• No results found

HOOFDSTUK III OVER HET HOLOCAUST MUSEUM

5 | MUSEALISERING VAN DE HOLOCAUST


“Overgeleverde informatie, eigen herinneringen, interpretaties: zij kleuren de verbeelding van het verleden in”- Erik Somers, 15. 


In dit hoofdstuk komen de thema’s musea en Holocaust samen. In het vorige hoofdstuk zijn enkele vormen van herinneren en herdenken besproken. Musea geven op een andere manier vorm aan het onderwerp: de Holocaust wordt gemusealiseerd. Na een korte beschrijving van het begrip

musealisering ga ik verder in op het Nederlandse museumlandschap. Daarna schets ik het internationale veld van Holocaustmusea- en memorials. 


In het volgende hoofdstuk beschrijf ik de casus: Het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam. 


5.1 Musealisering


Musealisering is het proces waarbij voorwerpen worden toegeëigend door musea en van alledaagse voorwerpen veranderen in museale objecten. Ze worden vanaf dat moment beschouwd als erfgoed en gepresenteerd in een museale setting of geënsceneerd in hun oorspronkelijke setting. 


Het begrip musealisering wordt tweeledig gebruikt: enerzijds om de tendens cultuurgoederen van de ondergang te behoeden te benoemen en anderzijds als benaming voor de veranderende omgang met (cultuur)objecten (Koeleman, 21). Naast objecten, kan ook immaterieel erfgoed

gemusealiseerd worden. Dit is iets wat tegenwoordig steeds meer gebeurd, bijvoorbeeld in de vorm van oral history vastgelegd in audio en video(Koeleman 22).


Volgens de Duitse filosoof Hermann Lübbe dienen musea ter compensatie van verloren tradities en identiteit. Musealisering stelt onze culturele vertrouwdheid veilig, zegt hij.

“Om de eigen identiteit niet te verliezen in een maatschappij waarin veranderingen elkaar in een razend tempo opvolgen, hoe sterker de behoefte wordt gevoeld om overblijfselen van de voorbije tijd te behouden. Hierbij gaat het om cultuurgoederen die hun oorspronkelijke functie zijn verloren en om die reden in hun voortbestaan worden bedreigd” (Lübbe in: Koeleman, 22).

Gemusealiseerde voorwerpen worden betekenisdragers: ze worden verzameld om het verleden vast te leggen. In de jaren zeventig en tachtig is de musealisering van cultuur sterk toegenomen uit angst voor identiteitsverlies bij de latere generatie (Elshout 2016, 279). Er kwam in 1981 zelfs een speciaal nummer van Museumvisie uit dat musea moest helpen bij ‘eigentijds verzamelen’. 


De verzamelwoede in de twintigste eeuw heeft geleid tot een diversificatie en dichtheid op museaal vlak. Er is tegenwoordig zelfs sprake van ‘ontzamelen’ in veel musea. 
48

Door het belang van de beleveniswaarde van de bezoeker, zijn musea voor het vraagstuk van authenticiteit in hun presentaties komen te staan. Enerzijds willen ze de bezoeker meenemen in een verhaal of iets laten ervaren en anderzijds hebben musea de taak de ‘echte objecten’ te conserveren en presenteren. Pine en Gilmore noemen deze uitdaging “the management of the customer

perception of authenticity” (2007, 76). Authenticiteit geldt volgens hen op drie niveaus: voor

objecten, gebouwen en ontmoetingen. Authentiek zijn heeft twee voorwaarden: “being true to one’s own self [and] being what you say you are to others” (79). Musea moeten dus niet vergeten wat hun

core business is in hun pogingen meer publiek te bereiken (Kotler & Kotler 2007, 284). 


Zie o.a. ‘65 miljoen kunstobjecten, wat moet je ermee?’ door Lynn Berger voor DeCorrespondent.nl. 48

De spanningen tussen commerciële en curatele doelen, tussen publiekstoegankelijkheid en behoud en tussen wetenschap en entertainment zijn ook terug te zien bij Holocaustmusea. Rob van der 49 Laarse schrijft hierover in zijn tekst De oorlog als beleving (2010). Hij spreekt van twee tendensen: enerzijds zijn er musea die door de manier van presenteren inspelen op het gevoel van de bezoekers zodat zij zich beter kunnen identificeren met het tentoongestelde erfgoed en het achterliggende verhaal van de objecten door middel van narratieve contextualisering en anderzijds zijn er musea die kiezen voor een schokeffect en ‘de macht van het getal’ gebruiken om een boodschap over te brengen (65). Mag je reconstructies maken om een punt te maken? Van der Laarse beantwoordt de vraag zelf met een uitspraak van Abram de Swaan: "Authenticiteit is de fetisj van de

erfgoedwereld” (32).

5.2 Oorlogsmusea 


In de naoorlogse omgang met de jaren van oorlog en bezetting heeft de musealisering een belangrijke rol gespeeld in de herinneringscultuur (Somers, 18). Het aantal musea over de Tweede Wereldoorlog is flink toegenomen. In het proefschrift De Oorlog in het Museum geeft Erik Somers 50 (2014) een overzicht van de Nederlandse oorlogs- en verzetsmusea en herinneringscentra. Dit zijn er 83 in totaal, een enorm aantal. Somers onderscheidt de oorlogsmusea in vijf thema’s, omdat “het Nederlandse museale veld met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog zo gevarieerd en veelvormig is”(24). De categorieën zijn: 1) oorlog en bezetting, 2) verzet en bezetting, 3) (joden)vervolging en terreur, 4) militair, strijd en bevrijding en 5) Nederlands-Indië. 


Van de 83 musea die Somers noemt zijn er maar zes die in de derde categorie ‘(joden)vervolging en terreur' vallen en waarbij de Holocaust dus het hoofdthema is. Deze heb ik opgenomen in tabel 4.


Tabel 4: Musea in categorie 3 van Somers (369)51

Naam Plaats Opgericht Geregistreerd

museum

Aantal bezoekers per jaar

Anne Frank Huis Amsterdam,

Noord-Holland 1960 Sinds 2002 1.1 miljoen Herinneringscentrum Kamp Westerbork Hooghalen, Drenthe 1983 Sinds 2002 300.000 Monument en Museum de Hollandsche Schouwburg Amsterdam, Noord-Holland 1962 als monument, 1992 als expositie In 2002 geregistreerd bij JHM 43.000

Nationaal Monument Kamp Amersfoort Leusden, Utrecht 2000 (in 1972 al provisorisch) nee 40.000

Nationaal Monument Kamp Vught Vught, 
 Noord-Brabant 1990 Sinds 2010 60.000 Onderduikadres Jozef en Regina Meijer Bedum, Groningen 2005 Nee 300

Opsomming uit Conway en Leighton ‘Staging the Past, enacting the Present’ (2011, 39). 49

Zie Haijtema in de Volkskrant “Aantal musea over Tweede Wereldoorlog flink toegenomen”, 20 maart 2014. 50

Gegevens zijn uit 2012. De Hollandsche Schouwburg had in 2016 meer dan 70.000 bezoekers (Jaarverslag 51

Opvallend voor deze zes plekken is de focus op ‘het lokale’: ze zijn niet alleen gevestigd op een historische locatie waar zich iets heeft afgespeeld, ze presenteren daarnaast voornamelijk het verhaal van die plek. Dit geldt zowel voor de herinneringscentra verbonden aan de voormalige kampen, als voor het Anne Frank Huis en de Hollandsche Schouwburg. 


Volgens Van de Reijt leven we “in een maatschappij waarin de herinnering aan de Tweede

Wereldoorlog ongeveer een synoniem is geworden voor de herinnering aan de Holocaust” (29). In dat kader is het toch verbazingwekkend dat Nederland zoveel oorlogsmusea kent, waarvan er zo weinig toegespitst zijn op de Holocaust. Naast de zes musea die door Somers ingedeeld zijn onder de noemer ‘(joden)vervolging en terreur’ zijn er natuurlijk andere musea die iets vertellen over de jodenvervolging, zoals de verzetsmusea (categorie 2) en bezettingsmusea (categorie 1), maar daarbij is het niet de focus. 


Het hoge aantal oorlogsmusea in Nederland heeft volgens Somers onder andere te maken met de verzamelwoede van de Nederlanders. Daarnaast is het aantal illustratief voor de grote uitwerking die de Tweede Wereldoorlog op onze samenleving (gehad) heeft (Koeleman 2016, 70). Volgens

Koeleman voelen musea de urgentie om de Tweede Wereldoorlog te documenteren en presenteren voor volgende generaties, omdat de ooggetuigen van de oorlogsjaren er bijna niet meer zijn (13). Van der Laarse: “Nog steeds ontdekken we ‘nieuw erfgoed’ op zolder, vinden we archeologische sporen en vliegtuigwrakken, worden collecties digitaal ontsloten, en groeit de stroom getuigen- verhalen” (33).

Het populairste museum was jarenlang Oorlogsmuseum Overloon, het oudste museum in zijn soort. Vanaf 1960 werd het Anne Frank Huis opengesteld en vanaf de jaren tachtig veranderde het 52 museale oorlogslandschap drastisch. In 1995, vijftig jaar na de bevrijding, werd verwacht dat de publieke aandacht voor de oorlog zou afnemen, maar het tegendeel bleek waar. Het aantal musea én de bezoekersaantallen namen toe (Somers, 29). 


5.3 Holocaustmusea en -memorials


Over de hele wereld zijn er Holocaustmusea en -memorials. Vele zijn opgericht in de jaren negentig toen de Holocaust ook in de Verenigde Staten als belangrijk deel van de Amerikaanse cultuur werd gezien. Tussen 1988 en1993 werd het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM) 53 gebouwd in de hoofdstad Washington D.C. De technologieën die daar gebruikt worden om een breed, inclusief publiek te bereiken zorgden voor een shift in de presentatie van de Holocaust (Duindam, 204). “This paradox - We can never fully understand, but are nevertheless driven to keep trying to make sense of the Shoah - has fueled the debate about Shoah representaties for several decades”, schrijft Duindam (7).


De grens tussen memorials en musea is niet altijd duidelijk. Vaak functioneren musea ook als herdenkingsinstellingen (Kolbar, 13). Williams (2007) benoemt de verschillende termen in zijn boek:

Oorlogsmuseum Overloon werd al in 1946 opgericht. 52

Williams noemt de volgende: “The Holocaust Memorial, Miami Beach (1990), Los Angeles Holocaust 53

Monument (1992), Sydney Jewish Museum (1992), U.S. Holocaust Memorial Museum, Washington, D.C. (1993), Holocaust Centre - Beth Shalom, Laxton (1995), the Holocaust Museum, Houston (1996), Topography of Terror, Berlin (1997), The Museum of Jewish Heritage - A Living Memorial to the Holocaust, New York (1997), Cape Town Holocaust Centre (2000), the Jewish Museum, Berlin (2001), the Montreal Holocaust Memorial Centre (reopend in 2003), the Budapest Holocaust Memorial Centre (2004), the revamped Paris “Wall of Names” Holocaust Memorial (2005), Berlin’s Memorial of the Murdered Jews of Europe (2005)” (20).

memorial, monument, museum, memorial museum en memorial site. 


Hij gebruikt memorial als parapluterm voor alles dat dient als herinnering/herdenking aan een persoon of een gebeurtenis. Dit kan dus ook een (feest)dag of lied zijn en hoeft geen fysieke vorm te hebben. Een monument is een beeld, een gebouw of een fysieke markering ontworpen om te herdenken. Een museum beschrijft hij als een institutie gewijd aan het verwerven, conserveren, bestuderen, tentoonstellen en bieden van educatie van objecten met wetenschappelijke, historische of artistieke waarde. Hij gebruikt de term memorial museum om een specifiek type museum te identificeren dat gewijd is aan een historische gebeurtenis dat massaal lijden van een bepaalde soort herdenkt. De term memorial site wordt ten slotte gebruikt om een fysieke plek aan te geven dat een gedenkwaarde heeft, maar die niet per se gedomineerd is door een gemaakte constructie (7-8). 


In haar scriptie onderzoekt Koeleman hoe Nederlandse musea de oorlog documenteren en presenteren en welke keuzes zij maken. De nadruk ligt op oorlogserfgoed en specifiek op museale presentaties die betrekking hebben op de jodenvervolging: de Holocaust (15). Ze doet dit aan de hand van vier casussen. De eerste is Het Anne Frank Huis: wereldwijd het meest beroemde voorbeeld van een museum dat Holocausterfgoed presenteert. Het grote succes zou te verklaren kunnen zijn door de echtheidservaring die bezoekers krijgen op deze plek. Koeleman haalt hier Huizinga aan die spreekt van een ‘historische sensatie’: “het gevoel dat men ervaart wanneer hij/zij oog in oog staat met een oorspronkelijk object” (31). Een deel van het Anne Frank Huis (het voorhuis) is gereconstrueerd naar de oude staat om bezoekers inzicht te geven in de vroegere situatie. Dit wordt ook wel conceptuele authenticiteit genoemd (33). 
54

De tweede casus zijn de objecten in de collectie van het Rijksmuseum. Sinds de heropening in 2013 heeft het museum een Tweede Wereldoorlog-kabinet met daarin zeven objecten, waaronder de kampjas van Isabel Wachenheimer. Het museum probeert hiermee in te zoomen op een aantal individuele verhalen van slachtofferschap, daderschap en verzet (41). 


Voor het Rijksmuseum is het vooral van belang dat de authentieke objecten emoties oproepen bij de bezoekers (44). 


Herinneringscentrum Kamp Westerbork is de derde casus van Koeleman. In 1970 is daar het

monument van Ralph Prins onthuld, dat symbool staat voor de 93 transporten die uit Westerbork zijn vertrokken. Van het voormalige kampterrein was toen niks meer over. In 1983 werd het

Herinneringscentrum geopend. Het centrum trok meteen al veel bezoekers, maar men miste de barakken (48). Vanaf de jaren negentig werd het kamp symbolisch heringericht om “enig beeld en enig gevoel [te] geven van wat zich daar heeft afgespeeld” (49). Op minimalistische wijze is de plaats en grootte van de barakken gereconstrueerd met taluds en beton omdat het herbouwen ‘kitsch’ zou zijn. Dit heeft voor de jonge generatie echter weinig zeggingskracht, waardoor er een nieuwe herinrichting moest komen. Op het terrein staan nu twee opgeknapte Duitse goederenwagons, het monument 102.000 stenen en een heropgebouwde versie van barak 56. Om de oude commandants- woning is een glazen overkapping geplaatst om de woning te beschermen. Het tonen van

dadererfgoed kan als controversieel gezien worden, maar biedt mogelijkheden om het verhaal van het kamp beter te kunnen vertellen (56).


Ten slotte behandelt Koeleman het nieuw te openen Nationaal Holocaust Museum. Het NHM was pas drie maanden open toen Koeleman de scriptie in augustus 2016 afrondde. Ze koos er toch voor

Begrip van kunsthistorica Nicole Ex in Koeleman (2016, 33). 54

het als casus op te nemen: “Doordat het museum nog in ontwikkeling is, maakt het de meest actuele ontwikkelingen op het gebied van de presentatie van de Holocaust inzichtelijk. Welke boodschap over de Holocaust wil het museum uitdragen anno 2016? Welke keuzes maak je als organisatie als je de kans hebt om vorm te geven aan een nieuw museum?” (16). 


In een interview met Koeleman legt conservator Annemiek Gringold uit dat we in Nederlandse musea wel melden dat er in ver gelegen kampen moord op joden plaatvond maar dat we niks leren over ”hoe mensen in daders veranderen, welke mechanismen er waren en welke methoden werden toegepast” (62). De tentoonstelling kan niet stoppen als de trein de grens overgaat; de

onvoorstelbare kampen moeten ook verbeeld worden. Dit willen ze niet doen met ‘antracietgrijze, grofkorrelige foto’s aan de wand’, zoals in veel musea over de jodenvervolging het geval is. Maar 55 de experience zoals deze in bijvoorbeeld het USHMM gecreëerd is, heeft ook niet de voorkeur (63). Hoe het museum er dan wel uit moet komen te zien, is tijdens het schrijven van Koeleman nog 56 niet bekend. Oud-directeur Joël Cahen sprak in ieder geval de hoop uit dat het ‘iets heel eigens wordt, in een nieuwe stijl’ (64).


Koeleman concludeert dat alle vier de instellingen bezig zijn de zes miljoen slachtoffers een gezicht te geven door persoonlijke verhalen te vertellen. Ook wordt in de museale presentaties en

bijbehorende randprogrammering getracht het verhaal van de Holocaust te koppelen aan de hedendaagse praktijk. Er is aandacht voor de impact van de Holocaust op latere generaties, het bestrijden van discriminatie en vooroordelen, en andere genocides (72). Ook het

bewustwordingsproces is van belang. Koeleman: “Na de politiek van het vergeten en de 57 enscenering van de leegte, is het nu de tijd van de musealisering van herinnering”(74).

Na zeventig jaar wordt het in Nederland dus wel tijd voor een museum waarin de jodenvervolging centraal staat.

Uitspraak van JCK-directeur Emile Schrijver bij verschillende toespraken over het NHM. 55

In het USHMM is een treinwagon opgenomen in de opstelling. Er zijn meer musea die gebruik maken van 56

deze schokervaring van ‘even opgesloten zijn’, zoals in Berlijn.

Mooi voorbeeld in de folder van het USHMM: “This Museum is not an answer. It is a question. And the 57