• No results found

Structuur en cultuur, een veldspel in twee bedrijven : een onderzoek naar de structurele en culturele kenmerken van organisaties in processen van verandering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Structuur en cultuur, een veldspel in twee bedrijven : een onderzoek naar de structurele en culturele kenmerken van organisaties in processen van verandering"

Copied!
139
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

.

(3)

INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1. 1.1. 1. 2. 1.3. 1. 4. 1. 5. Inleiding

De structurele kenmerken van organisaties De coördinatiemechanismen

De vijf delen van de organisatie Designparameters De contingentiebenadering Structuurconfiguraties 1.5.1. De machine-bureaucratie 1.5.2. De professionele bureaucratie 1.6. Samenvatting

Hoofdstuk 2. De verbinding tussen de structurele- en de

culturele kenmerken van organisaties 2.1. De veldtheorie van Bourdieu

2.2. De symbolisch-interactionistische benadering van Woods

2.3. Samenvatting

Hoofdstuk 3. De culturele kenmerken van organisaties

3.1. Cultuurdefinities 3.2. Same~vatting Hoofdstuk 4. 4.1. 4.2. i Case- beschrijvingen

Het Fokker Bedrijf Ypenburg 4.1.1. Inleiding

4.1.2. Beschrijving van het onderzoeksgebied 4.1.3. Achtergronden van verandering

4.1.4. Middelen tot verandering 4.1.5. Structuur van de organisatie 4.1.6. Onderzoeksgegevens en analyse 4.1.7. Verklaring van de uitkomst De Hogeschool van Amsterdam

4.2.1. Achtergronden van verandering 4.2.2. Structuur van de organisatie

4.2.3. Beschrijving van het onderzoeksgebied

4.2.4. De organisatie van de sector

Maatschappelijke Dienstverlening 4.2.5. De oorspronkelijke velden: Cicsa en

Aemstelhorn

4.2.6. Onderzoeksgegevens en analyse 4.2.7. Verklaring van de uitkomst

,..,, 1 1 2 6 6 8 8 11 16 1 18 18 20 21 22 23

37

39 39 39 40 42 44 44 51 68 71 71 73 79 79 80 81 99

(4)

Hoofdstuk 5. Conclusies

Noten

Literatuurlijst Nawoord

Bijlage 1: Hoofdorganigram FBY Bijlage 2: Hoofdorganigram HVA

(5)

INLEIDING

Het centrale thema van onze scriptie is 'de betekenis van

organisatieculturen in processen van verandering in

organisaties'. De aanleiding voor de keuze van dit thema is onze

stage bij het Fokker Bedrijf Ypenburg (Carolien) en de Hogeschool van Amsterdam (Margreet) .

Het onderzoek bij Fokker (FBY) had als doel het onderzoeken van

de mogelijkheden tot verhoging van de participatie van vrouwen in

de productiesector. Het streven naar meer vrouwen is onderdeel

van een herstructureringsoperatie waarbij aan het

personeelbestand in de komende vijf jaar nog circa 300

medewerkers worden toegevoegd. Het ligt in de bedoeling voor een

belangrijk deel hiervoor vrouwen aan te trekken, het streven is

uiteindelijk ongeveer 30% van de bedrijfsbevolking uit vrouwen te laten bestaan.

De achtergronden van deze beoogde verandering is ingegeven door

meerdere motieven: emancipatorisch, economisch en sociaal. FBY

is een bedrijf met overwegend een mannenbevolking; er werken 32

vrouwen op een totaal personeelbestand van 600 medewerkers. Aan;

de ene kant heeft de geringe participatie te maken met het"klein~

aanbod van technisch-geschoolde vrouwen. Aan de andere kant

echter is het verloop van vrouwen binnen het bedrijf relatief

groot. Dit leek te maken te hebben met de moeilijkheid om als

vrouw in een mannenwereld te functioneren. De vraag die centraal

stond in het onderzoek was dan ook aan welke voorwaarden aan de

'ontvangende kant' (de mannelijke werknemers) moet worden voldaan

voor vrouwen succesvol kunnen participeren. Op grond van het

onderzoek is gebleken dat de geplande verandering (30% vrouwen)

niet werd onderschr~ven in de vorm van een effectief beleid. De

structuur en de bestaan<le cultuur (lees: mannencultuur) zijn een

barrière om het streefgetal ten aanzien van vrouwen daadwerkelijk

te verwezenlijken. '

Het onderzoek na te gaan of

de culturen

identiteit.

bij de Hogeschool van Amsterdam (HVA) had tot doel een verandering in organisatievorm invloed heeft op

van docenten en hun definitie van professionele

De STC-operatie (Schaalvergroting, Taakverdeling en Concentratie)

in het Hoger Beroepsonderwijs heeft geleid tot het

-gedwongen-samengaan van de twee, voormalig zelfstandige, sociale academies

Cicsa en Aemstelhorn. De fusie tussen deze twee Amsterdamse

sociale academies heeft een aantal problemen met zich

meegebracht. Ten eerste moesten Cicsa en Aemstelhorn integreren

tot één opleiding. Van oudsher hebben deze academies moeite

gedaan zich van elkaar te onderscheiden daar zij in een

concurrerende positie ten opzichte van elkaar stonden. De

conflicten die in het fusieproces tussen Cicsa en Aemstelhorn

naar voren kwamen zijn door de betrokken docenten benoemd als

'cultuurverschillen', die niet -of moeizaam- te overbruggen

waren. Ten tweede moesten Cicsa en Aemstelhorn als één opleiding

opgaan in het geheel van de HVA. De HVA is een nieuwe

(6)

organisatie, ontstaan uit de fusie van twaalf instellingen voor

Hoger Beroeps Onderwijs uit vier verschillende sectoren.

Grootschaligheid en complexiteit van deze nieuwe organisatie

vereist een organisatiestructuur waarbij, in vergelijking met de

situatie waarin de instellingen zelfstandig opereerden, een

toename van bureaucratische structuren te zien is. Deze

verandering in organisatiestructuur heeft onder de betrokken

docenten weerstanden opgeroepen. De fusie bleek niet de beoogde

gevolgen in termen van integratie en efficiëntie-verhoging teweeg

te brengen. De specifieke kenmerken van de verschillende

zelfstandige organisaties en hun culturen bleken een barrière op

te leveren met betrekking tot veranderingscapaciteiten.

Op g~ond van deze twee onderzoeken hebben wij geconstateerd dat

mogelijkheden tot veranderingen in organisaties verband houden

met de wisselwerking tussen de structurele- en culturele

kenmerken van organisaties. In beide organisaties bleek de

bestaande cultuur een barrière om beoogde veranderingen door te

voeren. De vraag die zich dan ook aandiende was hoe de

organisatiecultuur zich verhoudt tot de structuur van de

organisatie.

Een overeenkomst tussen de beide onderzoeksvelden FBY en de HVA

is dat beide organisaties streven naar een verandering met als

belangrijk doel een verhoging van de efficiëntie en

effectiviteit. De definitie van efficiëntie is echter voor beide

organisaties verschillend.

FBY is een profit-organisatie en efficiëntie in de productie is

tastbaar in winstcijfers. Veranderingen vinden dan ook alleen

plaats onder de voorwaarden dat ze geen negatief effect op de

winst hebben en ze, bijvoorbeeld voor het handhaven van de

concurrentiepositie, noodzakelijk zijn.

De HVA is een non-profit-organisatie en streeft naar efficiëntie

in de organisatie van het onderwijs wat moet resulteren in een

verhoogde kwaliteit en een sterke concurrentiepositie ten

opzichte van andere Hogescholen. Veranderingen vinden plaats als

-grote- druk van buitenaf (de overheid) dit nodig maakt en als

bijvoorbeeld de studenteninstroom drastisch afneemt.

Vanuit hun verschillende organisatieprincipes en uitgangspunten

reageren deze organisaties op veranderingen in de omgeving. De

vraag is volgens welke organisatieprincipes FBY en de HVA

gestructureerd zijn en hoe de structurele kenmerken in de

wisselwerking met de culturele kenmerken de

veranderingscapaciteit bepalen.

Het doel van deze scriptie is dat we willen onderzoeken welke

specifieke kenmerken van de twee organisaties van invloed zijn op

verandering. We komen zo tot de formulering van de volgende

probleemstellingen:

'Wat is de betekenis van organisatieculturen -of subculturen-in processen van verandersubculturen-ing subculturen-in organisaties.'

'Hoe verhouden organisatie(sub)culturen zich

structurele kenmerken van organisaties.'

(7)

OPZET VAN DE SCRIPTIE

Wij beschouwen de vraag naar de organisatiecultuur in nauwe

samenhang met de structuur- en strategieconfiguraties van

Mintzberg. In hoofdstuk 1 geven wij een overzicht van de~

structurele kenmerken van organisaties zoals Mintzberg deze

beschrijft in 'The Structuring of Organizations'. Kennis met

betrekking tot de structurele kenmerken van organisaties

gebruiken wij als middel om de organisatiestructuur van FBY en de HVA te kunnen plaatsen binnen de ideaaltypische configuraties die

Mintzberg formuleert. De beschrijving van deze configuraties met

hun specifieke structuurkenmerken geeft een aanknopingspunt om de veranderingsmogelijkheden van FBY en de HVA te onderzoeken.

In hoofdstuk 2 trachten wij de verbinding te leggen tussen de

structurele kenmerken van organisaties en de culturele kenmerken.

Hiertoe gebruiken wij de veldtheorie van Bourdieu als kader om

aan de structurele kenmerken de dimensie van posities, belangen

en strategieën toe te voegen. Organisatieleden brengen belangen

in het spel die samenhangen met hun verschillende posities in de

organisatie (het veld). De strategieën die de organisatieleden;

ter beschikking staan en die zij gebruiken om hun doelen te

bereiken vloeien voort uit de positie die zij in h~t veld

innemen.

De symbolisch interactionistische benadering van Woods voegt hier

de dimensie van betekenisgeving aan toe. Woods benadrukt het

belang van de criteria die een rol spelen in het bepalen van de

gedragsmogelijkheden die door organisatieleden gecreëerd kunnen

worden.

De veldtheorie van Bourdieu biedt in combinatie met de symbolisch

interactionistische~benadering van Woods een instrumentarium voor ··

precieze analyse van . posities, perspectieven, belangen en

strategieën van individuen en groepen. Deze analyse zullen wij

later in de scriptie gebruiken om het feitelijk gedrag van de

betrokken organisatieleden ten aanzien van verandering te

verklaren.

~oofdstuk 3 geeft een overzicht van de belangrijkste theorieën

met betrekking tot de organisatiecultuur. Het begrip

organisatiecultuur kan gebruikt worden om een dimensie toe te

voegen aan veranderingsprocessen in organisaties. In toenemende

mate zijn organisatiedeskundigen ervan overtuigd dat de

organisatiecultuur een essentiële factor in veranderingsprocessen

is. Hun uitgangspunt is dat als een bedrijfsstrategie en een

bedrijfsstructuur kunnen worden herzien, het ook mogelijk moet

ziJn de zogenaamde 'zachte factor' van de organisatie, de

bedrijfscultuur, aan te passen. Met name Peters & Waterman ('In

search of Excellence', 1982) en Deal

&

Kennedy ('Corporate

cultures', 1982) hebben aangetoond dat een krachtige en duidelijk

herkenbare bedrijfscultuur 'harde' gevolgen heeft voor de

effectiviteit en efficiëntie van organisaties. Zij hechten veel

belang aan de gemeenschappelijke waarden en normen van een

organisatie en de elementen die de cultuur dragen. Los van de

(8)

innemen en de belangen en strategieën die hieruit voortvloeien

leek het ons van belang dieper in te gaan op theorieän over

bedrijfsculturen. Dit biedt aanknopingspunten om de minder

zichtbare aspecten die organisatieleden met elkaar verbinden te

leren kennen.

In hoofdstuk 4 beschrijven wij de organisatiestructuur van FBY en

de HVA. De onderzoeksgegevens geven een beeld van de beoogde

veranderingen en de reacties van de organisatieleden hierop. De

analyses van deze gegevens gaan in op de structurele- en

culturele kenmerken van de organisatie en de wisselwerking die

hiertussen bestaat. De theorie van Bourdieu is gebruikt als

instrumentarium om dieper in te kunnen gaan op deze

wisselwerking. Hiernaast zullen we beschrijven wat de

organisaties nu als weg tot verandering kiezen en ·wat de

consequenties hiervan (zijn) geweest.

In hoofdstuk 5 zullen

de twee organisaties

behandelde theorieen.

uitspraken over de

verandering bij Fokker

wij trachten de (on)veranderbaarheid van

te verklaren vanuit de verschillende

Op grond hiervan hopen we te komen tot

wegen die mogelijk kunnen leiden tot

(9)

HOOFDSTUK 1 De structurele kenmerken van organisaties

Inleiding

In dit eerste hoofdstuk geven wij een overzicht van de

structurele kenmerken van een organisatie. Hiertoe maken wij

gebruik van de theorie van Mintzberg zoals deze beschreven staat

in "The Structuring of Organizations''. Wij hebben ons vooral

gericht op die theorieen die bruikbaar ziJn om de structurele

kenmerken van de organisaties FBY en HVA te beschrijven. Mintzberg definieërt de organisatie als volgt:

"The structure of an organization can be defined simply as the sum total of the ways in which i t divides its labor into

distinct tasks and then achieves coordination among them". (1)

Wij gaan uit van het principe dat elke organisatie doelgericht

is en zal trachten de gestelde doelen zo goed mogelijk te

bereiken. Een organisatiestructuur laat zien hoe de organisatie

haar doelstellingen meent te kunnen bereiken door taken en

functies zodanig in eenheden te vangen dat deze de effectiviteit

verhogen. De structuur van een organisatie zal derhalve moeten'

worden af geleid van de wensen ten aanzien van het functioneren

van een organisatie.

1.1. De coördinatiemechanismen

Terugkomend op Mintzberg's definitie van de structuur van een

organisatie zijn twee fundamentele factoren gegeven, namelijk de

verdeling van arbeid iri verschillende taken én de coördinatie

tussen deze taken die de activiteiten op elkaar afstemmen.

Mintzberg noemt vijf coördinatiemechanismen die als verklaring

kunnen dienen voor' de "fundamentele manieren waarop organisaties

hun werk coördineren: onderlinge afstemming, directe supe~visie,

standaardisering van werkprocessen, standaardisering van de

opbrengst en standaardisering van vaardigheden.

Deze vijf coördinatiemechanismen moeten volgens Mintzberg

beschouwd worden als de basiselementen van de structuur, "the

glue that holds organizations together". (2)

Hoe ingewikkelder het te organiseren werk is, hoe meer het belang

van de coördinatiemechanismen verschuift van onderlinge

afstemming naar directe supervisie, naar resultaten, naar

vaardigheden, om uiteindelijk weer terug te grijpen op onderlinge

afstemming. Deze coördinatiemechanismen verlopen over een

continuüm van simpel naar complex. Schematisch weergegeven ziet

dit er als volgt uit: (3)

(10)

Mutual Adjustment

Standard ization

/ ofWork ~

Direct / Standardization ~ Mutual Supervision ~ of Outputs / Adjustment

~ Standardization/ of Skills

Schema 1. De coördinatiemechanismen:

complexiteit

een continuum van

De essentie van de structuur is dus de wijze waarop de

organisatie de taken verdeeld en welke coördinatiemechanismen de

taken op elkaar afstemmen. Deze coördinatiemechanismen houden

verband met de functie van een organisatie, een eenvoudige

organisatie kan volstaan met onderlinge afstemming, een complexe

organisatie zal eerder het werk coördineren op grond van

standaardisatie van arbeidsprocessen.

1.2. De vijf delen van een organisatie

Elke organisatie bestaat volgens Mintzberg uit vijf delen:

de operationele kern: alle mensen die het werk voor hun

rekening nemen dat direct met de productie of diensten te maken heeft.

de strategische top: mensen die belast zijn met het

van het organisatiedoel op een effectieve manier.

eveneens belast met de zorg dat de organisatie de

bereiken

Zij ZJ.Jn

behoef ten

vervult van de mensen die het beleid maken of op een andere

manier macht hebben.

het lijnmanagement: de strategische top is verbonden met de

operationele kern door middenkader-managers met formele

autoriteit.

de technische staf: de bewakers van de technologische

structuur zorgen voor de standaardisatie binnen de organisatie.

Standaardisatie reduceert de noodzaak van directe supervisie en

maakt het gemakkelijk om te delegeren.

de ondersteunende staf: bijna elke

een groot aantal afdelingen, allen

organisatie steunen. Bijvoorbeeld:

personeelsadministratie etc.

grote organisatie vereist

gespecialiseerd, die de

bewaking, postkamer,

De vijf structuurelementen krijgen in de voorstelling van

Mintzberg soms duidelijk het karakter van partijen. (4) Zo schetst

Mintzberg vijf typen organisatie die kunnen worden gezien als

constellaties waarin steeds één partij een centrale rol speelt

bij de coördinatie. Met ander woorden, ieder van deze vijf

partijen heeft de voorkeur voor en belang bij een bepaalde

(11)

Schema 2. voorbereidende staf strategische top Balkanize het kader Pull to Professionalize operationele kern ondersteunende staf

Vijf partijen in de voorstelling van Mintzberg

De organisatie wordt in vijf verschillende richtingen getrokken,

iedere richting door zijn eigen delen. De meeste organisaties

hebben alle vijf deze richtingen. Maar sommige condities heersen

over anderen. En hierdoor zit de organisatie vast aan een

bepaalde structuur die de configuratie bepaald.

Binnen de eenvoudige structuur ('simple structure') streeft de

strategische top naar centralisatie waardoor controle over de

besluitvorming in eigen hand kan worden gehouden. Dit wordt

bereikt wanneer directe supervisie bepalend is voor de

coördinatie. Mintzberg noemt dit 'pull to centralize'.

Wanneer de technische staf zijn standaardiseerlust kan botvieren

('pull to standardize') ontstaat de machine bureaucratie. De

technische staf oefent druk uit ten behoeve van standaardisatie

-met name ten aanzien van arbeidsprocessen- omdat het ontwerpen

van deze standaards hun bestaansreden is. Dit leidt tot een

streven naar begrensde horizontale decentralisatie. Hun sterkte

is het coördineren der werkzaamheden door programmeren, plannen

of mechaniseren.

In de ~rofessionele bureaucratie streeft de operationele kern

naar minimalisering van de invloed van het top- en

lijnmanagement. Dit houdt een horizontale en verticale

decentralisatie in. Wanneer dit lukt werkt ze relatief autonoom

en gebruikt een vorm van coördinatie gebaseerd op standaardisatie

van vaardigheden ('pull to professionalize'). De operationele

kern oefent een druk uit ten behoeve van professionalisatie, voor het centraal stellen van opleiding en training om de vaardigheden

(12)

In de divisievorm streeft het lijnmanagement eveneens naar

autonomie maar Z1J willen dit bereiken op een andere manier.Zij

ontnemen de strategische top, en zonodig de operationele kern,

macht om het zo op hun eigen gebied te concentreren. Zij streven

dus naar begrensde verticale decentralisatie. Dit resulteert in

het streven de structuur te verdelen in verschillende afdelingen

die hun eigen beslissingen kunnen nemen en waarbij de coördinatie

wordt beperkt door de standaardisering van de opbrengst. Het

streven van het lijnmanagement noemt Mintzberg 'pull to

balkanize'. De samenstellende delen van zulke organisaties kunnen

in vele opzichten hun gang gaan zolang hun prestaties maar een

zeker peil halen.

Er is sprake van een ~dhocratie wanneer de organisatie bestaat

uit verschillende werJceenheden (samenwerkingsvormen) die een

bepaalde macht bezitten als gevolg van decentralisatie. De

ondersteunende staf bereikt in dit geval de meeste invloed omdat

hun medewerking en samenwerking wordt ingeroepen bij beslissingen

op grond van hun vaardigheid en kennis. Binnen de genoemde

werkeenheden streven zij er naar vrij te zijn om op basis van

hun deskundigheid mee te kunnen doen aan de besluitvorming ('pull to collaborate').

De delen van de organisatie zijn met

verschillende stromen (5): autoriteit,

besluitvormingsprocessen. Mintzberg

benaderingen.

elkaar verbonden door

materiaal, informatie en

onderscheidt vijf

Allereerst is een organisatie te beschrijven als een systeem van

formele autoriteit. In deze benadering wordt de organisatie

meestal beschreven aan de hand van een organigram. Een organigram

is een nauwkeurig plaatje van de arbeidsdeling en laat globaal

zien welke posities er bestaan in een organisatie, hoe deze in

groepen en/of afdelingen zijn ondergebracht en hoe de lijn van

formele autoriteit 'loopt'. Een organigram laat echter niet de

informele relaties en informatiestromen zien die eveneens een

belangrijke factor vormen binnen de organisatie.

De tweede visie laat de organisatie zien als een systeem van

gereguleerd~~~ome~ Het gaat hier dan om drie verschillende

stromen in het gereguleerde systeem, de operationele werk-stroom

(de input-proces-output functies), de stroom van formele

informatie en besluiten langs de lijn van autoriteit en de

stroom van staf-informatie (de communicatiestroom tussen 'basis'

en staf).

Een derde benadering laat de organisatie zien als een systeem van

informele communicatie~ Mintzberg haalt hier de Hawthorne

experimenten aan die hebben aangetoond dat organisaties op een

veel complexere manier functioneren dan in de eerste en tweede

visie op organisatie wordt gesuggereerd. Er bestaan machtscentra

die niet officieel te herkennen zijn in bijvoorbeeld een

organigram. Uitgebreide netwerken van informele communicatie

vormen een aanvulling en omringen soms de gereguleerde kanalen.

Verder stromen besluitvormingsprocessen door de gehele

(13)

Terwijl de eerste twee benaderingen dus vooral gericht zijn op

het formele gebruik van directe supervisie en standaardisatie,

richt de derde benadering zich vooral op onderlinge schikking en

regeling als een coördinatiemechanisme.

Een groot deel van het werk kan niet worden gedaan zonder

informele communicatie. Mintberg illustreert dit met het

voorbeeld van een 'stiptheidsactie'. Als werkzaamheden zuiver

volgens de ontwikkelde standaards worden verricht ontstaat er

chaos.

Ook op managementniveau is de informele communicatie van belang.

De gereguleerde kanalen zijn vaak traag en niet te vertrouwen, ze

zijn in veel gevallen te beperkt. Het resultaat is dat managers

vaak het off iciele Management Information System (MIS-systeem)

voorbijgaan om aan hun informatie te komen.

Een andere reden voor het bestaan van informele communicatie is

van sociale aard. Mensen hebben het nodig om met elkaar om te

gaan als mensen, hetzij in termen van vriendschap hetzij in

termen van 'afreageren'. Veel informele communicatie staat los

van het werk dat verricht wordt in de organisatie. Sociale

communicatie blijkt vitaal te zijn voor het succes van een

organisatie.

Het systeem van informele communicatie heeft vele kanalen en is

gevarieerd, er is sprake van een netwerk. Dit netwerk kan worden

gezien als een verzameling van informele kanalen die met elkaar

verbonden worden door 'zenuwcentra': individuen die op de

kruispunten van de kanalen staan en informatie opvangen en

doorspelen.

De volgende visie op organisaties veronderstelt dat het informele

netwerk op een bepaalde manier geformeerd is en dat het een

relatie heeft met h~t fprmele autoriteitssysteem. Deze visie gaat

uit van de organisatie als een systeem van werkconstellaties. De

organisatie neemt de vorm aan van een verzameling van

werkconstellaties: quasi-onafhankelijke groepjes van individuen

die aan beslissingen werken die op hun niveau van de hiirarchie

relevant zijn. Veel informele communicatie en besluitvorming van

de organisatie bevindt zich binnen deze werkconstellaties. De

'zenuwcentra' zorgen voor de verbinding tussen de verschillende

constellaties en voor het ontvangen van externe informatie.

Tenslotte noemt Mintzberg de benadering die de organisatie

beschrijft als een systeem van adhoc-processen.

Besluitvormings-processen kunnen onderverdeeld worden in operationele besluiten,

administratieve besluiten en strategische besluiten. Belangrijker

is echter om te kijken hoe deze verschillende categoriein

besluiten samenhangen en wat de rol van de verschillende

participanten -operationele werkers, top en middenkader managers,

technocratische en ondersteunende stafleden- is binnen de fasen

van de beslissingsprocessen. Deze vijfde benadering kan helpen om

de complexe verstrengeling te laten zien van de formele en

informele stromen van autoriteit, communicatie en

beslissingsprocessen.

(14)

Concluderend kunnen we stellen dat het essentieel is om de

verschillende stromen -autoriteit, materiaal, informatie en

beslissingsprocessen- te beschouwen wanneer we willen weten hoe

een organisatie functioneert.

1.3. Designparameters

Mintzberg spreekt van 'designparameters' (ontwerpparameters);

middelen die een organisatie hanteert om het werk te verdelen en

te coördineren om zodoende stabiele gedragspatronen te vestigen.

Er worden door Mintzberg negen 'designparameters' genoemd: 1. Taakspecialisatie

2. Gedragsformalisatie

3. Training en Indoctrinatie 4. Samenstelling werkeenheden 5. Grootte werkeenheden

6. Planning en Regel systemen 7. Verbindingsmethoden

8. Verticale decentralisatie 9. Horizontale decentralisatie.

Met deze 'designparameters' hangen vervolgens zogenaamde

contingenciefactoren samen die de situationele invloeden

betreffen. Omdat een structuur voor een belangrijk deel

veroorzaakt wordt door situationele aspecten· u worden de

contingentie variabelen door Mintzberg gezien als onafhankelijke

variabelen en de designparameters als afhankelijke variabelen.

Het ontwerp van de organisatiestructuur wordt dus door Mintzberg

veronderstelt 'contingent', afhankelijk, te zijn van de situatie

waarin de organisatie zich begeeft, haar omgeving en meer

stabiele gegevens. Zo komt Mintzberg tot een matrix waarin type

organisatiestructuren te bepalen of te onderscheiden ziJn naar

hun 'designparameters', functioneringskenmerken en

contingentie-factoren. Op deze wijze karakteriseert hij de zes meest

voorkomende structuur configuraties op een ideaaltypische wijze.

We komen hier later op terug.

1.4. De contingentiebenadering

Zoals eerder gezegd zal de structuur van een organisatie moeten

worden afgeleid van de wensen ten aanzien van het functioneren

van een organisatie. Hierbij spelen niet alleen de interne

belangen van de organisatie een rol, de omgevingsfactoren

beinvloeden ook de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het

functioneren van de organisatie. Dit laatste komt naar voren in

het zogenaamde contingentiedenken.

Mintzberg is één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het

contingentiedenken dat uitgaat van de samenloop van factoren in

de omgeving met de structuurkenmerken van de organisatie. De term contingentietheorie is het eerst gebruikt door Lawrence en Lorsch (2) en diende als een begrip ter aanduiding van hun conclusie dat

een effectieve bedrijfsorganisatie qua differentiatie en

integratie rekening moet houden met de mate van diversiteit of

(15)

enerzijds het verband tussen omgeving en/of technologie en anderzijds de organisatiestructuur.

In dit perspectief wordt de omgeving vooral gezien als een voor

de organisatie extreme randvoorwaarden-stellende factor. De

contingentiebenadering wordt dan ook gedomineerd door een

'informatieperspectief'. Het zijn de onzekerheden met betrekking

tot informatie over de omgeving die worden gehanteerd als de

belangrijkste factoren in het verklaren van de

organisatiestructuur. Het model van de contingentiebenadering (6) ziet er schematisch als volgt uit:

omgeving van de i - - - i • organisatie formele organisatie-structuur gedrag van de organisatieleden doeltreffendheid van de organisatie

De contingentiebenadering suggereert een objectieve benadering,

van de omgeving. Er is sprake van een oorzaak-gevolg relatie:'

gegeven bepaalde omgevingskenmerken, dient de structuur van de

organisatie op een bepaalde wijze vorm te krijgen, wil ze

succesvol in deze omgeving voortbestaan.

Mintzberg voegt aan deze contingentiebenadering weer andere

invloedsfactoren toe zoals omvang, ouderdom en macht.

Omgevingskenmerken worden daarbij gedefinieerd in abstracte

termen, zoals stabiel versus dynamisch, eenvoudig versus complex, welwillend versus vijandig en homogeen versus heterogeen. (4)

Mintzberg heeft viDf hypotheses opgesteld die kunnen dienen als

verklaring voor verschillen tussen organisaties op grond van de

effecten van leeftijd en omvang op de structuur.

1. Hoe ouder de organisatie is, hoe meer geformaliseerd het

gedrag is.

2. De structuur reflecteert de leeftijd van opkomst van de

industrie.

3. Hoe groter de organisatie, hoe uitgewerkter de structuur, hoe

gespecialiseerder de taken, hoe meer differentiatie en hoe

meer ontwikkeld de administratieve component.

4. Hoe groter de organisatie, hoe groter de omvang van de gemiddelde delen.

5. Hoe groter de organisatie, hoe meer geformaliseerd het gedrag.

Samengevat betekent dit dat de periode waarin de organisatie

ontstaan is terug te vinden in de huidige structuur. Groter

worden van een organisatie leidt tot toenemende taakspecialisatie

binnen de afdelingen en dit leidt weer tot meer differentiatie

tussen afdelingen gevolgd door meer niveau's in de hiërarchie.

Taakspecialisatie vermindert de noodzaak tot interne coördinatie

van de afdeling, wat vergroting van de afdeling mogelijk maakt.

Maar taakspecialisatie samengaand met afdelingsdifferentiatie

(16)

noodzaakt de organisatie tot formalisatie van gedrag en toenemend

gebruik van planning- en controlesystemen. Uiteindelijk betekent

meer geformaliseerd gedrag en toename van planning- en

controlesystemen, toename van standaardisatie. Dit betekent weer

vergroting van de bureaucratische structuur.

Het Z1Jn dus niet alleen de karakteristieken van het

productieproces die de structuur van de organisatie bepalen maar

de organisatie 'kiest' voor een bepaalde structuur waarbij zij

rekening moet houden met relevante omgevingskenmerken. Het gaat

dus vooral om de samenhang tussen de drie parameters:

organisatiestructuur, situatiefactoren en doelmatigheid/

doel-treffendheid.

Voor elk van de vijf configuraties bestaan volgens Mintzberg

relevante situatiefactoren. In een dynamische en complexe

omgeving zou de adhocratie de meest doeltreffende wijze van

organiseren z1Jn. De machine-bureaucratie daarentegen zou juist

onder tegengestelde condities, stabiel en eenvoudig, het best tot haar recht komen. In een eenvoudige en tevens dynamische omgeving

en ook in geval van acute, externe dreigingen komt de simpele

structuur het best tot haar recht. De professionele bureaucratie

is een functioneel organisatietype in een complexe maar stabiele

omgeving.

Bij de beschrijving van de organisatiestructuur van FBY en HVA,

hoofdstuk 3, komen vooral kenmerken van respectievelijk de

machine- en de professionele bureaucratie naar voren. Hierbij

moeten we rekening houden met het gegeven dat Mintzberg deze

configuraties op ideaal-typische wijze beschrijft. Zo komt bij

Fokker naar voren dat het onderzoeksgebied, Ypenburg, gezien kan

worden als een divisievorm met het karakter van een

machine-bureaucratie. De Hogeschool van Amsterdam toont vooral kenmerken

van de professionele bureaucratie maar als gevolg van

grootschaligheid z1Jn hier ook elementen van de

machine-bureaucratie herkenbaar.

1.5. Structuurconfiguraties 1.5.1. De Machine-bureaucratie

De basisstructuur van de machine-bureaucratie toont een

duidelijke configuratie van de ontwerp-parameters. Er is sprake

van: hoge specialisaties, routine werktaken, sterk

geformaliseerde procedures in de operationele kern, een sterke

toename van regels, regulaties en formele communicatie door de

organisatie heen, relatieve centralisatie van besluitvorming en

een uitgebreide administratieve structuur met een scherpe

scheiding tussen afdeling en staf.

De machine-bureaucratie is voor de coördinatie primair

afhankelijk van de standaardisering van productie- en

(17)

essentiële dimensie binnen de totale structuur. Van de vijf configuraties legt de machine-bureaucratie het meest de nadruk op

arbeidsdeling en differentiatie tussen afdelingen in al hun

vormen: verticaal, horizontaal, werkplaats-staf, functioneel,

hiërarchisch en onderscheid met betrekking tot status.

De machine-bureaucratie is een structuur die zich vooral

bezighoudt met controle en regulering. Er wordt getracht alle

mogelijke onzekerheden uit te sluiten zodat de bureaucratische

machine soepel kan lopen, zonder onderbrekingen. Verder zijn

machine-bureaucratieën door hun opzet en uitgangspunten bronnen

van conflict en regelsystemen moeten deze bedwingen. Het gaat er

niet om de conflicten structureel op te lossen maar om het werk

door te laten gaan ondanks deze conflicten. Een groot deel van de

energie van de strategische top gaat dan ook zitten in het

bijeenhouden van de structuur ondanks de contlicten. Een

aanzienlijk deel van de -zowel formele als informele- macht ligt

dan ook bij de managers van de strategische top. De enige die

enige informele macht delen met de topmanagers zijn de mensen van

de technische staf omdat zij een belangrijke rol spelen in de

standaardisering van het afzonderlijke werk van iedereen.

Het proces van strategievorming is een top-down affaire, met

duidelijke nadruk op aktieplanning.

Condities van de machine-bureaucratie

De machine-bureaucratie kan alleen functioneren onder bepaalde

voorwaarden en condities en kent zeer specifieke kenmerken. In de eerste plaats vindt men deze bureaucratieën vooral in omgevingen

die eenvoudig en stabiel zijn. Ten tweede is het meestal een

oudere, volgroeide organisatie die groot genoeg is voor

gestandaardiseerd ~n herhaalbaar werk en oud genoeg om de

standaards te ontwikkelen volgens welke er gewerkt wordt.

Machine-bureaucratieën Z1Jn meestal organisaties die een

'gevestigd' en 'bekend' product maken. Het productieproces vindt

plaats op lange termijn, vernieuwingen worden geleidelijk

ontwikkeld en ingevoerd.

Verder is het administratief werk simpel en buitengewoon stabiel, hierdoor kan het administratieve werk binnen de eigen organisatie worden uitgevoerd.

Organisaties die speciale behoefte hebben aan veiligheid en

zekerheid zijn haast altijd machine-bureaucratieën omdat ze de

risico's die ze nemen moeten minimaliseren. Meestal formaliseren

zij de procedures zeer uitgebreid om er zeker van te kunnen zijn

dat ze worden uitgedragen en uitgewerkt tot 'op de letter'.

Coördinatieproblemen

Zoals gezegd herbergt de machine-bureaucratie veel conflicten en

er kunnen dan ook vele 1menselijke problemen' (7) ontstaan in de

operationele kern. Doordat mensen worden behandeld als

productiemiddelen en ingedeeld als categorieën van 'status en

functie' -dankzij standaardisering van werkzaamheden- i.p.v. als

individuen, kan de consequentie zijn dat de betekenis van het

werk zelf vernietigd wordt. Hier zal democratisering weinig

(18)

helpen: democratisering kan niet het fundamentele conflict

oplossen tussen efficientie en individuele bevrediging, een

dilemma dat besloten ligt in de machine- bureaucratie. Door de

problemen die ontstaan in de operationele kern ontstaan er

eveneens problemen in het administratieve centrum. Er moeten meer

regel- en controlesystemen worden bedacht en uitgevoerd en dit

houdt weer meer belasting in voor het administratieve centrum.

Het administratieve centrum is hiertoe niet in staat omdat zij te

eenvoudig van structuur is. Zoals de menselijke problemen in de

operationele kern coördinatieproblemen worden in het

administratieve centrum, zo worden de problemen in het

administratieve centrum weer problemen voor en in de strategische

top. Voor deze verschillende coördinatieproblemen heeft de

machine-bureaucratie maar één coördinatiemiddel tot zijn

beschikking, namelijk direkte supervisie.

Problemen bij veranderingen

In theorie kan elke machine-bureaucratie omgaan met problemen

daar ze een management-informatie-systeem (MIS) heeft. Dit

systeem zorgt ervoor dat topmanagers informatie krijgen van

'beneden' en voorzien worden van samenvattingen van wat er in de

organisatie omgaat. Er kan echter nogal wat mankeren aan dit

informatiesysteem. Namelijk, wanneer de informatie bij de

strategische top aankomt is hij meestal al zo gefiltreerd en

vervormd door de administratieve hiërarchie dat de topmanager er

niet meer op kan vertrouwen.

Dit is een fundamenteel dilemma voor de topmanagers van een

machine-bureaucratie. Het is het resultaat van de centralisatie

van de structuur en de nadruk op rapporteren langs de lijn van

autoriteit. In veranderende tijden, wanneer zij de meeste

aandacht zouden moeten besteden aan belangrijke details worden ze

overstroomd met uit de hiërarchie opkomende problemen die moeten

worden opgelost of waarover beslissingen moeten worden genomen.

Op deze manier zijn ze genoodzaakt om oppervlakkig te reageren en

actie te ondernemen op grond van inadequate, abstracte

informatie.

De machine-bureaucratie kan dus functioneren

omstandigheden wanneer het MIS kan werken

problemen wanneer er een verandering opkomt.

onder stabiele

maar komt in de

De machine-bureaucratieën zijn fundamenteel onaanpasbaar aan

veranderingen en niet-flexibel door het onvermogen tot het

veranderen van strategieën. Topmanagers kunnen de

machine-bureaucratie alleen tijdelijk veranderen door terug te grijpen op de sobere, meer flexibele eenvoudige structuur.

De machine-bureaucratie is de meest efficiënte structuur, zelfs

de enige vruchtbare, wanneer een geintegreerde verzameling van

eenvoudige, zich herhalende taken precies en consistent moet

(19)

1.5.2. De professionele bureaucratie

De professionele bureaucratie is voor de coördinatie aangewezen op de standaardisering van vaardigheden en de hierbij behorende uitgangspunten: training en 'indoctrinatie'. De organisatieleden van de professionele bureaucratie zijn goed opgeleide en 'geindoctrineerde' (= vaktechnische) specialisten. Zij dragen zorg voor het uitvoerende werk en hebben aanzienlijke zeggenschap omtrent de invulling van het werJ{. Volgens Mintzberg ligt in de professionele bureaucratie het zwaartepunt bij de beroepsbeoefenaren, de professionals. De uitvoerende werkers bepalen in hoge mate de gang van zaken in de organisatie. Door hun vakmatige gerichtheid en door het primaire belang van de dienstverlening aan de cliënt staan zij vrij los ten opzichte van collega's en de organisatie.

De structuur van de professionele organisaties bureaucratisch, de coördinatie wordt -evenals bureaucratie- bereikt door planning en door bepalen hoe het werk moet worden uitgevoerd.

is in essentie bij de machine standaards die In tegenstelling tot de machine-bureaucratie (welke de eigen; standaards voortbrengt) komt de standaardisering vàn dé professionele bureaucratie voornamelijk voort uit factoren van buiten de eigen structuur, namelijk van de 'beroepsverbanden' die de uitvoerende professionals vormen met hun collega's uit andere professionele bureaucratieën.

Daar waar de machine bureaucratie uitgaat van autoriteit op grond van hiërarchie -de macht van het management-, gaat de professionele bureaucratie uit van autoriteit op grond van professionaliteit: de macht van de kennis en ervaring.

Om te begrijpen

ho~ d~

professionele bureaucratie functioneert vanuit de operationele kern is het mogelijk te denken aan een repertoire van standaard-programma's die worden aangewend om situaties van te voren te structureren. Deze standaardprogramma's zijn de verzamelingen van vaardigheden en bekwaamheden die de professionals tot hun beschikking hebben. Dit proces wordt door Mintzberg 'pigeon-holing' genoemd.

De professional heeft in die zin twee taken:

1. het categoriseren van de behoeften van de cliënt in termen van een bepaalde situatie (contingentie). Deze contingentie geeft aan welk standaardprogramma er gebruikt moet worden.

2. Het toepassen en/of uitvoeren van dat programma.

De operationele kern is het belangrijkste deel van de professionele bureaucratie. Daarnaast kent men een ondersteunende staf, maar deze heeft taken die voornamelijk gericht zijn op de operationele kern. De professionele bureaucratie heeft een sterk gedecentraliseerde structuur, in horizontaal opzicht.

De administratieve structuur

De professionals beheersen niet alleen hun eigen werk, streven eveneens naar collectieve beheersing van

zij de administratieve beslissingen die hen direct betreffen. Daarom

(20)

vervullen de professionals over het algemeen ook de midden- en

topmanagement functies, dat wil zeggen de sturende en

regelgevende taken. Dit houdt ook in dat men zich verzet tegen

verzelfstandiging van het management en tegen

functiedifferentiatie. Daarbij hoort wat Mintzberg noemt

'collegiale vormen van leiderschap'.

Slechts bepaalde taken van beheer en administratief werk vallen

buiten het werk van de professional. Deze taken mogen dan ook

volgens bureaucratische lijnen verlopen. Standaardisatie van de

vaardigheden en opvattingen van de professional houdt de

organisatie bij elkaar. De weerstand tegen bureaucratische

structuren, in de zin van hiêrarchische verhoudingen, strakke

regelgeving en procedures, is dan ook groot.

Het administratieve kader in de professionele bureaucratie houdt

zich voornamelijk bezig met 'storingen' in de structuur.

Daarnaast vervullen ze een rol aan de 'grenzen' van de

organisatie. Dat wil zeggen in de behartiging van contacten met

belanghebbende partijen buiten de organisatie zoals overheden,

cliëntenverenigingen enz. De professional is voor die zaken in

zekere mate afhankelijk van een goede administratieve staf.

De macht in de professionele structuur gaat naar de professionals

die het aandurven en capabel zijn om voornamelijk administratief

werk te doen in plaats van het professionele werk. Dit is echter

geen onvoorwaardelijke macht; de professionele bestuurder houdt

ziJn macht zolang de professionals tevreden zijn over zijn

belangenbehartiging.

Strategieën nemen zeer verschillende vormen aan in de

professionele bureaucratie. Er is dus geen sprake van een

eenduidig, geintegreerd patroon van besluiten die gelden voor de

gehele organisatie. De strategieën van de professionele

bureaucratie zijn zowel die van de individuele professionals als

die van de gezamenlijke professionele collega's binnen en buiten

de organisatie. De eigen strategieên van de professionele

bureaucratie vertegenwoordigen het cumulatieve effect van de door

de tijd heen opgebouwde kennis, of zijn strategische ideäen van

leden van de organisatie ..

Condities van de professionele bureaucratie

De professionele configuratie ontstaat wanneer de operationele

kern van een organisatie wordt gedomineerd door geschoolde

werkers -professionals- die procedures gebruiken die moeilijk te

leren zijn maar die wel goed gedefinieerd zijn. Dit betekent een

zowel complexe als stabiele factor: complex genoeg om moeilijke

procedures te vereisen die alleen kunnen worden geleerd in

uitgebreide formele trainingsprogramma's, en stabiel genoeg om de vaardigheden de kans te geven gestandaardiseerd te worden.

In andere dan professionele organisaties is de invloed van de

technologie op de organisatie vaak groot. De technologie van een

professionele organisatie is een weinig trefzekere

bewerkingstechniek. Bijvoorbeeld de voorspelbaarheid van het

(21)

wat betreft de uitvoering van de onderwijstaak kunnen groot zijn,

zonder dat dit directe consequenties heeft. Dus in de zuivere

vorm van de professionele bureaucratie is de technologie van de

organisatie (= de kennisbasis) uitgewerkt, evenals het technische

systeem (=de verzameling instrumenten die nodig Z1Jn om deze

kennisbasis te gebruiken ) . Echter, de controle op het 'product'

is gering, de autonomie van de professionals leidt ertoe dat

resultaten van het werk kunnen afwijken van de door de

organisatie beoogde resultaten.

De professionele bureaucratie is voor veel werknemers een

voorkeursvorm daar er veel beheersing bestaat over het werk en de beslissingen die dat werk treffen (hoge mate van autonomie).

De professionele bureaucratie is uniek binnen de vijf structurele

configuraties in het voldoen aan de opkomende behoefte van

hedendaagse mensen. Het is democratisch en geeft de macht direct

aan de werkers, in ieder geval aan de professionals. Verder

verzekert het een vrij grote mate van autonomie, het ontslaat de

werkers namelijk van de noodzaak tot het coördineren met naaste

collega's. Het bevrijdt ze dus ook van de druk en de politiek die~

deze coördinatie vaak inhoudt. Autonomie geeft de professional~

de mogelijkheid hun vaardigheden te perfectioneren zonder de

inmenging van anderen. Het gevaar is dat ondeskundigheid

onopgemerkt kan blijven.

Coördinatieproblemen

De standaardisatie van vaardigheden is -op z1Jn best- een los

coördinatiemechanisme dat niet voldoet aan veel van de behoef ten

die opkomen binnen een professionele bureaucratie. Op de eerste

plaats is er c9ördinatie tussen de professional en de

ondersteunende staf \nodig. De professionals geven de orders die

de ondersteunende staf uit moet voeren en de ondersteunende staf

is weer afhankelijk van orders van 'bovenaf'. Belangrijker is

echter het probleem van coördinatie tussen de professionals zelf. Het belang dat zij hechten aan autonomie, de gegeven mogelijkheid

dat zij als een collectiviteit van individuen ieder in een eigen

richting kan werken, belemmert de coördinatie.

Het pigeonholing proces blijkt een grote bron van conflicten

binnen de professionele bureaucratie. Veel politieke energie gaat

zitten in de continue beoordeling van hoofd- en bijzaken die

slecht in programma's te vatten zijn en kunstmatig worden

onderscheiden.

Discretieproblemen

De professionele bureaucratische structuur kan niet goed omgaan

met werkers die onbekwaam of onnauwkeurig zijn. De discrete aard

van het werk geeft sommige professionals de mogelijkheid om de

behoeften van de cliënt te negeren. De aard van het werk, de

specifieke vertrouwensband tussen professional en cliënt, geeft

problemen bij het inzicht krijgen in het werk van de

professional. In geval van tegenstrijdigheid tussen de taken

waarvoor de organisatie staat en het belang van de individuele

(22)

de behoeften van de organisatie te negeren.

Evenals de machine bureaucratie is de professionele bureaucratie

een niet-flexibele structuur, wel geschikt om zijn eigen vaste

resulaten te produceren, maar niet geschikt om vernieuwingen

adequaat in te voeren.

Problemen bij veranderingen

Problemen die binnen de professionele bureaucratie ontstaan

worden door buitenstaanders (cliënten, niet-professionele

wer]{ers, overheidsvertegenwoordigers) gezien als het resultaat

van een gemis aan externe controle en beheersing. Om toch greep

te krijgen op de professionele werkers wenden zij -andere dan in

de professionele bureaucratie gebruikelijke- coördinatiemiddelen

aan, zoals directe supervisie, standaardisering van

arbeidsprocessen of standaardisering van resultaten.

Professionele organisaties, doorgaans financieel beheerd door de

overheid, krijgen in toenemende mate te maken met -van buiten

opgelegde- maatregelen die vreemd ziJn aan de eigen

coördinatiemechanismen. Echter, complex werk kan niet goed worden uitgevoerd als het niet onder de controle en beheersing staat van de uitvoerder zelf. Technocratische beheersingen betekenen alleen een ontmoediging van het professioneel bewustzijn. Beheersing van buitenaf kan eveneens de relatie verstoren tussen hulpverlener en

cliênt {docent en leerling) , een relatie die is gebaseerd op

ongestoord persoonlijk contact tussen deze twee. Ook kan de

prikkeling tot perfectioneren en innoveren gereduceerd worden

door controle en beheersing van buitenaf. Wanneer de

professionals hun eigen beheersing verliezen worden zij namelijk

passief.

Verandering in de professionele bureaucratie komt dus niet van

buitenaf opgelegde hervormingen, evenmin als van

overheids-technologische-structuren die de professionals moeten beheersen.

Verandering wordt ingezet door het langzame proces van

verandering van de professionals door het veranderen van een

ieder die het beroep inkomt, wat ze leren op de opleiding en hoe

ze hun vaardigheden willen opwaarderen en perfectioneren.

Schematisch ziJn de kenmerken van de structuurconfiguraties van

de machine-bureaucratie en de professionele bureaucratie als

(23)

Schema 3. De structuurconfiguraties van de machine-bureaucratie en de professionele bureaucratie Belangrijkste deel van de organisatie Voornaamste coör-dinatie mechanisme SITUATIE -omgeving -macht bij -modernisme -leeftijd -omvang -technologie ONTWERP-PARAMETERS -taakspecialisatie -training \ " Machine-bureaucratie technostructuur standaardisatie werkproces sen eenvoudig, stabiel technocraten en externe instanties niet-modern oud groot gereguleerd sterk Professionele bureaucratie uitvoering beroepsopleiding beroepsvaardigheden complex, stabiel professionele werkers modern {vandaag) varieert varieert niet-gereguleerd sterk horizontaal sterk voor uitvoering veel voor professie

-formalisatie bureaucratisch bureaucratisch

'

-grootte werkeenheden groot varieert

-planning/control centralistische top

en technostructuur

decentraal bij uit-voerders

OVERIGE ASPECTEN -star -moeilijk te

veranderen KANTTEKENINGEN

-veel staf -democratisch

-veel niveau's -bottem-up

-veel regels -veel werkprogramma's

in beroep

-sterke externe in- -inflexibel/traditioneel

vloed op strategie

-verandering is traag -sterk modegevoelig

(24)

1.6. Samenvatting

In dit eerste hoofdstuk zijn de structurele kenmerken van de

organisatie aan de orde gesteld. In navolging van Mintzberg

onderscheiden we de volgende elementen die van belang zijn voor

het functioneren van een organisatie: de coördinatiemechanismen,

de vijf delen van de organisatie, de informatiestromen, de

designparameters en de contingentiefactoren.

Ten aanzien van de twee organisaties die in deze scriptie

geanalyseerd worden kunnen we het volgende zeggen. Bij FBY trekt

de technische staf door middel van standaardisatie van

arbeidsprocessen de organisatie in de richting van een

machinebureaucratie. Binnen de HVA trekt de operationele kern

door middel van standaardisatie van vaardigheden de organisatie

in de richting van een professionele bureaucratie.

De configuraties van de machine- en de professionele bureaucratie

blijken zo als basis te kunnen worden gebruikt om de structurele

kenmerken van de door ons onderzochte organisaties te

beschrijven. Daarnaast biedt de theorie van dit hoofdstuk een

kader dat behulpzaam is bij het begrijpen van de relatie tussen

structurele kenmerken van een organisatie en verandering.

De veranderingscapaciteiten van de organisatie zijn gegeven door

elementen in de structuur en in de omgeving. In een

machine-bureaucratie is de effectiviteit van de structuur bepaald door

hoge specialisatie, routinetaken, sterk geformaliseerde

procedures en regels, centralisering van besluitvorming en een

uitgebreide administratieve structuur met een scherpe scheiding

tussen afdeling en staf. Het productieproces kan alleen onder

deze voorwaarden plaatsvinden. Daarnaast is het essentieel dat de

omgeving stabiel is .. Het product komt tot stand via een lange

termijn-proces, waarbij het niet nodig is -maar waartoe de

machine-bureaucratie ook niet in staat is- in te springen op

snelle veranderingen in de omgeving. Verandering vindt meestal

plaats vanuit reorganisatieprincipes en van bovenaf opgelegd.

In een professionele bureaucratie is de effectiviteit van de

structuur bepaald door horizontale taakspecialisatie, training,

formalisatie van de administratieve structuur en planning

&

controle decentraal bij de uitvoerders, de professionals. De

taakuitoefening kan alleen onder deze voorwaarden plaatsvinden.

Toezicht op een goede uitoefening van de taak steunt op een

zekere mate van vertrouwen in de deskundigheid van de

professionele werker. Deskundigheid wordt ontleend aan de lange

vooropleiding waar niet alleen vaktechnische kennis is opgedaan

maar ook indoctrinatie in de waarden en normen van een bepaalde

beroepsideologie. De speciale -vertrouwens-band tussen

professional en cliënt vereist dat de professional een hoge mate

van autonomie claimt om zijn taak uit te oefenen. Gevolg hiervan

is dat de professional moeilijk beheersbaar is door regels.

Verandering vindt met name plaats vanuit de professional zelf. Om dus een voor de organisatie vereiste effectiviteit te bereiken

moeten organisaties zorgen dat hun interne omstandigheden

(25)

De theorie van Mintzberg biedt een handvat om te analyseren welke

barrieres voor verandering in de structurele kenmerken van een

organisatie te onderscheiden zijn. Naast de structurele kenmerken is het ons inziens echter ook van belang aandacht te besteden aan

het feit dat de medewerkers van een organisatie persoonlijke

doelstellingen hebben. De organisatieleden interpreteren de

situatie niet altijd op eenzelfde wijze. Hierdoor ontstaat de

wisselwerking tussen de structurele kenmerken van de organisatie

en het feitelijk gedrag van de medewerkers. Dit gedrag komt voort

uit een aantal vooronderstellingen, waarden en normen, die zowel

individueel-, positie- als organisatiegebonden zijn. De

veldtheorie van Bourdieu vormt het kader waarin de posities en

strategieën van organisatieleden geinterpreteerd worden. Het

symbolisch interactionisme dient als middel te verklaren hoe de

organisatieleden de organisatie constitueren in een proces van

betekenisgeving. In het volgende hoofdstuk gaan we in op de

verbinding en wisselwerking tussen de structurele- en culturele

(26)
(27)

HOOFDSTUK 2 - De verbinding tussen de structurele en culturele kenmerken van organisaties

Inleiding

Een beschrijving van de structurele kenmerken van een organisatie richt zich in principe op twee vragen:

1. Welke factoren bepalen de structuur;

2. Welke effecten hebben verschillende structuren.

Ten aanzien van factoren die de structuur bepalen kunnen genoemd

worden de kenmerken van de organisatie in relatie tot de

doelstellingen, de omgeving, de formele functieindeling, de

informatiestromen en de voornaamste coördinatiemechanismen. De

organisatiestructuur richt zich op de afstemming van mensen,

taken en posities op een zodanige wijze dat er sprake is van

congruentie tussen de gegeven doelstellingen van de organisatie

en de wijze waarop de leden zich organiseren. Daarnaast moet de

structuur ook af stemming op de omgeving garanderen en met name op

de contingenties daarin. De centrale gedachte achter deze

structuurbenadering is dat naarmate de structuur beter aangepast,

is aan de eisen die vanuit de interne en externe factoren gesteld,

worden en naarmate de inconsistenties in de structuur geringer

Z1Jn, de effectiviteit van de organisatie groter is. Het verband

wat hiermee verondersteld wordt is dat de structuur bepaald wordt

door de interne en externe factoren waarmee de organisatie te

maken heeft. Mintzberg wijst in dit verband op de

veranderingsmogelijkheden van organisatieconfiguraties met

betr~kking tot de structurele kenmerken en de situationele

factoren waaronder een bepaald organisatietype functioneert. Dit

verband is gecompliceerder als wij aan deze veronderstelling

toevoegen dat de be~rok~enen het niet in alle gevallen eens zijn

over de doelen en niet altijd eenzelfde interpretatie van de

situatie hebben. Achter de structuren, procedures en

beheersinstrumenten gaan mogelijk waarden, normen en opvattingen

schuil over de mens, het menselijk gedrag en hun mogelijkheden

tot handelen binnen en rondom de organisatie. De kenmerken van de

structuur kunnen gezien worden als de anatomie van een

organisatie en de wijze waarop de organisatieleden omgaan met

deze kenmerken en ze interpreteren kan de fysiologie van de

organisatie worden genoemd. (1)

Vanuit dit perspectief, -de samenhang tussen de structurele

kenmerken van een organisatie en het feitelijk gedrag van de

organisatieleden voortkomend uit een stelsel van impliciete en

expliciete vooronderstellingen, waarden en normen-, benaderen we

de wisselwerking tussen structuur en cultuur. Hierbij gebruiken

we de theorieën van Bourdieu en Woods als instrumentarium.

2.1. De veldtheorie van Bourdieu

Bourdieu ziet de verschillende stelsels van sociale praktijken

binnen de maatschappij (wetenschap, politiek, economie enz.) als

velden. De veldtheorie van Bourdieu geeft aanknopingspunten om

aan de structuurbeschrijving van Mintzberg, met name het

vijf-partijenmodel, de dimensie van strategieën en belangen toe te

voegen.

(28)

De veldtheorie kan, al heeft Bourdieu dit niet gedaan, toegepast

worden op bedrijven en organisaties. Deze kunnen dan opgevat

worden als velden. Een veld is een gestructureerde

positie-ruimte. De posities hangen samen met de belangen die bepaald

worden door de structuur van het veld. De posities van mensen of

groepen mensen zijn geen op zichzelf staande, onveranderlijke

gegevens. Er vindt interactie en hierdoor beinvloeding plaats.

Bourdieu spreekt in dit kader van een 'magnetisch veld', een

netwerk van machtsrelaties waardoor de deelnemers in het veld met

elkaar krachten vormen. Individuen en sociale groepen beschik}{en

daarbij over een bepaalde hoeveelheid kapitaal in een bepaalde

samenstelling. Bourdieu onderscheidt verschillende vormen van

kapitaal: sociaal, economisch, cultureel en scalair. Iedere groep

kan getypeerd worden door de specifieke combinaties van kapitaal

waarover zij beschikt. Bijvoorbeeld bedrijfskundigen beschikken

over scalair kapitaal wat omzetbaar is in economisch kapitaal.

Docenten beschikken daarentegen over scalair kapitaal dat minder

gemakkelijk omgezet kan worden in economisch kapitaal, maar wel

in cultureel kapitaal. Zo ontstaat een kapitaal behorend bij een

bepaalde beroepsgroep, waarbij men met dit kapitaal een positie

in een organisatie inneemt. De kapitaalwaarderingen ontstaan in

een veld waar de regels van het veld de waarde van de strategieën

bepalen. Zo zou je kunnen stellen dat de mensen in het veld een

spel spelen om de 'knikkers' te verdelen en/of te behouden. Dit

spel is dan gericht op de verdediging van het (relatieve)

monopolie en de uitsluiting van concurrentie. Bijvoorbeeld

weerstand tegen verandering kan gezien worden in relatie tot

onzekerheid over behoud van positie in het veld.

De spelers in het veld vormen de geve~tigde orde. In het geval

van verandering door bijvoorbeeld nieuwkomers in deze orde levert

dit conflicten op. De gevestigde orde probeert haar positie te

behouden en/of te verstevigen tegenover nieuwkomers. Enerzijds

zullen de nieuwkomers een strijd leveren voor hun eigen positie

in het veld. Anderzijds delen zij een aantal belangen die te

maken hebben met het voortbestaan van het veld als zodanig. De

nieuwkomers strijden in het spel volgens de bestaande spelregels,

dat wil zeggen binnen zekere grenzen en daarmee erkennen zij de

waarde van het spel zelf.

Nieuwkomers kunnen verschillende strategieën kiezen, namelijk een

opvolgingsstrategie (het toeleggen op beperkte innovatie binnen

geautoriseerde grenzen) of een ondermijningsstrategie (die zich

meer richt op een herverdeling van het veldkapitaal). In de cases

die wij later in de scriptie zullen beschrijven komt naar voren

hoe nieuwkomers in het veld geweerd worden door gevestigde

groepen en hoe deze met hun strategieën zowel op aanpassing

(opvolging) als op ondermijning zijn gericht.

Een bijkomend aspect van 'het spel' is dat mensen in hun keuzes

tot bepaalde handelingen en gedragingen niet geleid worden door

koele redenatie en bewust eigenbelang. Het meeste gedrag komt

voort uit wat Bourdieu noemt de 'habitus'. Hij definieert deze

habitus als volgt:

' ... systems of durable, transposable dispositions, structured structures predisposed to function as structuring structures,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

An important element in the EU policy plans on road safety are the non-binding European road safety targets, which aim at halving the number of road crash fatalities in the

vervangen. Centraal daarin staan professionele normen en professionele frames. Ons onderzoek uit de afgelopen jaren heeft een eerste bodem gelegd onder dit denken en deze praktijk.

Dat wil zeggen, de overtui- ging dat er zich ook eerlijke mensen aandienen als politiek leider, dat zij, een- maal aan de macht, niet aan vriendjespolitiek zullen gaan doen en

De voorgestelde beleidsregel geeft invulling aan deze beleidsruimte en geeft organisaties daarmee duidelijkheid over de ruimte voor cultuurhistorische visserij op het IJsselmeer..

Middelen die bij een aantal deelnemers wél werken, maar bij een aantal deelnemers niet goed werken zijn linten (werken volgens sommigen beter bij zangvogels), vlaggen (worden soms

Centraal Bureau voor de Statistiek Team Milieu Postbus 24500 2490 HA Den Haag T 070-3374568 E c.vanbruggen@cbs.nl Beleidsondersteunend Onderzoek BO-12.12 Mest, Milieu en

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hierin hebben de gebruikte symbolen hun reeds eerder genoem- de betekenis.. zelfde zijde van het kristaloppervlak en bij gebruik van onge- polariseerde