• No results found

Eindelijk een Nationaal Holocaust Museum in Nederland. Ontwikkelingen in musealisering en herinnering.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eindelijk een Nationaal Holocaust Museum in Nederland. Ontwikkelingen in musealisering en herinnering."

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Kunst, Cultuur en Politiek

EINDELIJK EEN NATIONAAL HOLOCAUST MUSEUM 


IN NEDERLAND

Ontwikkelingen in musealisering en herinnering

(2)
(3)

EINDELIJK EEN NATIONAAL HOLOCAUST MUSEUM 


IN NEDERLAND


Ontwikkelingen in musealisering en herinnering

Universiteit van Amsterdam
 Geesteswetenschappen


Kunst- en cultuurwetenschappen


Masterscriptie


Kunst, Cultuur en Politiek



 Amsterdam, juli 2019 S. Jacobs
 10759646
 
 Begeleider:
 Dhr. Dr. D.J. (Dos) Elshout
 
 Tweede lezer:


(4)
(5)

VOORWOORD

In september 2014 begon ik aan de master Kunst en Cultuur in het Publieke Domein. In het kader van deze studie liep ik vervolgens stage op de afdeling Sales & Evenementen van het Joods

Cultureel Kwartier. Dat beviel voor beide partijen zo goed, dat de stage werd verlengd en later werd omgezet in een tijdelijke baan. Tussendoor probeerde ik ook nog aan de masterscriptie te werken waar ik na de stage aan begonnen was, maar in april 2016 werd ik geselecteerd om als

Floormanager van het nieuw te openen Nationaal Holocaust Museum aan de slag te gaan. Deze baan bood de kans om mee te werken en denken aan een nieuw museum en kon ik niet laten gaan. Als floormanager stond ik op een kruispunt tussen de kantoren en de vloer en tussen de bezoekers en de medewerkers. Een groot deel van mijn werkzaamheden bestond uit het beantwoorden van vragen van bezoekers en collega’s. Een aantal vragen waarop geen kant en klaar antwoord bleek te zijn kwam echter steeds terug. Waarom moet er een Holocaustmuseum komen? Is er niet al zoiets in Nederland? Hebben we niet al genoeg gehoord over de Tweede Wereldoorlog? Waarom moet het museum hier komen? Wat gaat er te zien zijn als het klaar is? Ik koos er dan ook voor om in deze scriptie op zoek te gaan naar de antwoorden. 


Deze scriptie is geschreven vanuit de invalshoek Kunst en Cultuur in het Publieke Domein. In mijn verkennende literatuuronderzoek begon mijn probleemstelling vorm te krijgen na het lezen van de proefschriften van Duindam (2016), Elshout (2016) en Van de Reijt (2010). Met kleine stapjes kreeg de scriptie steeds meer vorm. Inmiddels heeft de master een andere naam gekregen (Kunst, Cultuur en Politiek) en ben ik zelf ook van baan gewisseld. Na anderhalf jaar als floormanager te hebben gewerkt, werd ik sinds augustus 2017 verantwoordelijk voor het evenementenprogramma van het Nationaal Holocaust Museum i.o. en de Hollandsche Schouwburg en sinds maart 2019 voor de marketing en sales van het Joods Cultureel Kwartier. Inmiddels is het museum niet zo nieuw meer als toen ik aan de scriptie begon. De aanloopfase is nog net niet voorbij en wordt in deze scriptie nader toegelicht.

(6)
(7)

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 9-12

HOOFDSTUK I - OVER MUSEA 13-25

1 | Functies van musea 15


1.1 Musea 15


1.2 Taken en functies van musea 16

2 | Joodse musea 21


2.1 Geschiedenis en functie 21


2.2 Een joods museum in Amsterdam 22


2.3 Joods ≠ Holocaust 24


HOOFDSTUK II - OVER DE HOLOCAUST 27-40

3 | De Holocaust 29


3.1 Geen voorstelling van te maken 29


3.2 De Hollandsche Schouwburg - ‘het gebouw ter tranen’ 30

3.3 Het publieke debat 32

4 | Herdenken en herinneren 36


4.1 De Nationale Herdenking 36


4.2 Lieux de mémoire 37


4.3 Herinneringscompetitie en ‘ramp-toerisme’ 38

HOOFDSTUK III - OVER HOLOCAUST MUSEA 41-57

5 | Musealisering van de Holocaust 43


5.1 Musealisering 43

5.2 Oorlogsmusea 44


5.2 Holocaustmusea en -memorials 45

6 | De Kweekschool wordt museum 48


6.1 De Kweekschool 48


6.2 De plannen 49


6.3 Fase I 51


6.4 Functies van het Nationaal Holocaust Museum 55

TOT SLOT 59-75


7 | Conclusie en reflectie 61


Literatuurlijst 64

Bijlagen 69


(8)
(9)

INLEIDING


“Alle belangrijke landen hebben een sjoahmuseum. Dit had al vijfentwintig jaar geleden moeten gebeuren.” - Johan van Hulst (Het Parool, 2015). 
1

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, nu bijna vijfenzeventig jaar geleden, is er veel veranderd in de manier van denken over de Holocaust. Zo is de wijze waarop en wat er herinnerd wordt op 4 mei door de jaren heen veranderd, zijn er diverse monumenten en lieux de mémoire opgericht en wordt er door verschillende musea aandacht aan de oorlog besteed.


Waar enerzijds gedacht wordt dat 'we' er inmiddels wel genoeg over gehoord hebben en docenten in de huidige gemengde klassen soms niet over de Holocaust durven te beginnen, is het onderwerp 2 volgens mij tegenwoordig actueler dan ooit. Er worden nieuwe programma's gemaakt, nieuwe monumenten opgericht en er is zelfs een nieuw nationaal museum geopend. De reden voor

laatstgenoemde is volgens het Joods Cultureel Kwartier evident: "Er is geen plek in Nederland waar

het verhaal van de Shoah van A tot Z wordt verteld - terwijl overal elders in de wereld musea en herinneringscentra zijn ingericht die specifiek de geschiedenis van de Shoah tonen", aldus een

woordvoerder in Het Het Parool (Pen, 24 juni 2015). In de verschillende musea en herinneringscentra die Nederland kent, worden wel delen van het (plaatselijke) verhaal verteld, maar geen 'compleet verhaal'. Het Joods Cultureel Kwartier wil deze taak nu op zich nemen.
3

Het Joods Cultureel Kwartier bevindt zich in de oude jodenbuurt van Amsterdam en bestaat uit vijf culturele instellingen op één vierkante kilometer. Het bestaat uit het Joods Historisch Museum, het Kindermuseum, de Portugese Synagoge en de Hollandsche Schouwburg. Met één ticket willen ze de bezoeker een totaalbeeld geven van joods leven toen en nu. De gebeurtenissen rondom de 4

Tweede Wereldoorlog vormden een klein onderdeel van dit grote geheel.


Er waren al langer plannen om meer aandacht aan de Holocaust te besteden, maar het was lang een gevoelig onderwerp. In de permanente geschiedenistentoonstelling van het Joods Historisch Museum is gekozen voor een kleine presentatie om “eeuwen geschiedenis niet te beperken tot vijf jaar ellende”; een joods museum is tenslotte geen Holocaustmuseum (Kolbar 2016) en aan de tentoonstelling in de Hollandsche Schouwburg uit 1993 is tot vorig jaar niks veranderd. Daar komt bij dat laatstgenoemde een lastige plek is vanwege de beladen geschiedenis van de schouwburg als deportatieplaats tijdens de Tweede Wereldoorlog (Duindam 2016). Maar nu, meer dan 70 jaar na de oorlog, opende op 6 mei 2016 het Nationaal Holocaust Museum in oprichting (NHM) zijn deuren tegenover de Hollandsche Schouwburg in de voormalige Hervormde Kweekschool aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam. Blijkbaar is de tijd rijp. 


Interview met oud-Kweekschooldirecteur Johan van Hulst door Hanneloes Pen in Het Het Parool. 11 juli 2015. 1

Zie ‘Een op de vijf leraren geschiedenis vreest lessen over Holocaust’ in de Volkskrant. 7 februari 2017 voor

2

een uitleg.

De Holocaust of Shoah is de systematische uitsluiting en moord op zes miljoen joden tijdens de Tweede

3

Wereldoorlog. Er zijn in Nederland wel verschillende musea over (aspecten van) de Tweede Wereldoorlog. Zie hoofdstuk 5 over oorlogsmusea in Nederland.

Zie bijlage 1

(10)

'In oprichting' betekent dat het museum nog niet klaar is. Het is op minimale wijze verbouwd zodat tentoonstellingen en evenementen kunnen plaatsvinden en het museum open kan. Alleen de ruimtes op de begane grond worden gebruikt, de bovenste verdiepingen worden onderverhuurd aan Stichting Ondertussen (een broedplaats voor kunstenaars met een vluchtelingenachtergrond). In de drie jaar dat het museum 'in oprichting' is, wordt getracht het beoogde bedrag van 23,3 miljoen euro op te halen om het totale museum te kunnen verbouwen en exploiteren. Samen met de tegenoverliggende Hollandsche Schouwburg en de tussenliggende tramhalte zal de oude Kweekschool over zo'n drie jaar het definitieve Holocaustmuseum vormen. 


Daarnaast worden deze jaren gebruikt om na te denken over de vorm van de vaste presentatie van de Holocaust. Want: wat moet er te zien zijn in een Nationaal Holocaust Museum en hoe moet dat gepresenteerd worden? 


Het Nationaal Holocaust Museum is een initiatief van het Joods Cultuur Kwartier, dat in de jaren dertig begon met het Joods Historisch Museum op een zolderverdieping van een ander museum. Het NHM staat dan ook niet op zichzelf. Het is een museum in een oud gebouw met een

geschiedenis, binnen een grotere organisatie van joodse instellingen, in een bruisende stad vol concurrerende musea, in een wereld vol monumenten en musea over de Tweede Wereldoorlog. Wat er precies te zien moet zijn in een nationaal museum over de Holocaust is nog niet zo eenvoudig. 
 Het denken over de Holocaust is in zeventig jaar sterk veranderd, maar dat niet alleen: ook de functies van musea in het algemeen zijn aan verandering onderhevig geweest. Waar er vroeger een interne focus op de collectie centraal stond, is er nu een externe focus van het museum op de bezoeker en de omgeving (Huizing 2016). 


In de plannen van het NHM komen deze ontwikkelingen samen. De vragen 'wat er gepresenteerd moet worden?' en 'op welke manier?' spelen een grote rol in de eerste fase van het nog op te richten museum. 


In deze scriptie onderzoek ik hoe het NHM sinds de eerste plannen tot stand is gekomen in samenhang met de historische en sociale ontwikkelingen op het gebied van herinnering en musealisering. Ik plaats het NHM hierbij in de context van het museale veld, binnen het Joods Cultureel Kwartier. De vragen die hierbij horen zijn de volgende: 


Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in het denken over de functies van musea? Welke in het denken over en herinneren van de Holocaust? Hoe is dit project tot stand gekomen? 


Het eerste deel van de scriptie gaat over musea. Ik beschrijf het begrip museum aan de hand van de geschiedenis, de soorten en de functies en ga specifiek dieper in op het ontstaan en de functie van joodse musea, omdat het NHM voortkomt uit een joodse museumorganisatie. 


Voor het eerste hoofdstuk maak ik gebruik van het boek Museums in Motion (2008) van Edward P. Alexander en Mary Alexander, waarin zij een overzichtelijk beeld van de geschiedenis en soorten musea geven. Het artikel 'Museumbeleid in Nederland' (2013) en proefschrift De moderne

museumwereld in Nederland (2016) van Dos Elshout geven een beeld van de Nederlandse

museumwereld. Andere bronnen zijn de masterscriptie over functies van hedendaagse kunstmusea van Tonke Huizing (2016) en Beyond the black box and the white cube (2010) van Johan Idema en Roel van Herpt, waarin zij manieren presenteren om musea te vernieuwen tot nieuwe

cultuurgebouwen. 


(11)

In het tweede hoofdstuk beschrijf ik de geschiedenis en uitdagingen van joodse musea onder andere aan de hand van het werk van Natalie Kolbar (2016). In The memory of the Shoah in jewish

museums beschrijft ze hoe joodse musea omgaan met de onontkoombare presentatie van de

Holocaust in de opstelling. Ze vergelijkt hierbij de vaste presentaties van het Joods Historisch Museum in Amsterdam en het Joods Museum in Berlijn. De informatie over het Joods Cultureel Kwartier is afkomstig van de organisatiewebsite, uit het boek Gifts from the Heart (2004) en eigen bevindingen. 


Het tweede deel van deze scriptie gaat over de Holocaust en over de naoorlogse ontwikkelingen in herinneren en herdenken in Nederland. Na een algemene introductie in het thema, ga ik dieper in op de gebeurtenissen in de Hollandse Schouwburg en het publieke debat in Nederland na 1945. Hierna beschrijf ik de uitingen daarvan in de cultuur. Frank van Vree en Rob van der Laarse (2009) schreven De dynamiek van de herinnering over de naoorlogse herinneringscultuur in Nederland. Het boek van Maud van de Reijt (2010) gaat specifiek over de veranderingen die de Nationale

Dodenherdenking op 4 mei heeft ondergaan door de jaren heen. Ook ga ik in op recentere trends als ‘ramptoerisme' en herinneringscompetitie. 


In het derde deel komen de eerste twee delen samen en gaat het over Holocaustmusea. Williams (2007) biedt met Memorial Museums een breed internationaal startpunt voor dit hoofdstuk. Erik Somers (2014) geeft in zijn proefschrift De oorlog in het museum een uitgebreide beschrijving van oorlogsmusea in Nederland. Hoewel dit geen Holocaustmusea betreft, is het toch een interessant naslagwerk over het museale veld in Nederland. De masterscriptie van Yael Koeleman (2016) gaat over de musealisering van herinnering en Holocausterfgoed in Nederland. Zij schrijft onder andere over het NHM, toen dat nog maar net geopend was. Het proefschrift van David Duindam (2016) over de Hollandsche Schouwburg biedt naast een historisch overzicht, ook een brug naar de aanzet tot het Nationaal Holocaust Museum die ooit in de Hollandsche Schouwburg begon. Om deze

uitbreiding te duiden schets ik de geschiedenis van de Hervormde Kweekschool en de Hollandsche Schouwburg en onderzoek hoe de ontwikkelingen op het gebied van musealisering en herinnering van invloed zijn (geweest) op het nog op te richten museum. 


Ik baseer dit hoofdstuk op de beschikbare literatuur en de persvoorlichting van het JCK. Ik zoek tevens naar stukken die niet door of in opdracht van het JCK zijn geschreven. Tot slot kijk ik vooruit naar het definitieve museum en de functies die het zou kunnen hebben. 


Dat ik zelf werkzaam ben bij het JCK brengt als voordeel met zich mee dat ik de organisatie en de mensen die er werken goed ken en dicht op het onderwerp zit. Dit kan echter ook een valkuil zijn, waar ik me bewust van ben tijdens dit scriptieonderzoek. Daarnaast is de eerste fase van het museum in oprichting nog in volle gang. Om niet achter de feiten aan te lopen of in prognoses te vervallen baseer ik dit onderzoek op gegevens tot eind 2016. Zo vallen de eerste zeven maanden van exploitatie sinds de opening, inclusief de eerste publieksreacties, nog binnen dit onderzoek. Vanaf begin 2017 is begonnen aan de fondsenwervingscampagne waarmee een nieuwe stap is gezet binnen de eerste fase. Deze stappen zal ik enkel beschrijven vanuit de plannen die er op dit moment zijn. Wel gebruik ik voor de volledigheid nog een aantal mediabronnen van na 2016. 


(12)

Sinds de eerste aanzet voor dit museum is er al veel veranderd in de positionering. Onder de nieuwe algemeen directeur van het JCK, Emile Schrijver, is er voor gekozen een algemenere focus te

hebben en niet enkel de ‘joodse kant’ te laten horen. De (ingrijpende) naamswijziging van Nationaal Sjoa Museum in Nationaal Holocaust Museum is een voorbeeld van dit meer (inter)nationale

(13)
(14)
(15)

1 | FUNCTIES VAN MUSEA

“A museum is a complex institution, and defining it is not easy” – Edward P. Alexander (2008, 2). 5 Wat is een museum en wat niet? Wat doet een museum en waarom zijn er zo veel van? Het antwoord op deze vragen lijkt eenvoudig, maar zoals Alexander hierboven al zegt, zo simpel is dat niet. Er zijn diverse manieren om musea in kaart te brengen. Zo zijn er verschillende soorten en wordt er

gesproken van verschillende taken, functies en waarden van musea. Die zijn sinds het ontstaan van de eerste musea flink veranderd. In dit hoofdstuk geef ik aan de hand van wetenschappelijke literatuur een algemeen beeld van musea, om in het volgende hoofdstuk specifiek in te gaan op joodse musea.


1.1 Musea


Er is geen land ter wereld met zoveel musea per inwoner als Nederland: bewaren en exposeren zijn een ingeburgerd fenomeen in de Nederlandse samenleving (Somers 2014, 30). Het begrip 'museum' is in Nederland niet beschermd, wat leidt tot verwarring over het aantal (Horst e.a. 2011, 9). Zo zijn er tellingen van het aantal musea in Nederland waarin ook dieren-, bomen- en plantentuinen zijn opgenomen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telt deze laatste niet mee en telde 799 musea in 2013. De Nederlandse Museumvereniging telde in 2012 daarentegen maar 467 leden. Dat is bijna een halvering van het aantal dat gebruikt is door het CBS; een aanzienlijk verschil. Elshout legt uit dat de branchevereniging musea toetst op negen basiseisen. Zij gebruiken de

‘Museumregistratie’ als ‘ kwaliteitskeurmerk’ (Elshout 2013, 1510-1512).


Volgens Van Dale is een museum “een gebouw waarin voorwerpen van culturele waarde

bijeengebracht zijn en uitgestald worden” (547). De nadruk ligt in deze definitie op het gebouw en op het 'uitstallen' van een verzameling, maar: “in de praktijk bestaan er veel categorieën musea die in collecties, activiteiten of in positie zo sterk verschillen, dat het moeilijk is een coherent beeld te krijgen” (Elshout 2013, 1510). 
6

Een veel gebruikte (en wat bredere) museumdefinitie is die van de International Council of Museums (ICOM):


“A museum is a non-profit, permanent institution in the service of society and its development, open to the public, which acquires, conserves, researches, communicates and exhibits the tangible and

intangible heritage of humanity and its environment for the purposes of education, study and enjoyment.” (Bron ICOM.com)


In deze versie uit 2007, ligt (anders dan in de definitie uit 1946) ook “nadruk op de functies van musea met betrekking tot de maatschappij en het publiek” (Huizing 2016, 3). Dit heeft te maken met

Originele boek geschreven in 1979, dochter Mary Alexander maakte in 2008 herziene uitgave. 5

Er zijn verschillende soorten musea. Alexander (2008) maakt onderscheid in kunstmusea, natuurhistorische en 6

antropologische musea, wetenschaps- en technologie musea en centra, historische musea, botanische tuinen en dierentuinen en kindermusea (14 ). Het CBS onderscheidt musea voor beeldende kunst, geschiedenis,

natuurlijke historie, bedrijf en techniek, volkenkunde en musea met een gemengde collectie. Onder

geschiedenis verstaan ze: een museum waarvan de collectie vooral bestaat uit objecten die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode uit de geschiedenis. Archeologie en cultuurhistorie vallen ook onder deze categorie (Website CBS). Ruim de helft van het huidige Nederlandse museumbestand bestaat uit cultuurhistorische musea (Somers, 31).

(16)

de verschuiving van de interne focus op de collectie, naar de externe focus op de bezoeker, schrijft Huizing. Hoe die verschuiving in zijn werk ging, hangt samen met de ontstaansgeschiedenis van musea en de nieuwe functies die het museum kreeg.

Als we kijken naar de algemene ontwikkeling van musea zien we dat de privécollecties van vorsten, prelaten en particulieren die in de Renaissance ontstonden, kunnen worden gezien als de voorlopers van het museum als publiek instituut zoals we dat nu kennen. Deze verzamelingen in kabinetten 7 konden alleen door een geselecteerd publiek en de eigenaren worden bekeken (Elshout 2013, 1513). Pas in de Verlichtingsgeest van de 18e eeuw ontstonden de eerste museale instituten waar kunstenaars en onderzoekers naar toe kwamen om te studeren. Het museum was toen voor het eerst een zelfstandig gebouwtype (Idema en Van Herpt, 24). Het eerste museum dat in Nederland zijn deuren opende was het het Teylers Museum in Haarlem in 1784.

In de 19e eeuw werden musea door de overheid ingezet voor ‘volksverheffing’. Het algemene publiek kreeg toegang en bezocht gespecialiseerde musea. Het museum veranderde in een plek voor publieke discussie, engagement en educatie. In het begin van de 20e eeuw werden ze echter steeds meer elitaire, introverte instituten met een esthetische inrichting, waarvoor entree betaald moest worden en pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit. De overheid stimuleerde musea toen om tot een openbaar instituut te evolueren en educatie kreeg een steeds grotere rol (Elshout 2013, 1532). Daarnaast werd het museum vanaf toen vaker ingezet als “vehikel voor (zelf)presentatie en als showcase voor architectuur” (Idema en Van Herpt, 24). Volgens Idema en Van Herpt is 8 architectuur gestold gedachtegoed: “Als prestigieuze publieke en culturele bouwwerken zijn ze dragers van onze opvattingen over kunst, erfgoed en openbaarheid. Tegelijkertijd dienen ze te voldoen aan onze eisen en wensen omtrent prettig kijken en verblijven en moeten musea [...] dus ook functioneel en publieksvriendelijk zijn” (12). 


Zowel in architectuur als in presentatie zijn musea dus publieksgerichter geworden. Naast de tentoonstellingsruimtes zijn museumcafés, museumwinkels, entrees en vriendelijk personeel

belangrijker geworden en wordt er door middel van publieksonderzoek rekening gehouden met de wensen van de bezoeker. Alexander: “A large portion of the museum staff began to give attention to people as well as objects” (282). Deze ontwikkeling valt het best te beschrijven aan de hand van de hernieuwde taken en functies van musea. 


1.2 Taken en functies van musea 


Dos Elshout onderzoekt in zijn proefschrift de ontwikkelingen in de Nederlandse museumwereld sinds de Tweede Wereldoorlog in samenhang met de sociale dynamiek in beleid, erfgoed, markt, media en wetenschap. Het proefschrift is een collectieve biografie van personen die toonaangevend zijn geweest in de Nederlandse museumwereld en beantwoordt hiermee de vraag hoe de

Het woord ‘museum’ is al veel ouder en is afkomstig uit het Latijn (Grieks: mouseion). Voor de oude Grieken 7

was het mouseion een plek of tempel die gewijd was aan de muzen, ook wel godinnen van de kunsten

genoemd (Idema en van Herpt, 24). De activiteiten die daar plaatsvonden doen denken aan de universiteiten uit de 18e eeuw. Zo werden er natuurlijke fenomenen bestudeerd, experimenten uitgevoerd, ideeën

bediscussieerd, en gedachten over schoonheid uitgewisseld (Alexander, 11).

Het eerste museum dat niet alleen ruimte bood aan kunst, maar zelf ook is vormgegeven als kunstsculptuur is 8

het Guggenheim Museum in New York (1959). Musea die deze trend volgden waren in 1977 het Centre Pompidou, in 1992 de Kunsthal Rotterdam, in 1994 het Groninger Museum, in 1997 het Guggenheim Bilbao en in 2000 het Tate Modern Londen.

(17)

verzakelijking van invloed is geweest op taken en functies van musea. Volgens Elshout weerspiegelt de modernisering van het Stedelijk Museum een verandering in het denken over de functies van musea en de verschuiving naar marktwerking sinds de Tweede Wereldoorlog.

Waar de tentoonstellingsruimte altijd op de eerste plaats kwam, wordt er nu ook ruimte gemaakt voor 'cultuur-commerciële activiteiten’. Het museum dient niet meer alleen de traditionele functies met als taken collectioneren, restaureren, onderzoek en exposeren te vervullen, maar: 


“moet ook service verlenen aan de bezoeker en de passant met een modern restaurant en café, met een groots overdekt plein om te flaneren, een winkel met een uitgebreid assortiment aan boeken, catalogi, reproducties, ansichtkaarten, design, mokken en andere gadgets, en een congreszaal voor discussie, representaties en optredens. Het is geen gebouw meer dat ten dienste staat van de kunst, maar een gebouw dat nevengeschikt is aan de kunst” (Elshout, 11). 


Elshout noemt verschillende taken en functies van musea. Met de taken proberen musea doelen te bewerkstelligen en functies te vervullen (12-14). Deze zijn door mij samengevoegd in tabel 1.

Tabel 1: Taken en functies musea Elshout

Musea moeten tegenwoordig aan nieuwe voorwaarden voldoen, als ze een prominente rol willen spelen in de samenleving en op de markt. De taken van musea zijn door de aandacht op marketing

TAKEN

Verzamelen De kerntaak. Dit kan actief door aankopen en door het verwerven van bruiklenen en passief door schenkingen en legaten te aanvaarden.

Conserveren en

restaureren Het beheer en behoud van museale collecties door zowel actieve als passieve conservering en de collectie te registreren en documenteren, o.a. in een digitale database.

Onderzoek Verifieerbare informatie over collecties, het museum, de geschiedenis en de omgeving vastleggen en het publiceren van catalogi bij tentoonstellingen. Presentatie Alle publieksactiviteiten die musea inzetten om informatie over te dragen: de

vaste presentatie van de collecties, tijdelijke tentoonstellingen, educatieve taken, rondleidingen, digitale ondersteuning, publicaties en overige publiekspresentaties als lezingen, concerten en open depotdagen.

FUNCTIES

Collectief geheugen Het verzamelen van materiële voorwerpen die de geschiedenis reflecteren. Cultureel erfgoed Museale voorwerpen en collecties, maar ook het gebouw zijn investeringen in

zowel cultureel als economisch kapitaal. Representatieve of

emancipatorische Het verlenen van aandacht, status en distinctie aan een kunstenaar, een gebeurtenis, een verzamelaar, een initiatiefnemer of sponsor of aan de stad of regio waar het museum zich bevindt.

Architectonisch

statement Het museum als instrument voor citymarketing en revitalisering. Het dient zich nuttig te maken in de stadseconomie en economische spin off te genereren Service of

publieksfaciliteiten Museumcafé en winkel zijn niet alleen toegankelijk voor bezoekers, maar ook voor passanten en zijn voor de kassa’s geplaatst. Verlenen van kennis,

aanzien en distinctie De taken die musea van oudsher hebben: onderzoek doen, publiceren, educatieve taken. Inspiratie, contemplatie,

(18)

en publieksbereik verschoven van verzamelen, conserveren en onderzoeken naar presenteren (Elshout, 945). Ook verzakelijking en professionalisering hebben hieraan bijgedragen. Het museum is nu naast een ‘kunstzinnige tempel’ ook “een ontmoetingsplaats, conferentiecentrum, een entourage voor diners, recepties en ontvangsten” geworden (Elshout, 948). 


Tonke Huizing (2016) maakt onderscheid in collectie-taken en publiekstaken en ziet functies als manieren om de taken te vervullen. Door een combinatie van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek komt ze tot vier functies van hedendaagse kunstmusea, die verschillende subfuncties hebben (49).

Tabel 2: Voornaamste functies hedendaagse kunstmusea Huizing


In haar literatuuronderzoek beschrijft Huizing de huidige museale functies door in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van musea en de ontwikkeling van een interne focus op de collectie naar een externe focus op publiek. Huizing: “Musea concurreren niet langer slechts onderling met andere musea, maar met vele instellingen op de vrijetijdsmarkt” (3). De verschuiving naar de externe focus komt volgens Huizing door een aantal ontwikkelingen, te beginnen bij marketing. 


Tot de jaren zeventig werd marketing enkel gebruikt in de commerciële sector. Wetenschappers als Kotler & Kotler en McLean toonden aan dat marketingprincipes ook toepasbaar zijn op diensten, mensen en ideeën en daarmee in de culturele sector (Huizing, 11). Dit heeft geleid tot meer 9

Educatieve functies Entertainment functies Sociale functies Maatschappelijke functies Academische functie: faciliteren van wetenschappelijk onderzoek en stimuleren kennisontwikkeling op het gebied van kunst, erfgoed en restauratie en -digitalisatie

Aanbieden van entertainment/vermaak

Functioneren als sociale ontmoetingsplek, en stimuleren van ontmoetingen en sociaal contact Bevorderen laagdrempeligheid en bereiken van een breed publiek

Emancipatorische functie: het publiek in aanraking brengen met kunst en diverse kunstvormen en hen hierin onderwijzen, door aandacht te besteden aan specifieke kunstenaars,

kunststromingen en genres

Inspelen op behoefte aan totale belevenissen, door in het aanbod de mogelijkheid te bieden van een complete dag uit

Functioneren als werkplek en

ontmoetingsplek voor professionals

Het publiek in aanraking brengen met andere culturen, onderwerpen en perspectieven, en hiermee het bewustzijn van mensen proberen te vergroten

Edutainment: educatie gecombineerd met entertainment aanbieden

Inspelen op de rol die identiteitsvorming kan spelen voor bezoekers

Debat-functie: debat bevorderen en bijdragen aan actuele debatten Het publiek stimuleren en

helpen in de ontwikkeling van een eigen smaak mbt kunst

Bijdragen aan stedelijke ontwikkeling en city marketing

Zie onder andere McLean (1997) en Kotler & Kotler (2010). 9

(19)

aandacht voor het publiek (ook wel de consument genoemd) en meer aandacht voor de bezoekersbeleving (3). Andere ontwikkelingen die bijgedragen hebben zijn professionalisering, verzakelijking en de groeiende vraag naar culturele producten, door “de groeiende bevolking, het toegenomen inkomen per huishouden, de toegenomen vrije tijd, een meer opgeleide bevolking en vrouwenemancipatie” (12). Musea zijn zich steeds meer op de vrijetijdsmarkt gaan begeven en proberen aanvullende diensten te bieden naast tentoonstellingen en daarmee de beleveniswaarde te vergroten (13). 
10

Kijkend naar beide tabellen valt een aantal dingen op. Huizing onderscheidt vier functies die subfuncties kennen. Zij gaat hierbij vooral in op de bezoeker en de presentatietaak en noemt de taken verzamelen en conserveren niet. Deze heten bij Elshout ‘collectief geheugen’ en ‘cultureel erfgoed’ en zijn de eerste twee functies die hij noemt. Onderzoek en kennisontwikkeling komen wel aan bod bij Huizings ‘academische functies' - een subfunctie onder ‘educatieve functies’. Hieronder een overzicht:

Tabel 3: Museale functies Huizing en Elshout In deze tabel is te zien dat de functies van Elshout soms op meerdere subfuncties van Huizing passen. Alleen bij ‘entertainment/vermaak’ heeft Elshout geen vergelijkbare functie.

Zie ‘Museums & Authenticity’ door Pine en Gilmore (2007) over experience economy. 10

Functies Huizing Subfuncties Huizing Functies Elshout

Educatieve functie Academisch functie: onderzoek en

kennisontwikkeling Collectief geheugen en cultureel erfgoed Emancipatorische functie Representatieve of

emancipatorische functie

Edutainment Inspiratie, contemplatie, educatie

en verstrooiing

Publiek stimuleren en smaak ontwikkelen Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Entertainment functie Aanbieden van entertainment/vermaak

-Totale belevenis aanbieden Service of publieksfaciliteiten Sociale functie Sociale ontmoetingsplek Service of publieksfaciliteiten Werkplek en ontmoetingsplek professionals Service of publieksfaciliteiten Identiteitsvorming bezoekers Inspiratie, contemplatie, educatie

en verstrooiing Maatschappelijke

functie Laagdrempeligheid en breed publiek bereiken Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing Aanraking met andere culturen etc. om

bewustzijn te vergroten Verlenen van kennis, aanzien en distinctie en Inspiratie, contemplatie, educatie en verstrooiing

Debat-functie Verlenen van kennis, aanzien en

distinctie

(20)

Het is alleen de vraag of de functies die door Elshout en Huizing genoemd zijn, geldig zijn voor alle musea of dat het per soort verschilt. Huizing heeft het in haar onderzoek specifiek over kunstmusea en bij Elshout komen vooral kunst- en historische musea aan bod. De al eerder gebruikte uitspraak van Elshout gaat hier denk ik opnieuw op: “in de praktijk bestaan er veel categorieën musea die in collecties, activiteiten of in positie sterk verschillen (2013, 1510). 


Het voert te ver om het antwoord op deze vraag hier per soort verder te onderzoeken, maar in het laatste hoofdstuk kijk ik welke functies gelden voor het Nationaal Holocaust Museum. Wellicht komt het overeen met de doelstelling van een herinneringsmuseum die Somers noemt:


“het verleden tastbaar maken en laten voortleven. Wat musea doen is verduidelijken wat geweest is. Met hun tentoonstellingen bieden zij mogelijkheden tot inleving, duiding en (historische) inzichten, en sporen zij, waar mogelijk, aan tot kritische reflectie. Maar daarnaast moet een museumbezoek ook aangenaam zijn, met ruimte voor verstrooiing en ontspanning. Kortom, een museum heeft verschillende functies en taken” (16).


In dit hoofdstuk is in het algemeen de geschiedenis van musea beschreven en zijn de laatste onderzoeken op het gebied van museale functies binnen mijn vakgebied bestudeerd. In het 11 volgende hoofdstuk ga ik dieper in op de geschiedenis en functie van het joodse museum.


Naast taken en functies kan er ook gesproken worden van waarden van musea. In de kunstsociologie wordt 11

het als volgt gezien: waarden ontstaan in de ervaring van kunst en kúnnen functies opleveren, maar dat hoeft niet. Van Maanen beschrijft dit als volgt: “the description of a function constitutes the answer to the question as to the use of the value that has been realized, in other words, why the realization of the value in question for the user of society is important” (2009, 194). Van den Hoogen beschrijft het iets anders: “De waarde zit hem in de ervaring zelf, het is de reden dat mensen zich tot kunstuitingen willen verhouden. De functie is het nut van de waarde, met andere woorden datgene wat die waarde voor de beschouwer kan betekenen” (Van den Hoogen 2012, 40). Ook in de uitgave van de Museumvereniging Meer dan waard, wordt gesproken van waarden. Zij noemen vijf waarden van musea die samen de maatschappelijke betekenis aangeven (2011, 20-21). Dit zijn de collectie-, verbindende, educatieve, belevenis- en economische waarde. Het is opvallend dat de hier genoemde waarden niet veel verschillen van de taken en functies die eerder genoemd zijn. De intrinsieke waarde van het museum (dat wat alleen de museumervaring kan veroorzaken en een andere ervaring niet) zoals dat voorkomt bij kunstsociologen als Van Maanen en Van den Hoogen wordt niet genoemd in de hier gebruikte literatuur.

(21)

2 | JOODSE MUSEA 


“Zien leidt tot gedenken, gedenken leidt tot doen” - Babylonische Talmoed, Menachot 43b 
12

Zoals gezien in hoofdstuk 1 zijn er door de eeuwen heen veel soorten musea ontstaan en zijn de functies die ze hebben veranderd. Omdat het Nationaal Holocaust Museum een initiatief van het Joods Cultureel Kwartier is, spits ik dit hoofdstuk toe op het joodse museum. Dit type museum, dat overal ter wereld bestaat, heeft een iets andere geschiedenis en functie in vergelijking tot de musea in hoofdstuk 1. Ik beschrijf in het bijzonder het ontstaan van het Joods Historisch Museum in

Amsterdam en de manier waarop joodse musea na de Holocaust de draad weer oppakten. 


2.1 Geschiedenis en functie 


De meeste Westerse landen hebben naast kunst- en historische musea, ook een joods museum. 13 Alleen in Europa zijn er al meer dan vijftig. Waarom zijn dit aparte musea en wat is het doel van 14 joodse musea? “Is it to present memory and identity and perhaps even enhance a sense of Jewish identity?” Of is het iets anders? (Kolbar, 11). Natalie Kolbar geeft in haar proefschrift een korte geschiedenis van joodse musea en de uitdagingen waar ze mee te maken hebben. Ook Julie-Marthe Cohen beschrijft deze geschiedenis in A jewish museum gained, lost and regained. 
15

De uitdaging van joodse musea zit voornamelijk in de complexiteit van de joodse identiteit. Er zijn binnen de gemeenschap grote verschillen in wie zich identificeert als ‘joods’. De redenen voor die identificatie lopen uiteen van richtlijnen als ‘je bent joods als je moeder joods is’, het praktiseren van joodse religie, de joodse cultuur meedragen of een sympathie voor een Joodse staat voelen (Kolbar, 15-17). Na de Tweede Wereldoorlog is deze identiteit nog complexer geworden, stelt Kolbar (22). Het publiek waar joodse musea op gericht zijn daarmee ook. Grace Cohen Grossman laat in Jewish

Museums of the World van bijna 150 joodse musea wereldwijd zien dat de collecties net zo divers

zijn als de culturen waar ze zich bevinden, want ook in bijvoorbeeld Azië en Zuid-Afrika zijn joodse musea te vinden.


Voor de oprichting van joodse musea in Europa en de Verenigde Staten sinds de late 19e eeuw, worden door Kolbar en Cohen een drietal aan elkaar gerelateerde oorzaken gegeven. Ten eerste groeide er in Duitsland een interesse in academische joodse studies: de Wissenschaft des

Judentums. Deze teksten vormden de basis voor een museale benadering van het jodendom binnen

het kader van de algemeen groeiende interesse in de 19e eeuw in historische en cultuurhistorische musea, die objecten catalogiseerden. 


Motto van onder andere het Joods Historisch Museum in Amsterdam en Museum Sjoel Elburg. 12

Qua categorie zijn joodse musea in te delen onder cultuurhistorische. Ik beschrijf ze als aparte categorie

13

omdat er opvallend veel steden zijn met naast een historisch museum, ook een specifiek joods museum. De Association of European Jewish Museums (AEJM), opgericht in 1989, heeft in 2017 56 leden.

14

In: Cohen, J., J. Kröger en E. G. L Schrijver (eds) (2014) Gifts from the Heart: Ceremonial Objects from the

15

(22)

De tweede oorzaak heeft betrekking op de joodse emancipatie. In Amsterdam zorgde deze ervoor 16 dat de joden het getto konden verlaten en verhuizen naar andere delen van de stad. De derde oorzaak was de toenemende secularisatie. Joden gingen opnieuw op zoek naar de joodse identiteit nu ze die niet enkel meer in religie vonden. Edward van Voolen schrijft dat musea de plek van synagogen innamen voor de conservering van het collectieve joodse gedachtegoed (in: Kolbar, 19). De nieuwe interesse in de joodse cultuur zorgde ook voor een toenemende interesse in de objecten uit die cultuur.

De studie van joodse materiële cultuur en etnografie, onder andere voor de educatie van

toekomstige generaties, hielp de joodse identiteit te herdefiniëren. Al in 1878 had de eerste judaïca-expositie plaatsgevonden in Parijs. De objecten van verzamelaar Isaac Strauss riepen nostalgische 17 herinneringen op aan de joodse kindertijd en droegen daarmee bij aan de nieuwe joodse identiteit (Cohen, 13). Doordat de joodse objecten nu ook wetenschappelijk werden benaderd, werden ze niet langer enkel gezien als religieus en esthetisch (Kolbar, 19). De academische sociëteiten

Gesellschaft für Sammlung und Konservierung von Kunst und historische Denkmälern des Judentums

(Wenen, 1894) en Gesellschat zur Erforschung Jüdischer Kunstdenkmäler (Dusseldorf, 1897) worden gezien als de grondleggers van de eerste joodse musea. Het doel was het verzamelen, onderzoeken en presenteren van ceremoniële joodse objecten, opdat de joodse materiële cultuur niet verloren zou gaan. In 1919 werd een vergelijkbare academische sociëteit in Nederland opgericht: het

Genootschap voor de Joodsche Wetenschap in Nederland. Deze stichtte in 1930 de stichting Joods Historisch Museum (Cohen, 16).


2.2 Een joods museum in Amsterdam


De Stichting Joods Historisch Museum werd op 23 mei 1930 opgericht met als doel: 


“Het verzamelen en tentoonstellen van datgene, hetwelk een beeld geeft van het joodsche leven in het algemeen en het Nederlandsche Joodsche leven in het bijzonder, alles in den meest ruimen zin des woords, het bespreken in bijeenkomsten van al wat daarop betrekking heeft en het te baat nemen van alle zoodanige middelen die Joodsche kunst en wetenschap kunnen bevorderen” (Website JCK).

In februari 1932 nam het museum zijn intrek op de zolder van de Waag op de Nieuwmarkt te Amsterdam. Het was toen onderdeel van het Amsterdam Historisch Museum. Met de Duitste inval van 1940 moest het museum de deuren sluiten en werd een groot deel van de collectie in beslag genomen en naar Offenbach in Duitsland vervoerd. In 1955 heropende het museum met nog maar een vijfde van de oorspronkelijke collectie (Cohen 2014, 9).


Na de oorlog werd bij het verzamelen meer de nadruk gelegd op de geschiedenis en cultuur van de Nederlandse joden. De collectie oorlogsdocumenten begon daar een belangrijk deel van te worden. Voor de grote hoeveelheid documentair materiaal die verzameld was, werd een mediatheek opgezet waarin publicaties, historische documenten en beeldmateriaal over kunst, cultuur, religie en

geschiedenis van de (Nederlandse) joden verzameld werden. Door de steeds groeiende collectie

De joden die gevlucht waren uit Oost-Europa en later ook uit Zuid-Europa zijn altijd als minderheid

16

ontvangen en mochten bepaalde beroepen niet uitoefenen, geen land bezitten, niet lid zijn van gilden en soms ook niet verhuizen. De emancipatie van de joden bereikte in 1791 zijn hoogtepunt in Frankrijk doordat de gelijkstelling geformaliseerd werd, in Nederland vond de burgerlijke gelijkstelling van joden plaats in 1796 (Cohen Grossman, 15 en website JCK).

Judaïca zijn “Objecten met betrekking tot Joods leven, religie en cultuur, vooral maar niet uitsluitend

17

(23)

zocht het museum naar een grotere locatie. In 1974 vond er al een uitbreiding van het museum plaats van de zolder van het Waaggebouw naar het hele Waaggebouw, maar dat was niet genoeg (website JCK en Van Voolen in: Cohen, 35-37).

Het Hoogduitse Synagoge-complex op de hoek van de Nieuwe Amstelstraat en het Jonas Daniel Meyerplein was sinds 1943 niet meer als zodanig gebruikt. Het complex bestond uit vier

monumentale synagogen: de Grote Synagoge (1671), de Obbene Sjoel (1685), de Dritt Sjoel (1700-1778) en de Nieuwe Synagoge (1752). In 1945 zijn de gebouwen geplunderd en pas na een grondige restauratie konden de gebouwen als Joods Historisch Museum in gebruik worden genomen (Kolbar, 30). Architect Abel Cahen is verantwoordelijk voor de verbinding tussen de verschillende gebouwen tot een geheel, bewerkstelligd door de glazen overkoepeling. De nieuwe locatie van het museum opende in 1987. Vanaf dat moment was, naast de tentoonstellingsruimten, ook de mediatheek (sinds 2012 Kenniscentrum geheten) permanent geopend voor publiek. Deze ontwikkelde zich tot belangrijk informatiecentrum met tegenwoordig zo'n 43.000 boeken, brochures, documenten, foto's en audio-videomateriaal (website JCK). 


Tussen 2004 en 2007 is het museum nogmaals verbouwd en zijn de permanente tentoonstellingen vernieuwd. Tevens kwam in 2006 het JHM Kindermuseum tot stand, als onderdeel van het

synagogencomplex. Kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar kunnen in dit museum kennismaken met het joodse leven, door binnen te stappen in het fictieve huis van een joodse familie en zo te leren over de sjabbat-maaltijd, de feestdagen, de koosjere keuken en Hebreeuwse les.

Het Joods Historisch Museum is nu een middelgroot modern museum dat met zijn vaste presentatie een beeld geeft van de geschiedenis, cultuur en traditie van de joden in Nederland. Het museum heeft naast de permanente tentoonstelling bestaande uit drie vaste opstellingen, altijd twee wisseltentoonstellingen. De vaste opstellingen zijn Religie, Geschiedenis van 1600 tot 1900 en Geschiedenis na 1900. De wisseltentoonstellingen verschillen sterk in onderwerp en vormgeving, wat zorgt voor een gevarieerd aanbod. In het kunstkabinet presenteert het museum kleinere tentoonstellingen. Naast de expositieruimten beschikt het museum over een museumcafé, een kenniscentrum en een auditorium. Een deel van het gebouw bestaat uit kantoorruimten, de overige kantoren bevinden zich in het tegenover gelegen Arsenaal (Jacobs 2016). 


In 1993 kwam ook de Hollandsche Schouwburg onder het beheer van het Joods Historisch Museum, in 2012 gevolgd door de Portugese Synagoge. Vanaf dat moment is ervoor gekozen om de

parapluterm Joods Cultureel Kwartier uit te dragen. Met de komst van het Nationaal Holocaust Museum i.o. in 2016, wordt het JCK sinds juni 2017 met een nieuwe huisstijl gepresenteerd. 
18 De doelstelling van het JHM luidt in 2016:


“Het verwerven, behouden, (wetenschappelijk) onderzoeken en presenteren van het joodse culturele erfgoed; een zo breed mogelijk publiek kennis laten maken met het specifieke karakter van de joodse cultuur en in het bijzonder met de geschiedenis van een religieuze en culturele minderheid, de joden in Nederland en het bieden van mogelijkheden aan de joodse bevolkingsgroep in Nederland tot

cultuurhistorische verdieping van de eigen identiteit” (Website JCK).

De doelstelling uit 1930 wordt tegenwoordig aangevuld met het verzamelen van werk van Nederlandse joodse kunstenaars en werk van niet-joodse kunstenaars met een joods thema.

De naam van het JHM Kindermuseum is daarmee gewijzigd in Kindermuseum.

(24)

Daarnaast is er meer aandacht gekomen voor persoonlijke geschiedenis. Dagboeken, brieven en foto's, maar ook video-interviews, portretten en persoonlijke voorwerpen getuigen op directe wijze van gebeurtenissen in het leven van individuen of families en geven tegelijkertijd een beeld van een tijdperk.

2.3 Joods ≠ Holocaust


Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloten de Nazi's veel joodse musea in Europa. De collecties werden geplunderd en een groot deel is niet teruggevonden. Kolbar geeft het Joods Historisch Museum als voorbeeld, waarbij nog maar een vijfde van de originele collectie aanwezig was bij de heropening in 1955 (Kolbar, 20). Wel kwamen er objecten terecht in musea waarvan de rechtmatige eigenaren niet meer te achterhalen waren. De zorg voor deze objecten gaat volgens oud-JCK-directeur Joël Cahen verder dan de gebruikelijke museumtaken van beheer en behoud: “since most of these objects are in one way or another orphans” (Cohen 2014, 7).


Behalve het museum in Amsterdam, waren er veel andere joodse musea die na de Holocaust heropenden of zich vestigden in Europa en daarbuiten. Bij verschillende musea duurde het jaren 19 voor ze weer opengingen, zoals het Joodse museum in Frankfurt dat pas vijftig jaar na de

Kristallnacht in 1938 werd heropend (Cohen Grossman, 66). Het aantal joodse musea dat (weer) openging was in de jaren tachtig op een hoogtepunt door het hernieuwde vertrouwen van joden en de wens verantwoordelijkheid te nemen in het presenteren van hun eigen geschiedenis (Kolbar, 20). Dit had verschillende redenen: “the decline of the generation of Holocaust survivors, and

consequently also of their testimonies; the increase of Holocaust deniers; and the will of survivors' children to preserve and present the horrible experiences of their parents in the Shoah” (David Altshuler in: Kolbar, 20). Bovendien wilden joodse musea alles wat na de vernielingen en diefstal over was aan joods erfgoed conserveren en tonen. Maar dit kon niet zonder aandacht te besteden aan wat er in Europa was gebeurd. Hoe gevoelig ook, bezoekers, zowel joods als niet-joods, wilden over de Holocaust leren binnen hun muren (Kolbar, 23).

In de keuzes die joodse musea maken over het weergeven van de Holocaust zijn volgens Kolbar twee stromingen terug te zien. Sommige musea kiezen voor een presentatie van ceremoniële objecten die verloren waren en terug zijn, ter herdenking aan de slachtoffers of als eerbetoon aan de heropleving van joodse cultuur na de oorlog. Andere kiezen voor de uitbeelding van joodse

geschiedenis van voor de oorlog, zoals de beleving van religie en lokale geschiedenis, gevolgd door de horror van Shoah (24). 


Dat veel joodse musea in oude synagogen gevestigd zijn, geeft de instellingen een ambivalent karakter. Enerzijds geeft de locatie niet alleen met de presentatie, maar ook met het gebouw de continuïteit van joods leven aan. Anderzijds laat het feit dat de synagoge niet meer als zodanig gebruikt wordt de leegte van het gebouw zien en is daarmee een constante herinnering aan de Shoah: de joden die ooit in de synagoge waren, zijn er niet meer. Je voelt: “the absence of those who once dwelt in them” (Offe, in: Kolbar, 24).


Naast keuzes in 'wat te presenteren' na de verschrikkingen die hebben plaatsgevonden, speelt tevens de vraag mee wiens verantwoordelijkheid het is de Holocaust te presenteren. Is het de

Bijvoorbeeld The National Museum of American Jewish History in Philadelphia in 1976, The Sydney Jewish

19

Museum in 1992, Musée du Judaisme Marocain de Casablanca in 1998, Jüdisches Museum Berlin en Joods Museum in Istanbul in 2001 (Selectie uit Cohen Grossmann).

(25)

verantwoordelijk van de joodse musea óf van de staten waar joden burger van waren en zijn? Kolbar noemt hier verschillende invalshoeken. De eerste is dat de Holocaust deel uit maakt van de joodse identiteit, waardoor het dus thuishoort in joodse musea. De tweede mening is dat het vooral thuishoort in historische musea en dat in joodse musea ook vooral de harmonieuze relatie tussen joden en niet-joden getoond moet worden. De derde zienswijze is dat de joodse geschiedenis niet begint of eindigt met de Shoah. De joodse geschiedenis kan daarom niet enkel door de lens van de Shoah worden bekeken: “The Holocaust is part of the history of the jews, but it is not the history of judaism” (Sigal-Klagsbald in: Kolbar, 23).

Joodse musea hebben verschillende redenen om aandacht te besteden aan de Holocaust in hun presentaties. Een van de redenen is de verklaring die regeringen willen geven over wat er gebeurd is. Volgens Offe doen ze dat om hun eigen schuld(gevoelens) te reflecteren. Door deze musea te huisvesten en financieren, zouden ze het belang van de joodse geschiedenis voor het collectieve geheugen van de staat aangeven (in: Kolbar, 21). Andere musea focussen op de Holocaust om lessen voor de toekomst te bieden of om 'a sense of society's unity' te bevorderen. Young claimt dat elk joods museum de Shoah herdenkt in relatie tot 'the manner of the state, in which these museums are located, remembers' (in: Kolbar, 21). Waar in sommige joodse musea de Holocaust een

aanzienlijke rol speelt, is het van andere musea niet de focus. Hoofddoel van the Jewish Museum of Sydney is 'to commemorate the Shoah', the Jewish museum in London focust op 'jewish culture, heritage and identity' en in Parijs focussen ze juist op joodse kunst (Kolbar 21), om een paar

voorbeelden te noemen. In de doelstelling van het JHM zoals hiervoor te lezen, wordt de Holocaust niet genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden joodse musea instituties die enerzijds joodse traditie en geschiedenis presenteren en anderzijds functioneren als herdenkingsplek voor de Shoah. Waar de grens ligt tussen die twee, is niet altijd duidelijk (Kolbar, 21). In de naamgeving is dit soms wel terug te zien in de keuze tussen museum en ‘memorial'. Cohen Grossman neemt in haar overzicht naast joodse musea, ook synagogen en ‘memorials’ mee, zoals Yad Vashem en The United States Holocaust Memorial Museum in Washington. 20

In het volgende hoofdstuk wordt de Holocaust nader belicht.

Meer over Holocaustmusea- en memorials beschrijf ik in hoofdstuk 5.

(26)
(27)
(28)
(29)

3 | DE HOLOCAUST


“Het is gebeurd dus het kan weer gebeuren” - Primo Levi (1958). 


In het eerste deel van deze scriptie is het begrip museum besproken aan de hand van de functies die bij een bepaald type museum horen. In dit deel ga ik in op het inhoudelijke aspect van het Nationaal Holocaust Museum: de Holocaust. Hoofdstuk 3 biedt een historische schets van de gebeurtenissen 21 in Nederland en specifiek in de Hollandsche Schouwburg. Daarna volgt een uiteenzetting van het publieke debat dat plaatsvond na 1945. In het daaropvolgende hoofdstuk ga ik verder in op wat dat voor de Nederlandse herdenkings- en herinneringscultuur betekend heeft.

3.1 Geen voorstelling van te maken


De Holocaust of Shoah is de systematische uitsluiting van en moord op joden, voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, door de nazi’s en hun bondgenoten. Deze jodenvervolging en genocide 22 heeft zo’n zes miljoen Europese joden het leven gekost, de meesten vermoord in

vernietigingskampen en bij massa-executies. Daarnaast zijn de nazi’s verantwoordelijk voor de moord op vijf miljoen Roma en Sinti, homoseksuelen, Jehova’s getuigen, gehandicapten, Polen, Sovjet-krijgsgevangen en politieke tegenstanders. Er zijn grote verschillen in het percentage vermoorde joden per Europees land. Zo heeft maar 10 procent van de Poolse joden de oorlogsjaren overleefd, tegenover 75 procent van de joden die in Bulgarije woonden (website Yad Vashem). In Nederland zijn 104.000 van de 140.000 joden omgebracht, bijna 75 procent heeft het dus niet overleefd. 


Vanwege het opkomende nazisme in de jaren dertig vluchtten veel joden, communisten en sociaal-democraten weg uit Duitsland en Oostenrijk. De stroom vluchtelingen nam sterk toe na de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland en “de eerste grootschalige, gewelddadige, antisemitische acties tijdens de Reichskristallnacht in Duitsland”, beide in 1938 (Göbel: in Van Vree, 76). Een deel van de

vluchtelingen werd opgevangen in het nieuwgebouwde Kamp Westerbork op de Drentse hei, dat later een andere bestemming zou krijgen.


Vanaf mei 1940 begonnen de eerste vormen van uitsluiting van joden in Nederland. Joden mochten steeds minder deelnemen aan het sociale leven. Zo mochten ze geen gebruik maken van trams,

De casus van deze scriptie is het nieuw te openen Holocaustmuseum in Amsterdam. Dit deel gaat over een 21

deel van die titel: ‘de Holocaust’. Veel mensen vinden dat een heftige term en spreken liever van de Tweede Wereldoorlog, maar die termen komen niet overeen. Ik ga daarom in op de term die door het JCK gekozen is voor het nieuwe museum, omdat daardoor het publieke debat na de oorlog beter te begrijpen is.

Hebreeuws: האושה (Ha-Shoah), getranslitereerd als Shoah, Shoa of Sjoa. Het is belangrijk de concepten 22

Holocaust en Shoah te duiden, omdat ze beiden gebruikt worden in de literatuur. Zowel de term Holocaust als de term Shoah worden gebruikt voor de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Beide komen voor in Van Dale: Holocaust is de “algehele vernietiging, met name van de Joden in de Tweede Wereldoorlog” (365) en bij Shoah staat “totale uitroeiing”(761). Duindam (2016) kiest in zijn proefschrift voor het gebruik van de term Shoah. Hij legt uit dat de term Holocaust de christelijke betekenis van brandoffer draagt, wat zou betekenen dat de vervolging van de joden een offer was. De term was tot de eerste uitzending van de gelijknamige

Amerikaanse televisieserie in 1978 afwezig in het Europees-Amerikaanse 'memory discours'. Shoah betekent catastrofe of vernietiging waardoor deze term de voorkeur heeft in veel joodse kringen en bij de werknemers van de Hollandsche Schouwburg, schrijft Duindam (p. 1 en 49). Kolbar (2016) gebruikt beide termen door elkaar, zelfs in één zin. Ze geeft geen uitleg van de begrippen. Van de Reijt en Somers spreken van de Tweede

Wereldoorlog en gebruiken de term Holocaust een enkele keer. Shoah komt niet voor in deze boeken. Ik gebruik Shoah en Holocaust beide. Nog een andere term is Endlösung der Judenfrage (definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk), gebruikt door de nazi’s zelf.

(30)

bioscopen en universiteiten en mochten ze bepaalde beroepen niet meer uitoefenen. Annemiek 23 Gringold, conservator Shoah en Hollandsche Schouwburg, zegt hierover: “De Holocaust begint niet in Westerbork of Auschwitz, maar hier in Amsterdam achter onze voordeuren en op straat. Hij eindigt in Auschwitz”. In februari 1941 vond de eerste razzia in Amsterdam plaats: 427 joodse mannen 24 werden opgepakt en gedeporteerd.

Vanaf de herfst van 1941 werden joden opgeroepen voor werkkampen in Nederland. Deze zogenaamde arbeidsinzet gold eerst alleen voor werkloze joden, maar vanaf maart 1942 werden steeds meer joden opgeroepen zich te melden (Göbel in: Van Vree, 97). De Hollandsche

Schouwburg werd vanaf juni 1942 benoemd tot Umschlagplatz. In zestien maanden tijd werden er 46.000 mannen, vrouwen en kinderen opgesloten om op transport gesteld te worden, sommigen enkele dagen, anderen een paar weken. Van daar gingen ze meestal naar Kamp Westerbork dat op 1 juli 1942 officieel Polizeiliches Judendurchgangslager werd. In de drie jaar dat Westerbork als doorgangskamp voor op transport gestelde joden functioneerde, zijn er in totaal bijna 107.000 mensen weggevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen in Duitsland en Polen.

Hoewel het grootste deel van Nederland tot aan de bevrijding weinig fysieke schade heeft gekend, was de schade voor het land enorm. Het moeizame publieke debat dat in de jaren na de oorlog plaatsvond getuigt hiervan. Ik ga hier later in dit hoofdstuk dieper op in.


3.2 De Hollandsche Schouwburg - ‘het gebouw der tranen’

Tijdens de jaren van bezetting was de Hollandsche Schouwburg een onmisbare schakel in het proces dat begon met de uitsluiting van joden uit het maatschappelijk leven en eindigde met de massale deportaties uit Nederland naar de concentratie- en vernietigingskampen (Van Vree 2013, 8). Omdat het gebouw tegenwoordig deel uitmaakt van het Joods Cultureel Kwartier en ook een deel vormt van het nieuwe Holocaust Museum, besteed ik in deze paragraaf specifiek aandacht aan de

Hollandsche Schouwburg. Ik doe dit aan de hand van de in 2013 verschenen bundel De Hollandsche

Schouwburg: theater, deportatieplaats, plek van herinnering; het eerste naslagwerk over dit

onderwerp. In drie delen komen de verschillende functies van het gebouw aan bod. In 2016 rondde David Duindam zijn proefschrift over de Schouwburg af. In Signs of the Shoah. The Hollandsche

Schouwburg as a Site of Memory onderzoekt hij hoe aan deze plek betekenis wordt gegeven.

Het gebouw opende in 1892 aan de Plantage Middenlaan als de Artis Schouwburg en werd later de Hollandsche Schouwburg genoemd. De Plantagebuurt was in die tijd al een uitgaansbuurt met wandeltuinen, cafés en herbergen en de Schouwburg was dan ook een populaire nieuwe

bestemming. Het werd volgens de laatste mode in Renaissancestijl gebouwd, inclusief beelden van muzen op het dak, en er gingen veel stukken in premiére. In 1930 werd het gebouw gemoderniseerd met het idee dat het dan weer lang mee zou kunnen (Krabbe in: Van Vree, 60 en 64). Het was een theater waar zowel joodse als niet-joodse artiesten optraden voor een gemengd publiek. Amsterdam kende in die tijd veel joodse kunstenaars en artiesten, waarvan een deel uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht was naar het prettige culturele klimaat van de stad (Göbel in: Van Vree 2013, 76).

Vanaf juni 1941 werd de Hollandsche Schouwburg door de bezetter aangewezen als theater waar enkel joodse artiesten voor een uitsluitend joods publiek mochten optreden. De naam werd

Zie bijlage 2 - Chronologie van de jodenvervolging in Nederland voor een volledig overzicht.

23

Annemiek Gringold bij diverse presentaties over het NHM.

(31)

veranderd in Joodsche Schouwburg. Een jaar later kreeg het gebouw zijn noodlottige bestemming van verzamel- en deportatieplaats (Göbel in: Van Vree, 75). In de tijd dat de Schouwburg dienst deed als ‘joods theater’ kreeg de cultureel-maatschappelijke uitsluiting ook in andere opzichten vorm. Omdat er steeds meer verboden voor joden op traden, deed het gebouw ook dienst als 25 trouwlocatie, café en kunstopleiding (Göbel in: Van Vree, 100-101).


Aanvankelijk hadden de nazi’s de Portugese Synagoge op het oog als verzamelplaats voor de voorgenomen massadeportatie, maar bij gebrek aan elektriciteit en te verduisteren ramen in dat gebouw, werd toch gekozen voor de Joodsche Schouwburg (Göbel in: Van Vree, 106). Op 20 juli 26 1942 werd deze gevorderd als doorgangshuis voor joden naar Duitsland en Polen, waar ‘gevangen tussen de muren van het toneel’ tienduizenden joden, soms met honderden tegelijk en meerdere dagen achtereen, hun deportatie afwachtten (Gringold in: Van Vree, 119).

Het gebouw bleek uiterst geschikt voor deze functie omdat er geen ramen in de grote zaal waren en het geluid van de straat binnen nauwelijks doordrong. Daarnaast was het gebouw gunstig gelegen, omdat het zowel in de nabijheid lag van buurten waar veel joden woonden, als gunstige

vervoersmogelijkheden naar verschillende stations had (Gringold in: Van Vree, 120). Na registratie bij binnenkomst werden de huissleutels afgenomen, de bezittingen voorzien van naam en kreeg men een plek in de zaal aangewezen (Van Vree, 137). De gevangenen hadden geen idee of het dag of nacht was door het kunstlicht dat altijd brandde. Mensen lagen op stro of houten vloeren tussen ongedierte, luizen en vlooien. Door de ontoereikende sanitaire voorzieningen stonk het enorm en de hele ruimte was vies en benauwd (Van Vree, 128). Een “gebouw dat als theater was ingericht om de bezoekers af te sluiten van dagelijkse beslommeringen, [werd zo] een voorportaal van de dood”, schrijft Annemiek Gringold (in: Van Vree, 120).

De nazi’s hadden de Joodsche Raad de opdracht gegeven om te zorgen voor personeel in de Schouwburg. Men kwam op het idee om de artiesten hiervoor beschikbaar te stellen, waardoor ze automatisch op de lijst van Gesperrten kwamen en voorlopig werden uitgesteld van deportatie. Hun taken bestonden uit “helpen met het sjouwen van de bagage, brieven verzenden,

reisbenodigdheden aanvullen, pakjes afgeven aan de mensen die opgesloten zaten in de

schouwburg en telefonische boodschappen overbrengen aan achtergebleven familieleden” (Göbel in: Van Vree, 107). Walter Süskind was aangewezen als leider van de staf in de Schouwburg. Hij speelde een belangrijke rol bij de illegale activiteiten in en rond de Hollandsche Schouwburg (Schellekens in: Van Vree, 154-161).27

Tegenover de Hollandsche Schouwberg was een crèche gevestigd. Deze werd vanaf oktober 1942 als dependance gebruikt waar kinderen tot 12 jaar gescheiden van hun ouders die in de Hollandsche Schouwburg zaten hun deportatie afwachten (Gringold in: Van Vree,124). Voor de oorlog zaten de kinderen van buurtbewoners en van ouders die op de markt werkten op het kinderdagverblijf, maar

Zie bijlage 2 - Chronologie van de jodenvervolging in Nederland voor een volledig overzicht.

25

De Portugese Synagoge werd in 1675 geopend, nadat deze in 1672 voltooid was. Het gebouw is nog altijd in 26

originele staat. Sinds 2012 maakt het deel uit van het Joods Cultureel Kwartier en is er een museale presentatie ingericht. Er worden onder andere kaarslichtconcerten georganiseerd.

Marc Schellekens schreef een boek over Süskind (2012). Datzelfde jaar verscheen ook een film, geregisseerd

27

(32)

vanaf 1941 waren het uitsluitend joodse kinderen.Directrice Henriëtte Pimentel bood jonge joodse meisjes intern een opleiding tot kinderverzorgster aan. 


De verzorgsters moesten in 1942 en 1943 helpen bij het samenstellen van transporten, door de kinderen klaar te maken voor de reis en (als ze die nog hadden) met hun ouders die in de

Schouwburg zaten te herenigen. Een aantal van hen hielp Pimentel met het redden van kinderen, door aan ouders te vragen toestemming te geven om hun kinderen te laten onderduiken of ze uit de crèche te smokkelen en over te dragen aan een van de verzetsgroepen. 
28

De Hervormde Kweekschool van directeur Johan van Hulst lag naast de crèche en werd vanaf april 1943 gebruikt als route om kinderen veilig naar buiten te brengen. Ruim 600 kinderen zijn vanuit 29 de crèche in veiligheid gebracht (Gringold in: Van Vree,126).

Na de oorlog was men diep verdeeld over de vraag wat er met die besmette erfenis van de bezetting moest gebeuren (Van Vree, 9). Plannen voor de doorstart van het theater konden tegengehouden worden, maar slopen lag ook gevoelig. Het gebouw was vervallen en stond een paar jaar leeg (Duindam, 5). Op 16 juli 1958 herdacht de Israëlische president Ben-Zwi de joodse slachtoffers op de stoep van het dichte theater en in november van dat jaar werd uiteindelijk ingestemd met het ontwerp dat van de Hollandsche Schouwburg een herdenkingsplek zou maken (Duindam, 70). Door de slechte staat van het gebouw werd bijna alles afgebroken, alleen de gevel kon worden hersteld. Een deel van de originele bakstenen werd gebruikt “to construct a ruin-like courtyard” (Duindam, 5). Het gebouw behield de vorm van een theater, maar zag er niet meer als zodanig uit. “It represented the absence of the victims and the continuation of Jewish life after the war”, schrijft Duindam (71). In 1992 kwam de Schouwburg onder beheer van het Joods Historisch Museum en vond er een verbouwing plaats waarbij de binnenplaats werd aangepast en een namenwand, een tentoonstelling en een educatieve ruimte zijn toegevoegd. 30

De Hollandsche Schouwburg kan nu gezien worden als ‘een theater van herinneringen’: “een plek waar vorm wordt gegeven aan onze omgang met het verleden” (naar Raphael Samuel in: Van Vree, 11). Duindam roemt de Hollandsche Schouwburg voor de plek die de organisatie inneemt in het veld als facilitator en hub voor het produceren, verzamelen en delen van persoonlijke geschiedenissen van slachtoffers (198). 


3.3 Het publieke debat


Na de bevrijding van Nederland kon de schade worden opgenomen en kon men aan de

wederopbouw beginnen. Er was in het publieke debat veel aandacht voor strijders en helden, maar niet voor de specifieke “slachtoffers van een racistische vernietigingsoorlog” (Van der Laarse 10). Er was sprake van een zogenaamde verzetsmythe. Het leed van de joden liet zich niet makkelijk passen binnen het verhaal van heldenmoed en nationale wederopstanding (Koeleman, 17). De joodse gemeenschap had andere grote zorgen: “hoe te leven met het onnoemelijke leed van het verlies van familie, vrienden en bekenden, met het gevecht om rechtsherstel en teruggave van geroofde

De drie verzetsgroepen waar mee werd gewerkt in Amsterdam zijn de Naamloze Vennootschap van Joop

28

Woortman en het Utrechts Kindercomité en de Amsterdamse Studentengroep waar Piet Meerburg bij betrokken was. Zie Onder de klok van Bert Jan Flim over de georganiseerde hulp aan kinderen (2012).

Meer over de geschiedenis van de Hervormde Kweekschool volgt in hoofdstuk 6.

29

Zie Signs of the Shoah voor een uitgebreide beschrijving van de presentatie in de Hollandsche Schouwburg.

(33)

bezittingen, met de onbeschrijfelijke leegte, gesymboliseerd door de onttakelde jodenbuurt, de leegstaande synagogen en gemeenschapsgebouwen?” (Van Laarse 9-10).

In 1947 was de joodse gemeenschap gekrompen van 140.000 leden voor de oorlog, naar nog maar 28.000 daarna door de Jodenvervolging en emigratie na de bevrijding (Van Vree, 172). 


Het duurde lang voor er in de vorm van een openbaar monument aandacht aan de oorlog werd besteed. Lange tijd was het enige openbare monument het Dankbaarheidsmonument, dat de joodse gemeenschap in 1950 schonk aan de stad Amsterdam uit dankbaarheid voor de verleende hulp (Koeleman, 17). Duindam noemt dat er al wel verscheidende monumenten op joodse

begraafplaatsen waren geplaatst en voegt toe dat De Dokwerker, een monument ter herinnering aan de Februaristaking van 25 februari 1941, in 1952 is geplaatst (Duindam, 45).

Op 5 mei 1962 werd het monument in de Hollandsche Schouwburg onthuld: het eerste publieke monument ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Jodenvervolging in Nederland. Het zorgde voor een omslag in de Nederlandse herinneringscultuur, waarbij de nadruk kwam te liggen op de massamoord van de nazi’s. Toch vertoonde het monument nog sporen van de oude

herdenkingscultuur: op de gevel werd de plek aangeduid als Herdenkingsplaats van de in 1940-1945

gevallen Joodse landgenoten. ‘Gevallen’ suggereert dat de joodse landgenoten als soldaten of

strijders gesneuveld zijn in de strijd. In 1966 werd het vervangen door ‘weggevoerd en niet meer teruggekeerde joden’ (Van Vree, 10-11).


Voor de omslag in het denken in de jaren zestig worden diverse oorzaken genoemd. Van groot belang zijn de rechtszaken die plaatsvonden, waarbij voor het eerst internationale aandacht voor de jodenvervolging was. De Duitse concentratiekampprocessen eind jaren vijftig en het Eichmann-proces in Jeruzalem in 1961 openden voor veel mensen de ogen wat er met hun landgenoten was gebeurd (Van de Reijt, 49). Dit kwam met name door overlevenden die bij de processen hun verhaal deden over hun ervaringen (Cole, 8). Daarnaast kreeg men “de verschrikkingen van de oorlog in beeld door middel van een aanzwellende stroom van speelfilms, documentaires en

ooggetuigenverslagen” (Koeleman, 18). De afleveringen van tv-serie De Bezetting die van 1960 tot 1965 werden uitgezonden, de documentaire van Louis van Gasteren in 1969 Begrijpt u nu waarom ik

huil? over het KZ-syndroom en de publicatie van Ondergang in 1965 van Jacques Presser, gaven het

joodse leed en de concentratiekampslachtoffers een gezicht (Van de Reijt 48, Somers 132, Koeleman 18). Als gevolg kwam er psychiatrische zorg voor de concentratiekampslachtoffers, die weer leidde tot zorg op andere vlakken zoals de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV), ingesteld in 1973 (Van de Reijt, 49). Volgens Van de Reijt laten deze voorbeelden zien dat er in de collectieve

herinnering meer ruimte was gekomen voor het joodse leed. 


In de jaren zeventig en tachtig werd de Holocaust gezien als “hét nieuwe morele ijkpunt: als het absolute gezicht van het kwaad” (Van de Reijt, 49). Er wordt ook wel gesproken van een ‘kantelend geschiedbeeld’ toen “de omvang en diepte van de catastrofe” niet langer verdrongen werden en men didactische lessen begon te ontlenen aan de herinnering aan de oorlog (Somers, 132). Koeleman spreekt van “ontheroïsering: het verzet van het Nederlandse volk tegen de Duitse bezetter was niet zo heldhaftig gebleken als men eerder had willen geloven” (18).


Door deze kanteling in het publieke debat, konden voormalig vervolgden en oud-verzetsmensen het zwijgen eindelijk doorbreken. Ze hadden zich na de oorlog gericht op wederopbouw, carrière en het gezin, maar hadden nu “behoefte uiting te geven aan hun herinneringen aan die zo ingrijpende fase in hun leven en riepen daarnaast om (maatschappelijke) erkenning” (Somers, 138). Bij verschillende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

neemt de Appelen sneyd het nerfje maar even af leghtse in't water terwyl dat men de andre schilt koocktse dan in regen water heel gaer leghtse dan in een schoon servet op een

12 of plate 37 of La Billardière’s Atlas showing a T-shaped club collected in New Caledonia which is probably held in the Tropenmuseum collection of the Nationaal Museum

Daarnaast richten we ons op regionale brede welvaart, omdat het Nederlandse gemiddelde niet per definitie representatief is voor de brede welvaart van

Niet alleen voor leerlingen was het dus even wennen, maar ook docenten waren er niet altijd op ingesteld.. Dat riep vragen op, want hoe breng je de leerlingen bijvoorbeeld de

Op maandag 22 december wordt om 10.00 uur de originele pijp van Godfried Bomans uit de vitrine gehaald en mogen alle deelnemers ons laten zien hoe lang ze de pijp brandend

De nieuwe zeugen- en biggenstallen zijn voorzien van een koeldekplussysteem: • Voor het koelen van mest worden drijvende lamellen gebruikt.. De lamellen

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

The goal of the research reported in this article was to develop, implement and evaluate bibliotherapeutic techniques for the use of social workers in disadvantaged communities