (Bryman, 2008). De ouders zijn in eerste instantie door mij benaderd tijdens het kinderfeestje in NEMO. Hen werd gevraagd of zij wilden participeren in dit onderzoek, hen werd vermeld dat het een scriptie-onderzoek over de keuze voor kinderfeestjes in musea betrof, dat het interview ongeveer 10 minuten zou duren, en dat hun interview anoniem zou worden verwerkt. Hen werd gevraagd of het interview face-to-face kon, zo niet, dan telefonisch. Ik verkoos het face-to-face-interview boven het telefonische interview vanwege het registreren van bewegingen bij de respondenten en het eventueel simultaan interviewen van het kind. Het bleek uiteindelijk dat een groot deel van de respondenten ervoor koos om het interview telefonisch af te nemen, omdat zij naar eigen zeggen vaak te druk waren om echt af te spreken. Dit is op zich al interessant, dit laat zien waarom de ouders misschien, uit puur gemak, denk aan Hochschild (2003), gekozen hebben voor een feestje buiten de deur. Hochschild stelde immers dat tweeverdieners problemen hebben met het combineren van carrière en zorgtaken. Het telefonische interviewen vormt een niet heel grote beperking voor mijn onderzoek, het enige verschil met face-to-face interviewen is dus dat het standpunt van de kinderen niet mee kon worden genomen. Aangezien ik het onderzoek toch grotendeels uit het standpunt van de ouders wilde schrijven, is dit niet heel ernstig. De beperkingen die Bryman (2008) aankaart bij telefonisch interviewen zijn niet van toepassing op dit onderzoek. Hij stelt onder andere dat de wat armere gezinnen vaak geen telefoon hebben, waardoor hen interviewen lastig is. Deze beperkingen hebben vooral met sampling te maken. Als men gaat samplen op basis van telefoonnummers is dit een probleem, maar aangezien ik hier mensen in NEMO heb ‘gesampled’, zijn de beperkingen niet van toepassing.

Na een tijd bleek dat het aantal feestjes op dagen dat ik aan het werk was in NEMO te klein was om tot 10 interviews te komen. Hierop heb ik bij het boekingsbureau van NEMO

boekingsgegevens gevraagd van alle feestjes die van januari 2012 t/m mei 2012 zijn gevierd in NEMO. Deze mensen heb ik een e-mail gestuurd, deze is bijgevoegd in de bijlagen. Hier hebben een aantal mensen op gereageerd, en daarmee is een telefonisch interview afgenomen. Hier kwam weer het probleem van tijdsverstrijking naar voren: een aantal feestjes uit deze selectie is in januari gevierd, waardoor sommige ouders zich niet meer precies wisten te herinneren hoe het

(22)

keuzeproces is verlopen (Bryman, 2008). Ondertussen ben ik wel doorgegaan met het benaderen van ouders tijdens de feestjes in NEMO. In totaal ben ik uiteindelijk op 10 interviews gekomen. Er is een aantal nadelen van mijn samplingtechniek (en misschien van de inrichting van mijn onderzoek in het algemeen):

- gezinnen die thuis het feestje hebben gevierd, maar die eigenlijk wel het feestje

buitenshuis wilden vieren zijn niet in het onderzoek opgenomen. Zij zouden een interessante groep zijn geweest om in het onderzoek mee te nemen: waarom vierden ze het feestje niet buiten het huis? Was dit omdat er geen

boekingsmogelijkheden waren op de korte termijn? Of hadden ze geen geld om het feestje buitenshuis te vieren?

- Gezinnen die het feestje niet in het museum hebben gevierd zijn ook niet aan bod

gekomen. Waarom niet in het museum?

Met de mail die naar de ouders is gestuurd na verre afloop van het kinderfeestje (de feestjes vanaf januari 2012 tot mei 2012) is er een verhoogde kans op een sampling bias (Bryman, 2008) richting wat hogeropgeleide mensen. Een probleem met deze mail is dat hoogopgeleide mensen beter weten hoe onderzoek werkt, de noodzaak ervan kennen, en dat zij daarom waarschijnlijk wat sneller mee zouden werken.

De topic-lijst van het semi-gestructureerde interview is te vinden in de bijlagen.

Bovendien heb ik 3 observaties gedaan. Tijdens deze observaties heb ik gelet op de details in gedrag van de jarige en genodigden, maar vooral het gedrag van de ouders. De observatielijst vindt u in de bijlagen.

Met mijn keuze voor NEMO heb ik wellicht wat kansen laten liggen. NEMO is een

wetenschaps- en techniekmuseum (meer over NEMO kunt u hieronder lezen) waar kinderen door middel van ‘hands-on’ exhibits meer leren over wetenschap en techniek. De ‘kunst’ in NEMO is volgens de Frankfurter Schule (in Storey, 2009) meer lage cultuur dan hoge cultuur, aangezien het puur functionele tentoonstellingen betreft, meer audience oriented dus. Toch is NEMO een museum in de ogen van vele mensen, en dit maakt de stap voor mensen die lage cultuur

(23)

aanhangen wat kleiner. De keus voor NEMO was een die makkelijk en uitvoerbaar was in de korte tijdsspanne die voor het onderzoek stond. Ik werk bij NEMO en daarom was het voor mij daar makkelijker om toegang te krijgen tot boekingsgegevens en de bezoekers. Ik heb ingang geprobeerd te vinden bij het Rijksmuseum en het van Goghmuseum, maar die lieten mij niet toe tot hun boekingsgegevens. De antwoorden op de eerste hoofd- en deelvragen bieden aansluiting op de commercialisering van hoge cultuur. Er zijn in dat gedeelte immers musea onderzocht waarvan het aanbod wel tot ‘hoge cultuur’ gerekend kan worden.

3.3 Operationalisering motieven

Ik heb een aantal hypothesen opgesteld bij de laatste deelvraag: “Welke motieven hebben ouders om het kinderfeestje van hun kind in NEMO te vieren?”

Dit kan gemak zijn, dit kan de overdracht van cultureel kapitaal zijn, dit kan distinctie van andere ouders zijn. Die distinctie is deels te linken aan de competitiedrang van de mensen in het

onderzoek van Clarke (2007). Om deze informatie uit de interviews te halen heb ik per concept enkele criteria opgesteld. Het nadeel van deze benadering met topiclijst is het feit dat ik

misschien niet genoeg ruimte geef aan andere motieven, maar ik verwacht dat deze drie motieven de lading grotendeels dekken.

Onder gemak reken ik: het uitbesteden van het feestje omdat er geen tijd is om een feestje te organiseren (Hochschild, 2003), het uitbesteden van het feestje omdat men geen zin heeft in rommel in huis (Clarke, 2007), het uitbesteden van het feestje omdat het huis te klein is (Clarke), het uitbesteden van het feestje omdat iemand het lastig vindt om kinderen zelf te vermaken (Clarke, 2007), het uitbesteden van het feestje omdat men geen zin heeft in het feestje. Bij cultureel kapitaal gaat het mij, aangezien de kinderen nog jong zijn, om het belang dat de ouders hechten aan het feit dat een kind iets leert van een feestje. Als een ouder dus zegt dat ze voor NEMO hebben gekozen omdat er een leerzaam element in zit, is dit volgens mijn criteria een voorbeeld van de overdracht van cultureel kapitaal (Bourdieu, 1989, 1999)

(24)

Als een ouder zegt dat zij het niet eens zijn met de keuze van andere ouders, of als zij zeggen dat ze wel wat anders willen dan andere ouders, reken ik dit onder distinctie. Deze distinctiedrang heeft te maken met Clarke’s (2007) competitiedrang: het kan zijn dat de ouders iets totaal anders willen dan andere ouders om indruk te maken, het kan ook zijn dat zij voor het museum kiezen omdat het zo ‘hoort’, omdat ze willen laten zien dat ze tot de middenklasse behoren.

3.4 Respondenten en hypothesen

Zoals u heeft kunnen lezen zijn 10 respondenten verzameld waarmee een semi-gestructureerd interview en enquête zijn afgenomen. De informatie uit de enquêtes vindt u terug in deze tabel:

Tabel 1: Gegevens ouders in onderzoek (bron: eigen onderzoek)

Naam moeder Geslacht jarige Leeftijd jarige Opleiding vader Opleiding moeder Moeder werkend? Vader werkend? Woonplaats

Kristien Jongen 7 Universitair Universitair Ja Ja Amsterdam

Michelle Jongen 8 HBO HBO Ja Ja Hoofddorp

Jannie Meisje en jongen

9 MBO MAVO Nee Ja Wieringerwerf

Iris Meisje 8 Universitair Universitair Ja Ja Purmerend

Remke Meisje 7 Universitair Universitair Ja Ja Amsterdam

Patricia Jongen 7 HBO HAVO Ja Ja Amsterdam

Anneke Jongen 9 - Universitair Ja - Amsterdam

Anne Jongen 7 Universitair Universitair Ja Ja Amsterdam

Regina Jongen 9 HAVO HBO Ja Ja Lage Zwaluwe

Hanna 1 jongen, 2 meisjes

div. Universitair HBO Ja Ja Amsterdam

In mijn onderzoek zijn bijna alle gezinnen lid van de middenklasse. Er is 1 gezin dat

(25)

mijn definitie in het theoretisch kader, tot de middenklasse. Van de 10 gezinnen horen 6 gezinnen tot de stedelijke middenklasse (Butler’s new middle class). Dit is een sterke indicator dat gemaksmotieven wel eens heel belangrijk zouden kunnen zijn in het onderzoek. De

tweeverdieners zullen, denk aan Hochschild (2003), niet genoeg tijd hebben om wat te organiseren en daarom het feestje uitbesteden. De habitus van de leden van de stedelijke middenklasse bevat volgens Butler (2002) een grotere en andere hoeveelheid geïnternaliseerd cultureel kapitaal. Het kan zijn dat deze ouders het hierdoor belangrijker vinden om het kind culturele waarden mee te geven, het kan ook zijn dat hun habitus ervoor zorgt dat zij eerder denken aan een culturele invulling van het feestje.

Het valt op dat alle respondenten in het onderzoek vrouw zijn. Ook wanneer beide ouders

aanwezig waren bij het partijtje, en bij de vraag of er een interview afgenomen kon worden, wees de ‘vader’ altijd naar de ‘moeder’. Deze conclusie komt overeen met de bevindingen uit het artikel van Clarke (2007). Clarke concludeerde dat het vaak de moeders zijn die een feestje organiseren. De moeders zijn in die zin het boegbeeld van contacten met andere families, die deels worden onderhouden door middel van de kinderfeestjes.

(26)

4. Het aanbod van kinderfeestjes in Amsterdamse musea

4.1 Tropenmuseum

Volgens de website van het Tropenmuseum kunnen groepjes kinderen een rondleiding boeken als onderdeel van het feestje, maar dan moeten de consumpties wel zelf geregeld worden. Het Tropenmuseum biedt deze rondleidingen al sinds 1975 aan (Tropenmuseum, 2012). Het Tropenmuseum, waarmee geen volwaardig interview is afgenomen, maar waar meer een kort gesprek mee is gevoerd, stelt dat ze met het kinderfeestje het museum toegankelijker willen maken voor kinderen. Het Tropenmuseum biedt geen volwaardige kinderfeestjes aan, omdat zij moeite hebben met het regelen van consumpties.

Het Tropenmuseum bekijkt wel de mogelijkheden om bij het openen van de nieuwe

tentoonstelling in oktober, over Brazilië, een volwaardig feestje inclusief consumpties aan te bieden. Een feestje in het Tropenmuseum kost al snel 200 euro (100 euro voor de rondleiding + entree 9 euro per persoon) (Tropenmuseum, 2012).

4.2 Van Goghmuseum

Het van Goghmuseum biedt ook geen consumpties aan tijdens het feestje. Het feestje wordt wel geboekt als zijnde een feestje, en niet als kinderrondleiding, zoals in het Tropenmuseum. De kinderen mogen rondkijken in het museum en daarna gaan ze zelf aan de slag met een workshop: schilderen in de stijl van Vincent van Gogh (Van Goghmuseum, 2012). De feestjes in het van Goghmuseum zijn bestemd voor 6-12 jarigen. Kinderen jonger dan 6 beschikken volgens de geïnterviewde workshopcoördinator bij het van Goghmuseum, niet over een concentratieboog die groot genoeg is voor het feestje.

Sinds wanneer het van Goghmuseum kinderfeestjes aanbiedt weet de workshopcoördinator zich niet precies te herinneren, maar in 2004 werden ze in ieder geval al aangeboden. Zij denkt zich te herinneren dat het van Goghmuseum ervoor koos een feestje aan te bieden omdat andere musea dat ook gingen doen. De workshopcoördinator denkt dat ouders vooral voor een feestje in het

(27)

van Goghmuseum kiezen omdat dat nou eenmaal gemakkelijker is dan een feestje thuis. Een feestje in het van Goghmuseum kost 80 euro, en dan mag de jarige maximaal 11 vriendjes en vriendinnetjes meenemen (Van Goghmuseum, 2012).

4.3 Rijksmuseum

In het Rijksmuseum is er, net als in het Tropenmuseum, geen kinderfeestje an sich. Het Rijksmuseum biedt kinderactiviteiten aan, die als partijtjes geboekt kunnen worden. De jarige krijgt dan een verrassing, en alle genodigden krijgen limonade. Er zijn twee verschillende activiteiten: familierondleidingen en de workshop ‘tekenen met Rembrandt’. In de workshop maken kinderen een verzamelalbum van tekeningen in de stijl van Rembrandt van Rijn (Rijksmuseum, 2012). Deze kinderactiviteiten worden sinds 2009 aangeboden in het Rijksmuseum.

Het doel van het Rijksmuseum bij het introduceren van de kinderactiviteiten was om het museum toegankelijker te maken. Zoals een medewerker van de afdeling Publiek & Educatie zegt:

“Roos: Waarom is het Rijksmuseum begonnen met die kinderrondleidingen?

Medewerker Publiek & Educatie: Er was niet concreet vraag naar of zo. Dat was eigenlijk juist een van de redenen er mee te starten eigenlijk, bij het Rijks hebben we niet echt een heel kindvriendelijk imago. Dat houdt in dat niet veel ouders meteen aan het

Rijksmuseum denken als ze op zoek zijn naar een leuk uitje met de kinderen, daar willen wij verandering in brengen.”

De medewerker van Publiek & Educatie van het Rijksmuseum denkt dat de ouders die een feestje in het Rijksmuseum boeken dit doen omdat het Rijksmuseum een combinatie van ‘leuk en leerzaam’ biedt. Bovendien denkt zij dat ouders ook voor de gemaksfactor gaan. Zij denkt dat ouders die de kinderfeestjes boeken voornamelijk ouders zijn met een hoge opleiding. De gezinnen komen voornamelijk uit Amsterdam, maar ook uit de directe omgeving van Amsterdam. Het feestje in het Rijksmuseum kan tussen de 40 euro en 100 euro kosten.

(28)

4.4 NEMO

NEMO biedt wel een apart kinderfeestje aan. Zij zijn hier bij de opening in 1997 mee begonnen. Wat er tijdens een verjaardagspartijtje in NEMO gebeurt kunt u verderop lezen, in ‘NEMO en NEMO’s kinderfeestje: tussen werkelijkheid en fantasie’.

NEMO is begonnen met het aanbieden van kinderfeestjes omdat ook zij het museum toegankelijker wilden maken. Het feestje is voor NEMO een manier van klantbinding. De medewerker van de afdeling Planning & Informatie van NEMO benadrukt dat de kinderfeestjes niet aangeboden worden om meer winst te maken, want NEMO legt volgens haar zelfs toe op de feestjes. Ook zij denkt dat de feestjes voornamelijk worden geboekt door ouders met een hogere opleiding, mede omdat het feestje aardig wat geld kost. Een aantal jaren terug startte NEMO een actie in samenwerking met de stichting Stadspas, die gezinnen met lagere inkomens wil laten participeren in cultuur. Kinderen uit armere gezinnen konden voor 10 euro een partijtje boeken in NEMO. Ze merkt op dat deze actie heel erg aansloeg. Het feestje is toch vrij duur voor ouders met een minder goede baan (vaker zijn zij dan ook lager opgeleid). Dit is iets wat de resultaten van dit onderzoek ook

bevestigen: het zijn voornamelijk hoogopgeleide ouders met een goed inkomen die een feestje in NEMO boeken.

Een feestje in NEMO kost ongeveer 16 euro per kind met een maximum van 15 kinderen. Het kan dus makkelijk zo’n 240 euro kosten.

(29)

Samenvattend

Bijna alle musea willen, door kinderfeestjes aan te bieden, zich toegankelijker maken voor kinderen. In andere woorden: de musea maken dus een verkoopbaar product van zichzelf (in de vorm van het kinderfeestje), en maken hiermee cultuur toegankelijker. De Frankfurter Schule (in Storey, 2009) zou dit tot commercialisering van hoge cultuur rekenen. De leden van de

Frankfurter Schule stelden immers dat hoge cultuur toegankelijker werd gemaakt door een product van deze hoge cultuur te maken.

De prijs van de feestjes ligt vrij hoog, waardoor het feestje niet toegankelijk is voor mensen met lagere inkomens, tenzij in het geval van een actie, zoals de Stadspas-actie die in NEMO werd gehouden.

(30)

5. NEMO en NEMO’s verjaardagsfeestje

NEMO is het museum, of beter gezegd science center, waar het in dit onderzoek om draait. NEMO is in Amsterdam gevestigd in het groenkoperen gebouw (dat eruit ziet als een schip) aan het Oosterdok, boven de IJ-tunnel.

Afbeelding 2: ligging NEMO in Amsterdam (Google Maps, z.j.

NEMO bestaat sinds 1997, als voortzetting van het NINT op de Rozengracht. NEMO trekt de afgelopen jaren ongeveer 500 000 bezoekers per jaar, en was bij opening meteen al het grootste ‘science center’ van Nederland. In NEMO kunnen kinderen (maar ook volwassenen) op een interactieve manier kennis maken met wetenschap en technologie. Door het hele museum (dat 5 verdiepingen telt) staan interactieve installaties in verschillende thema’s. Zo is er op de eerste verdieping de tentoonstelling ‘Phenomena’, waarin enkele basisprincipes van de natuurkunde wordt uitgelegd, op een interactieve manier, ook voor jonge kinderen.

(31)

In deze tentoonstelling staat onder andere een Tesla-bol, en een zogenaamde druppelstopper. Een verdieping hoger bevinden zich de tentoonstellingen ‘Zoeken naar Leven’ en ‘Krachtpatsers’. In ‘Zoeken naar Leven’ wordt het ontstaan van de aarde uiteengezet, ook wordt kinderen uitgelegd wat leven is. Deze tentoonstelling is

dankzij zijn moeilijkheidsgraad wat geschikter voor volwassenen. Ook ‘Krachtpatsers’ is voornamelijk geschikt voor oudere bezoekers. Op de derde verdieping is er een

tentoonstelling over de puberteit en seks en seksualiteit, waar kinderen vanaf een jaar of 10 kunnen zien wat er precies met hun lichaam gebeurt als zij in de puberteit geraken. Ook is

er op deze verdieping een gedeelte over communicatietechnologie en de ontwikkeling daarvan door de jaren heen. Nog een verdieping hoger bevindt zich de tentoonstelling ‘Reis door de Geest’: hoe werkt ons brein? De vierde verdieping wordt gedeeld met ‘Iedereen Elektrisch’, een tentoonstelling over de ontwikkelingen in schone energie-voorziening. Er staat onder andere een elektrische auto, de publiekstrekker van de tentoonstelling. Op de laatste, vijfde verdieping, bevindt zich een dakterras waar alle bezoekers tijdens, voor en na het bezoek kunnen ontspannen.

Naast de tentoonstellingen zijn er ook een aantal shows, die naar gelang de drukte op de dag worden ingezet. Er is de Kettingreactie, een show waar van allerlei alledaagse voorwerpen een soort domino wordt gemaakt, begeleid door uitleg over de bijbehorende wetenschappelijke principes. Naast de Kettingreactie zijn er nog de vacuümdemo (wat gebeurt er als je een spekje vacuüm trekt?), de VUUR!-show (hoe wordt vuur gemaakt en hoe kun je vuur uitmaken?) en Voel de Aarde (hoe werkt de aarde?). In schoolvakanties worden er allerlei extra programma-onderdelen ingezet: zoals verschillende ‘labs’. In deze labs kunnen kinderen onder andere leren

(32)

een ander lab kijken kinderen door een microscoop naar verschillende objecten (levend, dood, of levenloos?) (Science Center NEMO, 2012).

De keuze voor NEMO geeft mij enkele beperkingen in dit onderzoek. NEMO houdt zich niet bezig met dingen die met hoge cultuur te maken hebben, waardoor we niet heel duidelijk kunnen spreken van een eventuele commercialisering van hoge cultuur, maar toch wordt NEMO vaak gezien als een museum, iets waar kinderen iets kunnen leren. Bovendien is NEMO een museum gericht op kinderen. Het ziet kinderen in den beginne al als consumenten op de markt, en daarom is het lastiger te spreken over een toename van de toegankelijkheid van het museum door het kinderfeestje.

Naast tentoonstellingen biedt NEMO ook verjaardagspartijtjes aan. Het verjaardagspartijtje gaat als volgt: de kinderen komen binnen, de kinderen worden ontvangen door de kassa-medewerker. Vervolgens komt een medewerker van het team Publieksbegeleiding ze ophalen, om daarna door te lopen naar de zogenaamde ‘Verjaardagshoek’. Hier wordt het feestje gestart en gaan de

kinderen met de Publieksbegeleider cadeautjes uitpakken, cake eten en buttons maken (of de vacuümdemo wordt ingezet – bij oudere kinderen). Na het feestelijke gedeelte kunnen de kinderen door middel van een speurtocht op een educatieve wijze het museum ontdekken. Wat uit de observatie door de auteur van het NEMO-rapport is gebleken is dat niet iedere ouder ervoor kiest om de kinderen met een speurtocht door het gebouw te laten gaan, misschien wel afhankelijk van wat hun motieven voor het kinderfeestje in NEMO waren. De kinderen spelen tussendoor wat met elkaar, terwijl de Publieksbegeleider het feestje in goede banen probeert te leiden. De Publieksbegeleider kiest er vaker voor om de vacuümdemo in te zetten dan om de kinderen buttons te laten maken (Science Center NEMO, 2011).

(33)

6. Kinderfeestjes in NEMO: Keuzeproces en motieven

6.1 Analyse van boekingssysteem en enquêtes

NEMO heeft in 2011 een rapport opgesteld over hun verjaardagspartijtjes. De

verjaardagspartijtjes in NEMO zijn in eerste instantie bedoeld voor kinderen van 6 t/m 12 jaar. Wat is gebleken uit de gegevens uit het boekingssysteem is dat overwegend jongetjes (60% tegenover 40% meisjes) hun verjaardag vieren in NEMO. In mijn onderzoek zijn deze cijfers ongeveer hetzelfde: 53% van de feestjes werd gevierd met een jongetje als ‘hoofdpersoon’ de andere 47% van de feestjes had een meisje als gelukkige jarige (sommige feestjes hadden meerdere jarigen).

De meeste kinderen vierden hun negende verjaardag in NEMO, op de voet gevolgd door 10-jarigen. Het valt op dat maar ongeveer 2 procent van de feestjes in NEMO wordt gevierd door 12-jarigen. Het volledige overzicht kunt u hieronder terugvinden in onderstaande tabel.

Tabel 2: Verdeling naar leeftijd en geslacht (uit: Science Center NEMO, 2011)

2009 2010 2009 2010

Leeftijd Aantal % Aantal % Meisje Jongen Meisje Jongen

4 2 1,0 - - 1 1 5 4 2,1 - - 2 2 6 15 7,7 10 5,1 4 11 3 7 7 28 14,4 38 19,5 9 19 12 25 8 28 14,4 41 21,0 14 14 18 22 9 48 24,6 47 24,1 29 19 19 27 10 34 17,4 31 15,9 15 19 11 20 11 15 7,7 10 5,1 9 6 4 6 12 7 3,6 3 1,5 5 2 1 2 onbekend 14 7,2 16 8,2 9 5 9 7 Totaal 195 100% 196 100% 97 98 77 119

(34)

NEMO stelt dat het feestje op een hogere leeftijd te kinderachtig zou zijn en dat het feestje liever elders gevierd wordt, op een ‘coolere’ plek. Het lijkt wel alsof er indruk moet worden gemaakt op de vriendjes en vriendinnetjes.

De analyse van NEMO had ook een geografisch deel. Hieruit blijkt dat ongeveer de helft van de jarigen uit Amsterdam komt. De andere helft komt uit de directe omgeving van de stad, zoals Purmerend, Zaanstad en Hoofddorp.

Uit de enquêtes die ik heb afgenomen met de ouders na de interviews kwam ongeveer hetzelfde. 4 gezinnen komen van buiten Amsterdam, waar de andere 6 gezinnen in de stad wonen. Van de 4 gezinnen die van buiten de stad kwamen 2 gezinnen niet uit de directe omgeving van de stad: 1 gezin kwam zelfs uit Lage Zwaluwe, in Noord-Brabant. Praktisch gezien was Antwerpen voor hen nog dichterbij, de reis naar Antwerpen zou hen 70 km hebben gekost, de reis naar

Amsterdam is ruim 100 km (Google Maps, z.j.). Het gezin dat vanuit Wieringerwerf de reis naar Amsterdam ondernam had minder keus: de enige ‘grote’ stad in de nabijheid van Wieringerwerf is Alkmaar. De gezinnen die in de (min of meer) directe omgeving van de stad woonden kwamen uit Purmerend en Hoofddorp. In tabel 2 kunt u in een keer alle gegevens uit de enquêtes

terugvinden.

Het feit dat NEMO in het rapport schrijft dat ze denken dat kinderen van 10 jaar of ouder niet zo snel voor een feestje voor NEMO kiezen omdat het niet cool genoeg is, lijkt op wat Clarke (2007) beschrijft in haar Consuming children and making mothers: birthday parties, gifts and the pursuit of sameness: er moet indruk worden gemaakt op de vriendjes en vooral de ouders

daarvan.

In het geografische deel zien we Butler (2007) en de toenemende invloed van de stad terug. Een overwegend deel van de gezinnen komt uit Amsterdam. Zij horen volgens mijn definitie tot de nieuwe stedelijke middenklasse. Een aantal gezinnen komt uit de directe omgeving van de stad. Zelfs voor het gezin uit Lage Zwaluwe, Noord Brabant, was de reis naar de stad geen grote stap, zo stelt Regina, de moeder in dit gezin.

(35)

“Regina: Ja, pff, de afstand was uiteindelijk groter dan gedacht, maar eigenlijk wel zeker de moeite waard! Eigenlijk was het niet zo dat we in de buurt niets konden vinden, maar ja zoals ik zei, NEMO stond al langer op onze wensenlijst dus dit was eigenlijk perfect. We willen sowieso nog een keer naar NEMO met z’n drieën, om alles wat rustiger te bekijken want met 8 schreeuwende kinderen gaat dat niet zo makkelijk!”

Voor dit gezin is de stad ook een consumptieplaats geworden, in plaats van slechts een productieplaats.

Samenvattend

De gegevens uit het boekingssysteem van NEMO kwamen overeen met de bevindingen uit mijn onderzoek: iets meer van de helft van de feestvierders komt uit Amsterdam. De rest komt van buiten de stad, maar grotendeels uit de directe omgeving van de stad. Het gezin uit Lage

Zwaluwe kon nog beter naar Antwerpen gaan voor het feestje, maar koos uiteindelijk toch voor Amsterdam.

Het feestje wordt vooral in NEMO gevierd door 9-jarigen. Oudere kinderen komen niet zo snel naar NEMO voor een feestje: het is waarschijnlijk te kinderachtig op hogere leeftijd. Er moet indruk gemaakt worden op de vriendjes en vriendinnetjes (Clarke, 2007).

(36)

6.2 Observaties

Er zijn 3 observaties gedaan tijdens kinderfeestjes in NEMO. Deze observaties wijzen uit dat de moeder inderdaad een belangrijke rol heeft in de organisatie van het kinderfeestje.

De aankomst

De moeder vormt de contactpersoon voor het contact met NEMO in alle drie de gevallen, ze heeft telkens de boekingsformulieren bij zich. De moeder betaalt in 2 van de 3 gevallen aan de kassa, de vader houdt zich meer bezig met de kinderen, die een beetje door de centrale hal rennen. De genodigden willen vaak graag in de troon van de jarige zitten.

Het feestje

De moeder spreekt met de Publieksbegeleider, de vader houdt zich wat meer op de achtergrond en maakt de foto’s. In alle gevallen is het de moeder die de kinderen wijst op ongepast gedrag. In 1 geval adviseert de moeder van de jarige het kind om niet voor cola te kiezen, omdat het te ongezond zou zijn. De moeder laat de genodigden in dit geval wel zelf kiezen. De kinderen wordt wel aangemoedigd om plezier te hebben.

Na het feest-gedeelte

De kinderen gingen in alle drie de gevallen NEMO in om daar aan de hand van de speurtocht het museum te ontdekken. De speurtocht leidt hen langs alle plekken die voor kinderen van hun leeftijd leuk en leerzaam zijn. De ouders moedigden het gebruik van de speurtochten in alle gevallen aan, iets dat wijst op het belang van een eventuele overdracht van cultureel kapitaal. De oudere kinderen gingen in groepjes zonder begeleiding het museum in, waar de jongere kinderen vaak onder toezicht van ouders werden gesteld.

Samenvattend

Het is de moeder die het voortouw neemt, de vader blijft een beetje op de achtergrond. Dit komt overeen met de bevindingen van Clarke in 2007. Zij zag ook dat de moeder de organisatie in

(37)

handen neemt. Sociaal wenselijk gedrag wordt ook aangemoedigd, wat overeenkomt met de bevindingen van Otnes, Nelson & McGrath (1995). De speurtochten werden in alle drie de gevallen gebruikt, wat wijst op een nadruk op de leerzaamheid van het feestje (Bourdieu, 1989, 1999).

6.3 Het keuzeproces

McNeal (1992) stelde dat kinderen toenemend worden gezien als volwaardige consumenten. Het zou daarom logisch zijn als het kind de doorslaggevende keuzemaker is in het keuzeproces voor een kinderfeestje.

Het lijkt voornamelijk het kind te zijn dat de keuze voor het verjaardagsfeestje in NEMO maakt, met de ouders die 2 of meerdere opties voorschotelen. Michelle (moeder uit hoogopgeleid tweeverdienergezin uit Hoofddorp) geeft aan dat zij haar zoon de keuze gaf tussen twee gelegenheden: NEMO en TunFun.

“We zijn toen met hem rond de tafel gaan zitten en toen zei hij dat hij misschien wel wou gaan lasergamen. Nou ja, eh nou dat vonden wij natuurlijk geen goed idee dat is allemaal zo gewelddadig. Hij is nog maar acht jaar oud dus nou ja ik vond dat niet zo leuk. Toen hebben we hem voorgesteld om of naar NEMO te gaan, of naar TunFun. Liever hadden we natuurlijk dat hij NEMO koos omdat het wat leerzamer is dan zo’n stomme speeltuin en ja gelukkig koos hij voor NEMO.”

Ook Kristien (moeder in hoogopgeleid, tweeverdienergezin uit Amsterdam, dochter van 7) gaf haar dochter de keuze. Haar dochter kon kiezen tussen NEMO en de ontdekkingsspeeltuin.

“Ja, nou ja, ik heb haar laten kiezen uit twee. Ze wilde zelf, naar die ontdekkingstuin.. Ze vindt proefjes gewoon heel leuk. Ze is in een wetenschappelijke fase. Dus ik dacht, nou dan is NEMO heel erg leuk, dus een beetje een combinatie van eh, gewoon samen bedacht.”

(38)

Kristien en Michelle zijn niet de enigen die hun kind hebben laten kiezen. De meeste ouders laten hun kind kiezen uit twee locaties buiten de deur – een kwestie waarop ik straks terug zal komen.

Het lijkt dus dat de ouders hun kinderen de keuze willen geven, om het zo leuk mogelijk te maken voor het kind, maar zelf bepalen waaruit de kinderen kunnen kiezen. Vaak worden er twee opties geboden waarvan wordt gedacht dat deze verantwoord genoeg zijn voor het kind. Niet iedereen laat zijn kind de doorslaggevende keuze maken. Anne (moeder, hoogopgeleid, tweeverdienergezin, zoon van 7) kwam met een optie waar haar zoon het volgens haar ‘gelukkig mee eens was’. Anne vindt het belangrijk dat een feestje verantwoordelijk is (op cultureel kapitaal en ‘verantwoordelijke feestjes’ wordt zo nog teruggekomen) en wilde daarom zelf de laatste zijn die iets over het feestje te zeggen had.

“Roos: Wat zou u hebben gedaan als Vos het niet eens was geweest met uw keuze voor NEMO, want eigenlijk kunnen we zeggen dat u de doorslaggevende keuzemaker was, toch?

Anne: Ja, dat was ik wel. Ik wil wel wat te zeggen hebben over het feestje. Ik vind het belangrijk dat dat een verantwoordelijk feestje is. Ik denk dat ik dan iets anders zou hebben voorgesteld, maar iets wat nog steeds verantwoordelijk is. Ik lijk wel een verantwoordelijkheids-freak zo he, haha?”

Bij Patricia (moeder uit gemiddeld opgeleid tweeverdienergezin, uit Amsterdam) lag het anders. Zij vond haar zoon (7 jaar) te jong om een definitieve keuze te maken.

Voordat er een doorslaggevende keuze kon worden gemaakt diende er natuurlijk eerst informatie worden vergaard over de verschillende opties. Hoe kwamen de ouders dan aan hun informatie over het kinderfeestje in NEMO? In het onderzoek van McKendrick et al. (2000b) kwamen de respondenten vooral via vrienden aan informatie. In mijn onderzoek lijkt het vooral het internet te zijn. Michelle (moeder in hoogopgeleid tweeverdienergezin uit Hoofddorp, zoon van 8) kwam wel aan de informatie via vrienden.

(39)

“Roos: hoe zijn jullie op NEMO gekomen?

Michelle: we hebben het gehoord van vrienden. Die zeiden dat hun kind met een vriendje naar NEMO was gegaan voor een feestje en toen dachten wij dat het ook wel leuk kon zijn voor onze zoon.”

Veel gezinnen zijn al eens met de kinderen in NEMO geweest en vroegen zich af of NEMO dan ook kinderfeestjes aanbiedt. Zij zochten op het internet en vonden daar de gewenste informatie. Jannie (geen betaald werk, laag opgeleid uit Wieringerwerf, moeder van tweeling van 9) doorliep dit keuze-traject.

Roos: Kunt u mij vertellen hoe de keuze voor het verjaardagspartijtje in NEMO tot stand is gekomen?

Jannie: De kinderen waren al eens eerder in NEMO geweest, ja, dat was erg leuk. Ik vond het zo leuk dat de kinderen er gewoon lekker op knopjes konden drukken en lekker aanrommelen. De kinderen zijn natuurlijk een tweeling dus ik wou het lekker in een keer doen, en NEMO is voor meisjes en jongens geschikt dus ik vond dit een goede optie. Dus toen ging ik op internet kijken en toen zag ik dat ze in NEMO inderdaad kinderfeestjes hebben. Dat vond ik leuk dus toen heb ik alles via internet geregeld.

Ook Remke (moeder uit hoogopgeleid tweeverdienergezin uit Amsterdam, moeder van dochter van 7) vond haar informatie via het internet na een eerder bezoek aan NEMO, net als Kristien.

“Remke: Nou, dat is altijd een lange zoektocht naar activiteiten, we wilden voor de eerste keer een keer graag buitenshuis iets doen. Mijn dochter werd 7 in januari en tot die tijd hadden we altijd wat in huis gedaan. Wel eens buitenshuis, maar dan in de tuin. We wilden iets buitenshuis maar wel binnen. Het was natuurlijk winter dus het risico op slecht weer was te groot. Dus ik dacht ja, wat is aardig, ik had op dat moment, ik had eerst nog een optie pottenbakken, maar dat was vol, in Noord. Toen ben ik uiteindelijk bij NEMO uit gekomen. Door zelf na te denken en googlen, daar heb je natuurlijk ook wel

(40)

wat van die verjaardagssites. Misschien dat ik er zo op ben gekomen, maar dat weet ik eigenlijk niet precies.”

Remke heeft haar informatie van ‘die verjaardagssites’. Er zijn sites waarop ouders informatie kunnen vinden over de mogelijkheden tot het vieren van een kinderfeestje in Amsterdam, maar ook in andere steden. www.wegmetdekids.nl is hier een voorbeeld van.

Samenvattend

Een mogelijkheid is dat de ouders met hun voorgeschotelde keuze al hebben bepaald welke locaties geschikt zijn voor de socialisatie van hun kinderen en geschikt zijn voor eventuele distinctie van andere ouders. Dit is ook precies wat Otnes, Nelson & McGrath in 1995 schreven. Deze ouders zien wel in dat hun kind ook specifieke wensen heeft en dus meer en meer als consument op de markt gezien kan worden (McNeal, 1992).

Twee ouders hebben zelf de definitieve keuze gemaakt, waarmee we kunnen stellen dat zij hun zoons nog te jong vonden om als volwaardige consument op de markt te zien. McNeal (1992) stelde dat kinderen als consument op de markt worden gezien: McNeal’s bevindingen komen in dit geval niet overeen met deze bevindingen.

In de studie van McKendrick (2000b) verkregen veel ouders hun informatie via vrienden. In die tijd was het internet nog niet zo belangrijk als nu. Nu vergaart een zeer groot deel van de ouders hun informatie over de kinderfeestjes op internet: er zijn zelfs ‘verjaardagssites’, zoals Remke al aankaartte. Deze sites zien waarschijnlijk ook in dat het kind steeds meer invloed heeft op de gezinsconsumptie (McNeal, 1992).

6.4 Motieven

In het theorie-hoofdstuk zette ik drie mogelijke motieven voor een feestje in NEMO uiteen: Gemakzucht, de overdracht van cultureel kapitaal en distinctie van andere ouders. Deze blijken vrijwel allemaal terug te komen in de interviews. Geld lijkt niet echt uit te maken voor ouders in dit onderzoek: ze behoren vrijwel allemaal tot de middenklasse (te zien aan hun inkomens en

(41)

opleidingsniveau, zie het methodenhoofdstuk). Dit is juist een teken dat een kinderfeestje in een museum toch vrij duur is en dat mensen uit lage inkomensklassen het niet makkelijk kunnen betalen. Dit is ook te zien aan de run op de Stadspas-aanbieding die NEMO een tijd geleden had: mensen met lage inkomens willen wel een feestje in een museum vieren, maar kunnen dit niet in verband met geldzaken. Bourdieu (1989, 1999) stelt dat mensen met een hogere opleiding, dus vaak een betere baan, graag cultureel kapitaal willen overbrengen op hun kinderen. Deze

mensen zouden dus eerder voor een feestje in NEMO kiezen. Het feestje is voor lagere inkomens blijkbaar ook heel populair. De rol van de overdracht van cultureel kapitaal wordt hierbij

onduidelijk door de monetaire interveniërende variabele. 6.4.1 Gemak

De meest dominante motivatie voor een feestje in een museum lijkt gemak te zijn. Veel ouders hebben geen zin in de stress die bij het organiseren van het kinderfeestje hoort. Het werkende leven is voor veel ouders te zwaar om naast het werk nog een feestje thuis te organiseren. Zij besteden het feestje daarom liever uit. Michelle beschrijft dit eigenlijk het best:

“Roos: waarom hebben jullie niet zelf een feestje georganiseerd?

Michelle: dat hebben we de afgelopen jaren wel gedaan maar JJ krijgt steeds meer vriendjes en vriendinnetjes dus is het lastig om voor zo’n grote groep in ons klein huisje iets te organiseren. Bovendien ben ik laatst weer begonnen met werken dus ik had er geen tijd voor. “

Michelle zegt dat ze geen tijd had om een feestje te organiseren omdat ze net weer is begonnen met werken. Haar man werkt ook. Ze stelt ook dat ze het lastig vindt om wat te organiseren voor veel kinderen in hun kleine huis, waardoor ze hebben gekozen voor een feestje in een faciliteit buiten het huis.

Anneke (alleenstaande moeder van 1 zoon, hoog opgeleid, Amsterdam) vindt het ook fijner om de organisatie van het feestje uit te besteden. Als alleenstaande moeder heeft zij geen tijd om

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

InVra plus bedankt de volgende bedrijven en instellingen voor het beschikbaar stellen van foto’s en illustraties:.. Groninger Archieven

Die geduldig zit te wachten Ieder ongehoorzaam kind Alles ziet die slimme Piet Zich vergissen kan hij niet. Alles ziet die slimme Piet Zich vergissen kan

Zo kan bij de personele inkomensverdeling niet alleen onderscheid gemaakt worden tussen de primaire en de secundaire inkomensverdeling, maar ook tussen de inkomensverdeling

Hiervoor zijn de posities van de CPN in vertegenwoordigende lichamen van zeer grote betekenis, niet in de laatste plaats in de gemeenteraden waar de communisten

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/4972.

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/4972.

Kijkend naar de methodologie zijn er twee grote overeenkomsten te ontdekken: (1) cultuur wordt gemeten door middel van Hofstede’s culturele dimensies en/of de

Het project geeft kinderen en jongeren in een achterstandssituatie de kans om te sporten, ook al hebben hun ouders daarvoor onvoldoende geld. Doel van het project is criminaliteit