• No results found

Nationale Cultuur en Hofstede’s Culturele Dimensies:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nationale Cultuur en Hofstede’s Culturele Dimensies: "

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nationale Cultuur en Hofstede’s Culturele Dimensies:

Hebben ze invloed op het succes van interculturele JVs of WOSs?

Bachelor Thesis by

Thom Kokhuis

University of Groningen Faculty of Economics and Business

Bsc Bedrijfskunde June, 2010

Sportlaan 4-4 9728 PH Groningen

06 – 46326511

E-mail: T.B.A.Kokhuis@student.rug.nl Student Number: s1835211

Supervisor: Dr. C. Heijes

(2)

INHOUD

1. INTRODUCTIE ... 3

AANLEIDING ... 3

ONDERZOEKSOPZET ... 3

2. NATIONALE CULTUUR ... 4

THEORIE VAN HOFSTEDE ... 4

ALTERNATIEVE CULTURELE KADERS ... 5

3. FOREIGN ENTRY MODES ... 6

CLASSIFICATIE ENTRY MODES... 6

JOINT VENTURES EN WHOLLY OWNED SUBSIDIARIES ... 7

4. LITERATUUR OVERZICHT ... 8

5. BESCHRIJVING CENTRALE ARTIKELEN ... 10

KOGUT &SINGH ... 10

AGARWAL ... 11

PAN ... 11

BARKEMA &VERMEULEN ... 12

BROUTHERS &BROUTHERS ... 12

6. DISCUSSIE EN CONCLUSIES ... 13

METHODOLOGISCHE KRITIEK CENTRALE ARTIKELEN ... 13

KRITIEK OP DE THEORIE VAN HOFSTEDE ... 14

CONCLUSIES... 16

7. BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK... 17

LITERATUURLIJST ... 18

ABSTRACT

De continue globalisering binnen onze wereldeconomie heeft geleid tot vele grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten en internationale samenwerkingsverbanden. Deze bachelor thesis gaat dan ook over de verschillende invloeden van nationale cultuur op de keuze van foreign entry modes. Hierbij wordt er met name ingegaan op de eigendomsstructuur van de onderneming: gedeeld eigendom (JV) of volledig eigendom (WOS). Door middel van een uitgebreid literatuuronderzoek zijn de concepten gedefinieerd.

Afsluitend worden verschillende studies over de relatie tussen de twee concepten bekritiseerd en geanalyseerd. Concluderend kan ik zeggen dat onderzoekers vaak gebruik maken van bestaande methoden (Hofstede, KS index) en te weinig aandacht besteden aan het ontwikkelen van alternatieven. Hierdoor is het mogelijk dat resultaten van eerdere onderzoeken minder valide zijn.

Key words: Nationale cultuur, Foreign Entry Modes, Hofstede, Joint Venture en Wholly Owned Subsidiaries.

Seminar supervisor: Dr. C. Heijes

Research theme: Management Control aspecten in Internationale samenwerkingsverbanden.

(3)

1. INTRODUCTIE

Aanleiding

De continue globalisering binnen onze wereldeconomie heeft geleid tot vele grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten en internationale samenwerkingsverbanden. De integratie van financiële markten, het wereldwijd beleggen van kapitaal en de verspreiding van cultuuruitingen zijn ontwikkelingen van globalisering. Nationale grenzen vervagen steeds verder, waardoor meer bedrijven aan grensoverschrijdende activiteiten mee moeten doen.

Multinationals die investeren in het buitenland worden geconfronteerd met vele belangrijke beslissingen. Foreign Direct Investment (FDI) en in het bijzonder de selectie van verschillende Foreign Entry Modes zijn de meest onderzochte onderwerpen binnen de internationale business literatuur (Harzing, 2003). De relatie van nationale cultuur op Foreign Entry Modes (FEM) komt dan ook buitengewoon vaak aan bod en vormt ook de aanleiding tot het schrijven van deze bachelor thesis. Veel auteurs geven dan ook een eigen visie over deze relatie, hetzij voor de culture effecten op entry modes of tegen deze benadering.

Onderzoeksopzet

Volgens de literatuur zijn de meest gebruikte vormen van FDI modes in twee groepen in te delen (Padmanabhan en Cho, 1995). Eerst op basis van de oprichting modus, de keuze om een bestaand bedrijf over te nemen (acquisition), of een geheel nieuw bedrijf op te zetten (greenfield). De tweede groep heeft betrekking op de eigendomsstructuur van de onderneming: gedeeld eigendom door samenwerking met een lokale partner (joint venture, JV) of volledig eigendom (wholly owned subsidiaries, WOS). De wijze van toetreding heeft grote invloed op het concurrentievoordeel, risico’s en toekomst van de buitenlandse dochteronderneming (Kogut & Singh, 1988). Deze toetredingsmogelijkheden vormen dan ook een belangrijk thema als het gaat om internationale samenwerkingsverbanden in relatie tot nationale cultuur. In deze bachelor thesis zal met name worden ingegaan op een specifieke afweging binnen Foreign Entry Modes, namelijk JVs of WOSs.

De volgende probleemstelling staat hierbij centraal:

“Wat is de rol van nationale cultuur op Foreign Direct Investment Entry Modes?”

Om op deze onderzoeksvraag een helder antwoord te geven zal ik mijn thesis starten met het definiëren van de relevante concepten. Dit wordt gedaan door middel van een uitgebreid literatuuronderzoek. Vervolgens zal er een keuze worden gemaakt voor vijf verschillende artikelen die een gezamenlijk overzicht geven van de huidige discussie over de relatie van nationale cultuur en Foreign Entry Modes. Aansluitend in de discussiefase worden de verschillende visies van de auteurs bekritiseerd.

(4)

2. NATIONALE CULTUUR

Om te bepalen welke invloed nationale cultuur heeft op de keuze tussen de verschillende Foreign Entry Modes, is het essentieel om te begrijpen welke concepten en begrippen een rol spelen in deze relatie. Dit hoofdstuk richt zich op de culturele kant van deze thesis en de volgende deelvraag zal dan ook worden beantwoord: “Wat zijn belangrijke eigenschappen van nationale cultuur?”

Cultuur is een moeilijk te definiëren concept, want er zijn talloze definities die vaak sterk de mening van de auteur weerspiegelen. Het aanbieden van een adequate definitie van cultuur is een uitdagende taak voor de verschillende gebieden van het sociaal onderzoek (Griffith et al., 2005). Cultuur is de homogeniteit van kenmerken die een groep mensen scheidt van een andere groep. In deze thesis verwijst cultuur naar nationale cultuur, dat is de cultuur die heerst in de landen van herkomst van de mensen. Op nationaal niveau is cultuur een optelsom van individuele waarden zoals: persoonlijke ervaringen, gedeelde maatschappelijke waarden en standpunten van natuurlijke personen (Griffith et al., 2005).

Theorie van Hofstede

Om de definitie te bepalen van cultuur identificeert Lytle et al. (1995) drie principes die hieraan ten grondslag liggen: (1) cultuur wordt bepaald door patronen, (2) cultuur manifesteert symbolisch een verscheidenheid van indicatoren en (3) cultuur is verdeeld over twee of meer personen. Het is een geïntegreerd complex geheel van onderling samenhangende en mogelijk interactieve patronen die kenmerkend zijn voor een groep mensen (Lytle et al., 1995). Deze gedeelde set van patronen is aangeduid als de collectieve programmering van de geest door Geert Hofstede (2001). Hofstede is internationaal bekend op het gebied van interculturele communicatie. Hofstede’s culturele kader en zijn definitie van cultuur is op grote schaal overgenomen in de internationale business studies (Kogut & Singh, 1988). Zijn dimensies van cultuur hebben grote invloed binnen talrijke onderzoeken. Nationale cultuur wordt gedefinieerd als de waarden, overtuigingen en aannames die in de vroege jeugd zijn aangeleerd, dit onderscheid een groep mensen van een andere (Hofstede, 2001). Hofstede (p.5, 1980) definieert cultuur als “the collective programming of the mind which distinguish members of one human group from another” (Lu, 2006).

Naar aanleiding van deze definitie zijn er vijf gebieden, waarin de nationale culturen kunnen verschillen door gebruik te maken van Hofstede’s dimensies van cultuur (2001):

1. Machtsafstand (Power Distance)

2. Individualisme (Individualism vs. Collectivism) 3. Masculiniteit (Masculinity vs. Femininity)

4. Onzekerheidsvermijding (Uncertainty Avoidance)

5. Confuciaanse dynamiek (Long vs. Short Term Orientation)

Hofstede gebruikt bij zijn empirische studie 116.000 vragenlijsten van meer dan 60.000 respondenten in zestig verschillende landen (Hofstede, 2001). Deze vijf dimensies die in Tabel 1 worden uitgelegd koppelde hij aan demografische, geografische, economische en politieke aspecten van een samenleving (Soares et al., 2007).

(5)

TABEL 1: Hofstede's Cultural Dimensions Hofstede’s Cultural Dimension Definitie

Power Distance Mate van ongelijkheid tussen mensen, die de bevolking van een land als normaal beschouwt. Deze machtsafstand wordt bepaald door relatieve waardering van maatschappelijke ongelijkheid en hiërarchie.

Individualism versus Collectivism Mate waarin mensen in een land als individuen en niet als leden van een samenhangende groep worden gezien: van collectivistisch naar individualistisch.

Masculinity versus Femininity Mate waarin een samenleving de sociale sekse rollen duidelijk heeft gescheiden. Een masculiene samenleving houdt in dat de mannen worden geacht assertief te zijn, prestatiegericht en succes prevaleren boven vrouwelijke waarden zoals de kwaliteit van leven, solidariteit en bescheidenheid. Een vrouwelijke (femininity) samenleving is er als sociale sekse rollen elkaar overlappen.

Uncertainty Avoidance Mate waarin mensen in een land de voorkeur geven aan structuur boven onzekere situaties: van relatief flexibel naar zeer rigide.

Long versus Short Term Orientation In deze later toegevoegde dimensie wordt lange termijn oriëntatie geassocieerd met waarden zoals doorzettingsvermogen en spaarzaamheid. Terwijl op korte termijn gekeken wordt naar het vervullen van sociale verplichtingen met respect voor traditie en bescherming van imago’s.

(bron: Hofstede, 2001)

Met behulp van deze dimensies is het mogelijk verschillende landen te vergelijken door middel van indexen (scores van landen per dimensie). Cultural Distance (CD) wordt gedefinieerd als: “het verschil tussen de scores van twee naties op één of meer van Hofstede’s dimensies van cultuur” (Drogendijk & Slangen, 2006). De culturele afstand is een belangrijk middel in de internationale business en management literatuur.

Alternatieve Culturele Kaders

Naast het werk van Hofstede zijn er ook een aantal andere bekende kaders met betrekking tot culturele verschillen. Kogut en Singh (1988) hebben een index opgesteld die is gebaseerd op Hofstede’s cultuurconcept. Zij waren de eerste die de vier dimensies van Hofstede in een maatstaf voor de culture afstand tussen landen combineerden. Een ander voorbeeld over cultuur is de GLOBE studie van Robert House (2004). De GLOBE (Global Leadership and Organizational Behavior Effectiveness) studie is in feite een analyse van de culturele, maatschappelijke, organisatorische en leiderschap verschillen tussen 62 culturen over de hele wereld. Er zijn gegevens verzameld van 17.000 managers uit 951 verschillende organisaties.

GLOBE creëerde in totaal negen culturele dimensies die worden onderscheiden door

“cultural practices (as is) and cultural values (as should be)”. Deze benadering door GLOBE was niet een rivaliserende benadering naar Hofstede, maar eerder een uitbreiding van het originele cultuurmodel. Tevens zijn onderzoekers op zoek naar meer nauwkeurigheid dan wordt aangeboden door de vijf culturele dimensies van Hofstede zoals: Trompenaars en Hampden-Turner (1997) die gebruik maken van zeven dimensies of Schwartz en Sagiv (1995) die tien waarden identificeren (Williamson, 2002).

(6)

3. FOREIGN ENTRY MODES

De definitie van Foreign Entry Modes is in het Nederlands “de wijze van toetreding”. De impact van entry modes op het succes van buitenlandse activiteiten is erg groot. Binnen onze internationale afzetmarkt is het interessant of soms noodzakelijk voor organisaties om producten of services buiten de lokale thuismarkt van de onderneming aan te bieden. Dit hoofdstuk richt zich op de volgende deelvraag: “Wat zijn de belangrijke eigenschappen van Foreign Entry Modes en hoe worden deze geclassificeerd?”

Classificatie Entry Modes

De mate waarin culturele normen en waarden verschillen tussen het gastland en het thuisland, hebben invloed op het succes en de performance. Eén van de belangrijkste eigenschappen welke van invloed is op de entry mode beslissing, is de behoefte aan control (Barkema en Vermeulen, 1997). In de literatuur wordt er een scala aan toetredingsmogelijkheden genoemd welke op verschillende manieren worden geclassificeerd. Volgens Pan & Tse (2000) kunnen entry modes ingedeeld worden in twee categorieën, namelijk: “equity modes” en de “non- equity modes”. Een ander veel gebruikte classificatie is die van Root (1994). Hij classificeert de volgende drie groepen entry modes: export, contractuele en investering -entry modes.

1. Export entry modes: export houdt in dat producten die gefabriceerd zijn door een onderneming worden verkocht in een ander land. Bij export kan er onderscheid worden gemaakt tussen indirecte en directe export (Pan en Tse, 2000).

2. Contractuele entry modes: contractuele entry modes betreffen overeenkomsten tussen twee ondernemingen, waarin het gebruik van beschikbare resources wordt vastgelegd.

Deze resources bestaan uit informatie, kennis en technologie. Wanneer een onderneming onderscheidend vermogen heeft ten opzichte van haar concurrenten, maar hier niet van profiteert door gebrek aan middelen kan er gebruik worden gemaakt van onderlinge contractuele samenwerking zoals: licensing, franchising en R&D contracten (Pan en Tse, 2000).

3. Investerings entry modes: binnen deze entry modes zijn er een aantal redenen om te investeren in buitenlandse productiemogelijkheden: het verlagen van productiekosten, het verkrijgen van toegang tot bepaalde grondstoffen en het betreden van nieuwe afzetmarkten. Dit kan een multinational doen door drie soorten buitenlandse investeringen (Foreign Direct Investment) zoals: (1) acquisitions, (2) greenfields en het oprichten van (3) joint ventures.

 Een greenfield investering is het oprichten van een nieuwe vestiging in het buitenland. De onderneming heeft hierdoor volledige eigendom, zeggenschap en controlemogelijkheden over de nieuwe dochteronderneming (WOS).

 Acquisitions zijn overnames waarbij de ene partij een andere reeds bestaande partij in het gastland volledig of gedeeltelijk overneemt. Hiermee worden bestaande infrastructuren en lokale kennis maximaal benut.

 Een joint venture is een onderneming opgericht of gekocht door twee of meer ondernemingen. Deze ondernemingen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het management van de JV. Een joint venture heeft vaak het doel om managementtaken aan lokale partners te geven. Zij zijn beter in staat om de arbeidskrachten, relaties met leveranciers, afnemers en de lokale overheid te beheren (Kogut & Singh, 1988).

(7)

Joint Ventures en Wholly Owned Subsidiaries

Zoals in de introductie gemeld concentreert deze thesis zich op twee typen FDI entry modes, namelijk: de keuze tussen Joint venture (JVs) en Wholly owned subsidiaries (WOSs). Deze twee entry modes worden samengevat in Tabel 2 kijkend naar een artikel van Hermann en Deepak (2002).

De keuze voor de organisatievorm wordt mede bepaald door de wijze waarop location advantages, internalization advantages en ownership advantages kunnen worden gerealiseerd (Agarwal & Ramaswami, 1992). WOSs worden geassocieerd met volledig control en ownership, waardoor er hogere financiële investeringen nodig zijn. Dit impliceert dat het bedrijf meer vrijheid heeft om te werken en niet afhankelijk is van de gastland partner (host- country). Dit betekent ook dat er een hogere mate van besluitvorming en verantwoordelijkheden in de nieuwe economische omgeving is (Agarwal en Ramaswami, 1992). Wholly owned subsidiaries omvatten een hoger risico in vergelijking met joint ventures, vanwege de grotere hoeveelheid geïnvesteerde resources (Hermann en Deepak, 2002). Bij herschikking van de investering zijn er hogere verzonken kosten (sunk costs).

Joint ventures zijn gekoppeld aan een verschillende mate van investeringsintensiteit, risk exposure, lokale know-how en controle. JVs vereisen lagere investeringen en zijn daardoor minder risicovol, omdat ze worden geassocieerd met het delen van zeggenschap en eigendom (Agarwal en Ramaswami, 1992). Kennis en informatie om lokaal business te bedrijven worden gemakkelijker en goedkoper naar de gastland partner overgebracht. De lokale partner geeft een deel van zijn beroepsbevolking aan de joint venture, waardoor ook een deel van haar cultuur wordt overgedragen (Hofstede, 2001). Als de culturen van beide partners teveel van elkaar verschillen kunnen er culturele conflicten ontstaan binnen de organisatie, waardoor extra kosten optreden (Hermann en Deepak 2002).

TABEL 2: Eigenschappen JVs en WOSs

Eigenschap Joint Ventures Wholly Owned Subsidiaries

Risk Exposure Risico’s kunnen worden

gedeeld met de lokale partner.

Lagere kosten bij

terugtrekking.

Volledig verantwoordelijk voor de risico’s. Hogere sunk costs bij terugtrekken uit de markt.

Ownership and control Controle en eigendom worden gedeeld met de lokale partner.

Volledige eigendom en controle over de nieuwe subsidiary.

Resource commitment Resources worden volledig gedeeld tussen beide partner- ondernemingen.

Hogere financiële investeringen zijn noodzakelijk.

Information and knowledge Lokale partner kan voorzien in culturele, politieke en economische kennis.

Opereert volledig onafhankelijk op de markt. Vereist een hoge adaptatie van kennis en risico’s om concurrerend te zijn.

(bron: Herrmann en Deepak, 2002)

(8)

4. LITERATUUR OVERZICHT

In dit gedeelte van de bachelor thesis wordt een compleet overzicht van de literatuur weergegeven, inzake de interactie tussen concept A en B. Onderstaand theoretisch model (zie figuur 1) vormt de basis van deze thesis. Het model laat de relatie tussen de twee concepten Nationale Cultuur en Foreign Entry Modes zien. In deze thesis wordt er dieper ingegaan op de keuze tussen JVs of WOSs, die de laatste variabele binnen het theoretisch model weergeeft.

FIGUUR 1: Theoretisch model

Een belangrijk onderdeel van het theoretisch model is de rol van nationale cultuur op Foreign Entry Modes. Een variabele die hierbij veel invloed uitoefent is culturele afstand (CD). Sinds de index van Kogut & Singh (1988) is de rol van nationale cultuur binnen entry mode studies aanzienlijk toegenomen. Ook het aantal publicaties, waarbij CD als onafhankelijke variabele fungeert, is de laatste jaren gestegen. Een groot aantal studies hebben de impact van CD onderzocht tussen de keuze in volledig en gedeeld eigendom, meestal te vergelijken met WOS en JV (Harzing, 2003). Een uitgebreid overzicht van de meest belangrijke studies (10) is te vinden in tabel 3.

De meerderheid van deze studies maken gebruik van secundaire data als onderzoeks- materiaal. Een enkele studie maakt gebruik van primaire gegevens en slechts één studie (Brouthers & Brouthers, 2001) gebruikt meerdere gast- en thuislanden voor het testen van de opgestelde hypotheses. Zes studies bevestigen een positieve relatie tussen CD en shared control (Kogut & Singh, 1988; Agarwal, 1994; Barkema & Vermeulen, 1997; Larimo &

Hennart, 1998; Brouthers & Brouthers, 2001; Chen & Hu, 2002). Een negatieve relatie van shared control werd ondersteund door Pan (1996) en Anand & Delios (1997). Slechts één onderzoek (Padmanabhan & Cho, 1996) voorspelde en vond een negatieve relatie tussen CD en shared control. Studies die onderzoek hebben gedaan naar de impact van CD tussen shared en full control modes, reflecteren naar de kosten en onzekerheid binnen de investerende onderneming. Ook onbekendheid met het plaatselijke milieu ten gevolgde van culturele afstand, zou kunnen leiden tot een behoefte aan een lokale partner die deze kennis kan aanbieden. Multinationals geven hierdoor de voorkeur aan low commitment entry modes in landen die cultureel gezien ver van het thuisland liggen. Een JV wordt verkozen boven een WOS, omdat deze ondernemingen de blootstelling aan risico en onzekerheid willen beperken (Harzing, 2003). Indien de culturen van beide partners binnen de JV teveel van elkaar verschillen kunnen er conflicten ontstaan, waardoor extra kosten optreden (Brouthers &

Brouthers, 2001). Beperkingen van de overheid dwingen buitenlandse ondernemingen om gedeeld eigendom (JVs) te accepteren, terwijl de voorkeur uitgaat naar volledig eigendom (Padmanabhan & Cho, 1996). In de hierboven beschreven situatie zou een WOS beter zijn om organisatorische standaarden (ontwikkeld in het thuisland) eenvoudiger te implementeren.

(9)

TABEL 3: Een overzicht van studies m.b.t. cultuur en FEM

Studie Cultuurbenadering Type data Resultaten

Kogut & Singh (1988)

Samengestelde index van Hofstede’s vier culturele dimensies.

De hypotheses worden getest door het analyseren van gegevens van 228 inzendingen in de Verenigde Staten.

Nationale cultuur heeft invloed op de keuze van entry modes. CD zal positief gerelateerd zijn aan de keuze van JV of greenfield.

Erramilli (1991) KS INDEX Primaire data (mail survey) met 151 waarnemingen, jaar van het verzamelen van gegevens is niet gespecificeerd.

CD is negatief gerelateerd aan full control modes (geen hypothese, CD is controle variabele).

Agarwal (1994) KS INDEX Secundaire data uit de Wall Street Journal 1985-1989. In totaal 148 waarnemingen.

CD is positief gerelateerd aan een JV.

Padmanabhan &

Cho (1996)

KS INDEX Secundaire data van Japanse multinationals uit Toya Keizai, 1992: 839 observaties.

CD is positief gerelateerd aan volledig eigendom (full ownership).

Pan (1996) KS INDEX Secundaire data uit Ministry of Foreign Trade and Economic Cooperation, 4233

waarnemingen.

Buitenlandse partners geven de voorkeur voor een meerderheids- belang. CD is negatief gerelateerd (tegenovergestelde relatie was significant).

Anand & Delios (1997)

KSINDEX Secundaire data met een steekproefgrootte van 1609 dochterondernemingen.

CD is positief gerelateerd aan JVs (geen hypothese en ook niet bevestigd).

Barkema &

Vermeulen (1997)

HOFSTEDE Secundaire data, 828 buitenlandse entries van 25 Nederlandse multinationals.

Verschillen in de UA en LTO hebben een negatief effect op de overleving van een JV. Verschillen in de PD, IDV en MAS tussen home en host country leiden tot een voorkeur van JV over WOS.

Hennart &

Larimo (1998)

KS INDEX;

HOFSTEDE

Secundaire data uit Japan en Primaire data uit Finland. 401 filialen tussen 1977 en 1993 (Finland) en 1978 en 1993 (Japan).

CD is positief gerelateerd aan shared equity ventures.

Brouthers &

Brouthers (2001)

KS INDEX Primaire data,bestaande uit 231 entries: Nederland (91), Duitsland (59), UK (45), VS (36).

CD is positief gerelateerd aan JV. Als de “country risk” hoog is, CD positief gerelateerd aan WOS. Als de “country risk” laag is, CD negatief gerelateerd aan WOS.

Chen & Hu (2002)

KS INDEX Secundair uit verschillende bronnen in totaal 470 observaties.

CD is positief gerelateerd aan high control entry modes (significant voor JV en WOS).

(bron: Harzing 2003 en Lu, 2006)

(10)

5. BESCHRIJVING CENTRALE ARTIKELEN

In dit hoofdstuk worden vijf centrale artikelen beschreven die een gezamenlijk overzicht geven van de huidige discussie over interactie tussen beide concepten. Bij de beschrijving wordt extra aandacht besteed aan het cultuurconcept, de opgestelde hypotheses, methodologie en de belangrijkste uitkomsten van de uitgevoerde studies. Naar aanleiding van het literatuur overzicht zijn er vijf artikelen uitgekozen die als basis dienen voor de discussie:

1. Kogut, B., & Singh, H. (1988). The effect of national culture on the choice of entry mode. Journal of International Business Studies.

2. Agarwal, S. (1994). Socio-cultural distance and the choice of joint ventures: A contingency perspective, Journal of International Marketing.

3. Pan, Y. (1996). Influences on foreign equity ownership level in joint ventures in China. Journal of International Business Studies.

4. Barkema, H. G., & Vermeulen, F. A. M. (1997). What differences in the cultural backgrounds of partners are detrimental for international joint ventures? Journal of International Business Studies.

5. Brouthers, K. D., & Brouthers, L. E. (2001). Explaining the national cultural distance paradox. Journal of International Business Studies.

Bij de selectie van de vijf centrale artikelen is er gelet op publicatie in toptijdschriften zoals Journal of International Business Studies en Journal of International Marketing. Daarnaast is de bekendheid van de auteurs evenals het jaar van uitgave een belangrijk aspect.

Kogut & Singh

In het artikel van Kogut en Singh (1988) wordt er ingegaan op de relatie tussen cultuur en foreign entry modes. Binnen het artikel wordt er onderscheid gemaakt in joint ventures, acquisities en greenfields. Om dit te onderzoeken zijn er twee hypotheses opgesteld die ingaan op deze relatie. De eerste hypothese richt zich op culturele afstand tussen landen, de tweede gaat in op de houding ten opzichte van onzekerheidsvermijding (UA) van ondernemingen. Bij een grotere culturele afstand (CD) tussen het thuisland en het gastland, zal de toetredende onderneming de voorkeur geven aan een greenfield of JV boven acquisitie.

Daarnaast zal bij een hoge mate van onzekerheidsvermijding de voorkeur liggen op een joint venture boven acquisitie. Binnen de studie van Kogut & Singh worden de bevindingen gecontroleerd door firm- en industry level variabelen. De onderzoeksgegevens die zijn gebruikt om de hypotheses te testen bestaan uit secundaire data van 15 verschillende landen.

Er werd gekeken naar 228 toetredingen van multinationals in de VS tussen 1981 en 1985.

Kogut en Singh waren de eerste die de vier dimensies van Hofstede in een maatstaf voor de culture afstand tussen landen combineerden door een zelf ontwikkelde index. In deze studie is er een positief verband gevonden tussen CD en de keuze voor een JV of greenfield. Het effect van CD op het kiezen van een joint venture boven een acquisitie is significant op 0.001 niveau. Echter het effect van een greenfield investering is alleen significant bij een niveau van 0.1 en wordt zelfs insignificant als Japan niet meer bij de steekproef wordt meegerekend.

Kogut en Singh zijn de eerste onderzoekers die bewijs hebben geleverd dat CD en UA invloed hebben op de keuze van entry modes. De opgestelde cultuur index geldt dan ook als basis voor vele andere onderzoeken. De meeste literatuurstudies maken dan ook gebruik van dit raamwerk om nationale cultuur verschillen meetbaar te maken.

(11)

Agarwal

Agarwal (1994) schrijft dat het over het algemeen aangenomen wordt dat ondernemingen een joint venture vorm kiezen wanneer ze geconfronteerd worden met een hoge mate van culturele afstand (CD). Deze studie onderzoekt de rol van een aantal firm- en country specifieke factoren die invloed uitoefenen op de keuze tussen verschillende vormen van eigendom. De firm-specifieke factoren bestaan uit: firm size, multinationaliteit en technologische intensiteit. De country-specifieke factoren zijn: country risk en marktpotentieel. Agarwal maakt gebruik van secundaire data om de keuze tussen een joint venture en sole venture te onderzoeken. Hij keek naar 148 entry mode beslissingen van Amerikaanse multinationals tussen 1985-1989 in 20 gastlanden. Een kleine kanttekening hierbij is dat ongeveer 42% van de onderzochte toetredingen uitgevoerd zijn in Japan, het Verenigd Koninkrijk en Canada, wat uiteindelijk leidt tot steekproef onevenwichtigheden (Harzing, 2003). Agarwal bewijst in zijn studie dat er een positieve relatie bestaat tussen culturele afstand en de keuze voor een JV. Bij het testen van de hypotheses is er gebruik gemaakt van de Kogut & Singh index die is samengesteld uit Hofstede’s vier culturele dimensies. De afhankelijke variabele binnen deze studie is de eigendomsstructuur van de onderneming (joint venture en sole venture). De onafhankelijke variabele is de culturele afstand (CD). Uit het onderzoek blijkt dat één firm-specifieke factor te weten multinationaliteit, een belangrijke invloed heeft op de keuze van de joint venture vorm in relatie tot CD. Door deze variabele wordt een hoge mate van ervaring, kennis, competenties en vertrouwen gecreëerd, waardoor een onderneming een cultureel divers personeelsbestand kan managen. Hierdoor heeft een onderneming geen samenwerking met een lokale partner meer nodig. De overige hypotheses op de verschillende factoren waren niet significant. De keuze voor een JV of een eigen zelfstandige onderneming (WOS) is een kritisch besluit, dat invloed heeft op het succes van buitenlandse activiteiten. Eenmaal geselecteerd is het moeilijk om een vorm te veranderen zonder verlies van tijd, middelen en de verkregen marktpositie.

Pan

Deze studie onderzoekt verschillen in eigendomsstrategieën voor joint ventures in China. Pan (1996) kijkt naar elf variabelen die mogelijk van invloed zijn op bepaalde mate van eigendom voor buitenlandse activiteiten. Verder wordt er in deze studie getracht verschillen te ontdekken in de eigendomsstrategieën van de VS, Europa en Japan. Pan maakt gebruik van secundaire data binnen zijn steekproef. Hij keek naar 4.223 buitenlandse EJVs in China tussen 1979 en 1992. De CD werd gemeten door middel van de index van Kogut en Singh (1988).

Aangezien Hofstede geen gegevens had verzameld van China tijdens zijn studie, heeft Pan gebruik gemaakt van scores van Taiwan om als vervanging te dienen voor China (Harzing, 2003). De afhankelijke variabele binnen dit onderzoek is de “level of foreign equity ownership” in joint ventures. Deze bestaat uit drie categorieën, namelijk: minder dan 50 procent, 50 procent of meer dan 50 procent. Daarnaast is in deze studie gebruik gemaakt van een groot aantal (11) onafhankelijke variabelen te weten reclame intensiteit, buitenlandse kapitaal inbreng, country risk, EJV investeringsbedrag, EJV contractuele looptijd, cultural difference, concurrentie intensiteit, local partner state ownership, local partner alignment, foreign partner alignment, EJV location. De empirische bevindingen zijn grotendeels in overeenstemming met de hypotheses. Verder zijn er interessante verschillen gevonden tussen de Amerikaanse, Europese en Japanse ondernemingen m.b.t. de impact van deze onafhankelijke variabelen. Verondersteld werd dat CD negatief gerelateerd was aan een meerderheidsbelang in eigendom, dus meer Europese en Amerikaanse bedrijven zouden een minderheidsbelang prefereren dan Japanse of Chinese ondernemingen. Echter de tegenovergestelde relatie was significant bevonden, hoewel dit resultaat verdween zodra er interactie effecten werden opgenomen in het model (Harzing, 2003).

(12)

Barkema & Vermeulen

In het artikel van Barkema & Vermeulen (1997) is eveneens gebruik gemaakt van secundaire data om factoren te onderzoeken die invloed zouden kunnen hebben op de keuze tussen een JV en WOS. Bij de beslissing om een buitenlandse markt te betreden door middel van een JV of via een dochteronderneming, zullen bedrijven niet alleen rekening houden met te verwachten opbrengsten in de toekomst, maar ook met risico’s en kennisoverdracht. Het belangrijkste doel van deze studie was om te bepalen welke verschillen in nationale cultuur het meest verstorend zijn voor JVs. De studie concentreerde zich op hoe deze dimensies van invloed zijn op de overleving van JVs, evenals de frequentie daarvan ten opzichte van WOSs.

De opgestelde hypotheses werden getest met behulp van de vijf dimensies van Hofstede als onafhankelijke variabele. Barkema & Vermeulen keken naar 828 buitenlandse toetredingen van 25 Nederlandse multinationals in 72 landen tussen 1966 en 1994. De database met onderzoeksgegevens werd ook gebruikt om nieuw bewijsmateriaal te verstrekken over een belangrijke veronderstelling van het werk van Hofstede: dat culturele waarden stabiel zijn na verloop van tijd. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende controle variabelen:

lokale ervaring, BNP per capita, country risk, firm size en profitability. Het gebruiken van meerdere relevante controle variabelen komt de betrouwbaarheid van de resultaten met betrekking tot CD ten goede. CD bleek een positief verband te hebben met de voorkeur van JVs over WOS, vooral als alle vijf dimensies in de culturele afstand index zijn opgenomen.

Verschillen in onzekerheidsvermijding (UA) en lange termijn oriëntatie (LTO) hebben een negatief effect op de overleving van een JV. Verschillen in de machtsafstand (PD), individualisme (IDV) en masculiniteit (MAS) tussen home en host country leiden tot een voorkeur voor joint ventures. Daarnaast ondersteunen de resultaten een belangrijke veronderstelling van Hofstede’s werk namelijk dat er geen sprake is van een afname van het effect van culturele afstand (CD) in de afgelopen drie decennia. Volgens Barkema &

Vermeulen is het effect van lange termijn oriëntatie sterker dan dat van de andere dimensies van cultuur.

Brouthers & Brouthers

Brouthers & Brouthers (2001) hebben een onderzoek opgesteld om de keuze tussen JVs en WOS te onderzoeken. Zij verzamelden primaire data bestaande uit 231 inzendingen van Nederlandse, Duitse, Britse en Amerikaanse multinationals. Bij het verzamelen van de data werd er gebruik gemaakt van meerdere gast- en thuislanden om de opgestelde hypotheses te testen. Het betreffen landen uit Midden- en Oost-Europa (CEE landen). Eerdere studies geven conflicterende resultaten over de relatie tussen nationale cultuur en de toetredings- mogelijkheden. In deze studie willen zij dan ook duidelijkheid verschaffen om de afwijkende resultaten te verklaren en de “National cultural distance paradox” oplossen. De onafhankelijke variabelen in deze studie zijn CD en investment risk. Om deze variabelen te controleren is er gekeken naar firm size, internationale ervaring en CEE ervaring. De auteurs hebben vastgesteld dat CD positief gerelateerd is aan een joint venture. De relatie tussen CD en WOS werd verschillend beïnvloed door het niveau van de country risk. Als de “country risk” hoog is, is CD positief gerelateerd aan WOS. Als de “country risk” laag is, is CD negatief gerelateerd aan WOS. Concluderend kan er gezegd worden dat investeringsrisico een matige relatie tot de culturele afstand en entry mode selectie heeft. Brouthers & Brouthers vonden empirische ondersteuning voor de opgestelde hypothese met betrekking tot de culturele afstand paradox: investeringsrisico lijkt de relatie tussen CD en entry mode keuze te beïnvloeden. Hierbij moet wel worden gezegd dat de cultuur scores voor de CEE landen in deze studie niet gebaseerd zijn op de oorspronkelijke dimensies van Hofstede (2001). Deze scores komen uit een ongepubliceerde MA thesis en verschillen dan ook met de gepubliceerde resultaten (Harzing, 2003).

(13)

6. DISCUSSIE EN CONCLUSIES

In dit hoofdstuk worden de bevindingen van de centrale artikelen bediscussieerd en wordt er ingegaan op de verschillende cultuurbenaderingen van de onderzoekers. Bij de discussie wordt er extra aandacht besteed aan: methodologische kritiek op de onderzoeksresultaten van de centrale artikelen en de relatie tot cultural distance (CD). Vervolgens wordt er ingegaan op de culturele dimensies van Geert Hofstede. De reden voor het bekritiseren van de theorie van Hofstede heeft te maken dat vele studies zich baseren op het ontwikkelde cultuurmodel, om de invloed aan te tonen op verschillende variabelen. Uiteraard kunnen er kanttekeningen worden geplaatst op de authenticiteit hiervan. Tenslotte zullen een aantal duidelijke conclusies worden geformuleerd.

Methodologische kritiek Centrale Artikelen

Verschillende auteurs hebben geprobeerd de dimensies van Hofstede te onderzoeken, met name op de relatie met Foreign Entry Modes. Kijkend naar de methodologie zijn er twee grote overeenkomsten te ontdekken: (1) cultuur wordt gemeten door middel van Hofstede’s culturele dimensies en/of de samengestelde index van Kogut & Singh en (2) er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van secundaire data om CD te onderzoeken. Hierdoor kan er een vertekend beeld geschetst worden van de gevonden resultaten. Kogut & Singh hebben een index opgesteld die is gebaseerd op Hofstede’s cultuurmodel. Deze index is bij onderzoekers erg populair, omdat het raamwerk goed met secundaire data overweg kan. Cultuur is een moeilijk te definiëren concept en al helemaal indien het ook meetbaar moet worden gemaakt.

Volgens Shenkar (2001) kent het CD concept van Kogut en Singh een aantal problemen in conceptualisatie en meting. Het ontbreken van de lange termijn oriëntatie (Hofstede’s vijfde dimensie) is één van deze gebreken. Ook moet er gebruik worden gemaakt van verschillende controle mechanismen op het CD concept zoals geografische afstand, taal en company size.

In de centrale artikelen wordt CD voornamelijk als onafhankelijke variabele benaderd die invloed heeft op de verschillende entry modes. Shenkar geeft aan dat het ook belangrijk is om CD als afhankelijke variabele te zien.

Naast de overeenkomsten in de centrale artikelen zijn ook een aantal grote verschillen op te merken binnen de bevindingen en resultaten. In de studie van Barkema & Vermeulen (1997) werd er onderzoek gedaan naar de culturele waarden van Hofstede. Zij kwamen tot de conclusie dat er geen sprake is van een afname van het effect van culturele afstand (CD) in de afgelopen drie decennia. Ook benadrukten zij het belang van Hofstede’s vijfde culturele dimensie. Brouthers & Brouthers (2001) vonden empirische ondersteuning voor de opgestelde hypothese met betrekking tot de culturele afstand paradox: investeringsrisico lijkt de relatie tussen CD en entry mode keuze te beïnvloeden. Kogut & Singh (1988) vonden een positief verband tussen CD en de keuze voor een JV of greenfield. Ook bleek CD een positief verband te hebben in de studie van Barkema & Vermeulen. Zij gaven de voorkeur aan JVs over WOS, vooral als alle vijf dimensies van Hofstede werden gebruikt. Brouthers & Brouthers stelden vast dat CD positief gerelateerd is aan een joint venture. Door middel van het verzamelen van primaire data over meerdere gast- en thuislanden kwamen zij tot deze conclusie. Echter in de studie van Brouthers & Brouthers wordt de vijfde dimensie van Hofstede niet gebruikt, wellicht heeft dit invloed op de gevonden resultaten. Uit het onderzoek van Agarwal blijkt dat één firm-specifieke factor namelijk multinationaliteit, een belangrijke invloed heeft op de keuze van een joint venture vorm in relatie tot CD. Door deze multinationaliteit kan een onderneming een cultureel divers personeelsbestand managen. Hierdoor heeft de organisatie geen samenwerking meer nodig met een lokale (JV) partner.

(14)

Harzing (2003) geeft aan dat onderzoekers in het algemeen lijken te stoppen bij de Foreign Entry Mode beslissing en zich niet betrokken voelen bij het management van de verschillende entry modes. Echter, CD heeft meer invloed op het management van de verschillende entry modes dan op de keuze van toetreding. Een nadeel hiervan is dat culturele afstand (CD) simpelweg de integratie van een bestaand management bemoeilijkt (Kogut & Singh, 1988).

Hierdoor is de keuze van een JV soms niet de juiste, omdat er culturele conflicten binnen de organisatie kunnen optreden. WOSs zouden dan een beter alternatief zijn in verband met de volledige controle en ownership mogelijkheden. Ook wordt er hierdoor meer vrijheid en onafhankelijkheid gecreëerd. Een nadeel van een WOS zijn de hoge financiële investeringskosten. In de studie van Brouthers & Brouthers wordt ook bewezen dat de relatie tussen CD en een WOS beïnvloedt wordt door de mate van country risk. In het onderzoek van Pan kwam naar voren dat CD positief was gerelateerd aan een meerderheidsbelang in eigendom. Hoewel dit resultaat verdween zodra er interactie effecten werden opgenomen in het opgestelde model. Hierdoor kan er getwijfeld worden aan de validiteit en betrouwbaarheid van zijn onderzoek.

Kritiek op de Theorie van Hofstede

De meeste onderzoekers maken gebruik van de theorie van Hofstede wanneer ze cultuur en de relaties van cultuur op bepaalde concepten willen onderzoeken. Hierdoor zijn er talrijke artikelen beschikbaar die berusten op deze culturele dimensies. Ook voor de relatie tussen nationale cultuur en foreign entry modes is dit het geval. Echter er zijn verschillende wetenschappers die de theorie van Hofstede in twijfel trekken en bekritiseren. In dit gedeelte van de discussie zal ik ingaan op standpunten van tegenstanders van de theorie van Hofstede.

In het algemeen zijn er vijf veel voorkomende kritieken op het cultuurmodel (Hofstede, 2002):

1. Enquêtes zijn niet een geschikte manier voor het meten van culturele verschillen.

2. Naties zijn niet de beste eenheden voor het bestuderen van culturen.

3. Een studie van dochterondernemingen van één bedrijf kan geen informatie verstrekken over volledige nationale culturen.

4. De gegevens die zijn verkregen in de IBM studie zijn oud en achterhaald.

5. Vier of zelfs vijf dimensies zijn niet genoeg.

McSweeney (2002) uitte al eerder kritiek op de stukken van Hofstede. Allereerst het empirische werk dat resulteerde in de conceptualisering en de vorming van de vijf culturele dimensies, vond meer dan veertig jaar geleden plaats en is vaak beschreven als achterhaald of verouderd. Verder trekt hij in twijfel, of de generalisaties van nationale culturen wel gemeten kunnen worden door IBM medewerkers van een afdeling. Deze gegevens dienen representatief te zijn voor de vermeende nationale uniformiteit van een volk. McSweeney is onzeker over het feit dat nationale cultuur een invloedsfactor is en vraagt zich af of er wel een relatie bestaat tussen nationale cultuur en uniforme nationale acties van instellingen of individuen. Hiervoor zijn namelijk nooit harde bewijzen geleverd door Hofstede. Tevens betwijfeld hij of culturen wel daadwerkelijk meetbaar zijn. De kwaliteit van het onderzoek en de onderzoeksmethodologie van Hofstede wordt door McSweeney het meest bekritiseerd. Hij vindt dat Hofstede’s onderzoek niet legitiem genoemd kan worden, doordat alleen gegevens van organisaties in verschillende landen worden vergeleken. Verder stelt McSweeney onder andere dat het niet mogelijk is om een representatief onderzoek te hebben, wanneer de data verzameld is bij slechts één organisatie (IBM), hoe groot deze organisatie ook is en in hoeveel landen de onderneming ook is gevestigd. Via deze manier is het niet mogelijk om verschillende nationale culturen in kaart te brengen en te analyseren.

(15)

Hofstede geeft aan dat McSweeney zich voornamelijk richt op kritieken van de categorieën 1, 3 en 4. Hij vindt dat McSweeney zich met name richt op details van de analyse uit de IBM database. Hofstede (2002) schrijft in zijn reactie op McSweeney dat naties niet de beste eenheden zijn om culturen te bepalen. Onderzoek vindt echter wel vaak plaats op nationaal niveau, omdat een geografische indeling naar landen de enige beschikbare manier is. Verder vertelt hij dat zijn culturele dimensies de werkelijkheid benaderen, maar geconstrueerde variabelen blijven die de bruikbaarheid maar moeten bewijzen door gedrag uit te leggen en te voorspellen. Dat de gegevens oud en achterhaald zijn vind Hofstede onzin, omdat alleen de gegevens die stabiel zijn gebleven na twee opeenvolgende enquêtes werden behouden. Ook zijn de gegevens gevalideerd op alle vormen van externe metingen en recente herhalingen tonen geen verlies van validiteit aan. Tenslotte, als het gaat om de vraag of vijf dimensies genoeg zijn, geeft Hofstede aan dat eventuele extra dimensies uitgebreid statistisch moeten worden getest en conceptueel onafhankelijk worden van het originele model. Verder vertelt hij dat politieke, institutionele en economische factoren inderdaad kunnen zorgen voor een betere en meer solide uitleg, maar niet altijd en dan zou cultuur de oplossing kunnen zijn.

Eerdergenoemde kritieken van McSweeney zijn vervolgens weer onder de loep genomen door Williamson (2002). Hij constateert dat de argumenten van McSweeney vele gebreken hebben en niet goed zijn onderbouwd. McSweeney verzaakt een onderscheid te maken tussen de fouten van de logica binnen de standaarden van het functionele paradigma, waarbinnen Hofstede zijn onderzoek hield. Lezers kunnen zich afvragen welk paradigma er bedoeld wordt door Hofstede in navolging van McSweeney’s kritiek. Williamson (2002) schrijft dat elk paradigma voor- en nadelen heeft en een keuze is van de onderzoeker. Hij geeft ook aan dat de culturele dimensies van Hofstede wel te simplistisch zijn. Nationale cultuur is volgens Williamson een complex sociaal fenomeen en moeilijk te bevangen in enkele dimensies.

Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat er essentiële informatie niet wordt vertegenwoordigd door de nationale cultuur. Verder geeft Williamson aan dat McSweeney voornamelijk kritiek uitvoert op het functionalistische paradigma van de theorie van Hofstede. Echter zijn argumenten over betrouwbaarheid en validiteit zijn onvoldoende om empirische studies, die gebruik maken van Hofstede’s model te weerleggen.

In een recenter artikel geschreven door McSweeney (2009) wordt er ingegaan op de dynamische diversiteit binnen landen. McSweeney benadrukt dat we cultuur serieus kunnen aanvaarden, zonder de eigenaardigheid van het model van Hofstede te accepteren. Hij schrijft:

“The notion of national culture includes too much. We need many complex interactional models rather than a single simplistic uni-causal mentalist one.” McSweeney vindt dat het model niet alleen ingaat op culturele samenhang, continuïteit en zuiverheid, maar met name de mogelijke effecten van andere culturen dan de “nationale” verwaarloost. Ook sluit Hofstede de onafhankelijke gevolgen van niet culturele functies uit. Daarnaast is het empirisch te betwisten dat onder bepaalde voorwaarden het mogelijk is om gemeenschappelijke sociale actie op te sporen, zonder verwijzing naar een uniform en algemeen aanvaardbaar cultureel systeem.

(16)

Conclusies

Concluderend kan ik zeggen dat onderzoekers continu bezig zijn met het vinden van meer nauwkeurigheid dan momenteel wordt aangeboden door de theorie van Hofstede en/of het raamwerk van Kogut en Singh. Ook is het hebben van een valide en betrouwbaar meetsysteem voor culturele afstand van belang. Kijkend naar de bovenstaande informatie kan geconcludeerd worden dat de theorie van Hofstede een aantal tekortkomingen heeft. De data waarop Hofstede’s onderzoek is gebaseerd is meer dan veertig jaar oud. Zodoende is het niet onwaarschijnlijk dat er aspecten binnen nationale culturen zijn veranderd. Ook de verzameling van de data is slechts beperkt tot één organisatie (IBM), dit tast de representativiteit van het onderzoek aan. De culturele waarden kunnen dan wel stabiel zijn na verloop van tijd, maar zeker niet voor de eeuwigheid. Door mogelijke veranderingen binnen een samenleving kunnen de culturele dimensies verschuiven. Daarnaast schrijven critici dat de culturele dimensies van Hofstede te simplistisch zijn.

Hofstede’s model afwijzen, omdat het niet voorziet in een directe meting van nationale cultuur, is echter het afwijzen van alle onderzoek over dit onderwerp. Williamson (2002) geeft aan dat het dan ook zonde zou zijn om waardevolle inzichten weg te gooien, voordat er meer bevredigende modellen zijn ontwikkeld. Harzing (2003) raadt onderzoekers aan om ook naar alternatieven voor de index van Kogut & Singh te kijken. Het is daarom van belang dat onderzoekers niet direct naar bestaande methoden en theorieën gaan kijken, maar zich ook bewust zijn van eventuele alternatieven. Denk hierbij aan de GLOBE studie van House (2004) of de tien dimensies van Schwartz (1995). Andere culturele kaders kunnen het culturele werk van Hofstede aanvullen. Echter de mate waarin Hofstede’s kader zal worden aangevuld is een zeer open vraag.

Tenslotte is er gekeken naar de verschillen en overeenkomsten bij de centrale artikelen. Wat mij opviel in deze artikelen is dat de meeste onderzoekers een vergelijkbare onderzoeksopzet hanteren en meestal gebruik maken van de index van Kogut en Singh. Dit zou de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden en zou derhalve verstandiger kunnen zijn om gebruik te maken van meerdere cultuurmodellen. Ook het veelvuldig gebruik van secundaire data kan de variatie in resultaten negatief hebben beïnvloed. Afsluitend wil ik dan ook Lenartowicz & Roth (1999) citeren uit het artikel van Williamson (2002) in Human Relations:

“We still need multiple methods from several paradigms for researching national culture”.

Kortom, de zoektocht naar het perfecte cultuurmodel gaat zonder twijfel verder.

(17)

7. BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK

In mijn bachelor scriptie heb ik geprobeerd een aantal belangrijke zaken te verduidelijken.

Echter er zijn ook een aantal aspecten die verder onderzoek behoeven. Om te beginnen zouden wetenschappers nieuwe meetmethoden moeten ontwikkelen voor het raamwerk van Kogut en Singh met betrekking tot cultural distance. Dit is noodzakelijk, omdat deze index een aantal conceptuele en methodologische beperkingen heeft, wat de aanleiding vormt voor het ontwikkelen van alternatieven. In toekomstig onderzoek dient er gekeken te worden naar nieuwe meetmethoden die de beperkingen van de KS index elimineren. Ook zou het verstandig kunnen zijn om bij toekomstig onderzoek weer gebruik te gaan maken van de oorspronkelijke culturele dimensies van Hofstede.

Een ander methodologisch probleem dat moet worden aangepakt is het niveau van de analyse in entry mode studies. Multi-level research design is recentelijk geïntroduceerd als een waardevol instrument voor het testen van empirisch te toetsen hypothesen (zie studie Luo, 2001). Sinds buitenlandse toegang tot markten een multi-level fenomeen is, kan entry mode onderzoek baat hebben bij studies die gebruik maken van multi-level modeling en statistische analyses. Andere methoden die reeds op grote schaal worden gebruikt in de marketing, zoals experimentele ontwerpen en simulaties, kunnen helpen om nieuwe inzichten te bieden aan de huidige literatuur.

Binnen deze bachelor thesis wordt er gekeken naar nationale culturen en cultural distance tussen landen, maar niet naar organisatieculturen. Het vakgebied Human Resource Management (besluitvorming, managementstijlen en leiderschap) in relatie tot CD zou een interessant onderwerp voor een verdere studie kunnen zijn. Besluitvormingsprocessen worden veelal beïnvloed door de kenmerken van het topmanagementteam en hun leden. Onderzoek hoe deze processen effect kunnen hebben op de entry mode keuze, zouden kunnen leiden tot waardevolle nieuwe inzichten.

Het uitvoeren van deze literatuurstudie wordt beperkt door een zekere deadline. Dit heeft geleid dat het verzamelen van primaire data niet tot de mogelijkheden behoort. Het verkrijgen van primaire data is zeker een wens bij het hebben van een ruimer tijdslimiet. Ook het analyseren en toetsen van andere cultuurraamwerken zoals de GLOBE studie van House (2004) of de dimensies van Schwartz (1995) kunnen van belang zijn.

(18)

LITERATUURLIJST

Agarwal, S. (1994). Socio-cultural distance and the choice of joint ventures: A contingency perspective”, Journal of International Marketing, 2: 63-81.

Agarwal, S. and Ramaswami, S. N. (1992), “Choice of Foreign Market Entry Mode: Impact of Ownership, Location and Internalization Factors”, Journal of International Business Studies, 23 (1): 1-27.

Anand, J. & Delios, A. (1997), Location specificity and the transferability of downstream assets to foreign subsidiaries. Journal of International Business Studies, 28 (3): 579-603.

Barkema, H. G., & Vermeulen, F. A. M. (1997). What differences in the cultural backgrounds of partners are detrimental for international joint ventures? Journal of International Business Studies, 28 (4): 845-864.

Brouthers, K. D., & Brouthers, L. E. (2001). Explaining the national cultural distance paradox. Journal of International Business Studies, 32 (1): 177-189.

Chen, H., Hu, M.Y. (2002). An analysis of determinants of entry mode and its impact of performance. International Business Review, 11: 193-210.

Drogendijk, R., Slangen, A. (2006). Hofstede, Schwartz, or managerial perceptions? The effects of different cultural distance measures on entry mode choices by multinational enterprises. International Business Review, 15: 361-380.

Erramilli, M.K. (1991), “The experience factor in foreign market entry behavior of service firms”, Journal of International Business Studies, 22: 479-501.

Griffith, D. A., Tihanyi, L., Russell, C. J. (2005). The Effect of Cultural Distance on Entry Mode Choice, International Diversification, and MNE Performance: A Meta-Analysis.

Journal of International Business Studies, 36 (3): 270-283.

Harzing, A. W. K. (2003). The role of culture in entry mode studies: From negligence to myopia? Advances in international management, 15: 75-127.

Hennart, J. F. and Larimo, J., 1998 The Impact of Culture on the Strategy of Multinational Enterprises: Does National Origin Affect Ownership Decisions? Journal of International Business Studies, 29 (3): 515-538.

Herrmann, P. & Datta, D.K. (2002). CEO Successor Characteristics and the Choice of Foreign Market Entry Mode: An Empirical Study, Journal of International Business Studies, 33 (3): 551-569.

Hofstede, G. (2001). Culture’s consequences: Comparing values, behaviors, institutions and organizations across nations. Beverly Hills, CA: Sage.

Hofstede, G., 2002. Dimensions do not exist: A reply to Brendan McSweeney. Human Relations, 55 (11): 1355-1361.

(19)

House, R.J. (2004). Culture, Leadership, and organizations: the GLOBE study of 62 societies. Beverly Hills, CA: Sage.

Kogut, B., & Singh, H. (1988). The effect of national culture on the choice of entry mode.

Journal of International Business Studies, 19 (3): 411-432.

Luo, Y., 2001. Determinants of entry in an emerging economy: a multilevel approach.

Journal of Management Studies, 38 (3): 436-445.

Lu, L.T., 2006. The relationship between cultural distance and performance in International Joint Ventures: A critique and ideas for further research. International Journal of Management, 23(3): 443-472.

Lytle, A., et al. (1995), “A paradigm for confirmatory cross-cultural research in organisational behaviour”, Research in Organisational Behaviour, 17: 167-214.

McSweeney, B. (2002). Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: a triumph of faith – a failure of analysis. Human Relations, 55 (11): 89- 118.

McSweeney, B. (2009). Dynamic diversity: variety and variation within countries.

Organization Studies, 30 (9): 933-957.

Padmanabhan, P. and Cho, K. R. (1995). Methodological Issues in International Business Studies: the Case of Foreign Establishment Mode Decisions by Multinational Firms.

International Business Review, 4 (1): 55-73.

Padmanabhan, P. and Cho, K. R. (1996). Ownership strategy for a foreign affiliate: An empirical investigation of Japanse firms. Management International Review, 36 (1): 45-.

Pan, Y. (1996). Influences on foreign equity ownership level in joint ventures in China.

Journal of International Business Studies, 27 (1): 1-26.

Pan, Y. & Tse, D. K. (2000). The hierarchical model of market entry modes. Journal of International Business Studies, 31 (4): 535-554.

Root, F.R. (1994). Entry strategies for international markets. San Francisco: Lexington Books.

Shenkar, O. (2001). Cultural distance revisited: Towards a more rigorous conceptualization and measurement of cultural differences. Journal of International Business Studies, 32 (3): 519-536.

Soares A., Farhangmehr M., Shoham A., 2007. Hofstede’s Dimensions of culture in International Marketing Studies. Journal of Business Research, 60: 277-284.

Williamson, D. (2002). Forward from a critique of Hofstede’s model of national culture.

Human Relations, 55 (11): 1373-1395.

Aantal woorden: 6350

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voorbereidend onderzoek in deze richting binnen het Kluyver Centre for Genomics of Industrial Fermentation heeft duidelijk gemaakt dat niet het verzamelen en analyseren van

Burgemeester en wethouders van de ge- meente Velsen maken bekend dat zij in de periode van 28 september tot en met 4 oktober 2019 de volgende aanvragen voor een

Daarom is mensen in de enquête waarop dit rapport is gebaseerd niet in abstracto naar cultuur gevraagd, en ook niet naar kunst en erfgoed, maar naar concrete activiteiten

We krijgen zo’n term meerdere keren, want de volgorde van de afgeleides maakt niet uit en evenmin de volgorde van de

Onze consumptiemaatschappij heeft niet zulke beste dingen, dat ben ik met u eens, maar waar het om gaat is een zo diep innerlijk bewustzijn van geest te zijn, afkomstig te

In de Cultuurindex Nederland is te zien dat het aantal leden bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) sowieso sterk daalt tussen 2013 en 2015. Dit zou

Om te kunnen beoordelen of een onderneming succesvol is, dienen derhalve de doelstellingen te worden achterhaald en dient te worden gemeten of deze doelstellingen

33 Helaas ver- houden markt en democratie zich niet goed tot elkaar; de democratie en de democratische rechtsstaat, die ook tot taak hebben de vaak zwakkeren in de samenleving te