• No results found

HOOFDSTUK II OVER DE HOLOCAUST

4 | HERDENKEN EN HERINNEREN


“We speak so much of memory because there is so little of it left”, Pierre Nora, 1989. 


In dit hoofdstuk beschrijf ik welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het gebied van herdenken en herinneren in de ruim zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog. In het vorige

hoofdstuk heb ik in de paragraaf over het publieke debat uiteengezet welke gebeurtenissen hebben bijgedragen aan het denken over de Holocaust. Het publieke debat heeft bijgedragen aan

ontwikkelingen in fysieke vormen van herdenken en herinneren. Frank van Vree en Rob van der Laarse beschrijven deze ontwikkelingen als ‘de dynamiek van de herinnering’:

“Een proces van voortdurende verandering in interpretatie en betekenisgeving, waarbij telkens andere aspecten en gebeurtenissen naar voren worden gehaald en het beeld van de geschiedenis in musea, romans, films, het onderwijs, herdenkingsrituelen en erfgoed-sites opnieuw wordt vormgegeven” (Van Vree 2009, 8).

Een concreet voorbeeld waar ik in dit hoofdstuk op in ga is de verandering die de Nationale Herdenking heeft doorgemaakt. Ik beschrijf daarnaast plaatsen van herinnering aan de Holocaust die opgericht zijn en hoe het bezoeken van deze plaatsen een steeds groter deel van het toerisme is gaan innemen.

4.1 De Nationale Herdenking


Maud van de Reijt (2009) beschrijft in Zestig jaar herrie om twee minuten stil de opmerkelijke geschiedenis van 4 mei en de verschuivende opvattingen over ons nationale verleden. Aan de manier waarop we tegenwoordig de doden herdenken en de herwonnen vrijheid vieren is een lang rumoerig proces voorafgegaan (10). Dat dit proces nog steeds gaande is, bleek ook in 2017 weer in aanloop naar de herdenking. 37

In zestig jaar tijd veranderde een in 1946 begonnen lokaal, spontaan eerbetoon in “een centraal gecoördineerde, brede herdenking van alle slachtoffers van oorlogshandelingen en vredesmissies die sinds 10 mei 1940 waar ook ter wereld zijn omgekomen” (10). De datum en locatie werden vastgelegd, maar de invulling van de herdenking (wie en wat er herdacht werd en op welke manier) veranderden nog lange tijd (23). 38

In de eerste jaren na de oorlog werden enkel “zij die gevallen waren in de strijd om de vrijheid van het vaderland” benoemd op herdenkingen (29). Van de Reijt:

“De dood van de verzetshelden had zin gehad. Ze waren gestorven in de strijd voor de goede zaak. Aan hen was de vrijheid te danken. Joden en andere vervolgden daarentegen waren niet vermoord om wat zij deden, maar om wie zij waren. Zij herinnerden daarom alleen maar aan de menselijke

tekortkomingen en aan het collectief falen van de maatschappij. Dat paste niet in de verzetsmythe.

Zie o.a. “Van wie is de dodenherdenking?” door Roelf Jan Duin in Het Het Parool, 2 mei 2017. 37

In 1956 werd op de Dam het Nationaal Monument onthuld en werd dit de meest logische plek om de 38

oorlogsslachtoffers te eren. Pas in 1968 werd besloten dat de dodenherdenking altijd op 4 mei en Bevrijdingsdag altijd op 5 mei zou plaatsvinden, ongeacht de dag van de week. Daarvoor werd rekening gehouden met zondagen en vanaf 1963 ook met sjabbat. Deze maatregel is volgens Van de Reijt een uiting van de ontzuiling en een teken dat de oorlog een belangrijke plek in de Nederlandse identiteit innam (Van de Reijt, 22 en 54).

Door op de herdenkingsceremonies steeds uitsluitend te spreken over 'gevallenen voor de vrijheid', werden de joodse slachtoffers automatisch van de oorlogsherinnering uitgesloten” (30).

In de jaren zestig drong het besef door dat de meeste Nederlanders geen helden waren geweest in de oorlog en waren tekortgeschoten in de bescherming van de joden. Pas toen werden ze erkend als grootste groep slachtoffers van de nazi’s. Vanaf de jaren zeventig werd er in toespraken aan het uitzonderlijke leed van de joden gerefereerd. Naast het monument op de Dam, werden ook oorlogsmonumenten opgericht voor joodse slachtoffers. Op 4 mei 1962 werd de voormalige deportatieplaats de Hollandsche Schouwburg als herdenkingsplek voltooid met het aansteken van de Eeuwige Vlam door burgemeester Van Hall. 


We zijn steeds meer doden gaan herdenken op 4 mei. Eerst werden enkel de gesneuvelde militairen herdacht, later ook de Nederlandse soldaten die in Nederlands-Indië en Korea waren gevallen. Na de joodse vervolgingsslachtoffers, kwamen daar nog de onderdrukte homoseksuelen,

dwangarbeiders en overige vervolgden bij. Sinds halverwege de jaren negentig zijn ook Duitse slachtoffers van de Nazi’s toegevoegd op lokale herdenkingen (Van de Reijt, 185). Van de Reijt denkt dat de nationale herdenking een steeds internationaler karakter zal krijgen en misschien wel

vervangen zal worden voor 8 mei, het Europese einde van de Tweede Wereldoorlog (193).

4.2 Lieux de mémoire


Pierre Nora schreef in 1989 de tekst Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire, waarin hij

memory en history beschrijft als twee verschillende dingen. Memory noemt hij “vulnerable to

manipulation and appropriation” en is gebaseerd op niet per se wetenschappelijke ideeën. “History, on the other hand, produces “cold” facts, rather than personal ones while using analytical

methods” (Kolbar, 12). Een lieu de mémoire heeft iets van beide: het continueert het verleden maar is ook ingevuld met betekenissen. Kritzman beschrijft het daarom als “a polyreferential entity that can draw on a multiplicity of cultural myths that are appropriated for different ideological or political purposes” (in: Duindam, 21).


Het begrip lieux de mémoire is belangrijk geworden in het erfgoedonderzoek en wordt vaak gebruikt om plaatsen aan te duiden. Kolbar zegt hierover: 


“Pierre Nora indicates that lieux de mémoire (sites of memories) express, inter alia, the urge to protect sacred memory against secular history which desires to eliminate the unreliable traces of memory” (13).

Een plaats van herinnering bezoeken is een performative experience die niet elders kan worden gereproduceerd (Duindam, 24). Toch is er wel degelijk sprake van mediation op deze plekken, sterker nog, ze zouden zonder niet bestaan. “Media try to be invisible in their attempt to provide access to the past. […] The past is always mediated, also at in situ sites of memory” (Duindam, 25). 
39

Als Nederlandse ‘lieux de mémoire van de Holocaust’ worden de Hollandsche Schouwburg, het Anne Frank Huis, het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en Nationaal Monument Kamp Vught aangemerkt (Van Voolen in: Koeleman, 23). Over de Hollandsche Schouwburg als ‘plaats van herinnering’ zegt Duindam dat de authenticiteit geënsceneerd en geproduceerd wordt door de bezoeker (2). Er is niet direct te zien wat er op die plek gebeurd is, maar wordt bemiddeld door architectonische interventies, museumtechnologieën en verbeeld door het publiek. “Visitors want to

'In situ' is een Latijnse uitdrukking die 'in plaats' of 'op zijn plaats' betekent. Bron: Wikipedia. 39

be at the very spot where history took place”, zegt Duindam, en “although the event itself cannot be perceived or experienced; visitors may look for tracks and other signs of the Shoah” (2). Hij spreekt specifiek over in situ-plaatsen van herinnering.


“There is an inherent paradox to in situ sites of memory. On the one hand, they seem to automatically embody their own history and therefore are not in need of contextualization or mediation. Most people visit Auschwitz in the first place to be at the site where unimaginable horror took place and to pay their respect, nog primarius to be informeer about the site’s history. On the other hand, if there is no marker or context, a site is unable to tell its own story” (Duindam, 100).

Een in situ memorial museum vertelt een specifiek verhaal gerelateerd aan de geschiedenis van die specifieke locatie. Het is de vraag of herinnering op zo’n plek inherent is aan zijn materiality, of dat de herinnering geconstrueerd en geprojecteerd is door architecten, curatoren en bezoekers (Duindam, 17).


Van der Laarse benoemt het verschijnsel dat op verschillende plekken in Europa verdwenen joodse stadswijken herleven als erfgoedlandschappen, door Ruth Ellen Guber ook wel ‘Virtueel Jodendom’ genoemd (in Van der Laarse, 16). Deze wijken (en andere monumenten en plaatsen van

herinneringen in steden) worden opgenomen in reisgidsen en stadswandelingen. Van der Laarse noemt dit toerisme: ‘the export that doesn’t go anywhere’, met als enig product de door toerist mee naar huis genomen herinneringen (16). Hij schrijft: “’Holocaust memory sites’ zijn behalve toeristische bestemmingen ook plaatsen waar universele waarden worden overgedragen, morele lessen uit het verleden worden getrokken, en identiteitspolitiek wordt bedreven“ (26). Meer aandacht voor deze geschiedenis is uiteraard positief, maar het kan ook leiden tot herinneringscompetitie en ‘ramp- toerisme’.


4.3 Herinneringscompetitie en ‘ramp-toerisme’

Tim Cole schreef in 1999 het boek Selling the Holocaust. From Auschwitz to Schindler. How history is

bought, packaged, and sold. Hij noemt dat er in Amerika $168 miljoen gedoneerd is voor het

USHMM en nog miljoenen voor andere memorial projecten. “Shoah business’ is big business”, zegt hij (1). In Europa ligt dat wat anders, maar de groeiende aandacht voor de Holocaust is wel duidelijk zichtbaar. 


Zo is het bezoeken van Holocaust gerelateerde locaties een populair ‘uitje’. Jaarlijks bezoeken miljoenen mensen van over de hele wereld voormalige concentratiekampen, getto’s, monumenten en musea over de Holocaust. Van de Laarse spreekt van een hedendaagse, internationale Holocaust herinneringsgolf (14). In 2014 bezochten 1,5 miljoen toeristen het Auschwitz-Birkenau Memorial en Museum, 1,4 miljoen het United States Holocaust Memorial Museum en 470.000 het

informatiecentrum van het Memorial to the Murdered Jews of Europe in Berlijn (Reynolds, 335). 40 Ook in Nederland heeft het Anne Frank Huis elk jaar hogere bezoekcijfers.

Het Anne Frank Huis werd in maart 2016 in NRC Handelsblad genoemd als cultuurmerk met de sterkste reputatie boven Het Rijksmuseum en Paleis Het Loo. Anne Frank is uitgegroeid tot 41

Aan het aantal bezoeken in Berlijn zijn de bezoeken aan het monument zonder bezoek aan het 40

informatiecentrum niet toegevoegd. Dit zijn er veel meer. Cultuursupplement NRC Handelsblad, 10 maart 2016. 41

fenomeen, in kritische zin ook wel de ‘Anne-Frank-Industrie’ genoemd (Koeleman, 13). Rob van der 42 Laarse stelt dat Het Achterhuis sinds 1947 is uitgegroeid tot ‘hét icoon van de jodenvervolging, ook al vertelt het niets over de vernietigingskampen’ (Koeleman, 26 en van der Laarse, 22). Het dagboek werd in 1947 uitgegeven en in 1960 opende Het Achterhuis haar deuren als museum. Anne Frank is zowel het bekendste slachtoffer van de oorlog als het bekendste kind van de twintigste eeuw en een van de bekendste gezichten dat we kennen: ‘a present-day Mona Lisa’ (Cole, 23). De populariteit van het in meer dan zeventig talen vertaalde dagboek, overstijgt dat van de Bijbel, de Koran en Harry Potter (Van der Laarse, 23).

Kijkend naar de groeiende hoeveelheid Holocaustmonumenten spreekt Bart Wallet, kenner van de geschiedenis van Joods Amsterdam, ook wel van herinneringscompetitie. Het Anne Frank Huis staat (vooral internationaal) op de eerste plek wat herinneren betreft, maar wat de tweede plek is, is minder duidelijk zegt hij. In de Hollandsche Schouwburg is een namenwand met 6700 43

familienamen. Een paar honderd meter verderop wil het Auschwitz Comité er ook een maken, met de voor- en achternamen van alle Nederlandse slachtoffers. De meningen over dit monument zijn verdeeld. Zo schrijven Abram de Swaan en Hans van Houwelingen in ‘Bedenkt eer gij herdenkt’: “Het ontwerp is ingegeven door de misvatting dat iets enorms ook herdacht moet worden met iets enorms” (juni 2016, de Volkskrant) en was er een flinke discussie met buurtbewoners die is

uitgelopen in een rechtszaak. In juli 2019 is besloten dat het monument er mag komen en heeft ook De Swaan zich bij de komst neergelegd. 
44

Wat betreft herinnering spreekt Wallet van drie fasen in de omgang met de oorlog. In de eerste fase wilde men niks van het joodse leed weten, in de tweede traden joodse instellingen als collectief naar buiten om de omvang te benoemen en in de derde fase ligt de nadruk op individuen en minder op de groep. Het noemen van namen om te herdenken is een joodse traditie en de namenwand als herdenkingsplek past bij deze nadruk op het individu. De modernste versie daarvan is het Joods Monument waar digitaal alle Nederlandse slachtoffers worden herdacht en waar de community informatie, foto’s en verhalen kan toevoegen om het monument steeds completer te maken. Ook kleinere gedenkplaatsen voor enkelingen als verzetsstrijders en Stolpersteine zijn voorbeelden van deze nieuwe manier van herdenken. Doordat het herdenken individueler wordt, wordt het ook 45 persoonlijker; iedereen mag op zijn eigen manier herdenken. Alleen in Amsterdam zijn er al drie comités die een Kristallnachtherdenking organiseren. 


In artikelen over dark tourism (ook wel difficult heritage tourism, dark family tourism en Holocaust

tourism genoemd) komen verschillende problemen aan bod. Onder andere de vraag hoe voormalige

concentratiekampen als ‘toeristische attracties’ moeten worden onderzocht omdat ze niet te

vergelijken zijn met ander toeristische producten en de motivatie van bezoekers lastig te classificeren is. Niet alleen in de wetenschap, maar ook in de cultuur wordt dit toerisme onder de aandacht 46

Zie: David Barnouw Het fenomeen Anne Frank en column Emile Schrijver op Jonet. 42

Bart Wallet in Vriesema en Versteegh ‘Het is tijd om de enkeling te herdenken’, NRC, 15 juli 2015. 43

Zie: Gesprek tussen Emile Schrijver en Abram de Swaan in NRC, 15 juli 2019. 44

Zie bijlage 3 voor de verschillende herdenkplaatsen in Amsterdam. 45

Zie bijvoorbeeld: Magee & Gilmore (2015) en Beech (2000). 46

gebracht. Sergei Loznitsa toont het gedrag van toeristen op deze locaties in de documentaire ‘Austerlitz’ (2016). Een ander voorbeeld zijn de foto’s van Roger Cremers, die in 2016 in het

Verzetsmuseum getoond werden in de tentoonstelling World War Two Today. Een ander project was

Yolocaust van Shahak Shapira. Hij ergerde zich aan de manier waarop foto’s gemaakt werden bij het

Holocaust Monument in Berlijn en photoshopte ze op zo’n manier dat het lijkt alsof mensen deze poses maken in concentratiekampen. Het project zorgde voor veel ophef. 47

In dit deel van de scriptie heb ik het begrip Holocaust nader gespecificeerd, zoals ik dat in het eerste deel met het begrip museum gedaan heb. In het volgende hoofdstuk breng ik deze begrippen bij elkaar en gaat het over het Holocaust Museum. Ik ga in op de musealisering van deze herinnering en de totstandkoming van Holocaustmusea in het algemeen en in het bijzonder dat in Amsterdam.

Zie o.a. ‘Yolocaust: ‘dansend en springend tussen de lijken’’ op metronieuws.nl 47