Arbeidsmotivatie van vluchtelingen in Nederland
Een onderzoek naar het integratieproces van vluchtelingen en de motivatie van vluchtelingen in Nederland actief werk te zoeken
Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam
Door: Anne Dijks Studentnummer: 10801537 Begeleider: M.A. van Eenbergen Tweede lezer: A. Kootstra Datum: 25 januari 2018 Aantal woorden: 14.508
Inhoudsopgave
Voorwoord 4
Samenvatting 5
Hoofdstuk 1: Inleiding 6
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 8
2.1 Globalisering 8
2.2 Het (economische) integratieproces van vluchtelingen 8
2.3 De human capital theorie en de achtergrondkenmerken van vluchtelingen 9 2.4 De social capital theorie en de maatschappelijke positie van vluchtelingen 11
2.5 De ondersteuningsinfrastructuur 12
2.6 Inactiviteit bij een ‘leven in de wacht’ 14
2.7 Doelen en de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken 15
2.8 Interdisciplinariteit 17
Hoofdstuk 3: Probleemstelling 18
3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen 18
3.2 Maatschappelijke relevantie 21
3.3 Wetenschappelijke relevantie 21
Hoofdstuk 4: Methode 23
4.1 Onderzoeksstrategie en -‐design 23
4.2 Onderzoeksmethode en dataverwerking 24
4.3 Onderzoekspopulatie 25
4.4 Operationalisering van concepten 25
4.5 Ethische verantwoording 28
Hoofdstuk 5: Resultaten 29
5.1 Procesbeschrijving 29
5.2 Factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyses 30
5.3 Aannames 31 5.4 Databeschrijving 32 5.5 Data-‐analyse 35 Hoofdstuk 6: Conclusie 41 6.1 Conclusie 41 6.2 Discussie 44 6.3 Evaluatie 46 Hoofdstuk 7: Literatuurlijst 47 Hoofdstuk 8: Bijlagen 50
8.1 Schematisch overzicht operationalisering 50
8.2 Onderzoeksinstrument 52
8.2.1 Schriftelijke vragenlijst Nederlands 52
8.2.2 Schriftelijke vragenlijst Engels 61
8.3 Resultaten SPSS 70
8.3.1 Uitkomsten Factoranalyse 70
8.3.2 Uitkomsten betrouwbaarheidsanalyse 71
8.3.3 Aannames SPSS 73
8.3.4 Uitkomsten T-‐Toets deelvraag 1 76
8.3.5 Uitkomsten regressieanalyses deelvraag 2 en 3 78 8.3.6 Uitkomsten one-‐way independent ANOVA deelvraag 4 82
Voorwoord
Voor u ligt mijn bachelorscriptie voor de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) aan de Universiteit van Amsterdam. Mijn eigen kleine meesterwerkje als ultieme proef om te laten zien wat ik de afgelopen jaren heb geleerd. De afgelopen maanden heb ik keihard gewerkt om tot dit punt te komen en dat is niet altijd gemakkelijk geweest. Ik kan wel zeggen dat er bloed, zweet en vooral heel veel tranen in mijn scriptie zitten. Stapje voor stapje kreeg mijn onderzoek meer vorm. Stapje voor stapje begon ik het zelfs leuk maar vooral erg interessant te vinden om mijn scriptie te schrijven. Het is een zeer goed leerproces geweest, zowel op academisch als op persoonlijk vlak.
Zonder hulp was het mij niet gelukt dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Er zijn dan ook een aantal mensen die ik heel hartelijk wil danken voor hun hulp, goede raad en bemoedigende woorden tijdens dit proces. Allereerst natuurlijk mijn scriptiebegeleidster Marg van Eenbergen. Het brainstormen in de eerste sessies, de vele feedback die ik heb gekregen en de antwoorden op mijn vragen hebben ervoor gezorgd dat deze scriptie naar een hoger niveau werd getild. Ook mijn tante, Mariët van der Molen, wil ik bedanken voor haar hulp. Zonder haar kritische blik en heldere feedback was het herschrijven van mijn onderzoeksvoorstel niet zo goed gelukt.
Vanaf het begin was het duidelijk dat ik geen makkelijke doelgroep had gekozen. Daarom wil ik dan ook alle respondenten die de moeite hebben genomen mijn schriftelijke vragenlijst in te vullen heel hartelijk bedanken voor hun medewerking. Mijn dank is extra groot voor al die mensen die mij hebben geholpen deze respondenten te vinden en dat zijn er veel. Als laatst wil ik mijn lieve vrienden en familie bedanken. Zij stonden tijdens dit scriptieproces, maar eigenlijk gedurende mijn hele studietijd achter mij en hebben mij altijd in alles gesteund. Mijn broertje die me zei dat ik mijn ‘koppie omhoog moest houden’ wanneer ik huilend belde en mijn ouders die net zo fanatiek als ik aan anderen vroegen of ze misschien ook nog mensen kenden die mijn vragenlijst konden invullen en mij weer verder hielpen als het niet lukte ben ik ontzettend dankbaar.
Ik ben erg trots op het eindresultaat en ik hoop dat u van het lezen geniet.
Samenvatting
In veel gevallen slaagt arbeidsintegratie van vluchtelingen in Nederland nog niet. Er heerst dan ook veel werkloosheid onder vluchtelingen en deze groep is vaak langdurig afhankelijk van een bijstandsuitkering. Er zijn veel initiatieven om integratie van vluchtelingen in Nederland te ondersteunen, maar daarbij is het ook van belang dat de vluchteling zelf gemotiveerd is. De vraag die in dit onderzoek centraal staat is in hoeverre het integratieproces van vluchtelingen in Nederland invloed heeft op hun motivatie actief werk te zoeken. Aan de hand van vier verschillende deelvragen die ingaan op de factoren ‘human capital’, ‘social capital’, ‘betrokkenheid’ en ‘de tijd die vluchtelingen hebben gewacht op een verblijfsvergunning of –status’ is getracht een antwoord te geven op de onderzoeksvraag.
Aan de hand van een schriftelijke vragenlijst die door 104 vluchtelingen is ingevuld zijn de hypotheses in dit onderzoek getoetst. Uit de resultaten blijkt dat kennis van de Nederlandse taal, de maatschappelijke positie van vluchtelingen in Nederland en betrokkenheid invloed hebben op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken. Waar van tevoren werd verwacht dat vluchtelingen die Nederlands spreken meer motivatie zouden hebben actief werk te zoeken dan vluchtelingen die nog geen Nederlands spreken suggereren de resultaten van dit onderzoek dat het effect andersom bestaat. Het hebben van werk geeft vluchtelingen de mogelijkheid Nederlands te leren en daarom zouden zij juist meer gemotiveerd kunnen zijn om in Nederland actief werk te zoeken. Wanneer vluchtelingen het gevoel hebben dat ze dezelfde toegang hebben tot werkgelegenheid als de inwoners van het gastland, dezelfde maatschappelijke positie hebben, ze het idee hebben dat er verschillende partijen betrokken zijn bij hun integratie en dat ze worden gesteund in het integratieproces zal de verwachting dat zij een baan vinden en daarmee de motivatie om actief werk te zoeken stijgen.
Hoofdstuk 1: Inleiding
“Met de integratie van vergunninghouders in Nederland komt het niet vanzelf goed. Zelfs degenen die al vele jaren in Nederland wonen staan nog altijd aan de zijlijn. Velen hebben geen werk en zijn langdurig afhankelijk van een bijstandsuitkering”
Engbersen, Dagevos, Jennissen, Bakker en Leerkes, 2015
Bovenstaand citaat komt uit de WRR-‐Policy brief “geen tijd te verliezen” die in december 2015 is geschreven. In de brief worden zorgen geuit over de ongunstige arbeidsmarktpositie van veel statushouders. Na een verblijf van twee jaar in Nederland heeft slechts een kwart van de statushouders een betaalde baan van meer dan acht uur per week en na vijf jaar is dat aantal gegroeid tot de helft (Engbersen et al., 2015). Na verloop van tijd vertrekt een substantiële minderheid statushouders uit Nederland, maar een grote groep verblijft voor langere tijd in Nederland. Er moet volgens Engbersen et al. (2015) voorkomen worden dat deze groep langdurig afhankelijk wordt van de bijstand zoals nu nog veel het geval is.
Naar aanleiding van de WRR-‐Policy brief schreef de Sociaal-‐Economische Raad (SER) in 2016 de signalering “Nieuwe wegen naar een meer succesvolle arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen”. Hierin uiten ook zij hun zorgen over de achterblijvende arbeidsparticipatie van vluchtelingen omdat een meer succesvolle integratie van vluchtelingen met een verblijfsvergunning een belangrijke voorwaarde zou zijn om de negatieve beeldvorming over deze groep tegen te gaan. Vluchtelingen die naar Nederland komen en een asielvergunning krijgen mogen net als iedere Nederlander gewoon werken, maar arbeidsintegratie slaagt in veel gevallen niet waardoor er veel werkloosheid heerst onder vluchtelingen.
Er zijn veel initiatieven om de integratie van vluchtelingen in Nederland te ondersteunen, maar daarbij is het ook van belang dat de vluchteling zelf gemotiveerd is, fysiek en mentaal klaar is om aan het werk te gaan en daar ook de voordelen van ziet (Diefendorff & Seaton, 2015). Bij het ontbreken van eigen motivatie om actief werk te zoeken zullen initiatieven niet slagen doordat gedrag onder andere wordt bepaald door motivatie (Kanfer, 1990). Echter lijkt de problematiek waarmee de groep vluchtelingen te kampen heeft zo groot dat snelle oplossingen voor de achterblijvende participatie op de arbeidsmarkt niet voorhanden zijn. Het is van belang inzicht te verkrijgen in factoren die
ondersteuningsinfrastructuur zou nodig zijn om de integratie van zowel huidige als toekomstige vergunninghouders te bespoedigen (SER, 2016).
In het onderzoek van de Sociaal-‐Economische Raad (2016) worden vier verschillende factoren genoemd die worden gezien als verklaring voor het moeizame integratieproces van vluchtelingen. In dit onderzoek zullen deze factoren worden gebruikt om te meten in hoeverre ze invloed hebben op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken in Nederland. De verschillende factoren bestaan uit verschillende onderdelen. Allereerst zal er gekeken worden in hoeverre achtergrondkenmerken invloed hebben op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken. Hieronder vallen opleiding, het arbeidsverleden van de vluchteling en kennis van de Nederlandse taal. Ten tweede zal de maatschappelijke positie van de vluchteling worden meegenomen en hieronder vallen de sociale contacten die vluchtelingen hebben in Nederland en de mate waarin mensen in Nederland open staan voor vluchtelingen. Ten derde zal de ondersteuningsinfrastructuur worden gemeten ten opzichte van de motivatie. Zowel betrokkenheid vanuit de overheid, vanuit de samenleving en vanuit de werkgever vallen hieronder. Als vierde en laatste factor zal worden meegenomen hoe lang een vluchteling heeft moeten wachten in een opvangcentrum omdat de inactiviteit op de arbeidsmarkt die hierbij komt kijken invloed zou kunnen hebben op de kennis en vaardigheden van de vluchteling die benodigd zijn voor een baan (Hainmueller, Hangartner & Lawrence, 2016). Omdat alle vier de factoren te maken hebben met het integratieproces van vluchtelingen worden ze samengevat en samen het integratieproces genoemd.
Dit kwantitatieve onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van een schriftelijke vragenlijst die is afgenomen bij 104 vluchtelingen met een verblijfsvergunning of -‐status in Nederland, ook wel internationale migranten genoemd. Door middel van het uitvoeren van statistische analyses zal worden getoetst in hoeverre de vier genoemde factoren invloed hebben op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 2.1 Globalisering
We leven in een, of zelfs hét, tijdperk van globalisering concluderen Ritzer en Dean (2015). Door de onderzoekers, een socioloog en een antropoloog, wordt globalisering gedefinieerd als een proces waarbij mensen, objecten en informatie steeds makkelijker bewegen over de wereld. Die mogelijkheid voor mensen zich steeds makkelijker te verplaatsen heeft onder andere gezorgd voor meer migratie.
Internationale migranten zijn mensen die in een land leven waarin zij niet zijn geboren maar waarmee zij wel belangrijke banden hebben opgedaan (UN, 2013). Over het algemeen wordt een combinatie van push en pull factoren gebruikt om migratie te verklaren. Onder push factoren valt de motivatie van migranten om hun eigen land te verlaten, bijvoorbeeld doordat problemen als werkloosheid of lage lonen het daar onmogelijk maakt voor mensen hun doelen te behalen, er oorlog is, er politieke problemen zijn of doordat er sprake is van een economische crisis. Pull factoren daarentegen bestaan uit de factoren die het aantrekkelijk maken voor migranten om naar een ander land te vertrekken doordat er in dat land bijvoorbeeld sprake is van een gunstig immigratiebeleid, er hogere lonen zijn en lagere werkloosheid of omdat mensen zich willen herenigen met hun familie in het gastland. Deze push en pull factoren zijn voor veel onderzoekers de manier om de verschillende redenen voor migratie te kunnen onderscheiden (Faist, 2012).
Voor internationale migranten geldt dat zij hun thuisland verlaten en vertrekken naar een land waarvan ze vaak de taal, de cultuur en de mensen niet kennen. Zodra zij aankomen in het gastland volgt dan ook een proces van opvang en integratie, het integratieproces. 2.2 Het (economische) integratieproces van vluchtelingen
Thuis zijn vluchtelingen vaak moeilijke omstandigheden ontvlucht (Hainmueller, Hangartner & Lawrence, 2016). Om in het land van bestemming te komen hebben veel van hen een gevaarlijke reis moeten maken en uiteindelijk krijgt een groot deel van de vluchtelingen te maken met weerstand en uitsluiting in het gastland. Het verzorgen van een succesvolle integratie van vluchtelingen kan helpen deze weerstand voor een deel te laten verdwijnen. Uit onderzoek van socioloog Korac (2003) is echter gebleken dat Nederlandse
vluchtelingen vaak worden gezien als beleidsobject en niet als essentieel onderdeel van het integratieproces. Vaak blijven ze daardoor op verschillende vlakken uitgesloten van de Nederlandse maatschappij, ook op de arbeidsmarkt.
Veel vluchtelingen kunnen het beroep dat zij uitoefenden in het land van herkomst niet voortzetten in Nederland. Niet omdat hun vaardigheden niet nodig zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar vanwege de vele structurele barrières die dit belemmeren (Korac, 2003). Als gevolg hiervan blijven veel vluchtelingen werkloos en afhankelijk van bijvoorbeeld een uitkering terwijl het hebben van een baan wordt gezien als factor die invloed heeft op veel verschillende zaken (Ager & Strang, 2008). Zo bevordert het hebben van een baan economische onafhankelijkheid, geeft het de mogelijkheid taalvaardigheid te ontwikkelen en vertrouwen te herwinnen. Het hebben van werk biedt vluchtelingen dus de mogelijkheid een toekomst op te bouwen in het gastland. Economische onafhankelijkheid vergemakkelijkt tevens de betrokkenheid bij de samenleving waardoor vluchtelingen die werk hebben zich makkelijker aanpassen aan het gastland dan degenen die geen werk hebben. Een belangrijk aspect van integratie is dus economische integratie, ook wel het succes van immigranten op de arbeidsmarkt (Phillimore & Goodson, 2006). Voor een goede economische integratie is het belangrijk te kijken naar het economisch potentieel van vluchtelingen en naar de verschillende vaardigheden die zij hebben.
Economische integratie van immigranten wordt veel bestudeerd door onderzoekers binnen verschillende disciplines en vaak wordt gevonden dat immigranten zich in een economisch benadeelde positie bevinden in de landen waar zij komen wonen (Vroome & Van Tubergen, 2010). Om de slechte economische positie van vluchtelingen te verklaren wordt veelal gebruik gemaakt van de human capital theorie en de social capital theorie. De human capital theorie gaat hierbij vooral over de achtergrond kenmerken van de vluchteling terwijl de social capital theorie gaat over de maatschappelijke positie van de vluchteling. 2.3 De human capital theorie en de achtergrondkenmerken van vluchtelingen
De human capital theorie wordt gebruikt als een verklaring voor de prestatie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt doordat individuele vaardigheden het succes bepalen (Chiswick & Miller, 2001). Vaardigheden kunnen worden verbeterd door middel van een investering en er wordt onderscheid gemaakt tussen vaardigheden van vluchtelingen die zij hebben geleerd voordat zij migreerden en vaardigheden die zij hebben geleerd in het land
waar zij zich na de migratie vestigden (Friedberg, 2000). Vroome en Van Tubergen (2010) onderscheidden in hun onderzoek drie vormen van human capital die van belang zijn voor de integratie van vluchtelingen.
De eerste vorm is educatie. Zowel de educatie van voor de migratie als de educatie van na de migratie vertegenwoordigen vaardigheden die economische integratie bevorderen. Toch is er vaak een groot verschil tussen de kwaliteit en verenigbaarheid tussen het onderwijs in landen waar migranten vandaan komen en onderwijs in Nederland (Friedberg, 2000). Tevens krijgen immigranten uit ontwikkelde landen een hogere beoordeling van hun buitenlandse opleiding dan immigranten uit ontwikkelingslanden omdat de kwaliteit van het onderwijs daar vaak lager is. Ook worden opleidingen die vluchtelingen in hun thuisland hebben genoten niet altijd erkend door Nederlandse werkgevers en instituties waardoor het moeilijk in te schatten is wat iemand kan en de kansen op werk voor vluchtelingen worden verkleind. Hoe meer de herkomst-‐ en bestemmingslanden met elkaar overeenkomen wat betreft economische ontwikkeling, industriële structuren en institutionele instellingen, hoe waarschijnlijker het is dat een opleiding gevolgd in het land van herkomst hoog wordt gewaardeerd op de arbeidsmarkt van het gastland volgens Friedberg (2000). Een effectieve manier voor immigranten om de vaardigheden die zij hebben opgedaan tijdens hun opleiding in het land van herkomst aan te passen aan het gastland kan zijn door een opleiding te volgen na aankomst. Het volgen van een opleiding in het gastland kan namelijk bijdragen aan de overdraagbaarheid van human capital.
De tweede vorm van human capital is de vaardigheid in het spreken van de taal van het gastland. Nederlands is niet een taal die veel wordt gesproken in andere landen en vluchtelingen moeten dus bij aankomst in Nederland een nieuwe taal leren (Vroome & Van Tubergen, 2010). Voor de meeste beroepen in Nederland is het van belang dat de mensen die het beroep uitvoeren Nederlands spreken. Wanneer een vluchteling dus Nederlands spreekt zal het succes op de Nederlandse arbeidsmarkt vergroot worden doordat er uit een groter aantal banen gekozen kan worden (Chiswick & Miller, 2001). Omgekeerd zorgt het hebben van werk in Nederland ervoor dat vluchtelingen interactie hebben met mensen uit het gastland waardoor ze de Nederlandse taal sneller en makkelijker leren (Phillimore &
De ervaring van een vluchteling op de arbeidsmarkt is een derde vorm van human capital die de economische integratie kan beïnvloeden. Vaardigheden die zijn opgedaan tijdens het werk worden vaak erkend door werkgevers en kunnen een positieve invloed hebben op werk in de toekomst (Chiswick & Miller, 2009). Een opmerking hierbij is echter wel dat het gaat om werkervaring die in Nederland is opgedaan en niet om werkervaring die in het land van herkomst is opgedaan. Ondanks dat vluchtelingen, ten opzichte van andere groepen migranten, vaak hoogopgeleid zijn is het moeilijk aan te tonen wat de vaardigheden zijn die ze hebben opgedaan tijdens hun werk in het land van herkomst (Ager & Strang, 2008). Dit komt doordat de arbeidsmarkt van het gastland vaak niet overeenkomt met de arbeidsmarkt van het land waar vluchtelingen vandaan komen. Werkgevers kunnen zich daardoor moeilijk voorstellen wat de werkervaring van vluchtelingen precies is en vluchtelingen zelf kunnen hun vaardigheden moeilijk aantonen.
Om de kans op werk in Nederland te vergroten is het volgens Chiswick en Miller (2009) dus goed om werkervaring op te doen in Nederland. Ook een opleiding is een goede manier om vaardigheden die zijn opgedaan in het land van herkomst aan te passen aan de benodigde vaardigheden op de arbeidsmarkt in het gastland (Friedberg, 2000). Naast een erkende opleiding en werkervaring speelt ook taal een belangrijke rol op de Nederlandse arbeidsmarkt (Chiswick & Miller, 2001). Naast human capital heeft de maatschappelijke positie van vluchtelingen in Nederland volgens Portes (2000) ook een grote invloed op hun economische integratie.
2.4 De social capital theorie en de maatschappelijke positie van vluchtelingen
Waar de human capital theorie gaat over individuele kenmerken gaat de social capital theorie over de sociale contacten die iemand heeft om via die contacten toegang te krijgen tot middelen die kunnen helpen in andere soorten kapitaal te voorzien (Portes, 2000). Een belangrijk kenmerk van kapitaal, of het nou financieel, fysiek, menselijk, sociaal of cultureel kapitaal is, is de convertibiliteit. Dat wil zeggen dat kapitaal kan worden omgewisseld voor iets van een bepaalde waarde, bijvoorbeeld inkomen, prestige, macht of gezondheid (Aguilera & Massey, 2003). Op die manier kan sociaal kapitaal zorgen voor een positief effect op economische uitkomsten.
Voor vluchtelingen kan sociaal kapitaal waardevol zijn om informatie te vergaren over de arbeidsmarkt van het gastland. Zo kunnen ze er achter komen hoe ze moeten
zoeken naar een baan, wat een goed salaris is en hoe ze zich moeten gedragen tegenover werkgevers vonden sociologen Aguilera en Massey (2003). Wanneer het gaat over de hoeveelheid sociaal kapitaal van iemand worden volgens De Graaf en Flap (1988) vaak drie veronderstellingen gedaan (Kanas, Van Tubergen & Lippe, 2009). De hoeveelheid sociaal kapitaal hangt volgens hen namelijk af van het aantal contacten dat iemand heeft, de bereidheid van anderen hulp aan te bieden en de middelen die beschikbaar zijn. Door de onderzoekers wordt dus verondersteld dat hoe meer contacten immigranten hebben, hoe meer anderen bereid zijn te helpen en hoe beter de middelen van anderen, hoe meer sociaal kapitaal immigranten hebben en hoe beter hun economische positie is. Vooral contact met mensen van het gastland is daarom belangrijk voor vluchtelingen omdat zij vaak hoger opgeleid zijn en vaker werk hebben waardoor ze ook beter geïnformeerde en meer invloedrijke contacten hebben (Kanas & Van Tubergen, 2009). Contacten met inwoners van het gastland kunnen op die manier helpen bij het vinden van een baan en helpen de kwaliteit van het werk te verbeteren.
Het leven van mensen is ingebed in de sociale netwerken die zij vormen (Lancee, 2010). Mensen investeren in relaties met anderen omdat ze verwachten dat het in de toekomst waarde kan opleveren en ze gebruiken volgens Lancee (2010) hun netwerk om hun doelen beter te kunnen bereiken. Het doel voor vluchtelingen is te integreren in het gastland. Echter is integratie een tweerichtingsproces dat alleen succesvol zal zijn voor migranten wanneer het gastland open staat voor culturele diversiteit (Phillimore & Goodson, 2006). Vluchtelingen moeten de basis waarden van het gastland accepteren en de inwoners van het gastland moeten bereid zijn nationale instellingen aan te passen aan de behoeften van alle groepen vluchtelingen. Dat zou betekenen dat vluchtelingen dezelfde toegang hebben tot huisvesting, gezondheidszorg, opleiding en werkgelegenheid als de inwoners van het gastland en dus dezelfde maatschappelijke positie hebben. Hiervoor is een zekere mate van betrokkenheid of ondersteuning noodzakelijk zowel vanuit het sociale netwerk of de samenleving, vanuit de overheid als vanuit werkgevers.
2.5 De ondersteuningsinfrastructuur
De Nederlandse samenleving, evenals andere westerse samenlevingen, staat sinds enkele decennia voor de uitdaging een plaats toe te kennen aan migranten en vluchtelingen met
culturele diversiteit is hiervoor ook een zekere mate van betrokkenheid nodig. Betrokkenheid is een kracht die het individu bindt aan bepaald gedrag dat relevant is voor het behalen van één of meer doelen (Meyer & Herscovitch, 2001). Het zorgt er dus voor dat mensen gestimuleerd worden een doel te behalen. Betrokkenheid is echter niet vanzelfsprekend ontdekte Hollands (2006). Vrijwillige betrokkenheid bij de belangen van anderen hebben mensen over het algemeen alleen voor familieleden en naasten of voor mensen met wie een bepaald belang wordt gedeeld. Deze selectieve betrokkenheid gaat op dat moment ten koste van de zorg aan anderen die buiten deze kringen van betrokkenheid vallen.
Binnen de sociale wetenschappen is er lange tijd een altruïsme – egoïsme debat gaande geweest (Hollands, 2006). Aan de ene kant zijn er theorieën die normen, waarden en emoties als belangrijkste basis voor betrokkenheid zien en aan de andere kant zijn er theorieën die ervan uitgaan dat iedere vorm van prosociaal gedrag uiteindelijk te herleiden is tot eigenbelang. Ondanks dat de laatste visie domineert, is er sinds de jaren 70 meer aandacht voor initiatieven die niet slechts uit eigenbelang worden uitgevoerd. Zo kan er naar aanleiding van langdurig onderzoek naar de relatie tussen empathie en hulpgedrag dat Hollands (2006) beschrijft gesteld worden dat mensen niet alleen anderen helpen om ongemakkelijke gevoelens zoals verdriet, schaamte of schuld die hen overvallen bij het zien van leed te vermijden of te voorkomen of om het gevoel van eigenwaarde en maatschappelijk aanzien te vergroten. Sterke empathische gevoelens alleen al zouden voldoende aanleiding kunnen zijn voor onbaatzuchtige inzet voor anderen, ongeacht de kosten en baten voor zichzelf. Volgens Bekkers (2002) kenmerkt de ‘hedendaagse vrijwilliger’ zich dan ook niet door een gebrek aan altruïstische motieven, maar door een combinatie van motieven waarbij plezier in het werk en het verbreden van levenservaring voorop staan. Hier lijken initiatieven voor vluchtelingen in Nederland dan ook uit voort te komen.
Betrokkenheid heeft veel verschillende dimensies en kan zich daardoor richten op verschillende doelen of objecten waar mensen toe betrokken zijn (Torka, 2003). Tevens zijn er verschillende partijen die betrokken kunnen zijn bij vluchtelingen en kenmerkt de betrokkenheid zich niet slechts door betrokkenheid vanuit de samenleving, maar bijvoorbeeld ook vanuit de werkgever of vanuit de overheid. De betrokkenheid van de overheid richt zich onder andere op de integratie van vluchtelingen in de Nederlandse
samenleving door bijvoorbeeld een opleiding aan te bieden, door mogelijkheden aan te bieden voor het leren van de taal of door het aanbieden van een inburgeringscursus (Vroome & Van Tubergen. 2010). De betrokkenheid van de samenleving richt zich onder andere op het welkom voelen van vluchtelingen in Nederland en door vrijwilligersorganisaties in werking te stellen die vluchtelingen helpen bij de integratie. De betrokkenheid van de werkgever komt tot uiting in het aanbieden van geschikt werk aan de vluchtelingen en het begeleiden van de vluchteling op de werkvloer (Miller & Lee, 2001).
Betrokkenheid vanuit de samenleving, de overheid en werkgevers kan er, volgens de definitie van betrokkenheid van Meyer en Herscovitch (2001), dus voor zorgen dat vluchtelingen gestimuleerd worden hun doelen te behalen. Een adequate ondersteuningsinfrastructuur vormt dan een instrument om het doel van vluchtelingen, bijvoorbeeld het vinden van een betaalde baan, te bereiken. Echter is het behalen van dat doel niet vanzelfsprekend. Voordat vluchtelingen kunnen werken hebben zij een verblijfsvergunning of –status nodig. Tot die tijd verblijven zij in een opvangcentrum waar hun leven min of meer ‘in de wacht’ wordt gezet.
2.6 Inactiviteit bij een ‘leven in de wacht’
Hainmueller, Hangartner en Lawrence (2016) deden een onderzoek naar de tijd die vluchtelingen wachten op hun asielverzoek en de invloed daarvan op hun daaropvolgende economische integratie. Gedurende de wachttijd bevinden vluchtelingen zich in een situatie waarin hun leven ‘in de wacht’ wordt gezet terwijl zij tegelijkertijd worden blootgesteld aan een dreiging dat hun asielverzoek wordt geweigerd. Er komt daardoor stress en zelfs depressie voor onder vluchtelingen. De periode waarin vluchtelingen wachten op goedkeuring van hun asielverzoek kan vaak lang duren. In die tijd zijn zij niet actief op de arbeidsmarkt en zijn zij geïsoleerd van de samenleving vonden Hainmueller et al. (2016). Dit kan dan ook een negatief effect hebben op het verwerven van zowel human capital als social capital doordat de mogelijkheden tot het leren van de taal, het volgen van een opleiding en het ontwikkelen van contacten met de mensen van het land worden beperkt.
Economen deden onderzoek naar de tijd die mensen niet actief zijn op de arbeidsmarkt. Onderzoek van Phelps (1972) wordt door Hainmueller, Hangartner en Lawrence (2016) nog steeds gebruikt en geeft weer dat in de tijd die mensen niet actief zijn
hebben onder andere daardoor moeite terug te keren op de arbeidsmarkt en komen in een negatieve cirkel terecht. Moeilijkheden bij het vinden van werk zorgt voor een hoog niveau van economische inactiviteit wat er vervolgens voor zorgt dat de kans te integreren in de arbeidsmarkt steeds kleiner wordt (Phillimore & Goodson, 2006). Ook het gedrag van mensen kan daardoor veranderen.
2.7 Doelen en de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken
Zonder een duidelijke uitweg hebben mensen het idee dat ze vastlopen waardoor ze minder initiatief gaan nemen en dat resulteert in frustratie en negatief gedrag (Phillimore & Goodson, 2006). Gedrag is het resultaat van drie factoren: vermogen, de situatie en motivatie (Diefendorff & Seaton, 2015). Bij het bepalen of er sprake is van motivatie is het daarom van belang dat de invloed van vermogen en de situatie niet wordt meegenomen. Iemand kan namelijk erg gemotiveerd zijn, maar bijvoorbeeld niet in staat zijn het doel te behalen door een gebrek aan vermogen of door een gebrek aan hulpmiddelen. Aan de andere kant kan iemand weinig motivatie hebben, maar toch iets doen omdat de situatie om actie vraagt of omdat hij of zij veel kennis en ervaring heeft en de taak makkelijk kan uitvoeren.
In veel onderzoeken naar motivatie wordt binnen de psychologie de focus gelegd op doelen om aan de hand van die doelen motivatie van mensen te bestuderen (Diefendorff & Seaton, 2015). Doelen begeleiden en organiseren bijna alle activiteiten van mensen (Locke & Latham, 1990). In vele theorieën over motivatie wordt weergegeven dat doelen hiërarchisch zijn opgesteld. Bovenaan de hiërarchie bevinden zich de superieure doelen die relatief ver in de toekomst liggen, relatief stabiel zijn en die gesteld zijn op basis van de persoonlijkheid, behoeften, motieven en waarden van mensen. Onderaan bevinden zich de actiedoelen die concreet gedrag van mensen weergeven op een bepaald moment. Deze doelen zijn vaak korte termijn doelen die op een dag uitgevoerd worden (Diefendorff & Seaton, 2015). Naarmate van boven naar beneden wordt bewogen is elke opeenvolgende laag van doelen meer concreet en op kortere termijn. Ieder subdoel kan worden gezien als een middel om het doel erboven in de hiërarchie te bereiken. Het vertrouwen van iemand om een doel te bereiken wordt beïnvloed door het gemak waarmee subdoelen die nodig zijn om een doel van hogere orde te bereiken kunnen worden uitgevoerd.
Deze theorie van doelen die ingebed zijn in een hiërarchie kan toegepast worden op de situatie van vluchtelingen in Nederland. Voor vluchtelingen in Nederland is het grootste doel te integreren in de Nederlandse samenleving. Dat doel zal bovenaan de hiërarchie staan. Zoals eerder besproken is economische integratie een belangrijk onderdeel van integratie in de Nederlandse samenleving en het hebben van een betaalde baan zal dan ook ergens onder het grote doel, maar bovenin in de hiërarchie gepositioneerd zijn (Phillimore & Goodson, 2006). Iedere stap naar beneden zorgt ervoor dat doelen bovenaan de hiërarchie kunnen worden bereikt. Korte termijn doelen voor vluchtelingen die gedurende de dag kunnen worden behaald en dus ergens onderaan de hiërarchie zijn gepositioneerd zijn bijvoorbeeld de voorbereidingen voor het kunnen uitvoeren van een bepaalde baan. Ze bestaan bijvoorbeeld uit het volgen van een opleiding, het leren van de Nederlandse taal of het opdoen van werkervaring door bijvoorbeeld een stage. Deze kleinere actiedoelen zorgen ervoor dat integratie van vluchtelingen in de arbeidsmarkt en in de Nederlandse samenleving bereikt kan worden.
Nauw verbonden met doelen is de expectancy theorie van Vroom (1964) die tegenwoordig nog steeds wordt gebruikt in onderzoek van Diefendorff en Seaton (2015). In deze theorie worden drie dynamische constructen beschreven: verwachting, valentie en instrumentaliteit. De verwachting is de waargenomen kans dat een inspanning zal leiden tot het behalen van een doel (Eerde & Thierry, 1996). Valentie is de wenselijkheid, de aantrekkelijkheid, het belang of de verwachte tevredenheid met de resultaten die volgen uit het behalen van een doel. Instrumentaliteit is de waarschijnlijkheid dat het bereiken van het doel leidt tot gewenste resultaten. De drie constructen beïnvloeden zowel de selectie van doelen als het nastreven van doelen. Wanneer mensen beslissen welke activiteit zij willen ondernemen beoordelen ze eerst de verwachting, valentie en instrumentaliteit van die mogelijke activiteit en deze drie componenten samen bepalen de uiteindelijke motivatie voor het behalen van een doel. Alle drie deze componenten dragen dus bij aan de motivatie van iemand voor een bepaalde taak en als één van de drie onderdelen nul is dan bestaat er geen motivatie.
De expectancy theorie kan goed worden toegepast op de situatie van vluchtelingen. Voor een vluchteling, die een tijd lang afhankelijk is geweest van de welwillendheid van het
hebben gekregen is dan dus ook het vinden van een baan. Bij het stellen van dat doel denken vluchtelingen, volgens de theorie van Vroom (1964), eerst na over de verwachting dat het doel, het vinden van werk, zal worden behaald. Ook wordt er gedacht over de wenselijkheid, aantrekkelijkheid en het belang van het hebben van werk en of het hebben van werk zal leiden tot gewenste resultaten, bijvoorbeeld het voorzien in de dagelijkse behoeften. Over het algemeen zullen door vluchtelingen de laatste twee componenten positief worden beoordeeld. Echter zal de verwachting van vluchtelingen dat zij daadwerkelijk een goede baan vinden niet altijd hoog zijn en dat zou invloed kunnen hebben op hun motivatie actief werk te zoeken (Mestheneos & Ioandini, 2002).
2.8 Interdisciplinariteit
Het integratieproces van vluchtelingen en de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken in Nederland heeft betrekking op vele verschillende aspecten en disciplines. Bij integratie staat het individu, de vluchteling die gaat integreren, centraal. Hij of zij is in Nederland gekomen en zal zich moeten aanpassen aan de Nederlandse samenleving. De Nederlandse samenleving is van groot belang voor de integratie van vluchtelingen omdat de mensen in de samenleving open moeten staan voor culturele diversiteit en een zekere zin van betrokkenheid gewenst is (Phillimore & Goodson, 2006; Hollands, 2006). Disciplines die hierop van toepassing zijn, zijn onder andere antropologie, sociologie en psychologie. Het integratieproces kan dus niet slechts door één enkele discipline worden verklaard omdat dat niet een voldoende verklaring zou zijn. Theorie uit de psychologie en theorie uit de sociologie is dan ook geïntegreerd om tot een gemeenschappelijke oplossing of een verklaring van het fenomeen integratie.
Arbeids-‐ en Organisatiepsychologen deden onder andere onderzoek naar de motivatie van mensen om te werken en hierin is ook economische theorie geïntegreerd omdat het probleem op het raakvlak ligt van deze disciplines. In de tijd die mensen niet actief zijn op de arbeidsmarkt verliezen zij een deel van de vaardigheden die zij nodig hebben in hun werk waardoor zij moeilijker aan een nieuwe baan komen en gefrustreerd raken (Hangartner en Lawrence, 2016; Phillimore & Goodson, 2006; Diefendorff & Seaton, 2015). Dit probleem ligt op het snijvlak van de economie en de psychologie en theorie vanuit deze twee disciplines wordt dan ook geïntegreerd om tot een oplossing te komen.
Hoofdstuk 3: Probleemstelling 3.1 Onderzoeksvraag en deelvragen
Hoewel economische integratie van vluchtelingen van belang is voor zowel de vluchteling als voor de Nederlandse samenleving is uit onderzoek gebleken dat immigranten zich in een economisch benadeelde positie bevinden in de landen waar zij komen wonen (Hainmueller, Hangartner & Lawrence, 2016). Door de Sociaal-‐Economische Raad (2016) worden hiervoor vier factoren genoemd die in dit onderzoek als uitgangspunt worden genomen, namelijk achtergrondkenmerken van vluchtelingen, de maatschappelijke positie van vluchtelingen in Nederland, de ondersteuningsinfrastructuur in Nederland en de tijd die vluchtelingen in een opvangcentrum wachten op hun verblijfsvergunning. Ook naar aanleiding van het theoretisch kader kan gesteld worden dat deze factoren effect hebben op integratie in de Nederlandse arbeidsmarkt. Echter is de vraag welk effect deze factoren, die behoren tot het integratieproces, hebben op de motivatie van vluchtelingen om actief werk te zoeken. Er wordt in dit onderzoek daarom getracht een antwoord te geven op de hoofdvraag:
In hoeverre heeft het integratieproces van vluchtelingen in Nederland invloed op hun motivatie actief werk te zoeken?
Het integratieproces zoals die in dit onderzoek wordt gebruikt bestaat uit de vier genoemde factoren. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is er per factor een deelvraag opgesteld met bijbehorende hypotheses. Omdat de drie verschillende onderdelen die onder human capital vallen erg uit elkaar liggen wat betreft inhoud wordt er voor deelvraag 1 geen overkoepelende hypothese gebruikt. Die deelvraag zal aan de hand van de drie hypotheses worden beantwoord. Voor de overige deelvragen bestaat wel een overkoepelende hypothese om de totale invloed te meten.
Deelvraag 1: In hoeverre heeft human capital van vluchtelingen invloed op hun motivatie actief werk te zoeken?
Individuele vaardigheden bepalen het succes op de arbeidsmarkt (Chiswick & Miller, 2001). Vormen van human capital die van belang zijn voor integratie van vluchtelingen in de
van de expectancy theorie van Vroome (1964) kan worden gesteld dat de motivatie het hoogst is wanneer vluchtelingen kans hebben op een opleiding die aansluit bij een baan, wanneer zij kennis hebben van de Nederlandse taal en wanneer zij de kans krijgen werkervaring op te doen in Nederland. De verwachting dat zij een baan zullen vinden is in dat geval het grootst en ook de valentie en instrumentaliteit zullen positief worden beoordeeld door vluchtelingen. Dit leidt tot de volgende hypothesen:
• H1a = Er is een positief verschil in de motivatie actief werk te zoeken tussen
vluchtelingen die wel een opleiding hebben gevolgd in Nederland en vluchtelingen die geen opleiding hebben gevolgd in Nederland.
• H1b = Er is een positief verschil in de motivatie actief werk te zoeken tussen
vluchtelingen die wel Nederlands spreken en vluchtelingen die geen Nederlands spreken.
• H1c = Er is een positief verschil in de motivatie actief werk te zoeken tussen
vluchtelingen die wel werkervaring hebben in Nederland en vluchtelingen die nog geen werkervaring hebben in Nederland.
Deelvraag 2: In hoeverre heeft social capital van vluchtelingen in Nederland invloed op hun motivatie actief werk te zoeken?
Via sociale contacten krijgen vluchtelingen toegang tot middelen die kunnen helpen om in andere soorten kapitaal te voorzien (Portes, 2000). Op die manier heeft sociaal kapitaal een positief effect op economische uitkomsten. Echter zal het integratieproces met name succesvol zijn wanneer het gastland ook open staat voor culturele diversiteit (Phillimore & Goodson, 2006). Wanneer vluchtelingen sociale contacten hebben in Nederland en ook dezelfde toegang hebben tot middelen wordt er aan de hand van de expectancy theorie verwacht dat vluchtelingen meer motivatie hebben werk te zoeken doordat de verwachting dat zij met behulp van die middelen en contacten een baan zullen vinden positief wordt beoordeeld. Dit leidt tot de volgende hypothesen:
• H2 = De maatschappelijke positie van vluchtelingen in Nederland heeft een positief
effect op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
• H2a = Sociale contacten van vluchtelingen in Nederland hebben een positief effect op
• H2b = Openheid van Nederlanders voor integratie van vluchtelingen in Nederland
heeft een positief effect op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
Deelvraag 3: In hoeverre heeft de ondersteuningsinfrastructuur in Nederland invloed op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken?
Betrokkenheid is een stabiele en verbindende kracht die richting geeft aan het gedrag van mensen (Meyer & Herscovitch, 2001). Wanneer vluchtelingen het idee hebben dat zij mogelijkheden en steun krijgen aangeboden vanuit de overheid, naar aanleiding van initiatieven vanuit de samenleving en door werkgevers wordt er verwacht dat zij worden gemotiveerd actief werk te zoeken. De verwachting van vluchtelingen dat zij door die betrokkenheid werk zullen vinden wordt verhoogd waardoor ook hun motivatie om het doel te bereiken groter wordt. Dit leidt tot de volgende hypothesen:
• H3 = De ondersteuningsinfrastructuur in Nederland heeft een positief effect op de
motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
• H3a = Betrokkenheid vanuit de Nederlandse overheid heeft een positief effect op de
motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
• H3b = Betrokkenheid vanuit de Nederlandse samenleving heeft een positief effect op
de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
• H3c = Betrokkenheid bij het bieden van passend werk door werkgevers heeft een
positief effect op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken.
Deelvraag 4: In hoeverre heeft de tijd die vluchtelingen wachten op een verblijfsvergunning in een opvangcentrum in Nederland invloed op hun motivatie actief werk te zoeken?
In de vaak lange tijd die vluchtelingen wachten op een verblijfsvergunning zijn zij meestal economisch inactief. Doordat vaardigheden niet worden gebruikt in die tijd zullen vluchtelingen veel moeite hebben terug te keren op de arbeidsmarkt (Hainmueller, Hangartner en Lawrence, 2016). Vluchtelingen zullen in een negatieve spiraal terechtkomen waardoor zij meer kans hebben op stress of zelfs een depressie. De verwachting is dan ook dat de wachttijd in een opvanglocatie een negatief effect heeft op de motivatie van vluchtelingen actief werk te zoeken. Dit leidt tot de volgende hypothese:
• H4 = Er is een negatief verschil in de motivatie actief werk te zoeken tussen groepen
vluchtelingen met een verschillende wachttijd voor een verblijfsvergunning of status in een opvangcentrum.
3.2 Maatschappelijke relevantie
Alle vluchtelingen die naar Nederland komen zullen uiteindelijk moeten integreren in de Nederlandse samenleving zodra zij een verblijfsvergunning of –status hebben gekregen. Daarbij hoort ook integreren in de arbeidsmarkt. Succesvolle hervestiging van vluchtelingen is echter voor een groot deel afhankelijk van programma’s of initiatieven die hen in staat stellen een plaats te vinden in de nieuwe samenleving, bijvoorbeeld door hun vaardigheden en kwalificaties om te zetten naar richtlijnen van het gastland zodat ze die ook in de nieuwe situatie kunnen gebruiken (Duke, Sales & Gregory, 1999).
De Sociaal-‐Economische Raad noemt in de signalering “Nieuwe wegen naar een meer succesvolle arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen” vier belangrijke factoren die ervoor zorgen dat integratie van vluchtelingen in Nederland moeizaam gaat, maar de motivatie van vluchtelingen zelf wordt hierin niet geanalyseerd. Omdat vluchtelingen naar Nederland blijven komen is het van belang dat initiatieven vanuit de samenleving, de overheid en vanuit de werkgever op de vluchteling zijn afgestemd. De vluchteling moet zelf de verwachting hebben dat hij of zij kan integreren in de arbeidsmarkt en moet daar ook het belang van inzien om gemotiveerd te zijn actief werk te zoeken. Zonder die motivatie zal de maatschappelijke positie van vluchtelingen achterblijven en daarom is het nuttig hierover informatie te verzamelen zodat initiatieven in de toekomst kunnen worden aangescherpt. 3.3 Wetenschappelijke relevantie
Er is veel onderzoek gedaan naar integratie van vluchtelingen in Nederland en op de arbeidsmarkt (Hainmueller, Hangartner & Lawrence, 2016; Phillimore & Goodson, 2006; Vroome & Van Tubergen, 2010). Ook naar zaken die integratie in de arbeidsmarkt moeilijk maken is veel onderzoek gedaan. In de literatuur worden veel factoren genoemd die voor een goede integratie van vluchtelingen in Nederland zorgen. Zo kan human capital prestatie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt verklaren (Chiswick & Miller, 2001), kan social capital helpen in andere soorten kapitaal te voorzien (Portes, 2000) en zorgt betrokkenheid ervoor dat mensen worden gestimuleerd hun doelen te behalen (Meyer en Herscovitch, 2001). Echter zijn al deze factoren los van elkaar onderzocht door verschillende onderzoekers, in