• No results found

Wat is natuur nog in dit land? : de sociale constructie van “natuur” in natuureducatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is natuur nog in dit land? : de sociale constructie van “natuur” in natuureducatie"

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is natuur nog in dit land?

De sociale constructie van “natuur” in natuureducatie

Elien Jongerden 10442227 Masterscriptie Algemene Sociologie Begeleider: David Bos Tweede begeleider: Peter van Rooden 13 augustus 2014

(2)

2

Samenvatting

In hedendaagse, Westerse samenlevingen geldt “natuur” als een belangrijke waarde. Zo zegt de Nederlandse overheid dat ze streeft naar “natuurbehoud” en “duurzaamheid”, waarbij

“natuureducatie” centraal staat. Dat laatste zou niet alleen nodig zijn omdat burgers te weinig kennis hebben van de natuur, maar ook omdat ze ervan “vervreemd” zouden zijn. Het “actief betrekken” van burgers bij natuur en het bevorderen van “natuurbeleving” zou die vervreemding tegen kunnen gaan. Bovendien zou “natuurbeleving” van belang zijn voor de gezondheid van kinderen en

volwassenen, het zou hun concentratievermogen verbeteren en zorgen voor sociale cohesie. “Natuur” zou dus niet alleen aandacht verdienen omdat ze intrinsiek waardevol is, maar ook omdat ze sociaal heilzaam is. Dat roept de vraag op, wat de betrokkenen dan wel verstaan onder “natuur”. Daarover gaat deze scriptie: wat is “natuur” volgens mensen die betrokkenen zijn bij Natuur- en Milieueducatie, waar is natuur volgens hen goed voor en waarom? Het uitgangspunt van dit onderzoek is dat het onderscheid tussen “natuur” en “niet-natuur” niet ‘van nature’ gegeven is, noch volkomen subjectief, maar een tijd- en cultuurgebonden resultaat van ‘de sociale constructie van de werkelijkheid’. Om dat aan het licht te brengen heb ik recente politieke debatten en beleidsdocumenten over NME geanalyseerd, en veldwerk gedaan bij vier NME-organisaties in een jonge, ontwikkelende Nederlandse gemeente: Almere. Zowel in de eerstgenoemde discours analyse als in de interviews die ik hield met medewerkers van de vier organisaties heb ik niet alleen gelet op de manier waarop zij “natuur” definiëren (waar zou natuur te vinden zijn, hoe zou natuur zich onderscheiden van niet-natuur, welke dimensies of aspecten zou natuur hebben) maar ook op de positieve kwaliteiten of effecten die ze toeschrijven aan “natuur” (specifieker, ’natuurbeleving’, ‘kennis van’, of ‘contact met de natuur’), de maatschappelijke problemen waarvoor NME een remedie zou zijn en de natuurbeelden die uit dit alles spreken. Bovendien heb ik erop gelet in hoeverre de praktijken van deze organisaties overeenstemmen met de opvattingen van hun medewerkers en, anderzijds, de dominante opvattingen van de plaatselijke en landelijke beleidmakers.

De praktijken van deze organisaties sluiten grotendeels aan bij het beleid. Bij de organisaties en in het beleid staat “bewustwording van natuur” centraal. Via verschillende doelen geven de

organisaties ieder hun eigen invulling aan educatie. Er ontstaan verschillende ideeën waarom natuur van belang is en daardoor verschillende natuurbeelden. Kinderen leren op een verschillende manier wat “natuur” voor hen is en voor hen kan betekenen.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

1. Introductie ... 4

2. “Natuur” als sociale constructie ... 6

3. De dimensies van natuur ... 9

4. De invloed van natuur ... 13

5. Methoden ... 18

6. Discours analyse van natuureducatiebeleid ... 21

7. Veldwerk ... 32

8. Conclusie en discussie ... 46

Literatuur ... 48

(4)

4

1. Introductie

In hedendaagse, Westerse samenlevingen geldt “natuur” als een belangrijke waarde. Dat blijkt bijvoorbeeld uit advertenties en andere vormen van reclame: levensmiddelen maar ook cosmetica en kleding worden aangeprezen als “natuurlijk”, “ecologisch” en “biologisch”. Ook overheden benadrukken het belang van “natuur”, door natuurbehoud en bescherming en het bevorderen van natuurbewustzijn en beleving van burgers bij natuur, bijvoorbeeld door het opruimen van

natuurgebieden en via natuureducatie.

Politici, beleidsmakers en anderen die betrokken zijn bij NME stellen vaak dat natuur van belang is vanwege de positieve effecten die ze zou hebben. Door het bezoeken van natuur zouden mensen bijvoorbeeld “tot rust komen”; contact met de natuur zou “gezond” en zelfs “helend” zijn (Van den Berg & Van den Berg, 2001) en bijdragen tot een gezonde lichamelijke en psychologische

ontwikkeling, vooral van kinderen (Van den Berg, 2007). Zo zouden kinderen die gereld “in de natuur” komen minder risico lopen op overgewicht, en zich beter kunnen concentreren (Van den Berg, 2007). Op de website van de Rijksoverheid is het eerste wat over natuur en biodiversiteit wordt gezegd: “Een gezonde natuur is belangrijk voor maatschappelijk welzijn en de economie.1” Natuur wordt hiermee als remedie voor bepaalde sociale problemen gezien.

Vanwege de waarde of het belang van natuur noemen velen het problematisch dat mensen vandaag de dag weinig in aanraking komen met natuur; zij spreken van “distantiëring” of zelfs “vervreemding” van natuur. Hoewel jongeren zich meer bewust zouden zijn van mondiale

milieuproblemen, zou het fysieke contact, de individuele band met natuur, aan het verdwijnen zijn (Louv, 2007). Daarvoor worden verschillende oorzaken aangewezen, zoals dat er meer kinderen in de stad wonen, de vrijetijdsbesteding veranderd is en er minder toegankelijke speelnatuur is. Als

remedie voor deze “vervreemding” of “distantiëring” noemt men vaak natuureducatie. Ook het ministerie van LNV benadrukt het belang daarvan, in zijn programma Kiezen, leren en meedoen (2008) Ondanks deze politieke aandacht zou natuureducatie nog te weinig aandacht krijgen in het huidige onderwijs (Broekmeijer & Verboom, 2007). Volgens Sollart (2004) is natuuronderwijs nog niet in de mainstream opgenomen, en vermindert dit de effectiviteit.

Het belang dat politici, beleidsmakers, Ngo’s en vele anderen toekennen aan “natuurbeleving”, “contact met” of “kennis van de natuur” roept de vraag op wat zij dan wel verstaan onder “natuur”, en waarom beleving van, contact met, of kennis van “de natuur” heilzaam zou zijn – een remedie voor individuele maar ook maatschappelijke ‘kwalen’.

Hierbij wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen “natuur” en “niet-natuur”. Het onderscheid tussen ”natuur” en “niet-natuur” lijkt een vanzelfsprekendheid, maar het is niet van nature gegeven; het is veeleer een resultaat van dat wat sociologen “de sociale constructie van de werkelijkheid” nemen”. Daarover gaat deze scriptie:

Welke sociale constructies van “natuur” komen tot uitdrukking in het discours van beleidsmakers en organisaties over natuureducatie?

(5)

5 Natuureducatie is hierin geschikt voor het onderzoeken van sociale constructies van “natuur” omdat hier bepaalde opvattingen van of over natuur worden overgedragen en daarmee vaak een bepaald beeld van natuur duidelijk wordt gemaakt. Bovendien is natuureducatie een onderwerp waarover politici en beleidsmakers discussiëren. Om de hoofdvraag te beantwoorden zal ik me eerst verdiepen in (sociaalwetenschappelijke) literatuur over “de sociale constructie van de werkelijkheid” en over “natuurbeelden”. Vervolgens zal ik het discours van Nederlandse politici en beleidsmakers over natuureducatie analyseren en heb ik onderzoek gedaan bij vier natuurorganisaties in Almere. Om dit te kunnen doen, moet eerst gekeken worden naar hoe natuur wordt geconstrueerd. Hoe dit gebeurd kan worden verkregen uit literatuur en zal gebeuren aan de hand van de volgende deelvragen:

- Hoe wordt “natuur” opgevat? Hoe wordt ze onderscheiden van “niet-natuur”? Waar zou ze te vinden zijn?

- Welke dimensies of aspecten van natuur acht men van belang? Waar wordt natuur (of contact met, beleving van, blootstelling aan natuur) goed voor geacht en waarom? Het betoog om de hoofdvraag en deelvragen te beantwoorden zal zich van breed, de sociale constructie, naar specifiek, de toepassing in Almere, opbouwen. Ten eerste zal ik ingaan op wat een sociale constructie is en hoe de sociale constructie van natuur wordt benaderd in de sociologie. In deze constructie ontstaan verschillende beelden van natuur, hier zal ik in het tweede hoofdstuk verder op ingaan. Hieruit ontstaan verschillende ideeën waarom natuur belangrijk is en als remedie dient voor bepaalde sociale problemen. Dit zal ik het derde hoofdstuk vanuit sociologisch oogpunt kritisch analyseren. Het belang van natuureducatie lijkt vaak een vanzelfsprekendheid, maar toch bestaat in de invulling hiervan ook discussie. Hieruit ontstaat een bepaald beleid, zoals Duurzaam Door en Kiezen, leren en meedoen. Wat belangrijk is in dit beleid komt vooral tot uiting als het gaat over natuureducatie, waarin centraal staat wat moet worden geleerd over natuur en op welke manier. Hoe natuureducatie wordt gezien in beleid zal ik op ingaan bij de beleidsanalyse. Uiteindelijk wordt dit beleid toegepast door verschillende organisaties die natuureducatie geven aan kinderen en volwassenen. In Almere gebeurt dit door verschillende organisaties. In de analyse zal ik terugkomen op hoe dit door vier verschillende organisaties gebeurt. Welke beelden uit natuur komen hier naar voren en hoe sluit dit aan bij beleid?

(6)

6

2. “Natuur” als sociale constructie

Over wat natuur is, verschillen de meningen. De één vindt de achtertuin bij het huis al natuur en voor de ander is ongerepte wildernis pas echt natuur. Het is daarom moeilijk om een definitie van

“natuur” te geven die voor iedereen aanvaardbaar is. In dit hoofdstuk bespreek ik verschillende opvattingen van “natuur”: waar natuur te vinden zou zijn, hoe natuur zich zou onderscheiden van “niet-natuur”, bijvoorbeeld “cultuur” of “bebouwde kom”, en welke dimensies of aspecten natuur zou hebben. Zulke opvattingen van “natuur” worden in de wetenschappelijke literatuur ook wel aangeduid als “natuurbeelden” of “representaties van natuur”. In de sociologie gaat men een stap verder: daar zeggen sommige auteurs dat mensen er niet alleen uiteenlopende opvattingen over, of beelden van natuur op na houden maar dat zij “natuur” op een eigen manier “construeren”. Deze visie op “natuur” bespreek ik als eerste.

2.1 Het sociaal-constructivisme

Volgens het sociaal-constructivisme is “de werkelijkheid” geen objectief gegeven, maar evenmin helemaal subjectief: ze is niet afhankelijk van individuele wil en is altijd aanwezig, zo benadrukken Berger & Luckmann (1966). Individuen kunnen “de werkelijkheid” niet wegdenken. Daardoor komt “de werkelijkheid”, hoewel ze door mensen geconstrueerd is, op mensen over als een objectief, vanzelfsprekend gegeven. Mensen zijn zich er meestal niet van bewust dat zij gezamenlijk “de werkelijkheid” construeren. Volgens Berger & Luckmann (1966) komt dat doordat de sociale constructie geen eenmalige gebeurtenis is, maar een langdurig, continu proces, waarin drie “fasen” kunnen worden onderscheiden: externalisering, objectivering en internalisering. Externalisering wil zeggen dat mensen betekenissen projecteren op de buitenwereld. Hoewel die betekenissen dus hun oorsprong hebben in mensen zelf, ervaren mensen ze na verloop van tijd als feiten, die los staan van betekenisgeving of waarneming: dat wordt bedoeld met objectivering. Internalisering, ten slotte, wil zeggen dat individuele mensen zich deze “constructie van de werkelijkheid” zozeer eigen maken dat ze voor hen volkomen vanzelfsprekend is.

Via het sociaal-constructivisme kan “de werkelijkheid” in het algemeen worden begrepen, maar ook specifieke onderdelen hiervan, zoals “natuur”. In deze scriptie gaat het dan ook niet over de sociale constructie van “de werkelijkheid” in het algemeen, maar over een bepaald resultaat daarvan: dominante opvattingen over wat “natuur” is, over het onderscheid tussen “natuur” en “niet-natuur”, over de dimensies of aspecten die natuur heeft, de effecten die “natuur” zou hebben op individuele mensen en de samenleving. Hierbij draait het vooral om de verschillende opvattingen te laten zien en niet zozeer om te laten zien hoe deze opvattingen vorm hebben gekregen.

Het sociaal-constructivisme is niet de enige manier om naar “natuur” te kijken. Dit kan ook via de hulpbron benadering en via de arcadische benadering tot natuur. In de hulpbron benadering wordt “natuur” gezien als een productiemiddel, consumptiegoed of als randvoorwaarde voor gezondheid (Van Koppen, 2000). De waarde van natuur is bij deze benadering instrumenteel (Van Koppen, 2002). In de arcadische benadering ligt de nadruk op de intrinsieke waarde van natuur en het behoud hiervan. De “schoonheid” van het landschap moet worden behouden (Van Koppen, 2000). Volgens

(7)

7 de arcadische benadering is er een vernieuwde moralisering of herbetovering nodig voor de mens-natuur relatie. Dit is precies het tegenovergestelde van de trend die Weber (2011) waarneemt, met de onttovering van natuur en rationalisering.

In alle drie de benaderingen wordt “natuur” gezien als iets vanzelfsprekends en wordt het gevormd vanuit een “cultureel” gedachtegoed. “Natuur” kan niet onafhankelijk worden gezien van mensen (Soper, 1995). “Natuur” is altijd verbonden met “niet-natuur”, omdat de definitie ervan hierdoor wordt geconstrueerd. Deze constructie zal in dit hoofdstuk nader worden toegelicht. Het sociaal-constructivisme benadrukt deze “culturele constructie” van “natuur”. Daarom is gekozen om via deze benadering te kijken naar hoe een opvatting en beeld van natuur wordt gevormd in literatuur, beleid en praktijk.

2.2 Ontstaan van opvattingen van “natuur”

Opvattingen van natuur worden overgedragen tijdens de socialisatie. Daarbij internaliseren mensen, bijvoorbeeld kinderen, de waarden, normen en cultuur van een maatschappelijke groep (Berger & Luckmann, 1966). Door socialisatie ontstaat een opvatting van natuur (Escobar, 1999). Deze verschilt naar iemands sociale positie en per plaats en tijd (Demeritt, 2002), uit deze verschillen ontstaan meerdere opvattingen van “natuur”

De opvattingen van natuur worden tevens geconstrueerd door de media en andere instituties: degenen die bepalend zijn voor wat bij educatie over natuur van belang is. Voor de overheid is dit van belang om het natuureducatiebeleid te kunnen rechtvaardigen. Deze rechtvaardiging gebeurt via de inzet van ondersteuning van informatie (Greider & Garkovich, 1994). Eén van deze manieren is via opvoeding en onderwijs, juist hierin komt de essentie naar voren van wat belangrijk wordt geacht in de natuur. Er kan via natuureducatie een groter bewustzijn ontstaan ten opzichte van natuur (Sollart, 2004). Met deze kennis, die is verkregen tijdens educatie, en het vergrote bewustzijn kan de

“werkelijkheid” worden begrepen (Berger & Luckmann, 1966). Met de verkregen kennis kan natuur worden omschreven, niet alleen op het niveau van de samenleving, maar ook bijvoorbeeld op wetenschappelijk niveau (Bird, 1987) en op technisch niveau, onder andere in het natuurbeleid, waar “natuur” vooral een systeem is (Van Koppen, 2000). Ook op deze twee niveaus is de werkelijkheid betreffende natuur en landschappen sociaal gedefinieerd en de betekenis van dingen in “de werkelijkheid” wordt door mensen geconstrueerd (Greider & Garkovich, 1994). Deze drie niveaus, samenleving, wetenschap en techniek, zijn van belang om de constructie van “natuur” in zijn geheel te begrijpen.

2.3 De constructie van “natuur” en “niet-natuur”

Definities van “natuur” zijn, zoals blijkt uit hoe de opvattingen van “natuur” ontstaan, culturele, sociale constructies (Machlis, 1992). Hierdoor zijn deze constructies een weerspiegeling van

maatschappelijke relaties (Van Koppen, 1997) en kan er aan “natuur” een verschillende betekenis en inhoud worden gegeven (Jacobs, 2001). Dat geldt temeer daar mensen wanneer ze het over “natuur” hebben soms iets bedoelen waarvan zij zich onderscheiden, maar soms ook iets waartoe ze zelf

(8)

8 behoren (Soper 1995). De relatie tussen “mens” en “natuur” is dus een dubbelzinnige. Aan de ene kant behoren mensen tot “natuur”, aan de andere kant zien ze zichzelf los van “natuur”.

De grens tussen “natuur” en “niet-natuur” is er één die mensen zelf hebben getrokken en is dus een constructie. Hierdoor ontstaat net als in de tegenstelling tussen object-subject en representatie-realiteit een onderscheid tussen natuur en cultuur (Demeritt, 2002). Hoewel de grens tussen natuur en niet-natuur dus niet “objectief” gegeven is, kan ze in zekere zin toch wel degelijk “reëel” zijn, zo blijkt uit het Thomas-theorema: “If men define situations as real, they are real in their

consequences.” (Thomas, 1928, p. 572).

Van Koppen (2002) gaat verder in op “natuur” als sociale constructie. Natuur wordt op een symbolische wijze gevormd, in plaats van objectief gegeven (Eder, 1996). In deze vorming van “natuur” spelen cultuur en de bijbehorende symbolen een belangrijke rol (Van Koppen, 2000), waarbij kritisch wordt gekeken naar wat al bekend is over “natuur” (Hacking, 2000). Zoals gezegd, wordt de opvatting van natuur geconstrueerd aan de hand van belangen en maatschappelijke processen, en ontstaat het vanuit “cultuur”. Natuur, en de opvatting hiervan, is dus een culturele constructie (Lijmbach, Margadant van Arcken, Van Koppen & Wals, 2002). “

De manier waarop mensen omgaan met “natuur” wordt ook beïnvloed door natuurwetenschappen en door ervaringen met en in “natuur” in het dagelijks leven (Van Koppen, 2000), hoewel dit beide ook onderdelen zijn van cultuur. De tegenstelling tussen “natuur” en “niet-natuur” is er dus één die in een culturele omgeving wordt gevormd. Doordat “natuur” in deze benadering altijd onaf is, door de invloed van maatschappelijke processen en tijd, is er ruimte voor verschillende beelden van natuur (Lijmbach, et al. 2002). Op deze beelden van natuur zal ik in het volgende hoofdstuk ingaan.

In de eerdergenoemde tegenstelling tussen “natuur” en “cultuur”, is cultuur het kunstmatige, dat in scherp contrast staat met omgevingen die “spontaan” en “vanzelfsprekend” zijn. Deze opvatting wordt vaak zonder twijfel aangenomen (Dettingmeijer, 2011). De tegenstelling tussen “natuur” en “cultuur”, dus ook “niet-natuur”, wordt vooral duidelijk in natuur die wordt aangeduid als ‘wildernis’, op deze plekken staat het menselijke helemaal buiten het natuurlijke (Proctor, 1998). Op deze plekken ontstaat een groot verschil tussen de “natuurlijke” en “niet-natuurlijke omgeving” (Escobar, 1999). Volgens Moscovici (1968) kan natuur dan worden gedefinieerd als de relatie tussen de mens en zijn materiële omgeving. De definitie wordt volgens Moscovici vooral verkregen uit kennis en maatschappelijke processen. “Natuur” is in deze definitie dan ook niet alleen tegengesteld aan “cultuur”, maar eigenlijk aan alles wat “niet-natuur” is, dus ook techniek, de samenleving en de gebouwde omgeving. Natuur is, zoals eerder benadrukt, een historisch specifieke en cultuur

specifieke sociale constructie. In deze constructie zijn meerdere opvattingen van “natuur” mogelijk. Via deze benadering kan worden geanalyseerd wat natuur precies inhoudt voor mensen en wat het voor hen betekent. In het volgende hoofdstuk ga ik daar nader op in.

(9)

9

3. De dimensies van natuur

“Natuur” kan voor mensen verschillende dingen betekenen. Uit natuur kan kennis worden verkregen, maar het kan ook een zintuiglijke functie of morele functie hebben, zoals het prikkelen van zintuigen of het bijbrengen van normen en waarden. Op deze manier ontstaan er verschillende opvattingen van wat “natuur” precies is en betekent. Voor sommige mensen is er een sterke scheiding tussen “natuur” en “cultuur”, natuur is dan waar de mens niet is, het is dus zo min mogelijk aangetast. Anderen hebben juist een veel bredere opvatting van “natuur”, waar ook koeien in de wei, de achtertuin en bomen in een stadspark bij horen. Om deze relatie tussen mens en natuur te begrijpen verdiep ik me in dit hoofdstuk in sociale representaties van natuur en in natuurbeelden.

3.1 Sociale representaties

Sociale representaties richten zich op de inhoud en vorming van common sense. Het zijn systemen bestaande uit waarden, overtuigingen, emoties, houding en gedrag (Buijs, Hovardas, Figari, Castro, Devine-Wright, Fischer, Mouro & Selge, 2012). Ze helpen mensen om te begrijpen wat er gebeurt en vormen een “kader” waarin nieuwe informatie in geplaatst kan worden (Howarth, 2006). Sociale representaties zijn dus vergelijkbaar met opvattingen van natuur. De sociale representatie van natuur is de gezamenlijke uitwerking van natuur door een gemeenschap met het oog op gedrag en communicatie (Buijs, Arts, Elands & Langkeek, 2011). De manier waarop mensen “natuur”

beschouwen is hun niet aangeboren; dit is hun geleerd door communicatie (Macnaghten & Urry, 1995). Het functioneert als een bron voor de meningen en acties van mensen en er ontstaan

samenhangende ideeën (Buijs, et al., 2011). Gezien de ontstaanswijze van sociale representaties kun je ze ook sociale constructies noemen (Buijs, et al., 2012). Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd, ontstaat de constructie van “natuur” en “niet-natuur” in de maatschappij.

Zoals Buijs, Fischer, Rink en Young (2008) laten zien voor sociale representaties van biodiversiteit; hoe mensen verschillende benaderingen gebruiken om het “juiste” biodiversiteitsbeleid te beargumenteren, kan dit ook op natuur worden toegepast. Via sociale representaties kunnen houdingen ten opzichte van beleid en management worden begrepen. Dit kan, omdat de

representaties ingebed zijn in de kennis, ervaringen en gedragingen van mensen en omdat ze tot stand worden gebracht in en tussen groepen (Buijs, et al., 2008).

3.2 Natuurbeelden

Natuur is niet louter een sociale constructie, in de praktijk wordt de constructie, de representatie, van natuur verbonden met de “beleving” van natuur. Door het contact met “natuur” komt de sociale constructie van natuur tot uiting, op dit moment kan er een natuurbeeld ontstaan (Van Koppen, 1997). Natuurbeelden worden gedefinieerd als mentale kaders van waarden, overtuigingen en waarde oriëntaties die het begrip en de beleving van natuur structureren en richting geven (Buijs, 2009a). Deze kaders ontstaan, net als sociale representaties, door communicatie, maar zijn ook

(10)

10 gebaseerd op persoonlijke ervaringen, kennis van wetenschappelijke theorieën en de fysieke natuur (Buijs, 2009b). Kort gezegd draait het om de vraag: Wat is natuur? (De Bakker, Van Koppen & Vader, 2007). Hierbij moet worden opgemerkt dat het ene natuurbeeld niet los staat van het andere. Het ene natuurbeeld is niet de enige objectieve en wetenschappelijke verantwoorde voorstelling van natuur (Keulartz, 1997). Juist omdat natuurbeelden ook sociale constructies zijn, kan er niet worden gezegd welke beter is.

Bij het vormen van een natuurbeeld ontstaat een bepaalde overtuiging van wat “natuur” inhoudt, die verschilt op drie dimensies: normatief, cognitief en expressief (Buijs, et al., 2011). Bij de normatieve dimensie staat de beoordeling van natuur centraal. De cognitieve dimensie draait om de grenzen die mensen gebruiken om natuur te duiden (wat is wel en wat is geen natuur?). De expressieve dimensie bestaat uit de affectieve of emotionele reacties die worden opgeroepen door de natuur (Buijs, 2009a). Uit deze dimensies zouden een heleboel combinaties van waarden en overtuigingen van natuur kunnen ontstaan, toch wordt er maar een beperkt aantal gebruikt in Nederlands natuurbeleid en in de Nederlandse samenleving.

In Nederland zijn er volgens Buijs (2009a) vier dominante natuurbeelden: wildernis, inclusieve, esthetische en functionele natuurbeelden. Hoe de vier van elkaar verschillen op de eerdergenoemde dimensies zal ik in de volgende paragrafen uitleggen.

De “wildernis” representatie is gebaseerd op een ecocentrische waarde van de natuur: erkenning van de intrinsieke waarde van alles wat niet menselijk is. Deze waarden komen veel voor onder

stedelingen en hoger opgeleiden, mensen met postmaterialistische waarden en leden van

natuurbeschermingsorganisaties (Buijs, 2009a), maar ook bij beleidsmakers, ecologen en ingenieurs (Swart, Van der Windt & Keulartz, 2001). De ecocentrische waardering van natuur richt zich op het beschermen van leefgebieden van waardevolle soorten (Buijs, 2009). Hierbij wordt een hands-off management gehanteerd: de natuur kan haar gang gaan en invloed van de mens wordt

geminimaliseerd (Buijs, Custers, Langers, 2007).

Er wordt in deze representatie dus scherp onderscheid gemaakt tussen “natuur” en “cultuur” (Buijs, 2009a). Natuur is hierbij erg nauw gedefinieerd en staat gelijk aan niet gecultiveerd; alleen

“ongerepte” natuur is “echte” natuur (Buijs, 2009a). Deze zoektocht naar “echte natuur” kan worden verklaard vanuit de rationalisering van de huidige samenleving en de hierbij horende onderdrukking van verlangens (Buijs, 2009b). Een bekend voorbeeld van wildernis natuur is het regenwoud, maar als Nederlandse voorbeelden worden vaak de wadden en de duinen genoemd (Buijs, Custers, Langers, 2007).

In de inclusieve representatie worden alle levende wezens tot “natuur” gerekend. Natuur en cultuur zijn met elkaar verbonden en onderling afhankelijk (Buijs, 2009a). Hierbij zijn de biocentrische waarden belangrijk; dat wil zeggen dat het draait om de waarde van individuele levende wezens (Buijs, 2009b). Volgens deze biocentrische waarden moet “natuur” worden beoordeeld op het effect op individuele levende wezens, en niet op soorten en ecosystemen. Natuur wordt hierbij gezien als kwetsbaar, maar ook als onvoorspelbaar en moeilijk om helemaal te begrijpen (Buijs, 2009b). Bij het esthetische natuurbeeld staat de antropocentrische waarde van natuur centraal: de schoonheid van natuur en de recreationele mogelijkheden die een gebied te bieden heeft (Buijs,

(11)

11 2009b). Niet alleen visuele kwaliteiten zijn van belang om te behouden, maar ook non-visuele

kwaliteiten, zoals het ervaren van stilte en het gevoel van verbondenheid (Buijs, 2009a). Hierbij is beheer erg belangrijk, om de landschappen te behouden, de nadruk ligt op gecultiveerde

landschappen (Buijs, 2009b). Openstelling van natuurgebieden voor recreatie is belangrijk in dit natuurbeeld, er moet een juiste balans worden gevonden tussen “natuur” en “cultuur” (Buijs,

2009a). De definitie van “natuur” in dit natuurbeeld is erg breed en omvat ook landbouwgebieden en stadsparken (Buijs, 2009b). Het esthetische natuurbeeld heeft dus ook duidelijk een ‘culturele kant’, als het draait om wat als “natuur” wordt gezien.

In het laatste natuurbeeld, de functionele natuur, is het beeld van “natuur” aangepast aan het huidige gebruik van landschappen, zoals moderne landbouw, hydrotechniek en stedelijke functies (Swart, et al., 2001). Hierbij draait het puur om de antropocentrische waarde van natuur. Het legt hierdoor de nadruk op intensief beheer van natuur. Natuur wordt gezien als een belangrijke bron voor landbouw of bosbouw (Buijs, 2009b). Beheer is niet alleen nodig voor het verbeteren van de gebruikswaarde van natuur, maar ook omdat mensen goed beheerde gebieden aantrekkelijker vinden (Buijs, 2009a). Natuur bestaat voornamelijk ten behoeve van mensen, niet alleen op de korte termijn, maar ook op de lange termijn (Keulartz, Van der Windt & Swart, 2004).

Uit bovenstaande vier natuurbeelden blijkt duidelijk dat wat “natuur” is en uit welke dimensies het bestaat niet in één zin te vatten is. “Natuur” is breder dan alleen wilde natuur, maar waar houdt natuur dan op? Uit de beschrijving van de natuurbeelden blijkt al dat voor verschillende mensen “natuur” verschillende dimensies heeft. Van den Born, Lenders, De Groot en Huijsman (2001) hebben verschillende ‘natuurlijke’ aspecten aan respondenten voorgelegd en deze hen laten indelen in hoe “natuurlijk” zij dit vinden. Ook hieruit komen verschillende beelden van natuur naar voren, die vergelijkbaar zijn met de voorgaande natuurbeelden. Een voetbalveld bijvoorbeeld hoort bij

functionele natuur en de wind bij wilde natuur (Van den Born, et al., 2001). De Bakker, Van Koppen & Vader (2007) hebben een soortgelijk onderzoek uitgevoerd door respondenten te vragen wat zij onder “natuur” verstaan. Hieruit bleek bij de meeste respondenten een vrij brede opvatting van natuur. Waarbij koeien in de wei, zon, wind en wolken en moerassen ook onder “echte natuur” vielen. Toch kijkt ook een relatief groot deel negatief aan tegen menselijke aanwezigheid in de natuur (De Bakker, et al., 2007).

3.4 Toepassing van natuurbeelden

Natuurbeelden kunnen in het beleid worden toegepast om conflicten te begrijpen en te voorkomen. Beleidsmakers moeten de verschillende natuurbeelden in Nederland en de hiertussen bestaande tegenstellingen erkennen. Natuurbeelden laten duidelijk de verschillen zien in hoe er over natuur wordt gedacht in de Nederlandse samenleving (Buijs, 2009a), bijvoorbeeld in het verschil tussen culturen. Waar Nederlanders vaak denken in termen van het wildernis natuurbeeld, wordt door immigranten vaak het functionele natuurbeeld onderschreven (Buijs, 2009b). Hiermee kan in het vormen van beleid rekening worden gehouden.

(12)

12 Ook bestaat er een verschil tussen experts en burgers. Experts gaan vaak uit van de cognitieve dimensie, deze speelt bij gewone mensen een veel minder belangrijke rol. Hier ligt de focus meer op de expressieve dimensie (Buijs, 2009b).

In beleid moet tussen de verschillende natuurbeelden een balans gevonden zien te worden. Er moet niet alleen nadruk liggen op de maximale ecologische uitkomst, ook sociale uitkomsten zijn van belang. Als deze balans goed ligt, worden alle groepen geïntegreerd in het beleid. Er moet hierbij niet alleen aandacht zijn voor de kennisfunctie van “natuur”, maar ook voor de morele en zintuiglijke functie. Natuurbeelden zijn de sensitizing concepts voor beleidsmakers, om hen te helpen focussen op de belangrijke aspecten van natuur (Buijs, 2009b). Belangrijk hierbij is dat er kennis is over de landschapsvoorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen, zoals jongeren, ouderen, stedelingen en allochtonen (Buijs & De Vries, 2005).

Voor educatie is het vooral van belang meer te weten te komen over het natuurbeeld van jongeren. Hun natuurbeeld is waarschijnlijk nog niet compleet gevormd en educatie kan hier een bijdrage aan leveren. Uit onderzoek is gebleken dat jongeren tegenwoordig vooral een voorkeur hebben voor “ruige, autonome natuur” met spectaculaire aspecten (Buijs & De Vries, 2005). Jongeren zijn hierbij veel minder emotioneel betrokken bij “natuur” (Buijs, et al., 2007). Dit kan reden zijn voor

bezorgdheid bij beleidsmakers, maar ook een reden om in te zetten op educatie. In educatie zal het belang van natuur centraal moeten staan, in het volgende hoofdstuk zal ik hier verder op ingaan.

Uit de voorgaande analyse blijkt dat “natuur” veel dimensies omvat en dat mensen deze zelf een waarde toekennen. Dit doen zij via het beeld dat ze hebben van “natuur”, die is ontstaan vanuit een bepaalde maatschappelijke sociale constructie (Buijs, et al., 2012). Hierdoor ontstaan bepaalde dominante natuurbeelden, die vertegenwoordigd zijn in verschillende groepen in de samenleving. Natuur wordt daardoor in literatuur voor verschillende dingen goed geacht. Op deze kwestie zal ik in het volgende hoofdstuk verder ingaan.

(13)

13

4. De invloed van natuur

Natuur wordt niet alleen in het beleid voor van alles goed geacht; ook in wetenschappelijke literatuur komt dit naar voren. Natuur zou goed zijn voor ontspanning, fysieke gezondheid, concentratie, etc. Hier wordt vanuit sociologisch oogpunt weinig kritisch op gereflecteerd. Voor welke aspecten in de samenleving wordt natuur allemaal goed geacht en waarom? Als eerst zal ik ingaan op de literatuur over de relatie tussen gezondheid en natuur. Hierna zal ik specifieker ingaan op de relatie natuur, gezondheid en kinderen. Uiteindelijk zal ik vanuit een sociologisch perspectief, aan de hand van de biofilia-hypothese en het Thomas-theorema, de vanzelfsprekendheid van deze relatie analyseren. In de beleidsanalyse zal ik verder ingaan op de relatie tussen natuur en gezondheid vanuit het

beleidsperspectief.

4.1 Natuur en gezondheid

De belangrijkste link die vaak wordt gelegd in literatuur, is die tussen natuur en gezondheid. Het zijn in de “natuur” en de aanwezigheid van “natuur” zou een positieve invloed hebben op de gezondheid van mensen. Gezondheid wordt dan vaak in een brede definitie opgevat; het is niet alleen de

afwezigheid van ziektes of gebreken, maar een staat van fysiek, mentaal en sociaal welzijn (De Vries, 2010). Ook in het verleden werd deze link tussen natuur en gezondheid al vaak gelegd. In de

Middeleeuwen is dit bijvoorbeeld te zien door de aanleg van kloostertuinen en in latere tijden bij kuurorden en sanatoria in de bergen of aan zee (Van den Berg & Van den Berg, 2001). De link tussen natuur en gezondheid wordt vaak gelegd vanuit de biofilia hypothese, waar ik later nog op in zal gaan.

Hoewel het algemene gevoel is dat “natuur” goed is voor de gezondheid, wordt dit lang nog niet altijd toegepast bij de promotie van gezondheid door autoriteiten. Dit komt deels door het

ontbreken van ‘harde’ feiten, maar ook omdat groen in de buurt vaak nog wordt gezien als een luxe in plaats van als een noodzaak of publieke voorziening (Konijnendijk, 2008). Ook steekt door het gebrek aan natuurervaringen de angst voor natuur steeds meer de kop op (Van den Berg & Van den Berg, 2001). Opvallend in de literatuur is dat niet alleen gesproken wordt over het gezonde effect van “natuur”, maar ook over de aanwezigheid van “groen”, hier zal ik later nog op ingaan.

Vier effecten van “natuur” die het meest van belang worden geacht voor gezondheid zijn: het verbeteren van de luchtkwaliteit, het verminderen van stress en het herstellen van

concentratievermogen, het stimuleren van lichaamsbeweging en het faciliteren van sociale contacten en sociale cohesie (De Vries, 2010).

Voor het eerste effect dat de Vries (2010) noemt, het verbeteren van de luchtkwaliteit, lijkt onvoldoende bewijs (Steg, van den Berg & De Groot, 2012).

Het tweede effect dat De Vries (2010) noemt is het verminderen van stress en geestelijke vermoeidheid. Onze maatschappij wordt steeds hectischer en drukker, stress- en

(14)

14 vermoeidheidsvermindering zullen hierdoor steeds belangrijk worden. Een bezoek aan “natuur” wordt vaak gebracht om te ontspannen en tot rust te komen (Van den Berg & Van den Berg, 2001). Dit effect van “natuur” is ontleend aan de stress recovery theory van Ullrich (1983) en de attention restoration theory (Steg, van den Berg & de Groot, 2012). Het kijken naar “groen”, en het zijn in de “natuur” zou een positief effect hebben op gezondheid, welzijn, levensduur en gevoelens als zelfverzekerdheid (Konijnendijk, 2008). Uit onderzoek blijkt dat mensen graag een natuurlijke bestemming bezoeken als ze zich gespannen, depressief of kwaad voelen (Cooper Marcus, 1999). “Natuur” wordt als aantrekkelijker ervaren dan stedelijke omgevingen. Hierdoor brengen mensen eerder een bezoek aan “natuur”, als vlucht uit de stedelijke omgeving (Dettingmeijer, 2011). Het gaat dan niet per se om het zijn in de “natuur”: bomen en ander groen langs veelgebruikte wegen zou al bijdragen aan de vermindering van stress en vermoeidheid (De Vries, 2010). Grinde & Patil (2006) noemt dit “natuur” toevoegen aan “cultuur”. De kwaliteiten voor het verminderen van stress zijn dus niet alleen te vinden in natuur, maar natuurlijke omgevingen bezitten deze wel het meest (De Vries, 2010). Een voorbeeld daarvan is het onderzoek van Ullrich (1984). Hij toonde een positief verband aan tussen herstel in een ziekenhuis en de aanwezigheid van uitzicht op “groen”. Patiënten die in een ziekenhuisbed lagen waarin ze uitkeken op “groen” vanuit het raam herstelden sneller.

Het derde effect dat De Vries (2010) noemt is het stimuleren van lichaamsbeweging. Mensen waarderen de aanwezigheid van “groene” ruimte, die gebruikt kan worden voor recreatie en transport, dit betekent echter niet gelijk dat mensen meer gaan bewegen als er groen aanwezig is (Steg, van den Berg & De Groot, 2012). Er zijn ook gebieden die minder toegankelijk zijn voor fysieke activiteit en die er meer voor ontspanning en rust zijn (De Vries, 2010). Resultaten van onderzoek naar de relatie tussen natuur en lichaamsbeweging zijn gemixt en nog niet overtuigend. Wat kinderen en ouderen betreft komt er echter steeds meer bewijs dat de aanwezigheid van “groen” een positieve invloed heeft op fysieke activiteit (Steg, van den Berg & De Groot, 2012). Voor kinderen zal ik hier later in het hoofdstuk nog op ingaan.

Het laatste aspect dat de Vries (2010) noemt is het faciliteren van sociale contacten en sociale cohesie. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat er een relatie bestaat tussen de aanwezigheid van “groen” en sociale cohesie. Eén van deze onderzoeken is van Peters, Elands en Buijs (2010). In dit onderzoek blijkt dat stadsparken sociale cohesie kunnen verbeteren. Verschillende etnische groepen kunnen op deze plek contact met elkaar krijgen. Informele en vluchtige contacten kunnen hier worden bevorderd. Alledaagse ervaringen kunnen hier gedeeld en besproken worden met andere mensen (Peters, et al., 2010).

Bij deze analyse van de gezonde effecten kunnen enkele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Op één van deze wijst Van den Berg (2007): over de relatie tussen natuur en gezondheid is nog veel niet bekend. Er moet dus nog meer onderzoek gedaan worden tussen de relatie van natuur en gezondheid.

Wat vaak niet wordt besproken is wat “natuur” of “groen” is. Natuur is dan wel een sociale

constructie zijn en iedereen heeft zijn eigen natuurbeeld, maar de ene keer is buiten zijn genoeg, de andere keer “groen” en de andere keer gaat het over “natuur” specifiek om de gezonde effecten van natuur te verkrijgen. “Natuur” wordt als iets vanzelfsprekends gezien, terwijl het juist van belang lijkt

(15)

15 om als er ook echt gezonde effecten moeten volgen aan te duiden wat “natuur” precies is. Nu blijft het onduidelijk wanneer natuurbeleving “gezond” is: Is dit al buitenshuis, is dit wanneer planten alleen worden gezien, of moeten mensen een stadspark in of een natuurgebied? Peters, Elands en Buijs (2010) wijzen erop dat stadsparken sociale cohesie kunnen verbeteren, maar geldt dit dan niet voor stadspleinen?

Dit zijn allemaal vragen waar de literatuur geen antwoord op geeft. Het lijkt ook per aspect verschillend wanneer natuur gezonde effecten heeft. Bij het zien van “groen” lijkt er in sommige gevallen al een gezond effect op te treden. “Groen” kan in dit geval al worden geconstrueerd tot de reële aanwezigheid van bijvoorbeeld een plant. Voor andere gezonde effecten, zoals meer beweging, lijkt er toch echt meer voor nodig om een gezond effect op te laten treden. Hier dient toch echt voor naar buiten te worden gegaan en actief “natuur” te worden opgezocht. In de literatuur gaat het vaak over het zien van “groen”, dit is een zintuiglijke functie, maar hoe zit het met de andere zintuigen, horen, ruiken, voelen en proeven? Zou eten in de natuur of het horen van de wind bijvoorbeeld ook een “gezond effect” hebben? Hier wordt feitelijk niets over gezegd in de literatuur.

Natuurbeleving lijkt al snel geconstrueerd in de literatuur tot iets wat buiten de mens plaats vindt. Natuur is alles wat mensen niet zijn, iets dat wel “levend” is, maar ook niet menselijk. Een

kamerplant is dan “natuur”, maar een gebouw niet. Hier ontstaat weer het onderscheid tussen “natuur” en “niet-natuur”, dat ook duidelijk naar voren kwam in de voorgaande analyse over de sociale constructie. Wel lijken er verschillende gradaties te zijn in wat voor “natuur” er nodig is en daarbij verschillende soorten natuurbeleving om een bepaald gezond effect te laten optreden. In de analyse van het onderzoek in Almere zullen deze gradaties van “natuur” ook weer naar voren komen.

4.2 Kinderen, natuur en gezondheid

Zoals eerder genoemd bij het stimuleren van lichaamsbeweging zijn kinderen een speciale groep als het aankomt met de relatie tussen gezondheid en natuur (De Vries, 2010). Het contact met “natuur” kan een belangrijke rol spelen in de gezonde ontwikkeling van een kind en kan een rol spelen in de oplossing voor ADHD, obesitas, stress en verminderde creativiteit en cognitief functioneren

(Konijnendijk, 2008). De laatste jaren komt er steeds meer belangstelling voor deze rol van natuur in de ontwikkeling van kinderen (Van den Berg, 2007).

Louv (2007) gaat hier in zijn boek Het laatste kind in het bos op in. Volgens hem zijn kinderen zich tegenwoordig bewust van milieuproblemen, maar verdwijnt steeds meer het fysieke contact met “natuur”. Hij ziet een kloof ontstaan tussen kinderen en de “natuur”. Kinderen komen steeds minder buiten en brengen meer tijd door met elektronica. Terwijl natuur de creativiteit van kinderen

stimuleert doordat het het beeldend vermogen aanspreekt. Ook stimuleert natuur sociale interactie en gemeenschapszin en heeft het een positieve uitwerking op de emotionele gezondheid. Louv (2007) stelt hierbij dat kinderen niet alleen buiten moeten komen met het oog op recreatie, maar ook met het oog op hun gezondheid.

Ook vanuit beleid wordt ingezet op het thema natuur en gezondheid, met specifieke aandacht voor de jeugd. Het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (2012) maakt dit duidelijk door te

(16)

16 stellen dat het een fundamenteel recht is voor kinderen op het hoogst haalbare niveau van

geestelijke en lichamelijke gezondheid. Hierbij zien zij een rol voor de natuur weggelegd, omdat, volgens hen, de toename van welvaartziekten samenhangt met de verwijdering tussen kinderen en “natuur”. Uit onderzoek uit de VS blijkt dat kinderen tussen 3 en 12 jaar maar 1 procent van hun tijd buiten besteden en 27 procent achter de televisie. Dit leidt niet alleen tot inactiviteit, obesitas en mogelijke concentratiestoornissen, maar ook tot verminderde kennis van natuur en biodiversiteit (Wells & Lekies, 2006).

Het vermoeden bestaat dat bij kinderen veel gezondheidswinst kan worden behaald door meer kennis bij te brengen over “natuur” (Van den Berg, 2007). Van den Berg (2007) heeft onderzoek gedaan naar de bewijskracht voor de relatie tussen natuur en gezondheid bij kinderen. Hierbij ziet ze twee routes die onderzoek aanneemt: de “bewegingsroute” en de “aandachtsroute”.

De bewegingsroute begint bij de positieve invloed van natuur op de motorische ontwikkeling van kinderen (Van den Berg, 2007). Parken en andere natuurlijke speelplekken dagen kinderen uit om meer te bewegen en gevarieerder te spelen (IVN, 2012).

De aandachtsroute begint bij de positieve invloed van natuur op de cognitieve en emotionele ontwikkeling van kinderen (Van den Berg, 2007). “Natuur” is een bron van fascinatie, en kan een positieve invloed hebben op concentratie, zelfbeheersing en psychische problemen (IVN, 2012). Voor de bewegingsroute wordt het sterkste bewijs gevonden: Er is een gunstige invloed van “groen” in de woon- en speelomgeving van kinderen op de motorische ontwikkeling, het speelgedrag, lichamelijke activiteit en vermindering van overgewicht (Van den Berg, 2007). Wel stelt Van den Berg (2007) dat er nog veel lacunes zijn in de kennis over dit onderwerp.

Hiernaast heeft “natuur” volgens Van der Waal, Van den Berg en Van Koppen (2008) ook een

positieve invloed op zelfdiscipline en psychische weerstand. Ook heeft “natuur” een positieve invloed op sociaal contact. Doordat kinderen die woonden in een buurt met een park bijvoorbeeld sneller zelfstandig buiten mochten spelen dan kinderen in een buurt met alleen rustig verkeer (Van der Waal, et al., 2008).

Ook in dit deel van de literatuur is er weinig aandacht over wat natuur precies is. “Groen” en “natuur” worden door elkaar gebruikt, maar wat “natuur” en “groen” precies inhouden wordt ook hier niet duidelijk. Parken en natuurlijke speelplekken worden door het IVN genoemd als plekken die bijdragen aan de gezondheid van kinderen. “Natuur” lijkt hierdoor bijna gelijk te zijn aan “buiten zijn”, en ook hier wordt, net als in het vorige hoofdstuk, weer de tegenstelling gemaakt tussen “natuur” en “niet-natuur”, waarbij culturele elementen ook “natuur” kunnen zijn.

In de literatuur is ook weinig aandacht voor wat er dan van belang is voor kinderen: Moeten kinderen naast het zijn in de “natuur”, ook bepaalde kennis hebben over “natuur”? Dit is wat Louv (2007) wel wil duidelijk maken met zijn analyse. Kinderen hebben te weinig kennis over “natuur” en weten daarom niet wat ze buiten kunnen doen en zien er de noodzaak niet van in. Hier blijkt het belang van natuureducatie; dat zou kunnen bijdragen aan een verbeterde kennis over “natuur”. In de literatuur wordt echter niet genoemd hoe educatie dan wel kan bijdragen aan natuurbeleving. Educatie wordt van belang geacht, omdat kinderen hierdoor, zoals Louv (2007) het noemt, minder “vervreemden” van natuur. Educatie kan bijdragen aan natuurbeleving door draagvlak te creëren. Kinderen maken

(17)

17 op deze manier via bijvoorbeeld school kennis met natuur en zijn hierdoor eerder geneigd om weer terug te gaan.

In dit deel van de literatuur komt de morele functie van natuur meer naar voren: Natuur heeft een positief invloed op sociaal contact, zelfdiscipline en psychische weerstand. Echter, de zintuiglijke functie van natuur ontbreekt. Want naast bewegen in de natuur is het voor kinderen ook van belang om natuur te “beleven” zoals zal blijken uit de beleidsanalyse en het onderzoek in Almere.

De constructie van natuur lijkt dus vooral te draaien om buiten zijn, wat beweging en socialiteit bevordert. Hierbij hoort een brede opvatting van “natuur”, veel elementen van “buiten” worden gezien als natuur, de antropocentrische waarde van natuur staat centraal.

4.3 De vanzelfsprekendheid van deze relatie

Uit voorgaande analyse blijkt vooral het belang van contact met natuur, voor allerlei uitlopende redenen die te relateren zijn aan gezondheid en waar “natuur” goed voor wordt geacht. Er is blijkbaar iets in de “natuur” zelf, dat er voor zorgt dat we gezonder worden wanneer we ermee in contact komen (Van den Berg & Van den Berg, 2001). Hieruit volgt de heilzame werking van natuur. Er is dus een bepaald iets waardoor wij ons aangetrokken voelen tot natuur. Dit ‘iets’ wordt vaak verklaard vanuit de biofilia hypothese. Volgens deze these, geformuleerde door Wilson (1995), bestaat er een aangeboren emotionele verbondenheid van mensen met andere levende

organismen(zie ook Louv, 2007). Veel onderzoek naar de relatie tussen mens en natuur is gebaseerd op deze hypothese, zoals het eerder besproken onderzoek van Ulrich (1984). Ook van den Boorn (2007) heeft onderzoek gedaan naar de biofilia hypothese bij kinderen. Zij komt tot de conclusie dat natuurinteresse vaker onbewust aanwezig is bij kinderen en dat kinderen vaak nieuwsgierig zijn naar natuur en het ook belangrijk vinden. Dit ziet zij als een bevestiging van de hypothese van Wilson. Er lijkt een tendens te zijn om “natuur” toe te voegen aan cultuurelementen, zoals parken in steden en bomen langs de weg (Grinde & Patil, 2006). Dit toevoegen van natuurlijke elementen heeft dan weer een positieve invloed op de gezondheid van mensen. Niet alleen de biofilia hypothese speelt hierin een rol, maar ook culturele factoren en individuele kenmerken (Grinde & Patil, 2006).

“Cultuur” en “natuur” komen weer samen. “Cultuur” kan niet los worden gezien van “natuur”, omdat natuur diepgeworteld is in onze cultuur. Hierin komt ook het Thomas-theorema weer terug, omdat wij natuur definiëren als iets dat echt is, is het ook “echt” voor ons. “Natuur” is daardoor

tegengesteld aan “niet-natuur”, omdat de maatschappij dat op die manier definieert en construeert. Deze visie kan ook worden gerelateerd aan Latour (1993) in We have never been modern, aan de ene kant wordt er een onderscheid gemaakt tussen natuur en cultuur. Aan de andere kant is er ook een proces gaande dat juist de politiek, wetenschap, technologie en natuur samen construeert (Latour, 1993). Dit proces is ook te zien in de natuurbeelden. In het “wildernis” natuurbeeld bijvoorbeeld wordt “natuur” tegengesteld aan “cultuur”. Er bestaat hier een duidelijke tegenstelling tussen wat “natuurlijk” is en wat gecreëerd is door mensen. Aan de andere kant, in bijvoorbeeld het functionele natuurbeeld, worden “natuur”, technologie en wetenschap samen geconstrueerd in één

(18)

18

5. Methoden

Om de constructie van natuur te kunnen onderzoeken is gekozen voor kwalitatief onderzoek, bestaande uit twee fasen. Ten eerste is er een beleidsanalyse uitgevoerd, hierna is een onderzoek gedaan bij verschillende organisaties rondom natuureducatie in de gemeente Almere. Waarom er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, hoe selectie heeft plaatsgevonden en hoe het onderzoek precies heeft plaatsgevonden, zal ik hier verder uitleggen.

5.1 Keuze voor kwalitatief onderzoek

Eén van de eerste keuzes die in onderzoek gemaakt moet worden is of er kwalitatief of kwantitatief onderzoek gedaan gaat worden. Ik heb gekozen om kwalitatief onderzoek te gaan doen. In mijn onderzoek is het erg belangrijk om te kijken hoe individuen de sociale wereld interpreteren, en daarmee construeren. Dit is wat centraal staat bij een kwalitatief onderzoeksdesign (Bryman, 2012, p.36).

Op kwalitatief onderzoek bestaat ook veel kritiek. Kwalitatief onderzoek wordt gezien als te subjectief, moeilijk te repliceren, niet transparant en er kunnen problemen zijn met generalisatie (Bryman, 2012). Met het subjectieve deel ben ik omgegaan door in elk interview dezelfde vragen te laten passeren en door niet met de respondenten in discussie te gaan over hoe hun constructie van natuur is opgebouwd. Het theoretisch deel heb ik breed opgezet, dus het was van belang om dit ook in de interviews terug te laten komen. Dit heb ik gedaan door de vragen aan te laten sluiten op de theorie, dus door de vragen in meerdere categorieën te laten vallen.

Dezelfde uitkomsten uit de interviews laten komen is inderdaad niet mogelijk, wel zijn elke keer dezelfde vragen gebruikt, dit maakt de interviews repliceerbaar. Dit komt ook ten goede aan de transparantie. Transparantie van mijn onderzoek zal ik ook verhogen door precies toe te lichten welke stappen ik heb genomen. Voor mijn onderzoek zijn inderdaad wel problemen met

generalisatie. De gemeente Almere, waar ik mijn onderzoek heb gedaan, is niet representatief voor alle gemeentes in Nederland.

5.2 Selectie

In het opzetten van het onderzoek zijn meerdere keuzes gemaakt. Dit begint al met de keuze welk beleid wel en niet te analyseren. Ik heb gekozen om specifiek de discourse rondom Natuur- en Milieueducatie te analyseren. Deze keuze heb ik gemaakt, omdat hier in het meest duidelijk naar voren komt wat er precies belangrijk is aan natuur voor mensen. In algemeen natuurbeleid, zoals beleid over de Ecologische Hoofdstructuur, komt vooral naar voren waarom natuur an sich belangrijk is. In NME-beleid komt duidelijker naar voren waarom natuur dan zo belangrijk is voor mensen. De volgende keuze die ik gemaakt hebt is dan welk beleid binnen NME te onderzoeken. Hier heb ik gekozen om al het beleid en de beleidsprocessen (zoals kamerbrieven en vergaderingen) vanaf 2008 te onderzoeken. Ik heb voor dit jaartal gekozen omdat er toen een nieuwe beleidsnota inging die zich

(19)

19 nog specifiek richtte op natuureducatie en dit programma inmiddels is afgelopen en geëvalueerd. In 2013 is een nieuw programma gestart dat zich niet alleen richt op natuureducatie, maar ook op duurzaamheidseducatie. Dit programma is ook meegenomen in de analyse. 2008 is verder een interessant jaar, om dat in de zomer van 2007 de kredietcrisis begon en dit zeker ook mee speelt in de aandacht en het budget dat gaat naar natuureducatie.

Verdere keuzes die ik gemaakt heb draaien om het onderzoek in de praktijk. Hier was de eerste keuze waarnaar ik onderzoek wou doen en waar. De logische keuze om onderzoek te doen is een NME-centra, waar natuureducatie wordt gedaan en ontwikkeld. Stad en Natuur in Almere kan worden gezien als zo’n NME centrum. De keuze voor Almere heb ik gemaakt, omdat Almere een grote stad is maar toch ook wel een landelijk gebied er omheen heeft liggen. Hierdoor ontstaat een interessante mix van stedelijkheid, maar ook makkelijk bereikbare natuur. Hiernaast is Almere een jonge stad die nog veel in ontwikkeling is. Hierdoor zou er juist veel of weinig aandacht kunnen zijn voor natuureducatie, omdat de laatste jaren gezondheid steeds belangrijker wordt, maar er toch ook minder budget beschikbaar is. Stad en Natuur past hier precies in, omdat deze stichting de

voormalige NME-afdeling van de gemeente is en tegenwoordig hun grootste deel van subsidie nog steeds krijgen van de gemeente. De stichting heeft dus veel te maken met gemeentelijk beleid en waarschijnlijk ook met landelijk beleid. Hiernaast werkt de stichting Stad en Natuur, met het hoofdkantoor op de Kemphaan, samen met andere organisaties die hier ook actief zijn. Deze organisaties, de Stadsboerderij, Staatsbosbeheer en Polderbushcraft, die ook te maken hebben met natuureducatie, heb ik dan ook geanalyseerd. Hierdoor ontstaat een compleet beeld van hoe natuureducatie in Almere en met name op de Kemphaan plaatsvindt en hoe deze organisaties op elkaar aan sluiten.

De volgende keuze die gemaakt moet worden is op welke manier ik mijn kwalitatieve onderzoek vorm wil geven. Dit had ik kunnen doen door middel van bijvoorbeeld focus groepen, participerende observatie of interviews (Bryman, 2012). Ik heb ervoor gekozen om interviews te doen met

medewerkers van de verschillende organisaties. In interviews kunnen medewerkers individueel aangeven hoe zij met bepaalde dingen omgaan. Bij focusgroepen, vooral als leidinggevenden aanwezig zijn, kan er een ander beeld ontstaan en zullen sommige mensen meer op de voorgrond treden dan anderen. Participerende observatie zou een vervolgstap kunnen zijn op de interviews die ik heb gedaan.

Ik heb er voor gekozen om de interviews semigestructureerd te houden. Op deze manier is er een lijst met onderwerpen en vragen die van belang zijn, maar is er ook vrijheid om extra vragen te stellen (Bryman, 2012).

Centraal in de interviews staat wat ook naar voren komt in het theoretisch deel. Hierdoor heb ik ervoor gekozen om in de interviews in te gaan op wat medewerkers bijvoorbeeld natuur vinden, maar ook op hoe hun organisatie hiermee omgaat. Hiernaast heb ik beleid centraal gesteld in de interviews en de manier waarop educatie wordt gegeven en wat er wordt geleerd.

Na deze fase van waar en waarnaar onderzoek doen en contact met de organisaties moet er een selectie gemaakt worden van wie te interviewen binnen de organisatie. In overleg met Stad en Natuur heb ik hier 8 medewerkers geselecteerd verspreid over de organisatie. Bij de Stadsboerderij heb ik één van de twee oprichters geïnterviewd, zij had het grootste aandeel in voorlichting en contact met mensen. Bij Staatsbosbeheer heb ik de boswachter geïnterviewd, die verantwoordelijk is

(20)

20 voor de Stadsbossen in Almere, waarbij ook de Kemphaan hoort. Bij Polderbushcraft heb ik de twee oprichters en daarmee ook de enige twee werknemers geïnterviewd.

5.3 Onderzoeksfase

Na deze selectiefase ben ik gestart met het onderzoek. Als eerst ben ik gestart met de interviews binnen Stad en Natuur. Deze semigestructureerde interviews heb ik gedaan op de locatie waar de respondent werkzaam was en hier ook gelijk opgenomen. Na de interviews bij Stad en Natuur heb ik de interviews gedaan bij de Stadsboerderij, Staatsbosbeheer en Polderbushcraft. Voor alle

organisaties heb ik ongeveer dezelfde vragenlijst gebruikt, hierdoor kunnen de antwoorden goed met elkaar worden vergeleken. Alle interviews zijn samengevoegd in bijlage 3.

De opgenomen interviews heb ik vervolgens woordelijk uitgetypt. Deze heb ik geanalyseerd op de aandachtspunten die ik heb opgesteld. Deze zal ik nader toelichten in hoofdstuk 7. De analyse heb ik gedaan door te letten op bepaalde vragen die de respondenten hebben beantwoord, maar vooral ook welke bewoordingen ze hiervoor gebruikten. Door de interviews aandachtig door te lezen, belangrijke zinnen te markeren en herhalingen te benoemen heb ik een analyse gemaakt van wat er gezegd is. Dit heb ik verder geïnterpreteerd aan de hand van het theoretisch deel, hieruit volgen bijvoorbeeld bepaalde natuurbeelden. Hierna heb ik de antwoorden van de respondenten vergeleken met het beleid dat bestaat over NME.

(21)

21

6. Discours analyse van natuureducatiebeleid

Om te kijken waar het beleid in Nederland over natuur en natuureducatie precies over gaat zal ik van verschillende beleidsdocumenten een discours analyse uitvoeren. Zoals Silverman (2011) benadrukt omvat discours analyse een aantal manieren om te analyseren. Hierbij ligt de nadruk op de constructie die door ‘deelnemers’ wordt gemaakt en hoe deze worden gerealiseerd en

ondermijnd. Taal vormt hierbij een eigen werkelijkheid en wordt benaderd als sociaal gedrag. Taalgebruik wordt opgevat als een constructie van de werkelijkheid. Hierbij worden betekenissen geproduceerd, waarheden dus, waarvan de “gebruikers” zich lang niet altijd bewust zijn. Van belang is dus dat kritisch gekeken wordt naar wat in het dagelijks leven als vanzelfsprekend en waar wordt opgevat (Van den Berg, 2004).

Om het discours over natuureducatiebeleid te analyseren zal ik gebruik maken van de methode waarmee Hajer (2005) milieupolitiek, en specifiek zure regen, heeft bestudeerd. Hierbij kwam hij tot de ontdekking dat er veel meer aan de hand was dan alleen het bestrijden van de achteruitgang van het milieu. Hij zag dat milieupolitiek in feite ingebed was in ‘cultuurpolitiek’. In milieupolitiek bleek de samenleving weerspiegeld te worden: waarden waren in gevaar, morele verplichtingen werden betwist en de vorm van uitvoering van beleid werd bevraagd (Hajer, 2005). Hieruit blijkt dat

milieupolitiek niet meer alleen over het milieu gaat, maar verder gaat en ook bepaalde waarden in de samenleving probeert aan te halen.

Interessant hieraan is of dit ook gebeurt bij het Nederlands natuur- en milieueducatie beleid. Om hierachter te komen moet worden gezocht naar het discours van het Nederlands natuurbeleid. De definitie van een discourse, die hier gebruikt zal worden, is dat een discourse een samenvoeging is van ideeën, concepten en categorieën waarmee betekenis wordt gegeven aan sociale en fysieke fenomenen. Het wordt verkregen en vermenigvuldigd door steeds herhalende herkenbare

gedragingen (Hajer, 2005). Natuur, milieu en de daarbij behorende problematiek zijn abstracte concepten, die alleen maar begrepen kunnen worden in taal, beelden of cijfers. Dit is van belang bij de discoursanalyse, omdat alleen op deze manier natuur en milieu ‘begrepen’ kunnen worden (Hajer en Versteeg, 2007).

De discourse bestaat dus uit structuren die ingebed zijn in taal. Deze kan worden gevonden door op zoek te gaan naar metaforen, narratives en storylines. Mensen brengen feiten vaak over in

verhaalvorm. In elk veld bestaan een aantal van zulke verhalen, die een belangrijke rol vervullen. Een story line is hiervan de beknopte samenvatting, die wordt gebruikt door mensen in discussies. In feite wordt met beleid dus een verhaal opgebouwd, dit wordt ook wel framing genoemd. Dit beleid is gebaseerd op een bepaald geconstateerd probleem. Er vindt dan een probleemdefinitie plaats, die al van invloed is op de oplossingsrichtingen. Als een probleemdefinitie voldoende aanslaat, kan dit leiden tot bepaalde politieke claims en het veranderen of oprichten van instituties (Hajer en Versteeg, 2007).

(22)

22 1. Het pre-probleem stadium, de situatie is hierbij nog niet door het publiek ontdekt.

2. Ontdekking en enthousiasme om het probleem aan te pakken.

3. Realisatie van kosten die gemaakt moeten worden om het probleem aan te pakken. 4. Afname van de publieke belangstelling.

5. Post-probleem stadium, de instituties voor het probleem blijven bestaan, maar met te weinig budget om echt een verschil te kunnen maken.

Door naar deze zaken op zoek te gaan in verschillende beleidsstukken rondom milieu- en

natuureducatiebeleid zal ook hier een discourse kunnen worden ontdekt en kan er worden gekeken in welke fase beleid over natuureducatie zich bevind.

6.1 Beleidsdocumenten

In educatie komt de essentie naar voren van wat volgens beleidsmakers belangrijk wordt geacht in “natuur”. Om het belang te kunnen achterhalen is vanaf 2008 het beleid geanalyseerd dat gaat over natuureducatie. Voor dit jaartal heb ik gekozen omdat vanaf 2008 een nieuwe beleidsnota inging, die zich nog specifiek richtte op natuureducatie en dit programma inmiddels is afgelopen en

geëvalueerd. In 2013 is een nieuw programma gestart dat zich niet alleen richt op natuureducatie, maar ook op duurzaamheidseducatie.

Het eerstgenoemde programma dat liep van 2008 tot 2011 is Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland, 2008-2011. Deze nota, met ideeën waar het beleid zich op zou moeten richten, gaat specifiek over natuureducatie. De centrale ambitie van het NME-beleid in deze nota is dat het mensen in staat stelt om zelf uiting te geven aan hun wensen over natuur, milieu en dierenwelzijn en hierdoor zelf invloed uit te oefenen op hun omgeving (Nota Kiezen, leren en meedoen, 2008, p. 15). Om dit te bereiken zijn er een vijftal speerpunten:

1. Houvast voor de inhoud

2. Alle betrokkenen bij NME stimuleren om meer vraaggericht te werken 3. Jeugd en jongeren als prioriteit

4. Al doende leren

5. Bestuurlijke samenwerking

Hierbij wordt het belangrijk geacht dat NME niet als een geïsoleerde activiteit plaatsvindt, maar dat er een samenhang bestaat tussen macro-, meso- en microniveau, van beleid tot uitvoering. De coördinatie hiervan ligt bij de stuurgroep NME. Deze samenwerking tussen verschillende niveaus vindt ook zijn doorgang in het opvolgende programma DuurzaamDoor.

Het programma DuurzaamDoor: Sociale innovatie voor een Groene Economie is meer recent en loopt van 2013 tot 2016. In dit programma is het programma voor NME samengevoegd met dat voor LvDO (Leren voor Duurzame Ontwikkeling). Dit is gedaan, omdat volgens de overheid de ontwikkeling van NME steeds meer is opgegaan in de context van duurzame ontwikkeling (Programma DuurzaamDoor, 2013, p. 9).

(23)

23 Het doel van DuurzaamDoor is het bereiken van een groene economie door het ontwikkelen van kennis, het versterken van competenties en door het creëren van synergie tussen partijen om te werken aan een groene economie (Programma DuurzaamDoor, 2013, p. 1). Het beleid is hierbij dus breder dan alleen natuur- en milieueducatie, maar richt zich meer op ‘groen’ in het algemeen. Er staan 5 thema’s centraal: biodiversiteit, voedsel, materialen, energie en water (Programma DuurzaamDoor, 2013, p. 24).

De kernbegrippen bij DuurzaamDoor zijn ontwikkelen, verbinden en opschalen. Bij ontwikkelen gaat het over persoonlijke competenties om duurzame activiteiten uit te voeren. Bij verbinden gaat het om matches tussen thema’s en om samenwerking van personen en organisaties. Bij opschalen is het belangrijk om van elkaar te leren wat wel en niet werkt (Programma DuurzaamDoor, 2013, p. 15). Ook in dit programma is samenwerking tussen verschillende niveaus belangrijk. Dit blijkt uit de nadruk op de 5 O’s: overheden, ondernemers, onderwijs, onderzoek en (burger)organisaties (Programma DuurzaamDoor, 2013, p.15).

Van beide beleidsdocumenten zijn de nota’s zelf, Kamerbrieven, Algemeen Overleggen, het uitvoeringskader en eventueel het werkplan en de evaluatie geanalyseerd.

Een Algemeen Overleg is een vergadering van een commissie, waarbij een staatssecretaris of minister aanwezig is2.

In Werkplannen en Uitvoeringskaders ligt de nadruk op wat er moet gebeuren om de programma’s uit te voeren. Er wordt vooral gekeken naar wie wat moet doen en hoe dit te structureren.

Uit deze documenten komt een bepaalde focus naar voren, die ingedeeld kan worden in vier

thema’s: Duurzaamheid, vervreemding van natuur, effecten op de samenleving en natuureducatie in het onderwijssysteem. Door deze vier thema’s ontstaat een manier waarop de werkelijkheid, en natuur, wordt geconstrueerd in beleid. Hoe dit naar voren komt in de verschillende documenten zal ik in de komende paragrafen duidelijk maken. De sociale constructie van natuur zal ik dan vervolgens nog verduidelijken.

6.2 Duurzaamheid

De nota Kiezen, leren en meedoen richt zich nog specifiek op natuur- en milieueducatie (NME), maar ook hier zijn al sterk de pijlen gericht op “duurzaamheid”. Deze trend zet zich door in de nota DuurzaamDoor, waarbij NME onderdeel is van educatie over duurzaamheid. In de nota Kiezen, leren en meedoen wordt natuur vaak veel breder getrokken naar milieu en daarmee duurzaamheid:

“Gezondheid, milieuvervuiling, overgewicht, klimaatverandering, natuurbehoud,

energiebesparing… het zijn onderwerpen die samenhangen met de kwaliteit van natuur, milieu en onze leefomgeving (Nota Kiezen, leren en meedoen, 2008, p. 11).”

Hier wordt de relatie tussen deze twee nog wel wat onduidelijk gehouden. Even later wordt de relatie duidelijker gemaakt, NME draagt bij aan een duurzame leefomgeving. Het realiseren van een

(24)

24 duurzame leefomgeving wordt aangehaald als één van de doelstellingen van het kabinet Balkenende IV:

“Het creëren van een duurzame leefomgeving, om de wereld beter achter te laten dan we haar aantroffen (Nota, Kiezen, leren en meedoen, 2008, p. 12).”

NME wordt hierbij direct gekoppeld aan keuzes in de supermarkt, mobiliteit, afvalscheiding, enz. Deze zaken, die genoemd worden in de nota, relateren niet alleen aan natuur en milieu, maar vooral ook aan duurzaamheid. NME wordt dan in een bredere context geplaatst, die ook wel samenkomt in de driehoek people-planet-profit, waarbij NME zich, volgens beleidersmakers, vooral richt op planet. Hiernaast wordt een duurzame toekomst ook genoemd als één van de motieven voor leren over natuur en milieu (Nota Kiezen, leren en meedoen, 2008, p.43).

Duurzaamheid wordt echter niet expliciet genoemd als het doel van NME. Het doel van NME is wel om kennis en inzicht in natuur en milieu te vergroten (Nota Kiezen, leren en meedoen, 2008, p. 11). Dit zou dus ook bijdragen aan een beter inzicht en meer kennis over duurzaamheid. In het Werkplan (2008) wordt nader ingegaan op de notie van de ‘duurzame leefomgeving’:

“Van natuur en milieu in smalle zin gaat het feitelijk om een educatie voor een duurzame leefomgeving, waarbij thema’s als gezondheid, techniek, burgerschap en maatschappelijke discussies rond bijvoorbeeld dierenwelzijn nadrukkelijke raakvlak hebben (Uitvoeringskader NME 2008-2011, 2008, p. 3).”

Ook in politieke debatten wordt de koppeling tussen “natuur” en “duurzaamheid” gemaakt. In de debatten die plaatsvonden in 2008 en 2009, waar de SP, VVD, PvdD, CDA, ChristenUnie, PVDA en SGP aan deelnamen wordt inhoudelijk ingegaan op de nota Kiezen, leren en meedoen, maar vaak gaat het ook over de financiering en de uitvoering van het programma. Ook hieruit kunnen we achterliggende gedachten over “natuur” opmaken.

Op de nota zelf leveren onder andere de SP, PVDA en VVD kritiek. Deze kritiek richt zich vooral op de weinig integrale aanpak van de nota. Hierdoor ontstaat er, vooral volgens de SP, te weinig draagvlak voor natuur en daarmee duurzaamheid. Hier vindt dus gelijk de koppeling tussen deze twee plaats. Ook de VVD maakt deze koppeling, door te wijzen op de aandacht voor toekomstige generaties en het belang daarvan jongeren te betrekken bij natuur. Het CDA verwoordt dit onder de term ‘rentmeesterschap’:

“Wij erkennen dat wij deze wereld in bruikleen hebben van onze toekomstige generatie. Daarmee is het belangrijk dat de nieuwe generatie mede opgevoed wordt met natuur- en milieueducatie, om hun kennis en ervaring mee te geven van wat het is om in deze wereld te leven (Biskop, CDA, Algemeen overleg, 5 juni 2008).”

Ook in debatten over het programma DuurzaamDoor blijkt duurzaamheid centraal te staan, hier wordt het meer gekoppeld aan economische waarde. Jacobi van de PVDA wijst in een Algemeen Overleg van 3 juli 2013 op deze economische waarde van “natuur”. Hierbij stelt zij dat investeren in natuur ook investeren is in het economisch kapitaal van de toekomst. Burgers worden gezien als de kern van een duurzame samenleving (Nota DuurzaamDoor, 2013, p. 22). Om een “groene” economie

(25)

25 te laten ontstaan is, volgens de beleidsmakers, een sociale innovatie nodig, die tot stand komt door technologische innovatie en beroeps- en burgerschapscompetenties.

Educatie staat hierbij centraal om leren rondom duurzaamheid vorm te geven. Volgens het programma wordt door educatie bewustzijn en eigen verantwoordelijkheid van burgers vergroot (Nota DuurzaamDoor, 2013, p. 4). Educatie wordt niet alleen gezien als doel op zich, maar het richt zich ook op maatschappelijke opgaven en er zijn resultaten op de langere termijn:

“Mensen die met NME in aanraking zijn geweest kiezen significant voor een (meer) duurzame levensstijl (Nota DuurzaamDoor, 2013, p.9).

Kennis en innovatie worden gezien als belangrijke exportproducten, waarbij het bedrijfsleven haar duurzaamheidkennis kan vermarkten (Nota DuurzaamDoor, 2013, p. 11). Werken aan een groene economie leidt, volgens het programma, tot een sterk, sociaal en mooi Nederland. “Natuur” heeft hierin dus niet alleen een kennisfunctie, maar ook een morele functie. Door educatie over natuur gaan mensen uiteindelijk andere keuzes maken.

Duurzaamheid kan worden gezien als een metafoor voor innovatie. Deze sociale innovatie leidt uiteindelijk tot een “groene” economie, waarin burgers bepaalde competenties hebben die draaien om bewustzijn en verantwoordelijkheid. Dit bewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel draait om toekomstige generaties en de wereld waarop we leven. Educatie over natuur en milieu heeft dus bepaalde effecten op de samenleving. Deze effecten zullen centraal staan in de volgende paragraaf.

6.3 Effecten op de samenleving

In veel van de stukken wordt natuureducatie geplaatst in de samenleving. Natuureducatie zou verschillende positieve effecten op burgers hebben. Door natuureducatie bestaat een samenleving zoals de overheid deze graag zou willen zien.

Deze verwijzing naar de samenleving wordt al in de aanbiedingsbrief van Kiezen, leren en meedoen gemaakt. NME zou een betrokken samenleving creëren bij natuur en milieu. Educatie zou gericht moeten zijn op weten (kennis), op willen (houding) en kunnen (handelen). Hierbij wordt het belang van bewustzijn, keuzes en gedrag benadrukt. In de brief staat hierover:

“Op die manier draagt NME bij aan ontplooiing, welbevinden en gezondheid van mensen en legt het een basis voor een natuur- en milieubewuste levensstijl (Verburg, Kamerbrief aanbieding Nota Natuur- en milieueducatie, 20 februari 2008).”

Verburg meent dus dat kennis over “natuur” kan bijdragen aan de gezondheid van mensen. Door meer kennis over natuur en milieu ontwikkelen burgers een meer bewuste en verantwoordelijke levensstijl. Hierdoor hebben zij een beter welbevinden en zijn zij gezonder.

NME draagt hierbij ook bij aan de algemene ontwikkeling, door een bewustere levensstijl te

ontwikkelen. Educatie zorgt voor bewustwording en kan resulteren in ‘betere’ keuzes. Dit blijkt ook uit de ambitie van het NME-beleid:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Table 36 shows the percentage agreement on yearly, five-yearly and ten-yearly updating of knowledge, skills, or problem areas defined as special needs in district hospitals and

Findings pertain to activities of Free State artists more than ten years after closure of the PACOFS Drama Department and provide insights into the accessibility of new

A total number of 15.1% respondents indicated that management information services are needed to a fairly great extent, while 79.9% respondents indicated that

Met deze nieuwe nota is het beleid voor natuur, bos en landschap helder, navolg- baar en meetbaar gemaakt. ltlatuurbalans en Itlatuurverkenningen kunnen hierop inspelen.

Deze reservaten zijn echter omgeven door meer intensief gebruikte gronden, waardoor veel zeldzame soorten als het ware in de.. naruurreservaten opgesloten

De Beheerraad Waddengebied wil voor de financiering van het natuurbeheer van de Wadden een beroep doen op de private sectoren die in het gebied opereren.. Wage- ningen Economic

Reflectoren geven geen licht, maar weerkaatsen het licht van bijvoorbeeld de koplampen van een auto in eenzelfde hoek als waarin het licht op de reflector valt. Dit verschijnsel

Paarsblauwe, gele of witte bloemen worden vaak door bijen bestoven, doordat bijen deze kleuren goed kunnen zien.. Een goudvis ziet