• No results found

Het effect van humor, waargenomen dreiging en status op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van humor, waargenomen dreiging en status op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Humor, Waargenomen Dreiging en Status op Attitudes ten opzichte van Syrische Vluchtelingen

Noortje den Herder

Studentnummer: 10529837 Begeleider: A. Feddes Universiteit van Amsterdam Bachelorthese Sociale Psychologie Aantal woorden: 4893

(2)

Abstract

In het huidige onderzoek wordt gekeken naar het modererende effect van status op de mediërende rol van dreiging bij de invloed van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Hiertoe werden 157 deelnemers verdeeld over een lichte humor, donkere humor en neutrale conditie. Afhankelijk van hun conditie kregen zij één video te zien waarna zij vragenlijsten hebben ingevuld die dreiging, status en attitude meten. Dreiging werd onderverdeeld in symbolische dreiging, realistische dreiging en intergroup anxiety. Uit de resultaten bleek geen effect van humor op attitude. Dreiging was geen mediator bij de invloed van humor op attitude en status modereerde dreiging niet. Alle drie de vormen van dreiging, opleidingsniveau en politieke voorkeur bleken voorspellers voor attitude.

(3)

Inleiding

Nederland telde begin 2015 82.494 vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees, 2015). De attitudes ten opzichte van deze vluchtelingen lijken zeer uiteen te lopen onder de Nederlandse bevolking. Een attitude is een innerlijke houding, manier waarop iemand zaken en/of gebeurtenissen beschouwt en er op reageert (Weijnen & Ficq-Weijnen, 2007). Een recent voorbeeld van een attitude is een groep personen die een

asielzoekerscentrum in Woerden bestormde en bekogelde met eieren en vuurwerk (Engelbart, 2015). Anderzijds hebben studenten een actie opgezet om welkomstpakketten in te zamelen, waarmee zij door heel het land meer dan 21.000 pakketten hebben ingezameld (Amsterdam Verwelkomt, 2015). Dit zijn beiden vormen van gedrag en geen attitudes, echter is attitude een voorspeller voor gedrag aangezien een attitude ook de manier is waarop men op gebeurtenissen reageert.

Ook in andere landen blijkt dat de attitudes ten opzichte van vluchtelingen verdeeld zijn. Het Franse weekblad Charlie Hebdo plaatste onlangs een cartoon waarin een grap werd gemaakt over een verdronken vluchteling, deze cartoon kreeg vele negatieve reacties

(Scheele, 2016). Wat de één als humoristisch ervaart, ziet de ander dus niet perse ook zo. Dit verschil in of iets als humoristisch wordt gezien zou kunnen liggen in de verschillende

attitudes ten opzichte van het onderwerp van de grap. De vraag is of dit effect ook omgekeerd bestaat. In het huidige onderzoek zal daarom gekeken worden of humor een effect heeft op de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen1. Als dit het geval is zou van deze kennis gebruik gemaakt kunnen worden in het verkleinen van de onderlinge verschillen tussen de mensen met een positieve en negatieve attitude, wat het vinden van een oplossing kan vergemakkelijken.

1In het huidige onderzoek zal ‘attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen’

regelmatig worden afgekort tot ‘attitudes’ echter zal het in alle gevallen gaan over de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen, tenzij dit anders vermeld wordt.

(4)

Voorgaand onderzoek (Yovetich, Dale, & Hudak, 1990) laat zien dat humor voor een verminderd gevoel van dreiging zorgt. Het huidige onderzoek richt zich daarom op de vraag of dreiging een mediërende rol speelt bij de invloed van humor op attitudes. Mogelijk zorgt dit verminderde gevoel van dreiging voor een positievere attitude. Verder is het hierbij interessant om te onderzoeken of vluchtelingen een bepaalde vorm van dreiging oproepen of dreiging in het algemeen, hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen symbolische dreiging, realistische dreiging en intergroup anxiety. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat als het verschil in ervaren status toeneemt tussen groepen, het gevoel van dreiging onderling ook toeneemt (Stephan et al, 2002). In het huidige onderzoek zal daarom worden gekeken naar het modererende effect van status op de mediërende rol van dreiging bij de invloed van humor op attitudes. Er zal nu eerst gekeken worden naar de huidige kennis over attitudes, naar de relatie tussen humor en attitudes, naar de relatie tussen humor en dreiging en naar de relatie tussen statusverschil en dreiging.

Figuur 1. De modererende rol van statusverschil op de mediërende rol van dreiging bij de invloed van humor op attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen.

(5)

De Relatie tussen Humor en Attitudes

Naar de invloed van humor is al veel onderzoek gedaan, zo is er onderzoek gedaan naar de invloed van humor op agressiecontrole en op wenselijkheid. (Baron, 1978; Bressler, & Balshine, 2006). Deze onderzoeken waren niet in het veld van intergroepsattituden. De invloed van humor op attitudes is dus een nieuw onderzoeksgebied in dit veld. Allereerst kan de vraag worden gesteld wat humor is. Humor kent binnen de literatuur geen eenduidige definitie, verschillende onderzoekers houden verschillende definities aan (Thorson & Powell, 1993; Francis, 1994). Attitudes worden vaak beschouwd vanuit het tripartite model (voor een overzicht zie Breckler, 1984), volgens dit model bestaat een attitude uit affect, gedrag en cognitie. Uit onderzoek van Burmeister en Carels (2015) is gebleken dat de attitude die een persoon heeft met betrekking tot een onderwerp samenhangt met hoe grappig iemand een spotprent over dit onderwerp vindt. In het huidige onderzoek zal gekeken worden of dit effect omgekeerd bestaat.

In de literatuur zijn tegenstrijdige effecten te vinden van humor op affect. Affect is de emotionele respons, eerste reactie of sympathische activiteit in de zenuwen (Becker, 1984). Geisler en Weber (2010) vonden dat humor leidt tot meer positief affect, maar negatief affect niet vermindert. Echter uit onderzoek van Strick, Holland, van Baaren en van Knippenberg (2009) kwam naar voren dat humor negatief affect wel vermindert. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevindingen kan zijn dat er verschillende soorten humor bestaan, welke mogelijk verschillende effecten hebben. Samson en Gross (2012) maken een

onderscheid tussen lichte en donkere humor. Lichte humor is goedaardig, welwillend en niet vijandig. Donkere humor is kwaadwillend, agressief en minachtend.

Zoals dus in bovenstaande onderzoeken is aangetoond heeft humor invloed op affect. Omdat humor van invloed is op affect en affect onderdeel is van attitudes, valt te verwachten dat humor ook attitudes kan beïnvloeden. Het huidige onderzoek richt zich dus op de vraag

(6)

wat de invloed is van humor op attitudes. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen lichte en donkere humor. Verwacht wordt dat lichte humor een positiever effect zal hebben dan

donkere humor. Ander onderzoek wat naar humor laat zien dat humor een methode is om een gevoel van dreiging te verminderen of onder controle te houden (Yovetich, Dale, & Hudak, 1990), in de volgende paragraaf zal daarom de rol van dreiging besproken worden bij de invloed van humor op attitudes.

De Relatie tussen Humor, Dreiging en Attitudes

De intergroup threat theory (Stephan, Ybarra & Morrison, t.b.p.) maakt onderscheid tussen drie soorten dreiging; symbolische dreiging, realistische dreiging en intergroup anxiety. Symbolische dreiging is de bedreiging van de religie, waarden, overtuigingen, ideologie, filosofie, moraliteit en het wereldbeeld van een groep. Realistische dreiging is de bedreiging van de macht, middelen en algemene welvaart van een groep. Intergroup anxiety is de verwachting dat intergroepscontact negatieve uitkomsten zal hebben. Er is veel

onderzoek gedaan naar de invloed van dreiging op attitudes. Zo laten Riek, Mania, en Gaertner (2006) doormiddel van een meta analyse zien dat dreiging tussen groepen een voorspeller is voor negatieve attitudes ten opzichte van de outgroup. De outgroup is de groep personen waar een individu zelf niet toe behoort. In dit onderzoek zijn vluchtelingen dus een outgroup vanuit het oogpunt van een Nederlander.

Veel wetenschappers hebben het idee geopperd dat humor een gevoel van dreiging kan verminderen (voor overzicht zie Martin, Kuiper, Olinger, & Dance, 1993). Yovetich, Dale en Hudak (1990) toonden aan dat humor van invloed is op het verminderen van dreiging. Zij vertelden deelnemers dat zij een schok zouden krijgen van een apparaat waaraan de

deelnemers verbonden waren. In de periode naar de schok toe kregen de deelnemers wel of geen humoristische stimulus te zien. De deelnemers die een humoristische stimulus hadden

(7)

gezien rapporteerden minder waargenomen dreiging en vertoonden fysiek ook minder

kenmerken hiervan. Bovenstaand onderzoek bevestigd dus het idee dat humor een gevoel van dreiging kan verminderen.

Dreiging is een voorspeller voor negatieve attitudes ten opzichte van de outgroup (Riek, Mania, & Gaertner, 2006). In Nederland bestaat een gevoel van dreiging door Syrische vluchtelingen, zoals al in de politiek wordt uitgesproken (Quekel, 2015). Zoals het onderzoek van Yovetich, Dale en Hudak (1990) laat zien zorgt humor voor een verminderd gevoel van dreiging. Het huidige onderzoek richt zich dus op de mediërende rol van dreiging bij de invloed van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Hierbij zal

onderzocht worden of Syrische vluchtelingen dreiging in het algemeen, of specifiek één van de drie soorten dreiging oproepen. In de volgende paragraaf zal de variabele ‘status’ worden besproken, welke van invloed is op waargenomen dreiging.

De Relatie tussen Status en Dreiging

Zoals in de vorige paragraaf al wordt vernoemd, wordt er in de politiek over gesproken dat vluchtelingen een dreiging vormen (Quekel, 2015). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat als verschil in ervaren status toeneemt tussen groepen, het gevoel van dreiging onderling ook toeneemt (Stephan et al, 2002). De status die een Nederlander aan zichzelf toekent en aan een Syrische vluchteling is dus van invloed op de mate waarin de Nederlander zich bedreigt voelt door deze vluchteling. De invloed van status op dreiging is in het

onderzoeksgebied van intergroepsattituden verder nog niet onderzocht.

In het huidige onderzoek zal daarom worden gekeken naar het modererende effect van status op de mediërende rol van dreiging bij de invloed van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Verwacht wordt dat als het statusverschil toeneemt het gevoel van dreiging ook toeneemt en het effect van humor op dreiging hierdoor zal verzwakken.

(8)

Het huidige onderzoek

Het doel van het huidige onderzoek is het testen van vier hypothesen. Hypothese 1: Humor is van invloed op de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Hypothese 2: Lichte humor heeft een positievere invloed op attitudes dan donkere humor. Hypothese 3: Dreiging medieert de invloed van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Meer humor hangt dus samen met een lager gevoel van dreiging en een positievere attitude. Hypothese 4: Als waargenomen statusverschil toeneemt zal het gevoel van dreiging ook toenemen en zal het effect van humor op dreiging verzwakken.

Pilot Studie Deelnemers

Aan de pilot studie deden 60 deelnemers mee (36 vrouwen en 24 mannen)

verschillend in leeftijd van 18 tot 64 jaar (M=29.1 jaar, SD=12.0 jaar). De deelnemers zijn geworven via sociale media en de persoonlijke kringen van de onderzoekers. Zij vulden de vragenlijst in in het programma Qualtrics. Deelnemers kregen geen vergoeding voor deelname aan het onderzoek.

Design en Procedure

Allereerst werd het geslacht van de deelnemers, de leeftijd en het hoogst genoten opleidingsniveau gevraagd. Vervolgens kreeg iedere deelnemer negen video’s (drie lichte humor, drie donkere humor, drie neutraal) van ieder tien seconden te zien. Per video werd gevraagd deze te beoordelen op 5 aspecten.

Materialen

De video’s zijn op Youtube gevonden en ingekort tot een lengte van 10 seconden. In de lichte humor conditie bevatten de video’s: een baby die hard moet lachen om scheurend papier (lichte humor video 1), een kat die in een bad valt(lichte humor video 2) en een baby

(9)

die moet lachen als iemand ‘ba’ roept (lichte humor video 3). De donkere humor video’s bevatten een compilatie van turnsters die vallen (donkere humor video 1), een man die per ongeluk door een glazen deur loopt (donkere humor video 2) en een rolstoel die een roltrap op rijdt en valt (donkere humor video 3). De neutrale video’s zijn een video van een

natuurkundig elektriciteitsoverzicht met korte uitleg (neutrale video 1), een google plus uitleg (neutrale video 2) en een stilstaand laserlampje gericht op een muur (neutrale video 3). Na het zien van iedere video werd de deelnemer gevraagd of ze de video grappig, complex en

interessant vonden, ieder op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens). Verder werd gevraagd hoe licht ze de humor in de video vonden op een 5-punt Likert-schaal van 1 (licht) tot 5 (donker). Ten slotte werd gevraagd hoe agressief ze de video vonden op een 5-punt Likert-schaal van 1 (helemaal niet agressief) tot 5 (heel

agressief). Resultaten

Een paired-samples t-test werd gebruikt om de grappigste lichte2 en donkere3 humor video te vergelijken op grappigheid4. De video’s verschilden significant in grappigheid t(60)= 6.59, p<.001. De lichte humor video was grappiger dan de donkere humor video. Vervolgens werden de lichte5 en donkere6 humor video’s vergeleken wiens gemiddelden het dichtst bij elkaar lagen op grappigheid. Deze bleken ook significant te verschillen in grappigheid, de lichte humor video was grappiger t(60)=-5.28, p<.001. Alle lichte en donkere humor video’s verschilden significant op grappigheid. Uiteindelijk is er voor de lichte en donkere humor conditie gekozen om de grappigste7 van de video’s uit de pilot studie mee te nemen in het onderzoek, omdat het effect van humor onderzocht zal worden. Een paired-samples t-test

2 Lichte humor video 1 3 Donkere humor video 2

4 De gemiddeldes en standaard deviaties van alle stimuli zijn te vinden in tabel 1 5 Lichte humor video 2

6 Donkere humor video 2

(10)

werd gebruikt om de twee gekozen video’s te vergelijken op de andere aspecten. Hieruit kwam een significant verschil naar voren in de mate van complexiteit, de lichte humor video was minder complex dan de donkere humor video t(60)= -2.17, p=.034. Verder was er een significant verschil in hoe interessant de video is, de lichte humor video was interessanter t(60)=4.84, p<.001. Er kwam een significant verschil naar voren in hoe licht of donker men de video vond, de lichte humor video was lichter dan de donkere humor video t(59)=-16.16, p<.001, dit laat zien dat er onderscheidt kan worden gemaakt tussen de condities. Tot slot verschillen de video’s significant in agressiviteit, de donkere humor video was het meest agressief t(60)=-8.17, p<.001. Als neutrale stimulus is gekozen voor neutrale video 2, deze komt qua complexiteit het meest overeen met de humoristische video’s. Deze neutrale video verschilt significant in grappigheid van de lichte humor video t(60)=19.35, p<.001. De lichte humor video is grappiger. De donkere humor video is grappiger dan de neutrale t(60)=-1.102, p<.001. Humor is dus succesvol gemanipuleerd, de humoristische video’s zijn grappiger dan een neutrale video. Er moet bij het interpreteren van de resultaten van de hoofdstudie

rekening mee worden gehouden dat de humor video’s niet even grappig zijn. Dit kan een alternatieve verklaring zijn mocht er een significant verschil worden gevonden van het effect van lichte en donkere humor op attitudes. Een mogelijk discussiepunt bij het uitvoeren van de pilot studie zit in het feit dat alle deelnemers alle negen video’s te zien kregen. Hierdoor konden de deelnemers de negen video’s met elkaar vergelijken op grappigheid, wat de beoordeling van de individuele video’s kan beïnvloeden.

(11)

Tabel 1

Gemiddelde scores en standaard deviaties van de Pilot studie stimuli per item. Video Item Grappig M (SD) Complex M (SD) Interessant M (SD) Duisterheid M (SD) Agressie M (SD) Licht 1 4.08 (0.71)a 1.75(0.79)ab 3.20 (0.89)a 1.40 (0.67)a 1.43(0.85)a Licht 2 3.84 (0.95)a 1.87 (0.74)ac 2.97 (1.03)ab 2.43 (1.20)b 1.87(0.79)bef Licht 3 3.90 (1.00)a 1.57 (0.76)b 2.87 (0.97)bc 1.46 (0.83)a 1.39 (0.74)a Donker 1 2.28 (0.97)b 1.90 (0.83)a 2.56 (1.03)cd 3.59 (1.01)c 2.51 (0.92)bc Donker 2 2.92 (1.17)c 2.03 (0.88)cd 2.38 (1.02)d 3.61 (0.92)c 2.54(0.96)cde Donker 3 2.13 (1.26)b 2.16 (0.92)d 2.57 (1.06)d 4.41 (0.94)d 2.69 (1.09)d Neutraal 1 1.16 (0.45)d 3.21 (1.21)e 1.93 (1.03)e 2.98 (0.59)e 1.85 (0.96)f Neutraal 2 1.44 (0.81)e 1.85 (0.98)ac 1.85 (1.02)e 2.88 (0.56)e 1.69 (0.92)f Neutraal 3 1.48 (0.89)e 2.69 (1.36)f 1.82 (1.02)e 2.88 (0.64)e 0.85 (1.00)f

Notitie. Items in een kolom met een gelijke letter als superscript verschillen niet significant van elkaar. De items met verschillende letters als superscript verschillen significant van elkaar met p<. 05.

Hoofdstudie Deelnemers

De deelnemers aan dit onderzoek worden geworven via sociale media en de

persoonlijke kringen van de onderzoekers. Aan dit onderzoek doen 157 deelnemers mee, 97 vrouwen en 49 mannen met een gemiddelde leeftijd van 26.5 jaar oud (SD=11.8,

(12)

range=18-81). Inclusiecriterium is dat deelnemers 18 jaar of ouder zijn, alle deelnemers voldeden hier aan. Bij 11 deelnemers was er sprake van ontbrekende data. De data die zij wel hebben geleverd zal worden meegenomen in het onderzoek. Deelnemers krijgen geen vergoeding voor deelname aan het onderzoek.

Procedure en Design

Dit experimentele onderzoek heeft als methode van data verzameling het gebruik van een survey. De deelnemers worden door het programma Qualtrics willekeurig verdeeld over drie condities. 51 deelnemers in de lichte humor conditie, 57 deelnemers in de donkere humor conditie en 49 deelnemers in de controle conditie. Dit is een between subjects design. Het onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek Psychologie van de Universiteit van Amsterdam en is te vinden onder nummer 2016-SP-6709.

Materiaal

De deelnemers kregen afhankelijk van de conditie waar zij in zaten de video te zien die aan de hand van de pilot studie is geselecteerd. Na het kijken van de video werd

deelnemers gevraagd of zij het eens zijn met de stelling dat zij de video grappig vonden op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5(helemaal mee eens), dit als extra manipulatiecheck. Hoe hoger de score op deze vraag, des te grappiger zij de video vonden. Hierna vullen zij een vragenlijst in. Deze vragenlijst bestond uit meerdere onderdelen, in deze these ligt de focus echter alleen op humor, dreiging, status en attitudes. Voor de gehele

vragenlijst zie de appendix. Symbolische dreiging

Item 8 tot en met 108 meten symbolische dreiging (De Jong, 2010) op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5(helemaal mee eens). Hoe hoger de score op

8 Deze getallen komen overeen met de nummering van de items die terug te vinden zijn

(13)

deze items, des te meer symbolische dreiging de deelnemer ervaart van Syrische vluchtelingen. Een voorbeelditem is: “Het is beter voor de samenleving als Syrische

vluchtelingen zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur.” Deze schaal heeft een Cronbach’s alpha van .67.

Realistische dreiging

Item 11 en 12 meten realistische dreiging (De Jong, 2010) op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5(helemaal mee eens). Hoe hoger de score op deze items, des te meer realistische dreiging de deelnemer ervaart van Syrische vluchtelingen. Een voorbeelditem is: “In de toekomst vormt het grote aantal Syrische vluchtelingen een

bedreiging voor de Nederlandse veiligheid.” Deze schaal heeft een Cronbach’s alpha van .63. Intergroup anxiety

Item 13 tot en met 16 meten intergroup anxiety (Britt, Boniecki, Vescio, Biernat, & Brown, 1996) op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5(helemaal mee eens). Hoe hoger de score op deze items, des te hoger het gevoel van intergroup anxiety (item 9 zal bij de analyse worden gehercodeerd). Een voorbeelditem is: “Ik zou me enigszins angstig voelen als ik de enige autochtone Nederlander was in een kamer vol met Syrische vluchtelingen.” De originele schaal waaruit deze vier items zijn gehaald bestond uit 11 items en heeft een Cronbach’s alpha van .87. Deze items hebben als schaal een Cronbach’s alpha van .50.

Status

Item 17 en 18 meten de ervaren status van zowel de deelnemer zelf als de gemiddelde Syrische vluchteling (Goodman, et al., 2001) op een 5-punt Likert-schaal van 1(zeer laag) tot 5(zeer hoog). Hoe hoger de score des te hoger de ervaren status van de groep waarop de vraag betrekking heeft. Een voorbeelditem is: “Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest

(14)

respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of respecteert. Denk nu aan Syrische vluchtelingen. Waar zou je de doorsnee Syrische vluchtelingen plaatsen op deze ladder?”

Attitude Syrische vluchteling

Item 29 tot en met 35 meten de attitude ten opzichte van Syrische vluchtelingen (Tougas, Sablonnière, Lagace, & Kocum, 2003) op een 5-punt Likert-schaal van 1(helemaal niet mee eens) tot 5(helemaal mee eens). Hoe hoger de score op deze items, des te negatiever de attitude (item 12 zal bij de analyse gehercodeerd worden). Een voorbeelditem is: “Ik zou een petitie ondertekenen die de terugkeer van criminele Syrische vluchtelingen naar hun oorspronkelijke land eist.” Deze schaal heeft een Cronbach’s alpha van .84.

Demografische gegevens

Er werden nog enkele demografische gegevens gevraagd zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en geboorteland van de deelnemer en van diens beide ouders. Tot slot werd naar de politieke voorkeur van de deelnemer gevraagd.

Resultaten Manipulatiecheck

Allereerst werd een manipulatiecheck gedaan om te controleren of humor succesvol is gemanipuleerd is. Met behulp van een one-way independent ANOVA werd gekeken of er een verschil is tussen de condities op grappigheid. De reden waarom dit werd gedaan is dat er één continue uitkomstvariabele is, grappigheid, met een categorische predictor variabele met verschillende deelnemers in de drie condities. Eerst werden de assumpties voor het doen van een one-way independent ANOVA gecontroleerd. Aan deze assumpties werd niet voldaan9.

9 De Kolmogorov-Smirnov test laat zien dat de gegevens van de afhankelijke variabele

grappigheid niet normaal verdeeld zijn in zowel de lichte humor conditie (D(51) = 0.337, p< .001), de donkere humor conditie (D(57) = .257, p< .001) als de neutrale conditie (D(49) =

(15)

Omdat er niet aan de assumptie van homogene varianties is voldaan werd naar de Welch test gekeken om te bepalen of er een effect is van conditie op grappigheid. Deze laat een

significant effect van conditie op grappigheid zien (Welch’s F(2, 99.92) = 126.64, p<.001). Dit betekent dat er een onderling verschil is in hoe grappig de video’s zijn ervaren tussen de condities. Om te kijken tussen welke condities dit verschil bestaat werd de Tukey-HSD test gebruikt. Deze post hoc vergelijking laat zien dat de grappigheid van de video10 in de lichte humor conditie significant hoger was dan de video in de donkere humor conditie. Verder was de video in de donkere humor conditie significant grappiger dan de video in de neutrale conditie. De manipulatie heeft dus effect gehad, de humor condities waren significant grappiger dan de controle conditie. De lichte en donkere humor conditie verschillen ook in grappigheid, wat overeenkomt met de resultaten uit de pilot studie.

Hoofdanalyse

Om hypothese 1 te testen, dat humor van invloed is op de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen werd met behulp van een one-way independent ANCOVA gekeken of er een verschil is tussen de condities. Er werd gebruikt gemaakt van een ANCOVA omdat als covariaten opleidingsniveau en politieke voorkeur werden meegenomen11. Geslacht, leeftijd en achtergrond bleken geen significante voorspellers te zijn voor attitude en werden dus niet meegenomen als covariaten. Eerst werden de assumpties voor het doen van een one-way 0.434, p < .001). De Levene’s test laat zien dat de variantie scores tussen de drie condities op grappigheid niet homogeen verdeeld zijn (F(2, 154) = 15.363, p< .001).

10 Voor gemiddeldes en standaard deviaties zie tabel 2

11 Opleiding is een covariaat, het voorspelt significant attitude (F(3,141)=5.51, p=.001).

De Tukey-HSD test laat zien dat personen met een WO opleiding (M= 2.43, SD= 0.78) gemiddeld een positievere attitude hebben dan personen met een HBO opleiding (M=3.02, SD=0.75). Personen met een HBO opleiding en een MBO verschilden niet van elkaar op attitude en deelnemers met een MBO en WO opleiding verschilden ook niet van elkaar.

Politieke voorkeur is een covariaat, het voorspelt attitude significant (F(2,143)=6.185, p=.003). Uit de Tukey-HSD post hoc vergelijking komt naar voren dat de personen met een voorkeur voor een linkse partij (M= 2.30, SD=0.11) een positievere attitude hebben dan personen met een midden voorkeur (M=2.75, SD=0.83).

(16)

independent ANCOVA gecontroleerd. Aan deze assumpties werd voldaan12. Uit de one-way independent ANCOVA kwam geen significant verschil tussen de condities op attitude (F(2, 140) = 1.270, p = .284). Dit betekent dus dat het zien van een humoristische video geen invloed heeft op de attitudes. Deze resultaten ontkrachten hypothese 1, welke stelt dat humor van invloed is op de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Deze resultaten ontkrachten ook hypothese 2, dat lichte humor een positievere invloed heeft op attitude dan donkere humor.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken per conditie Conditie Grappigheid M (SD) Attitude M (SD) Dreiging M (SD) Statusverschil M (SD) Licht 3.92a (0.96) 2.47a (0.69) 2.79a (0.45) -1.28a (1.17) Donker 2.70b (1.15) 2.66a (0.90) 2.94a (0.60) -1.38a (1.02) Neutraal 1.35c (0.66) 2.62a (0.80) 2.92a (0.60) -1.22a (0.95) Totaal 2.68 (1.40) 2.59 (0.80) 2.88 (0.56) -1.30 (1.04) Notitie. Items in een kolom met een gelijke letter als superscript verschillen niet significant

van elkaar. De items met verschillende letters als superscript verschillen significant van elkaar met p<. 05.

12 De Kolmogorov-Smirnov test werd gebruikt om te controleren of de gegevens normaal

verdeeld zijn van de afhankelijke variabele attitude. De attitude scores voor de lichte humor conditie D(48) = 0.101, p = .200, de donkere humor conditie D(53) = 0.105, p = .200 en de controle conditie D(46) = 0.091, p = .200 verschilden niet significant van normaal.

Vervolgens werd door middel van de Levene’s test gekeken of de varianties homogeen zijn. De variantie scores tussen de drie condities op attitude waren homogeen verdeeld, F(2, 142) = 1.35, p = 0.262.

(17)

Mediatieanalyse

Vervolgens wordt naar de mediatie gekeken. Hiermee wordt hypothese 3 getest, dat dreiging een mediërende rol heeft bij de invloed van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Hiervoor is er eerst gekeken naar de vier voorwaarden van Baron en Kenny (1986). Aan twee van de vier voorwaarden werd niet voldaan13. De significantie van dit indirecte effect werd geanalyseerd door middel van bootstrapping (Preacher & Hayes, 2004). Hierbij werd een sample van 5000 gebruikt en een 95% betrouwbaarheidsinterval. Er is gekeken naar de humor condities versus de controle conditie. De bootstrap analyse laat zien dat het indirecte effect van dreiging (-.101 tot .122) niet significant is, omdat nul binnen de betrouwbaarheidsinterval valt. Hiermee wordt hypothese 3 dus ontkracht, dreiging is geen mediator bij de invloed van humor op attitudes.

Figuur 2. Ongestandaardiseerde coëfficiënten, standaard deviaties en significanties tussen de afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele en mediator.

(18)

Moderatieanalyse

Daarnaast is gekeken naar hypothese 4, die stelt dat des te groter het statusverschil is tussen een persoon en diens status van een Syrische vluchteling des te groter de ervaren dreiging van Syrische vluchtelingen zal zijn. Hiertoe werd eerst een nieuwe variabele aangemaakt welke de verschilscore aangaf tussen de eigen status en die van de Syrische vluchtelingen. Vervolgens werd de mediaan van deze verschilscore bepaalt en werd de

steekproef in twee groepen verdeeld. De ene helft met een kleinere verschilscore en de andere helft met een hogere verschilscore. Vervolgens werd een regressie analyse uitgevoerd om te onderzoeken of statusverschil de relatie van humor op dreiging modereert. Bij het analyseren hiervan is humor niet door middel van conditie bekeken, omdat voor een moderatie analyse de onafhankelijke variabele continu moet zijn. Om deze reden is grappigheid, de variabele die gemeten is voor de manipulatiecheck, gebruikt als onafhankelijke variabele. Uit deze

regressie analyse kwam naar voren dat statusverschil de relatie tussen grappigheid en dreiging niet modereert (b=-0.220, SDb= 0.197, β= -0.198, p= .267). Dit wijst er dus op dat als het

ervaren verschil in status tussen twee groepen toeneemt, dit niet betekent dat het effect van humor op dreiging veranderd.

Exploratieve analyses

Vervolgens zijn er nog enkele exploratieve analyses uitgevoerd. Allereerst is gekeken naar het effect van dreiging op attitude doormiddel van een lineaire regressie. Hieruit komt naar voren dat waargenomen dreiging een significante voorspeller is voor attitude (F(1,125)= 105.14, p<.001) met een R2 van .420. De negatieve attitude van deelnemers nam met 0.932 toe voor iedere toename van 1 punt op de dreigingschaal. Deze bevinding komt overeen met het onderzoek van Riek, Mania, en Gaertner (2006), welke ook aantoonde dat dreiging een voorspeller is voor negatieve intergroepsattituden.

(19)

Nu is het interessant om te kijken of verschillende vormen van dreiging verschillende effecten hebben. Doormiddel van een lineaire regressie is gekeken naar het effect van

symbolische dreiging op attitude. Hieruit komt naar voren dat symbolische dreiging een significante voorspeller is voor attitude (F(1,145)=117.52, p<.001) met een R2 van .448. Deelnemers voorspelde attitude is gelijk aan 0.550+0.775 voor iedere toename van 1 punt op de dreigingsschaal. Verder is het effect van realistische dreiging op attitude onderzocht. Ook realistische dreiging is een significante voorspeller van attitude (F(1,145)=183.08, p<.001) met een R2 van .558. Deelnemers voorspelde attitude is gelijk aan 0.955 +0.648 voor iedere toename van 1 punt op de dreigingsschaal. Tot slot is gekeken naar het effect van intergroup anxiety op attitude. Intergroup anxiety iss een significante voorspeller van attitude

(F(1,145)=5.80, p=.017) met een R2 van .038. Deelnemers voorspelde attitude is gelijk aan 1.759+ 0.254 voor iedere toename van 1 punt op de dreigingsschaal. Alle drie de vormen van dreiging zijn dus significante voorspellers voor attitude.

Verder is er nog gekeken of waargenomen status een mogelijk voorspeller is van attitude. Hiertoe werd een lineaire regressie uitgevoerd met als afhankelijke variabele attitude en als onafhankelijke variabele statusverschil. Hieruit blijkt dat statusverschil geen

(20)

Tabel 3

Correlaties tussen grappigheid, humor, dreiging, status en attitude.

Grappigheid Humor Dreiging Status Attitude

Grappigheid - Humor .37* - Dreiging -.08 .02 - Status Attitude .01 -.04 -.07 .03 -.22* .65* - -.07 -

Notitie. * betekent dat de correlatie significant is met p<.05.

Discussie

Uit dit onderzoek is gebleken dat humor geen invloed heeft op de attitudes ten

opzichte van Syrische vluchtelingen. Er was geen verschil te zien in attitudes tussen de lichte humor conditie, de donkere humor conditie en de neutrale conditie. Hiermee worden zowel hypothese 1 als 2 verworpen, welke stellen dat humor van invloed is op attitudes en dat lichte humor een positiever effect heeft dan donkere humor. Wel zijn opleidingsniveau en politieke voorkeur voorspellers voor attitude. Daarnaast is uit dit onderzoek gebleken dat dreiging niet de invloed van humor bij attitude medieert, waarmee dus ook hypothese 3 wordt verworpen. Tot slot is gebleken dat status geen moderator is voor dreiging. Dit betekent dat hypothese 4 ook verworpen wordt. Uit de exploratieve analyses is gebleken dat dreiging een voorspeller is voor attitude en dat alle drie de vormen van dreiging ook attitude voorspellen.

(21)

De conclusie uit dit onderzoek, dat humor geen invloed heeft op de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen, gaat in tegen de verwachtingen die op basis van voorgaand onderzoek gevormd kunnen worden. Zoals Strick, Holland, van Baaren en van Knippenberg (2009) lieten zien is humor van invloed op affect. Doordat affect onderdeel is van attitude werd dus verwacht dat humor ook van invloed zou zijn op de gehele attitude, wat niet het geval is zoals blijkt uit dit onderzoek. De tegenstrijdige effecten van humor op affect die gevonden waren kunnen dus aan de hand van dit onderzoek niet worden verklaard door een positiever effect van lichte dan van donkere humor. Doordat nu is gebleken dat deze twee vormen van humor niet verschillen in invloed op attitude is het interessant om te kijken of er andere variabelen zijn die een rol spelen, zoals het onderwerp van de stimulus. In dit

onderzoek is gekozen voor humoristische stimuli die geen betrekking hadden op het attitude object, de Syrische vluchtelingen. Het zou kunnen dat doordat de stimuli geen betrekking hadden op vluchtelingen het positieve gevoel als gevolg van de humor niet werd gekoppeld aan de vluchtelingen en de attitude dus ook niet veranderde. Het zou in toekomstig onderzoek interessant zijn om te kijken of er een verschil is tussen humoristische stimuli die wel versus geen betrekking hebben op het attitude object. In dit onderzoek zijn video’s gebruikt van 10 seconden, het kan dus dat omdat de video zo kort is, het effect van humor ook maar van korte duur zal zijn en dus al uitgewerkt is tegen de tijd dat de deelnemer de vragenlijst gaat

invullen. Het zou daarom ook interessant zijn om in toekomstig onderzoek een korte stimulus te vergelijken met een langere stimulus.

De invloed van humor op dreiging die in voorgaand onderzoek is gevonden door Yovetich, Dale en Hudak (1990) wordt niet gerepliceerd in dit onderzoek. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen liggen in de volgorde. In het onderzoek van Yovetich, Dale en Hudak (1990) wordt eerst de dreiging bekend gemaakt en worden er vervolgens

(22)

onderzoek is eerst de humoristische stimulus getoond, waarna er pas wordt gevraagd naar dreiging en de mogelijke dreiging van vluchteling dan dus pas saillant wordt voor de proefpersoon. Het kan zelfs zo zijn dat dreiging dan juist het effect van humor doet verdwijnen, in plaats van dat humor het gevoel van dreiging verminderd. Het zou in vervolgonderzoek daarom interessant zijn om eerst dreiging van vluchtelingen saillant te maken, vervolgens een humoristische stimulus te presenteren, en dan dreiging te meten. Daarnaast kan het verschil in gevonden resultaten ook mogelijk verklaard worden door het soort dreiging. In het onderzoek van Yovetich, Dale en Hudak (1990) ging het om een onderzoek met een zeer duidelijke fysieke dreiging op korte termijn, in het geval van

vluchtelingen zijn deze voor niet iedereen een dreiging en is de dreiging daarnaast ook minder dichtbij dan een apparaat wat aan je wordt vastgekoppeld en waarvan je een schok krijgt. Het onderzoek zou bijvoorbeeld afgelegd kunnen worden in een vluchtelingenkamp, waar

vluchtelingen en de dreiging die hier men mogelijk van ervaart, zeer saillant zijn.

In dit onderzoek is het effect van status op dreiging uit het onderzoek van Stephan et al. (2002) niet gerepliceerd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er in dit onderzoek is gekeken naar de dreiging van Syrische vluchtelingen. Van de 115 deelnemers die zichzelf en vluchtelingen op de statusladder hebben gezet, hebben slechts 2 deelnemers zichzelf lager op de ladder gezet dan zij de Syrische vluchtelingen plaatsten. De hypothese ging om statusverschil, maar mogelijk geldt deze hypothese alleen als het gaat om een groep met een hogere status dan jijzelf. Dit zou daarom interessant zijn om te onderzoeken bij vluchtelingen ten opzichte van Nederlanders. De vraag is echter wel of Syrische vluchtelingen zichzelf een lagere status toekennen dan zij aan Nederlanders toekennen. Een Syrische

vluchteling die zijn status bekijkt vanuit zijn positie in Syrië waar hij/zij mogelijk een groot huis had, een goede opleiding genoten en een goede baan had hoeft zichzelf niet per definitie een lagere status toe te kennen dan een Nederlander.

(23)

Conclusie

Uit dit onderzoek is gebleken dat humor niet van invloed is op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Er was nog niet eerder onderzoek gedaan naar het effect van humor op attitudes binnen het onderzoeksveld van intergroepsattituden en daarom is dit onderzoek een mooie eerste stap en biedt het kennis voor vervolgonderzoek. Dat er geen effect is gevonden van humor op intergroepsattituden betekent niet dat humor moet worden afgeschreven als methode om de attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen te verbeteren, er zijn nog vele variabelen die aangepast kunnen worden, welke mogelijk wel invloed hebben.

(24)

Literatuur

Amsterdam Verwelkomt (2015). In Facebook (community). Opgehaald op 3 Mei, 2016 van https:// www.facebook.com/Amsterdam-Verwelkomt-1027382153973477/

Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological-research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.

Baron, R. A. (1978). Agression-inhibiting influence of sexual humor. Journal of Personality and Social Psychology, 2, 189-197.

Breckler, S. J. (1984). Empirical validation of affect, behavior, and congition as distinct components of attitude. Journal of Personality and Social Psychology, 47, 1191-1205. Bressler, E. R., & Balshine, S. (2006). The influence of humor on desirability. Evolution and

Human Behavior, 27, 29-39.

Britt, T. W., Boniecki, K. A., Vescio, T. K., Biernat, M., & Brown, L. M. (1996). Intergroup anxiety: a person x situation approach. Personality and Social Psychology Bulletin, 11, 1177-1188.

Burmeister, J. M., & Carels, R. A. (2015). Weight-related humor in the media: appreciation, distaste, and anti-fat attitudes. Stigma and Health, 1, 92-107.

De Jong, A. (2012). Ervaren culturele dreiging als verklaring voor etnische uitsluiting (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit Utrecht, Utrecht, Nederland.

Engelbart, T. (2015, 10 Oktober). Asielzoekerscentrum in Woerden bestormd en belaagd. De Dagelijkse Standaard. Opgehaald van http://www.dagelijksestandaard.nl/2015

/10/asielzoekerscentrum-in-woerden-bestormd-en-belaagd/

Francis, L. E. (1994). Laughter, the best mediation: humor as emotion management in interaction. Symbolic Interaction, 17, 147-163.

(25)

Geisler, F. C. M., & Weber, H. (2010). Harm that does not hurt: Humour in coping with self-threat. Motiv Emot, 34, 446-456.

Goodman, E., Adler, N. E., Kawachi, I., Frazier, A. L., Huang, B., & Colditz, G. A. (2001). Adolescents’ perceptions of social status: development and evaluation of a new indicator. Pediatrics, 2, 1-8.

Martin, R. A., Kuiper, N. A., Olinger, L. J., & Dance, K. A. (1993). Humor, coping with stress, self-concept, and psychological well-being. HUMOR: International Journal of Humor Research, 6, 89-104.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 36, 717-731.

Quekel, S. (2015, Oktober 11). Halbe zijlstra: ‘vluchtelingen acute dreiging voor onze welvaart.’. De Gelderlander. Opgehaald van http://www.gelderlander.nl/algemeen /binnenland/halbe-zijlstra-vluchtelingen-acute-dreiging-voor-onze-welvaart-1.5322462

Riek, B. M., Mania, E.W., & Gaertner, S. L. (2006). Intergroup threat and outgroup attitudes: a meta-analytic review. Personality and Social Psychology Review, 4, 336-353. United Nations High Commissioner for Refugees. (2015). Mid Year Trends 2015. Geneva,

Switzerland: Auteur.

Samson, A. C., & Gross, J. J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential

consequences of negative versus positive humour. Cognition & emotion, 26, 375-384. Scheele, T. (2016, Januari 16). Charlie Hebdo schockeert met ‘misselijkmakende’ cartoon.

Trouw. Opgehaald van http://www.trouw.nl/tr/nl/36361/Vluchtelingen/article/ detail/4224445/2016/01/14/Charlie-Hebdo-shockeert-met-misselijkmakende-cartoon.dhtml

(26)

Sobel, M. E. (1982). Asymptotic intervals for indirect effects in structural equations models. In S. Leinhart (Ed.), Sociological methodolody 1982 (pp. 290-312). San Francisco: Jossey-Bass.

Stephan, W. G., Boniecki, K. A., Ybarra, O., Bettencourt, A., Ervin, K. S., Jackson, L. A., et al. (2002). The role of threats in the racial attitudes of blacks and whites. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 1242-1254.

Stephan, W. G., Ybarra, O., & Morrison, K. R. (to be published). Intergroup threat theory. In T. Nelson (Ed.), Handbook of Prejudice (pp. 1-41). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Strick, M., Holland, R. W., van Baaren, R. B., & van Knippenberg, A. (2009). Finding comfort in a joke: consolatory effects of humor through cognitive distraction. Emotion, 9, 574-578.

Thorson, J. A., & Powell, F. C. (1993). Development and validation of a multidimensional sense of humor scale. Journal of Clinical Psychology, 49, 13-23.

Tougas, F., Sablonnière, R., Lagace, M., & Kocum, L. (2003). Intrusiveness of Minorities: Growing pains for the majority group? Journal of Applied Social Psychology, 33, 283-298.

Weijnen, A. A., & Ficq-Weijnen, A. P. G. M. A. (Red.). ( 2007). Prisma woordenboek Nederlands (41e bewerkte druk). Utrecht: Het Spectrum.

Yovetich, N. A., Dale, J. A., & Hudak, M. A. (1990) Benefits of humor in reduction of threat-induced anxiety. Psychological Reports, 66, 51-58.

(27)

Appendix

Volledige Vragenlijst Survey 1. Ik vond het filmpje grappig.

2. In welke mate voelt u zich vreugdevol. 3. In welke mate voelt u zich blij.

4. In welke mate voelt u zich gelukkig. 5. In welke mate voelt u zich verdrietig. 6. In welke mate voelt u zich schuldig. 7. In welke mate voelt u zich angstig.

8. Het is beter voor de samenleving als Syrische vluchtelingen zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur.

9. De Nederlandse cultuur wordt ondermijnd door Syrische vluchtelingen.

10. Syrische vluchtelingen nemen de banen van autochtone Nederlanders in.

11. Syrische vluchtelingen zijn een belasting voor het uitkeringsstelsel.

12. In de toekomst vormt het grote aantal Syrische vluchtelingen een bedreiging voor de Nederlandse veiligheid.

13. Ik weet niet wat ik kan verwachten van Syrische vluchtelingen.

14. Ik zou me enigszins angstig voelen als ik de enige autochtone Nederlander was in een kamer vol met Syrische vluchtelingen.

15. Ondanks dat ik mijzelf niet als racistisch beschouw, weet ik niet hoe ik me moet gedragen in het bijzijn van Syrische vluchtelingen.

(28)

16. Ervan uitgaande dat we elkaar verstaanbaar kunnen maken zou ik er geen probleem mee hebben een gesprek te beginnen met een Syrische vluchteling.

17. Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of respecteert. Denk nu aan Syrische vluchtelingen. Waar zou je de doorsnee Syrische vluchteling plaatsen op deze ladder?

18. Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of respecteert. Denk nu over jezelf na. Waar zou je jezelf plaatsen op deze ladder?

19. Ik vind het moeilijk om te begrijpen waarom bepaalde dingen Syrische vluchtelingen zo erg van streek maken.

20. Syrische vluchtelingen zien huilen raakt me niet echt.

21. Indien ik iets zeg waardoor Syrische vluchtelingen zich beledigd voelen, dan is dat hun probleem, niet het mijne.

22. Ik ben geneigd om emotioneel betrokken te raken bij de problemen van Syrische vluchtelingen.

23. Ik vind het gemakkelijk om me in de positie van Syrische vluchtelingen te verplaatsen. 24. Ik raak van streek als ik Syrische vluchtelingen zie lijden in nieuwsuitzendingen. 25. De Syrische vluchtelingenkwestie is voor mij persoonlijk belangrijk.

26. Ik geef persoonlijk veel om de Syrische vluchtelingenkwestie.

27. De mening van een politieke kandidaat over de Syrische vluchtelingenkwestie weegt zwaar mee in de keus of ik voor hem/haar zal stemmen.

(29)

28. Ik acht de Syrische vluchtelingenkwestie belangrijker dan andere kwesties. 29. Ik ben voorstander van het openen van de grenzen voor Syrische vluchtelingen. 30. Ik zou voorkeur geven aan een beleid waarbij de grenzen worden gesloten.

31. Ik zou een petitie ondertekenen die de terugkeer van criminele Syrische vluchtelingen naar hun oorspronkelijke land eist.

32. Ik zou een petitie ondertekenen die eist dat de overheid strikter moet zijn in de selectie van Syrische vluchtelingen.

33. Ik geef voorkeur aan een beleid dat Syrische vluchtelingen dwingt om zich aan te passen aan onze cultuur.

34. Ik zou een petitie ondertekenen die erg strikte regels hanteert met betrekking tot Syrische vluchtelingen.

35. Ik zou meedoen aan een campagne tegen de politieke rechten van Syrische vluchtelingen.

36. Wat is uw geslacht? Man/Vrouw 37. Wat is uw leeftijd.

38. Wat is uw opleidingsniveau. 39. Wat is uw geboorteland.

40. Wat is het geboorteland van uw moeder. 41. Wat is het geboorteland van uw vader.

42. Als er morgen verkiezingen zouden zijn, naar welke politieke partij gaat dan uw voorkeur.

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

One important kind of QWs are continuous time QWs (CTQWs) where space is discrete and represented by a graph, and time is continuous[ 28 ]. CTQWs describe an evolution of the

The vDOS of disordered disk systems with tangential elastic forces (solid lines) where the stiffness ratio is ρ = 1 and the area fraction increases as listed in the legend.. Figure

The interrelatedness of social and cognitive aspects of knowledge construction processes is reflected in the discourse of the community, so the analysis of contributions to

Aangesien hierdie instrument nie h psigoloRiese toets in die ware sin van die woord verteenwoordig nie, word dit nie volgens die standaard= skema bespreek nie. Slegs h

As the clinical risk manager of this specific hospital, the researcher is responsible for monitoring hand hygiene in the hospital but has been unable to improve hand hygiene

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om

Under an environment with quantity flexibility replenishment, we explore the approximate solutions to determine ordering quantities when the demand is correlated with dynamic