• No results found

HOOFDSTUK II OVER DE HOLOCAUST

3.3 Het publieke debat


Na de bevrijding van Nederland kon de schade worden opgenomen en kon men aan de

wederopbouw beginnen. Er was in het publieke debat veel aandacht voor strijders en helden, maar niet voor de specifieke “slachtoffers van een racistische vernietigingsoorlog” (Van der Laarse 10). Er was sprake van een zogenaamde verzetsmythe. Het leed van de joden liet zich niet makkelijk passen binnen het verhaal van heldenmoed en nationale wederopstanding (Koeleman, 17). De joodse gemeenschap had andere grote zorgen: “hoe te leven met het onnoemelijke leed van het verlies van familie, vrienden en bekenden, met het gevecht om rechtsherstel en teruggave van geroofde

De drie verzetsgroepen waar mee werd gewerkt in Amsterdam zijn de Naamloze Vennootschap van Joop

28

Woortman en het Utrechts Kindercomité en de Amsterdamse Studentengroep waar Piet Meerburg bij betrokken was. Zie Onder de klok van Bert Jan Flim over de georganiseerde hulp aan kinderen (2012).

Meer over de geschiedenis van de Hervormde Kweekschool volgt in hoofdstuk 6.

29

Zie Signs of the Shoah voor een uitgebreide beschrijving van de presentatie in de Hollandsche Schouwburg.

bezittingen, met de onbeschrijfelijke leegte, gesymboliseerd door de onttakelde jodenbuurt, de leegstaande synagogen en gemeenschapsgebouwen?” (Van Laarse 9-10).

In 1947 was de joodse gemeenschap gekrompen van 140.000 leden voor de oorlog, naar nog maar 28.000 daarna door de Jodenvervolging en emigratie na de bevrijding (Van Vree, 172). 


Het duurde lang voor er in de vorm van een openbaar monument aandacht aan de oorlog werd besteed. Lange tijd was het enige openbare monument het Dankbaarheidsmonument, dat de joodse gemeenschap in 1950 schonk aan de stad Amsterdam uit dankbaarheid voor de verleende hulp (Koeleman, 17). Duindam noemt dat er al wel verscheidende monumenten op joodse

begraafplaatsen waren geplaatst en voegt toe dat De Dokwerker, een monument ter herinnering aan de Februaristaking van 25 februari 1941, in 1952 is geplaatst (Duindam, 45).

Op 5 mei 1962 werd het monument in de Hollandsche Schouwburg onthuld: het eerste publieke monument ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Jodenvervolging in Nederland. Het zorgde voor een omslag in de Nederlandse herinneringscultuur, waarbij de nadruk kwam te liggen op de massamoord van de nazi’s. Toch vertoonde het monument nog sporen van de oude

herdenkingscultuur: op de gevel werd de plek aangeduid als Herdenkingsplaats van de in 1940-1945

gevallen Joodse landgenoten. ‘Gevallen’ suggereert dat de joodse landgenoten als soldaten of

strijders gesneuveld zijn in de strijd. In 1966 werd het vervangen door ‘weggevoerd en niet meer teruggekeerde joden’ (Van Vree, 10-11).


Voor de omslag in het denken in de jaren zestig worden diverse oorzaken genoemd. Van groot belang zijn de rechtszaken die plaatsvonden, waarbij voor het eerst internationale aandacht voor de jodenvervolging was. De Duitse concentratiekampprocessen eind jaren vijftig en het Eichmann- proces in Jeruzalem in 1961 openden voor veel mensen de ogen wat er met hun landgenoten was gebeurd (Van de Reijt, 49). Dit kwam met name door overlevenden die bij de processen hun verhaal deden over hun ervaringen (Cole, 8). Daarnaast kreeg men “de verschrikkingen van de oorlog in beeld door middel van een aanzwellende stroom van speelfilms, documentaires en

ooggetuigenverslagen” (Koeleman, 18). De afleveringen van tv-serie De Bezetting die van 1960 tot 1965 werden uitgezonden, de documentaire van Louis van Gasteren in 1969 Begrijpt u nu waarom ik

huil? over het KZ-syndroom en de publicatie van Ondergang in 1965 van Jacques Presser, gaven het

joodse leed en de concentratiekampslachtoffers een gezicht (Van de Reijt 48, Somers 132, Koeleman 18). Als gevolg kwam er psychiatrische zorg voor de concentratiekampslachtoffers, die weer leidde tot zorg op andere vlakken zoals de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV), ingesteld in 1973 (Van de Reijt, 49). Volgens Van de Reijt laten deze voorbeelden zien dat er in de collectieve

herinnering meer ruimte was gekomen voor het joodse leed. 


In de jaren zeventig en tachtig werd de Holocaust gezien als “hét nieuwe morele ijkpunt: als het absolute gezicht van het kwaad” (Van de Reijt, 49). Er wordt ook wel gesproken van een ‘kantelend geschiedbeeld’ toen “de omvang en diepte van de catastrofe” niet langer verdrongen werden en men didactische lessen begon te ontlenen aan de herinnering aan de oorlog (Somers, 132). Koeleman spreekt van “ontheroïsering: het verzet van het Nederlandse volk tegen de Duitse bezetter was niet zo heldhaftig gebleken als men eerder had willen geloven” (18).


Door deze kanteling in het publieke debat, konden voormalig vervolgden en oud-verzetsmensen het zwijgen eindelijk doorbreken. Ze hadden zich na de oorlog gericht op wederopbouw, carrière en het gezin, maar hadden nu “behoefte uiting te geven aan hun herinneringen aan die zo ingrijpende fase in hun leven en riepen daarnaast om (maatschappelijke) erkenning” (Somers, 138). Bij verschillende

publieke kwesties in de jaren zeventig liet de oorlogsgeneratie zich eindelijk horen. Zo zorgde het debat over de vrijlating van 'de drie van Breda' (1972), de discussie naar aanleiding van het rapport Weinreb (1976), de zaak Menten (1976-1979), de affaire Aantjes (1978) en de mogelijke berechting van Nederlandse oorlogsmisdadigers die in Canada en Duitsland waren opgespoord, voor een herleving van de aandacht voor de oorlog (Somers, 138). De impact van de Amerikaanse tv-serie

Holocaust (1987) was (vooral in Amerika en Duitsland) enorm. Voor de eerste uitzending was de term

Holocaust zelfs afwezig in het Europese discours (Duindam, 49). 
31

In de jaren negentig werd er voor het eerst gesproken over joodse tegoeden, die na jaren van onderhandelen akkoorden opleverden tussen overheid, banken en verzekeraars. Er was sprake van spijtbetuigingen, restitutie en compensatie en de Joodse gemeenschap ontving in totaal 764 miljoen gulden van de Nederlandse regering en de financiële wereld en telt zo wereldwijd als voorbeeld om onrechtvaardigheden in naoorlogs rechtsherstel te erkennen en te herstellen (Ruppert, 2017). Dit geld wordt beheerd door Maror en verstrekt daaruit subsidies die bestemd zijn voor collectieve doelen binnen de joodse gemeenschap in Nederland. 
32

Kenmerkend voor de hedendaagse herinneringscultuur is de erkenning voor het scala aan slachtoffers en de verschillende manieren waarop de Tweede Wereldoorlog is beleefd. Dit heeft invloed op de monumenten, herdenkingsrituelen en het onderwijs. Het lot van de slachtoffers staat tegenwoordig centraal. Daarnaast is er aandacht voor het schuldmotief en de falende samenleving. Zo boden de Nederlandse Spoorwegen (NS) in 2005 hun verontschuldigingen aan voor hun rol bij de transporten tijdens de Tweede Wereldoorlog en ging tegelijk een anti-racismecampagne van start met posters op 66 stations om zo “jongeren te wijzen op de gevaren van haat en racisme en nare ervaringen uit het verleden een zinvolle plek in het heden te geven”. 33

Ook meer dan 70 jaar na de Tweede Wereldoorlog komen er nog regelmatig films uit die nieuwe verhalen vertellen, komen er in de media regelmatig berichten voorbij die er op wijzen dat het 34 publieke debat nog altijd gaande is en zijn er talloze initiatieven rond 4 en 5 mei. 
35 36

De Holocaust is na zeventig jaar nog steeds een veel besproken onderwerp in het publieke debat. Van Vree noemt de oorlog geen afgesloten hoofdstuk is, maar levend verleden: “een geschiedenis beladen met actuele politieke en morele betekenissen, die op steeds meer plaatsen wordt herinnerd

Zie voetnoot 18. 31

Het woord maror betekent het bittere kruid, mierik, en herinnert aan bittere tijden. Daarnaast vormt Maror 32

een afkorting van Morele Aansprakelijkheid ROof en Rechtsherstel (website Maror).

NS-topman Aad Veenman in een artikel van Trouw “Excuses NS voor rol bij jodentransport”, 30 september 33

2005.

Er wordt niet alleen gewerkt met nieuwe technologieën om de oorlog beter in beeld te brengen, maar er zijn 34

ook nieuwe onderwerpen, zoals de documentaire Austerlitz (2016) over toerisme in concentratiekampen en speelfilms als Denial (2017) over Holocaustontkenners, Riphagen (2016) over een Nederlandse oorlogsschurk en The Courageous Heart of Irena Sendler (2009) over een ‘Poolse Süskind’.

Zie ‘Onvermoeibaar zoeken naar de laatste Nazi’s’ van Dallinga in NRC op 31 augustus 2017 en ‘Amerikaans 35

coldcaseteam gebruikt big data om verraad familie Anne Frank te achterhalen’ van Kreling in de Volkskrant op 29 september 2017.

Bijvoorbeeld Theater na de Dam, de Vrijheidsmaaltijd, Open Joodse Huizen en Huizen van Verzet, 36

en verbeeld” (2009, 8). In het volgende hoofdstuk geef ik een paar voorbeelden waarop het publieke debat van invloed is geweest.