• No results found

De gevolgen van de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog voor de luchtverdediging van de Koninklijke Luchtmacht, 1967-1980

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gevolgen van de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog voor de luchtverdediging van de Koninklijke Luchtmacht, 1967-1980"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De gevolgen van de Zesdaagse Oorlog en de Jom

Kippoer-oorlog voor de luchtverdediging van de

Koninklijke Luchtmacht, 1967-1980

Egyptische vliegtuigen vernietigd op de grond tijdens de Zesdaagse Oorlog

Masterthesis door Tom Buitelaar Begeleid door prof.dr. W. Klinkert

Universiteit van Amsterdam Militaire Geschiedenis

2011-2013 5 januari 2014

(2)

Inhoudsopgave

Dankwoord...3

Lijst van gebruikte afkortingen...4

Inleiding...5

Hoofdstuk 1: De Sovjetluchtmacht als dreiging voor de NAVO...11

Hoofdstuk 2: De inrichting van de NAVO-luchtverdediging...14

Hoofdstuk 3: De Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog (1967-1973)...29

3.1 De Zesdaagse Oorlog, 5-10 juni 1967...29

3.2 De Jom Kippoer-oorlog 6-25 oktober 1973...36

Hoofdstuk 4: Geleerde luchtverdedigingslessen uit de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog. 48 4.1 Lessen uit de Zesdaagse Oorlog...48

Passieve luchtverdediging...48

Actieve luchtverdediging...50

4.2 Lessen uit de Jom Kippoer-oorlog...51

Elektronische oorlogvoering...52

Verdediging tegen zeer laagvliegende vliegtuigen...53

IFF-problemen...54

Het belang van mobiele luchtverdediging...55

Hoofdstuk 5: Implementatie van de geleerde lessen...57

Passieve luchtverdediging...57

Actieve luchtverdediging...62

Elektronische oorlogvoering...64

Verdediging tegen zeer laagvliegende vliegtuigen...66

IFF-problemen...67

Het belang van mobiele luchtverdediging...68

Conclusie...71

(3)

Dankwoord

Deze scriptie is tot stand gekomen in de loop van twee jaar, waarin ik de master Militaire Geschiede-nis volgde aan de Universiteit van Amsterdam. Het idee voor deze scriptie was het gevolg van een meeloopstage bij het Instituut Defensie Leergangen in Den Haag, alwaar mijn interesse voor lucht -machtzaken – en dan met name de luchtverdediging – groeide. In de keuze voor een onderwerp ben ik daarnaast begeleid door dr. Erwin van Loo en prof.dr. Wim Klinkert, waarvoor hen ik zeer dankbaar ben. Professor Klinkert was daarnaast zo vriendelijk mijn scriptie te begeleiden. Overigens hebben de Luchtmachtdagen in juni 2013 op de vliegbasis Volkel mij ook gesterkt in mijn vertrouwen in mijn onderwerpkeuze. Henk Kaufmann en zijn vrouw verdienen hiervoor een eervolle vermelding.

Delen van het onderzoek heb ik kunnen doen in het kader van een stage bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag. Hier zijn delen van mijn scriptie gelezen door dr. Erwin van Loo en dr. Quirijn van der Vegt. Ik ben beiden erkentelijk voor het feit dat zij mij enorm geholpen hebben de soms verwarrende besluitvorming van een multinationaal besluitvormingsorgaan te door-gronden. Bovendien hebben prof.dr. Jan Hoffenaar, dr. Rolf de Winter en lkol. Piet Soldaat mee gehol-pen met het zoeken van literatuur en waren zij nooit te beroerd een boek of twee aan mij uit te lenen. Luitenant-kolonel (b.d.) Ab Mollema en kolonel (b.d.) Henri Grootveld, beiden werkzaam in de lucht-verdediging van de Koninklijke Luchtmacht in de voor deze scriptie relevante periode (1967-1980) hebben mij ten slotte vermaakt en geïnformeerd met talloze anekdotes en hun persoonlijke ervaringen met die hieronder beschreven geschiedenis. Een laatste woord van dank is gericht aan mijn familie en vriendin, die mij constant gesteund hebben bij het schrijven van mijn scriptie, zowel op financieel als op psychologisch vlak.

(4)

Lijst van gebruikte afkortingen

2ATAF 2nd Allied Tactical Air Force 4ATAF 4th Allied Tactical Air Force

ACE Allied Commander Europe

AFCENT Allied Forces Central Europe

AFU Assault Firing Unit

APC Armored Personnel Carrier

AWX All Weather Capability

BAI Battlefield Air Interdiction

C- Commandant van het onderdeel dat na de streep komt

CAS Close Air Support

CINCENT Commander-In-chief allied forces Central Europe COMAIRCENT Commander allied Air forces Central region

CLS Commandant Luchtstrijdkrachten

CLV Commando Luchtverdediging

CRC Control and Reporting Centre

CTL Commando Tactische Luchtstrijdkrachten CVCS Comité Verenigde Chefs van Staven ECCM Electronic Counter-Counter Measures

ECM Electronic Counter Measures

EHIP European HAWK Improvement Programme

EOV Elektronische Oorlogvoering

FEZ Fighter Engagement Zone

FIMEZ Forward Interception Missile Engagement Zone

GLGW Grond-Lucht Geleid Wapen

HAWK Homing All the Way Killer

HIMEZ High Missile Engagement Zone

IAF Israeli Air Force

IDF Interceptor Day Fighter

IFF Identification Friend or Foe

KLu Koninklijke Luchtmacht

LOMEZ Low Missile Engagement Zone

Lua Luchtafweer

MANPADS Man Portable Air Defense System

MC Military Commission

MDAP Mutual Defence Assistance Programme MGS Meldings- en Gevechtsleidingsstation NADGE NATO Air Defense Ground Environment NATINAD NATO Integrated Air Defense

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

QRA Quick Reaction Alert

RAF Royal Air Force

RRR Rapid Runway Repair

SA Surface-to-Air

SACEUR Supreme Allied Commander Europe

SAM Surface-to-Air Missile

SEAD Suppression of Enemy Air Defense

SHAPE Supreme Headquarters Allied Powers Europe

SHORAD Short Range Air Defense

SIAD Single Integrated Air Defense

SOC Sector Operation Centre

TACEVAL Tactical Evaluation

(5)
(6)

Inleiding

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog stond voor iedereen als een paal boven water dat air power zich definitief gevestigd had als één van de belangrijkste componenten van elke krijgsmacht.1 Vooral

de terreurbombardementen, door zowel de geallieerden als de As-mogendheden op grote schaal uitgevoerd, hadden grote indruk gemaakt. Dat Japan zich had overgegeven na de Amerikaanse nucleaire luchtaanvallen op Hiroshima en Nagasaki, had daarnaast sommige air power-theoretici be-vestigd in hun standpunt dat een oorlog gewonnen zou kunnen worden door strategische bombardementen alleen. Alhoewel niet iedereen het hier mee eens was – vooral leden van de andere krijgsmachtdelen benadrukten de belangrijke rol die tanks en infanteristen in de oorlog hadden gespeeld – leek het in ieder geval duidelijk dat “air power was here to stay.”2

Ook de luchtverdediging had zich in de Tweede Wereldoorlog definitief bewezen. In de Battle of Britain hadden de Engelse Spitfires en luchtdoelartillerie, geholpen door een voor die tijd revolutio-nair radarsysteem, bewezen dat met een goed georganiseerde luchtverdediging een strategisch lucht of-fensief tegengehouden kon worden.3 Ook de Duitse luchtverdediging, met zijn tientallen

Flugabwehr-kanonne (Flak), in West-Europa geconcentreerd in de Kammhuber-linie, bleek vrij effectief in het toebrengen van grote verliezen aan geallieerde bommenwerpers.4 Alhoewel de luchtverdediging de

grote hoeveelheid bommenwerpers die Strategic Air Command en Bomber Wing, respectievelijk van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, uiteindelijk niet meer aankon, was de Duitse luchtverdedi-ging zeker in het begin van de oorlog in staat omvangrijke verliezen toe te brengen aan de ge allieerde bommenwerpervloot.

Ook de Nederlandse krijgsmacht had uit de Tweede Wereldoorlog geconcludeerd dat een sterke luchtverdediging onontbeerlijk was. De Nederlandse luchtverdediging had zijn nut bewezen: het neerhalen van tientallen Duitse vliegtuigen was één van de weinige Nederlandse successen uit mei 1940.5 Een luchtaanval door de Sovjet-Unie (en vanaf 1955 het Warschaupact), het land dat kort na de

Tweede Wereldoorlog gezien werd als de grootste bedreiging voor het vrije Westen, kon echter niet enkel met eigen middelen beantwoord worden. Al vrij snel zocht Nederland zijn heil in militaire bondgenootschappen, eerst de Westerse Unie en vanaf 1949 de Noord- Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Steevast identificeerden deze bondgenootschappen de luchtverdediging

1 Q. van der Vegt, Take-off: De opbouw van de Nederlandse luchtstrijdkrachten 1945-1973 (Amsterdam 2013) 37.

2 Ibid, 23-24. Zie ook: J. Buckley, Air Power in the Age of Total War (Londen 1999) 168-169.

3 R. Nederlof, Blazing Skies: De Groepen Geleide Wapens van de Koninklijke Luchtmacht in Duitsland,

1960-1995 (Den Haag 2002) 11-12; S. van der Pol, ´Luchtverdediging in West-Europa: Belt- of object-verdediging’, Militaire Spectator 134 (1965) 119-127, 119.

4 D. Krüger, ‘Die Entstehung der NATO-luftverteidigung und die integration der Luftwaffe´, in: B. Lemke et al. (reds.), Die Luftwaffe 1950 bis 1970: Konzeption, Aufbau, Integration (München 2006) 487-556, 487-488; Nederlof, Blazing Skies, 11-12. Zie ook: H. Boog, Die Deutsche Luftwaffenführung 1939-1945 (Stuttgart 1982). 5 De relatief succesvolle luchtverdediging had de snelle uitschakeling van Nederland evenwel niet weten te voorkomen. Zie: F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (2 banden; Den Haag 1970).

(7)

als één van de belangrijkste bondgenootschappelijke taken waarbij samenwerking onontbeerlijk was. Al in de jaren 1947-1948 voerden de Britse, Franse, Belgische en Nederlandse luchtmachten overleg over een gezamenlijke luchtverdediging tegen een aanval uit het Oosten.6 De manier waarop het

Ne-derlandse luchtwapen, vanaf 1953 de Koninklijke Luchtmacht geheten, vorm gaf aan de verdediging van het bondgenootschappelijke luchtruim, is een centraal thema in deze studie.

De inrichting van de NAVO-luchtverdediging had twee primaire drijfveren, te weten de dreiging vanuit de Sovjet-Unie en de NAVO-strategie (en dan voornamelijk de eisen die de NAVO aan zijn lidstaten stelde). Deze twee drijfveren beïnvloedden elkaar. De NAVO-strategie was gebaseerd op de dreiging die uitging van de Sovjet-Unie en het Warschaupact, terwijl deze dreiging op zijn beurt weer beïnvloed werd door de strategie en bijbehorende operationele concepten die de NAVO hanteerde. Een derde factor die een (weliswaar ondergeschikte) rol speelde bij de inrichting van de luchtverdediging, waren de lessen die door NAVO-organen uit oorlogen in de Derde Wereld werden getrokken. Terwijl de Koude Oorlog in Europa nooit ‘heet werd’, voerden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de Derde Wereld regelmatig oorlogen by proxy. Hierbij steunden zij de strijdende partijen zowel op militair als op financieel en politiek gebied. Op deze manier vonden grote hoeveelheden militair materieel (van zowel de Verenigde Staten als van de SovjetUnie) hun weg in groot -schalige conventionele conflicten. Deze oorlogen waren tot op zekere hoogte een strijd tussen de wapens die ook op het Europees strijdtoneel gebruikt zouden worden. Dergelijke oorlogen konden voor een schat aan informatie zorgen, voornamelijk over de prestaties van militair materieel in oor-logsomstandigheden.

Een dergelijke inmenging vond plaats tijdens de Zesdaagse Oorlog (1967) en de Jom Kippoer-oorlog (1973), waarin Israël en zijn Arabische buren elkaar naar het leven stonden. Israël, Egypte, Syrië (en in mindere mate Jordanië en Irak) gebruikten allen de modernste NAVO- en Sovjetapparatuur op het gebied van de luchtverdediging. Grond-lucht geleide wapensystemen, luchtdoelkanonnen, jachtvliegtuigen en radars vonden hun weg naar de strijdende partijen. Dit gaf de NAVO-landen de kans de HAWK-wapensystemen te observeren in realistische oorlogsomstandighe-den, maar ook het functioneren van de Sovjetapparatuur te bestuderen. Nederland had de HAWK in 1963 aangeschaft en ook voor de andere bondgenoten was dit systeem nog vrij nieuw. De Zesdaagse Oorlog was de eerste keer dat het wapensysteem in een oorlog gebruikt werd, wat het conflict voor landen als Nederland uiterst interessant maakte.7 Deze scriptie bestudeert de derde factor die van

invloed was op de inrichting van de NAVO-luchtverdediging door te kijken naar de effecten die de luchtverdedigingslessen uit de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog hadden op de wijzigingen in de NAVO-luchtverdediging in de periode tussen 1967 en (ongeveer) 1980 in de context van de luchtverdediging zoals deze door de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht in het kader van de NAVO gevoerd werd.

6 Van der Vegt, Take-Off, 32, 38-39.

(8)

Een dergelijke studie is nog niet eerder verschenen. Veelal beperken besprekingen van deze effecten zich tot terloopse opmerkingen of korte paragraafjes. Dit is goed terug te zien in twee recent (in 2013) verschenen boeken over de Koninklijke Luchtmacht, te weten Take-Off: De opbouw van de Nederlandse luchtstrijdkrachten, het proefschrift van Quirijn van der Vegt, en Bakermat Soesterberg: Een Eeuw Militaire Luchtvaart in Nederland van Rolf de Winter. Beide auteurs vermelden de lessen uit beide oorlogen slechts terloops en dan voornamelijk bij de verbetering van de passieve luchtverde-diging van de KLu-vliegbases. 8 Tot dusver is in de historiografie de meeste aandacht uitgegaan naar

de relaties tussen de Jom Kippoer-oorlog en de Airland Battle-doctrine voor de tactische luchtstrijd-krachten die door de Amerikaanse generaal William E. DePuy en zijn Training and Doctrine Com-mand ontwikkeld werd. Recentelijk is een UvA-student Militair Geschiedenis nog in deze richting afgestudeerd, terwijl ook grotere namen als Lon O. Nordeen en Benjamin S. Lambeth hier uitgebreid aandacht aan hebben besteed.9 Deze scriptie zal proberen aan te tonen dat de effecten van deze

oorlogen op de NAVO-luchtverdediging verder reikten en op velerlei manieren tot aanpassingen en accentverschuivingen in de luchtverdediging leidden en op deze manier de hierboven aangegeven leemte proberen op te vullen.

Vraagstelling, opbouw en afbakening

De hoofdvraag van deze scriptie luidt: Welke wijzigingen effectueerden de uit de Zesdaagse Oorlog en Jom Kippoer-oorlog geleerde luchtverdedigingslessen bij de luchtverdediging zoals deze door de Nederlandse Koninklijke Luchtmacht tussen 1967 en 1980 gevoerd werd in het kader van de NAVO-verdediging van Centraal-Europa tegen een aanval door de Sovjet-Unie en het Warschaupact? Deze hoofdvraag wordt opgesplitst in meerdere deelvragen, die elk in een afzonderlijk hoofdstuk beantwoord worden. Ten eerste is het van belang datgene waarvoor de NAVO-luchtverdediging bedoeld was nader te bestuderen: Wat was de luchtdreiging die van het Warschaupact uitging en hoe werd deze door de NAVO ingeschat? Ten tweede is het nodig de politieke en militair-strategische context van de KLu-luchtverdediging te schetsen: Hoe kwam de luchtverdediging van de Koninklijke Luchtmacht tot stand en hoe zag deze er rond 1967 uit? Ten derde wordt gekeken naar het verloop van de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog, met een bijzondere aandacht voor de rol van de luchtverdediging. Na deze inleidende hoofdstukken wordt dieper op de kern van de hoofdvraag ingegaan. Het vierde hoofdstuk is bedoeld voor het beantwoorden van de volgende vraag: Welke les-sen op het gebied van de luchtverdediging werden door de NAVO-militairen (en dan voornamelijk die van de Koninklijke Luchtmacht) uit de Zesdaagse Oorlog en Jom Kippoer-oorlog getrokken? Het

8 Zie bijvoorbeeld: Ibid., 327; R. de Winter, Een Eeuw Militaire Luchtvaart in Nederland 1913-2013: Bakermat

Soesterberg (Amsterdam 2013) 158.

9 M. Hilali, The Eye of the Beholder: How the 1973 October War influenced the United States Army’s Airland Battle doctrine (Masterscriptie UvA Krijgsgeschiedenis); B.S. Lambeth, The Transformation of American Air

(9)

laatste hoofdstuk bekijkt vervolgens wat met deze lessen gedaan is door zich de vraag te stellen: Op welke wijze werden de geleerde lessen op luchtverdedigingsgebied door de Koninklijke Luchtmacht tussen 1967 en 1980 geïmplementeerd? Hierbij ligt de nadruk op de grondgebonden luchtverdediging. De scriptie eindigt met het samenvatten van de bevindingen en enkele sluitende opmerkingen.

Deze scriptie beperkt zich zowel in temporele als in geografische zin. Zoals reeds in de hoofdvraag aangegeven beperkt deze studie zich tot het tijdvak 1967-1980. De keuze voor het startjaar is hierbij duidelijk – de Zesdaagse Oorlog vond plaats in 1967 -, maar de keuze voor het eindjaar behoeft wat meer uitleg. In 1980 waren de Jom Kippoer-oorlog en de daaruit geleerde lessen al zeven jaar oud, terwijl die van de Zesdaagse Oorlog al weer dertien jaar oud waren. Het gaat te ver aanpassingen of vernieuwingen in de luchtverdediging die pas na 1980 in gang werden gezet nog terug te voeren op de oorlogen van ’67 en ’73. Evenwel moet vermeld worden dat dit eindjaar niet een harde grens is. Alhoewel al eerder gepland, werd een aantal lessen uit de Israëlische oorlogen pas na de jaren ’80 geïmplementeerd. Ook deze worden nog in dit onderzoek meegenomen. De geografische beper-king ligt in de focus op de Koninklijke Luchtmacht. Dit krijgsmachtonderdeel figureert in deze scriptie als de hoofdrolspeler. Desalniettemin kan de KLu-luchtverdediging niet los gezien worden van de NAVO-luchtverdediging. Vanaf de oprichting van de NAVO in 1949 werd de luchtverdediging gecoördineerd met de NAVO-bondgenoten. In 1960, het jaar waarin de acceptatie van het document MC54/1 door de Noord-Atlantische Raad plaatsvond, werden de luchtverdedigingseenheden van de KLu (ten minste formeel) geïntegreerd in de Centraal-Europese NAVO-luchtverdediging. Het territoir waarvoor de KLu verantwoordelijk was, beperkte zich tot delen van de Bondsrepubliek Duitsland, Nederland en delen van de Noordzee, maar een bespreking van de bredere, geïntegreerde bondgenootschappelijke luchtverdediging kan niet achterwege gelaten worden.

Onder luchtverdediging wordt in dit stuk voornamelijk de directe luchtverdediging verstaan. De indirecte luchtverdediging, gekenmerkt door offensieve acties gericht op het behalen van lucht-overwicht, ook wel bekend als counter air,10 valt goeddeels buiten beschouwing. Dit sluit bijvoorbeeld

een nauwkeurige bestudering van de grote verbeteringen in de elektronische oorlogvoeringsystemen van militaire vliegtuigen, die bijvoorbeeld bij de F-16 grotendeels gebaseerd waren op tijdens de Vietnamoorlog en Jom Kippoer-oorlog geleerde lessen, uit. De directe luchtverdediging valt op te splitsen in twee varianten, de actieve luchtverdediging (ALVD) en de passieve luchtverdediging. Met de actieve (directe) luchtverdediging worden alle vormen van luchtverdediging bedoeld die ac tief de vijandelijke luchtaanvallen moeten afweren, bijvoorbeeld de acties van grond-lucht geleide wapens en jachtvliegtuigen.11 Passieve luchtverdediging beslaat “alle maatregelen die worden genomen om de

uitwerking van een vijandelijke aanval zo gering mogelijk te maken zonder dat hierbij actief tegen de vijand wordt opgetreden.”12 Hieronder vallen verspreidings- en dekkingsmaatregelen, misleidings- en

10 Van der Pol, ‘Belt- of objectverdediging’, 119.

11 J.J.F. van Brussel, ‘De rol van de F-104G in de luchtverdediging’, Militaire Spectator 137 (1968) 436-441, 436.

(10)

storingsmaatregelen en hulpverlenings- en bestrijdingsmaatregelen.13 Dit houdt niet actief vijandelijke

luchtaanvallen tegen, maar beschermt doelen wel op een passieve manier.

Bronnen en methodologie

Deze scriptie baseert zich voornamelijk op primair bronnenmateriaal. Bij de inleidende hoofdstukken wordt daarnaast gebruik gemaakt van wetenschappelijke studies en (contemporaine) artikelen uit vak-tijdschriften. Het bronnenonderzoek is gedaan in het Nationaal Archief en bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, beide gevestigd in Den Haag. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende brieven, nota’s, memo’s en vergaderverslagen van werkgroepen en commissies ingesteld door het Comité Verenigde Chefs van Staven (CVCS), het Commando Tactische Luchtstrijdkrachten (CTL) en het Commando Luchtverdediging (CLV) en is daarnaast gekeken naar een aantal NAVO-documenten. De artikelen zijn gevonden in de De Vliegende Hollander, Onze Luchtmacht, de International Defense Review en andere tijdschriften die een platform boden aan militaire journalistiek.

Het voornaamste probleem bij de beschrijving van de effecten van de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog op de KLu-luchtverdediging is het aantonen van directe causaliteit, het bewijzen dat een gebeurtenis tijdens één van de oorlogen omgezet werd in een les en direct leidde tot een wijziging in de luchtverdediging. In de militaire verslaglegging van aangebrachte wijzigingen wordt niet of nauwelijks verwezen naar de redenen waarom of naar de overwegingen die bij de besluit-vorming een rol speelden; meestal wordt volstaan met een verwijzing naar door de NAVO gesteld eisen. Noch beschikte de NAVO over een instituut dat de ‘lessen’ uit conflicten by proxy systematisch bestudeerde en op basis daarvan aanbevelingen deed. Als er al een gestructureerd onderzoek plaatsvond dan was dit door ad hoc gevormde groepen, waarbij de verschillende deelnemers meestal onafhankelijk opereerden.14 Daarnaast kan sowieso zelden gezegd worden dat het proces één-op-één

plaatsvond. In de meeste van de hieronder beschreven gevallen was het zo dat de oorlogen de nood-zaak van verbetering van een al eerder aangetoond gebrek in de luchtverdediging nog eens extra benadrukten of deze hoger op de agenda zetten. Ook was het vaak zo dat de ‘lessen’ uit de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog op een meer indirecte wijze een effect hadden. Uit verschillende contemporaine artikelen, interviews en gesprekken met experts is duidelijk geworden dat de gebeurtenissen in deze oorlogen diepe indruk maakten op de planners van de NAVO en de KLu. Het lijkt dan ook duidelijk dat deze, wellicht onuitgesproken, meewogen bij de prioritering van verbe-teringen in de luchtverdediging. Zoals hieronder wordt beschreven was dit bijvoorbeeld het geval bij de verbeteringen in de elektronische oorlogvoering die tijdens de jaren ’70 doorgevoerd werden.15

13 Van Brussel, ‘F-104G’, 436.

14 Interview met Ab Mollema en Henri Grootveld door auteur, 29 oktober 2013.

15 Evenwel moet onderscheid gemaakt worden tussen daadwerkelijke oorzaak-gevolg relaties en

gelegenheidsargumenten. Vooral in vaktijdschriften zijn dergelijke gelegenheidsargumenten vaak terug te vinden, waarbij het nut en de noodzaak van al eerder geëffectueerde wijzigingen in de luchtverdediging nog eens

(11)

gerechtvaardigd worden door te wijzen op ervaringen uit de Israëlische oorlogen. Een voorbeeld hiervan is de verslaglegging van De Vliegende Hollander en Onze Luchtmacht bij de doorvoering van de European Hawk Improvement Program. Dit programma was het gevolg van een op zichzelf staand proces van technologische en industriële verbetering. Toch werd bij de verslaglegging in de pers dikwijls het nut van de verbeteringen gerechtvaardigd door te wijzen op de lessen uit de Jom Kippoer-oorlog.

(12)

Hoofdstuk 1: De Sovjetluchtmacht als dreiging voor de NAVO

Eén van de meest kenmerkende factoren van de Koude Oorlog was de voortdurende perceptie dat het Warschaupact een existentiële dreiging vormde voor het vrije Westen. De (al dan niet reële) angst voor een kernaanval vanuit het Oosten bepaalde voor veel NAVO-militairen hun dienst in de krijgsmacht. Alhoewel sommige historici er op wijzen dat de inschatting van de dreiging dikwijls over -dreven werd om extra defensiegelden los te peuteren bij de nationale regeringen en daarnaast de bondgenootschappelijke eenheid diende,16 moet niet onderschat worden dat vele NAVO-militairen de

Sovjetdreiging als zeer reëel inschatten. De dreiging bepaalde voor een groot deel de NAVO-strategie en daardoor ook de inrichting van de verdediging. Als de NAVO-planners inschatten dat de Sovjet-Unie een relatief groter belang ging hechten aan laagvliegende jachtbommenwerpers, dan moest de aandacht voor de verdediging tegen dergelijke aanvallen meer aandacht krijgen. De inschatting van de dreiging werd slechts indirect beïnvloed door de Zesdaagse Oorlog en de Jom Kippoer-oorlog. De gebeurtenissen uit deze oorlogen – bijvoorbeeld het op de grond uitschakelen van een groot deel van de Arabische luchtmachten tijdens de Zesdaagse Oorlog en het falen van de Israëlische luchtmacht als gevolg van de sterke Arabische luchtverdediging tijdens de Jom Kippoer-oorlog – konden gezien worden als goede voorbeelden van (minder) succesvolle tactieken en operatieplannen. Er van uitgaande dat de Sovjet-Unie ook lessen trok uit deze oorlogen, konden deze lessen de door hen gekozen aanvalsplannen beïnvloedden. Vervolgens kon de veranderende inschatting van de dreiging weer zorgen voor een wijziging in de inrichting van de luchtverdediging. Dit hoofdstuk zal de perceptie die de NAVO-planners hadden van de luchtdreiging die de luchtmachten van het Warschau-pact vormden behandelen. In het volgende hoofdstuk zal ingegaan worden op de manier waarop de NAVO deze dreiging dacht te beantwoorden.

De perceptie van de dreiging die het Warschaupact vormde, bestond uit een inschatting van haar intenties en militaire mogelijkheden.17 De inschatting van de intenties werd vanaf de jaren ’50 als

bekend verondersteld: het Warschaupact zou van plan zijn via een massale (nucleaire) verrassings-aanval het conflict met de kapitalistische aartsvijand te beslechten.18 Aan een dergelijke aanval zou

weinig tot geen waarschuwingstijd vooraf gaan. De aanval zou voorts bestaan uit massale geëchelon-neerde offensieven door de lucht en over de grond. De expansionistische militaire intenties van het Warschaupact werden door veel commentatoren gestaafd door te wijzen op politieke crises, zoals de machtsovername in Tsjecho-Slowakije (1948), de Korea-oorlog (1950-1953), het neerslaan van de Hongaarse Opstand (1956), de Berlijn-crisis (1961) of de Cubacrisis (1962). Dergelijke gebeurtenissen werden gezien als het bewijs voor de agressieve aard van de Sovjet-Unie, die deze agressie hoogstwaarschijnlijk ook tegen het Westen zou gaan keren.19 De militaire mogelijkheden van het

16 M. Evangelista, ‘Commentary. The “Soviet Threat”: Intentions, Capabilities and Context’, Diplomatic

History 22:3 (1998) 439-449, 442.

17 Van der Vegt, Take-Off, 34. 18 Ibid., 72.

(13)

Warschaupact waren lastiger in te schatten. De veronderstelling dat het Pact agressieve intenties had leidde, in het algemeen, tot een overschatting van de militaire mogelijkheden.20 Evenwel getroostte de

NAVO zich grote moeite een accuraat overzicht van de kwaliteit en kwantiteit van de strijdmachten van het Warschaupact te verkrijgen. Vooral na de crisis in Berlijn spanden de inlichtingendiensten van de NAVO-lidstaten zich in om de tegenstander kritisch onder de loep te nemen.21

De luchtmacht van het Warschaupact bestond uit drie belangrijke delen: een strategische vloot met voornamelijk bommenwerpers, tactische luchtstrijdkrachten en de nationale luchtverdediging.22

Voor de luchtverdediging zoals die door de Koninklijke Luchtmacht in Centraal-Europa in het kader van de NAVO gevoerd werd, waren de strategische bommenwerpers en vooral de tactische luchtstrijd-krachten relevant. Alhoewel tot enkele jaren na de invoering van de Flexible Response (in 1967, waarover in het volgende hoofdstuk meer) de KLu zich richtte op de onderschepping van hoogvliegen-de strategische bommenwerpers,23 leek in de besproken periode (1967-1980) het Warschaupact het

ac-cent in zijn luchtvloot te verleggen van de strategische vloot naar de ontwikkeling van technisch ver-gevorderde vliegtuigen ten behoeve van de tactische luchtstrijdkrachten, die met pakweg 50% toena-men.24 Grote aandacht ging hierbij uit naar de elektronische oorlogvoering.25 Jachtbommenwerpers als

de Su-17M (NAVO-codenaam Fitter) en de MiG-23B (NAVO-codenaam Flogger), technische hoogstandjes die zich konden meten met het beste wat de NAVO-luchtstrijdkrachten te bieden hadden, werden in deze periode geïntroduceerd.26 Deze werden bovendien ondersteund door een goede

elektronische oorlogvoeringscapaciteit, waarop de Sovjet-Unie zich vanaf 1960 steeds meer ging focussen.27 Naar de verwachting van de NAVO zouden deze jachtbommenwerpers laag over de grond

vitale doelen in het achterland aanvallen, met name doelen waar het nucleaire potentieel van het bondgenootschap van afhing.

In de vroege jaren zeventig vond een wijziging in de Sovjetdoctrine plaats. Naar aanleiding van de gegroeide aandacht voor de conventionele oorlogvoering die de Flexible Response-strategie van de NAVO met zich meebracht, werd besloten in het geval van het ‘heet’ worden van de oorlog een “zeer intensieve “blitzkrieg”” te voeren, “waarbij gepantserde en gemechaniseerde eenheden, ondersteund door tactische luchtstrijdkrachten, helikopters en luchtmobiele operaties, tot diep in West-Europa zouden binnendringen”.28 De verschuiving in dreiging en de kwalitatieve inhaalslag van de

jachtbommenwerpers van het Warschaupact vormden een belangrijke impuls voor aanpassingen in de NAVO-luchtverdediging.

20 Ibid., 445.

21 Van der Vegt, Take-Off, 184-185. 22 Ibid., 35.

23 Interview met Ab Mollema en Henri Grootveld door auteur, 29 oktober 2013. 24 Van der Vegt, Take-Off, 293.

25 Ibid., 187. 26 Ibid. 27 Ibid., 187. 28 Ibid., 295.

(14)

Ten slotte

De dreiging die van de Sovjet-Unie en het Warschaupact uitging, werd gevormd door hun intenties en capaciteiten. Terwijl de intentie – het uitschakelen van het kapitalistische Westen door nucleaire offensieven – door de NAVO als een constante werd aangenomen, werden de middelen in de voor deze scriptie relevantie periode onderworpen aan een grootschalige modernisering, voornamelijk wat betreft de vloot van tactische jachtbommenwerpers en strategische luchtvloot.

(15)

Hoofdstuk 2: De inrichting van de NAVO-luchtverdediging

In dit hoofdstuk zal een schets gegeven worden van de politiek-maatschappelijke en militair-strategische aanloop naar de geleide wapengordel zoals die in de jaren ’50 en ’60 vorm kreeg. Tevens zullen de invulling en het operationele concept ervan besproken worden. In 1967, ten tijde van de acceptatie van de Flexible Response-doctrine, vlak voor de uitbraak van de Zesdaagse Oorlog, zal dan een tussenbalans opgemaakt worden.

De aanloop naar de geleide wapengordel

De in de inleiding beschreven ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog –het belang van het luchtwapen en de waarde van een effectieve luchtverdediging tegen een luchtoffensief – speelden tijdens de Koude Oorlog een belangrijke rol bij de planning van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) voor de verdediging tegen een eventuele aanval vanuit de Sovjet-Unie (en vanaf 1955 het Warschaupact).29 In de eerste jaren van haar bestaan ging het bondgenootschap er in het algemeen van

uit dat Centraal-Europa het meest waarschijnlijke slagveld was. Derhalve bevond de grootste concentratie aan NAVO-luchtverdedigingsmiddelen zich in dit gebied. Vlak na de oprichting van het bondgenootschap vond de luchtverdediging nog voornamelijk op nationaal niveau plaats, waarbij de inspanningen slechts op beperkte schaal onderling gecoördineerd werden.30 Aanvallen door het

Warschaupact vanuit de lucht zouden moeten worden afgeslagen door luchtverdedigingseenheden opgesteld bij de belangrijkste potentiële doelen. Deze nationale luchtverdediging, uitgevoerd door jachtvliegtuigen en luchtdoelartillerie (lua), was vrij ineffectief. Het radarbeeld was incompleet, de verschillende luchtverdedigingseenheden door hun versnippering waren relatief zwak. Het vertrouwen op de nucleaire paraplu van de Amerikanen, angst in luchtmachtkringen voor het verlies van controle, de hoge kosten van standaardisatie en automatisering en politieke zorgen omtrent een dreigend verlies aan soevereiniteit, waren er verantwoordelijk voor dat deze situatie nog vrij lange tijd voortduurde.31

Al in 1953 kritiseerde de Commandant van de Centraal-Europese Luchtstrijdkrachten (COMAIRCENT), Basil Embry, de grote verscheidenheid aan radarstations en het ontoereikende be-stand aan jachtvliegtuigen.32 Ook de toenmalige Supreme Allied Commander Europe (SACEUR)

Al-fred Gruenther klaagde in 1955 dat “the existing Air Defence system for NATO Europe is inadequate and is the weakest link in my defense.”33 Beiden pleitten voor een geïntegreerde luchtverdediging

on-29 M. Nederlof, ‘Grond-luchtgeleide wapens voor de Koninklijke Luchtmacht: Besluitvorming en achtergronden bij de invoering van de NIKE en de HAWK’, Militaire Spectator 168 (1999) 534-540, 534. Zie verder ook de inleiding.

30 Krüger, ‘Entstehung‘, 488; Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 534. 31 Krüger, ‘Entstehung’, 488.

32 Ibid., 490.

33 Gruenther deed deze uitspraak in het kader van MC 54. Geciteerd in Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 535.

(16)

der eenhoofdige leiding. Overigens zagen beide mannen zichzelf als de juiste kandidaat om leiding te geven aan dit geïntegreerde luchtverdedigingsstelsel.34

In 1955 stelde ook het Supreme Headquarters Allied Powers Europe (SHAPE) voor de lucht-verdedigingsstelsels in Europa beter te coördineren en om te vormen tot één centraal aangestuurde luchtverdedigingsorganisatie. Het document MC54, waarin dit plan was vastgelegd, werd in oktober 1955 door de Military Commission (MC) van de NAVO aanvaard.35 In 1956 stelde SHAPE voor deze

luchtverdediging onder te brengen bij Allied Command Europe (ACE).36 Een gezamenlijk gevoerde

luchtverdediging zou de krachten moeten bundelen. Door het koppelen van de radars van de verschillende strijdkrachten – en het verzamelen van deze informatie in één centrum – zou een veel completer radarbeeld gecreëerd kunnen worden, waardoor beter en sneller op eventuele vijandelijke aanvallen gereageerd kon worden en de Situational Awareness werd vergroot.37

Een geïntegreerd luchtverdedigingssysteem zou bovendien betekenen dat de bevelvoering efficiënter geregeld kon worden. Een belangrijke factor hierbij was dat een nucleaire oorlog waar-schijnlijk in de eerste momenten van de strijd beslist zou worden. De kracht van atoomwapens, de opkomst van ballistische raketten en de steeds snellere bommenwerpers – waardoor de tijd tussen het opstijgen van het vijandelijke vliegtuig en het moment waarop het vliegtuig zijn doel aan kon vallen sterk verkortte – waren hier debet aan. Mochten de luchtstrijdkrachten van het Warschaupact een verrassingsaanval uitvoeren op het NAVO-verdragsgebied, dan zou het bestaan van verschillende nationale luchtverdedigingssystemen, met elk zijn eigen commandostructuur, waarschijnlijk leiden tot verwarring en besluiteloosheid. Derhalve moest alles onder één noemer gebracht en centraal aangestuurd worden. Vanwege de (zo cruciale) tijdsfactor zou dit ook al in vredestijd moeten gebeuren, om zo op elke vijandelijke aanval zo snel mogelijk een antwoord te kunnen leveren.38

Deze wens van SACEUR – om een geïntegreerde NAVO-luchtverdediging ook al in vredestijd onder centrale aansturing te brengen – stuitte evenwel op de nodige bezwaren. Deze waren vooral politiek van aard en gingen om de angst voor soevereiniteitsverlies, de Rules of Engagement en de vraag wie een dergelijk geïntegreerd luchtverdedigingsstelsel zou moeten financieren.39 Het

overgeven van de vredescontrole over de eigen strijdkrachten, waarbij SACEUR in staat zou moeten zijn tot de daadwerkelijke inzet van deze strijdkrachten, werd door veel politici en militairen van het bondgenootschap gezien als een verlies aan soevereiniteit. De inzet van eigen strijdkrachten tegen een eventuele vijandelijke aanval, in feite een oorlogsverklaring, is traditioneel een voorrecht dat valt onder de soevereiniteitsuitoefening van een onafhankelijke staat. De lidstaten wilden als puntje bij

34 Krüger, ‘Entstehung’, 491-493; Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 535.

35 R.A. Hengsdijk, ‘De geschiedenis van de geleide wapens in de Koninklijke Luchtmacht’, in: A.P. de Jong (red.), Vlucht door de Tijd: Koninklijke Luchtmacht 75 jaar (Houten 1988) 189-205, 191.

36 J.C. Verberg, ‘Automatisering van het luchtverdedigingsstelsel in NAVO-Europa’, Militaire Spectator 134 (1965) 162-166, 162.

37 Nederlof, Blazing Skies, 24. 38 Krüger, ‘Entstehung’, 500.

39 I. Megens, ‘Interdependence in principle and practice, 1957-1966’, in C. Nuenlist et al., Transatlantic

(17)

paaltje kwam deze beslissing dan ook het liefste zelf nemen. Om het effectiviteitsvoordeel toch te behalen verlangden zij dat er duidelijke Rules of Engagement opgesteld zouden worden. Het gesteggel hierover vertraagde de besluitvorming significant. Pas na enkele interim-oplossingen en stevige druk door SACEUR Norstadt, werd in september 1960 MC54/1 waarin het plan tot een geïntegreerde NAVO-luchtverdediging was opgenomen, door de Noord-Atlantische Raad geaccepteerd.40 De

hier-boven beschreven politieke bezwaren kwamen hier-bovenop de vraag wie het hele project zou bekostigen. De instelling van degelijke Early Warning-radars en meldings- en gevechtsleidingssystemen zou na-melijk grote infrastructurele investeringen vereisen.41 Het gevolg hiervan was dat de voltooiing van het

NAVO-luchtverdedigingsproject nog jaren op zich liet wachten.

Strategische overwegingen

Tijdens de discussie over de te voeren luchtverdediging gold in het bondgenootschap de Massive Retaliation als strategie. Deze strategie, doorgaans geassocieerd met het in april 1957 opgestelde NAVO-document MC 14/2,42 hield in dat bij elke militaire actie van het Warschaupact de NAVO

gelijk zou reageren met een massale nucleaire vergeldingsaanval.43 Elke conventionele verdediging

zou in deze strategie dus niet meer kunnen zijn dan een tripwire: zij moest slechts dienen als een struikeldraad voor de Sovjettroepen om de nucleaire vergeldingsaanval in gang te zetten.

De Centraal-Europese NAVO-luchtverdediging vervulde in deze strategie een belangrijke, maar uiteindelijk slechts een tijdelijke en beperkte rol. In geval van oorlog waren alle verdedigingsin-spanningen erop gericht de Brits-Amerikaanse Strike Forces de mogelijkheid te geven de nucleaire vergeldingsbombardementen uit te voeren.44 De voornaamste taak van de luchtverdediging was

derhalve het beschermen van het nucleaire potentieel tegen een verrassingsaanval door de Sovjet-Unie en het verkrijgen en behouden van het luchtoverwicht.45 Dit luchtoverwicht was nodig om de nucleaire

bommenwerpers doorgang te bieden naar hun doelen. Daarnaast moest de luchtverdediging de belangrijkste lucht- en zeehavens beschermen. Door de Sovjets zulke grote verliezen in het vooruitzicht te stellen dat een aanval niet effectief genoeg zou zijn om het nucleaire potentieel van de NAVO uit te schakelen, zouden zij – zo werd gehoopt – afgeschrikt worden van een dergelijke aanval.46 De luchtverdedigers moesten samen met de grondstrijdkrachten standhouden tot het

40 Ibid. 41 Ibid.

42 Trachtenberg meent juist dat MC 14/2 een belangrijke stap van de Massive Retaliation-doctrine af was, en eerder gezien moet worden als een soort van tussenstap op weg naar de Flexible Response. Zie: M.

Trachtenberg, A Constructed Peace: The Making of the European Settlement 1945-1963 (Princeton 1999) 189. 43 G. Lundestad, The United States and Western Europe Since 1945: From “Empire” by Invitation to

Transatlantic Drift (Oxford 2003) 113-114.

44 Krüger, ‘Entstehung’, 490.

45 Ibid., 494, 543; Van der Vegt, Take-Off, 36-37..

(18)

Amerikaans-Britse nucleaire tegenoffensief effect zou sorteren.47 Tot slot moesten de radars van de

verschillende luchtverdedigingseenheden de geallieerden voorzien van een zekere Early Warning. Vlak na de Tweede Wereldoorlog bestond de luchtverdediging nog voornamelijk uit lucht-doelartillerie en dagjagers. De luchtlucht-doelartillerie begon snel een achterhaald fenomeen te worden.48 Ze

was niet meer opgewassen tegen de steeds snellere en hoger vliegende bommenwerpers. In het begin van de jaren ’50 werd door de Amerikanen een wapen ontwikkeld, gebaseerd op de door de Duitsers in de V-2 verwerkte rakettechnologie, dat gezien werd als een zeer effectief middel tegen luchtaanvallen. Dit was de NIKE, een grond-lucht geleid wapen (GLGW, beter bekend als Surface-to-Air Missile, of SAM). De NIKE was een raket die vanaf de grond werd afgevuurd op een door radar aangegeven doel en vervolgens door de radar naar zijn bestemming werd ‘geleid’. De geleide wapens zetten het hele idee van de luchtverdediging op zijn kop.

Door de komst van deze nieuwe wapens vond in de jaren ’50 in Nederland – en overigens ook in veel andere landen – een levendig debat plaats tussen voor- en tegenstanders van de geleide wapens. Terwijl de één zeer sceptisch was over de potentie van deze wapens, was de ander juist extreem optimistisch.49 Sommigen voorspelden zelfs het einde van de luchtmachtman als vlieger. H.A. Baaij

vroeg zich in de Militaire Spectator af: “Bestaat er nog behoefte aan militaire vliegers?”50 Baaij

beantwoordde deze vraag overigens positief, maar zijn artikel is tekenend voor de fundamentele dis-cussie die plaatsvond over de toekomst van het luchtgevecht.51 Dit debat ging ook deels over de

invulling van de luchtverdediging in de Centraal-Europese sector. Het dreigingsbeeld dat op dat moment bestond, impliceerde dat de Sovjets steeds meer, steeds snellere vliegtuigen zouden (gaan) bezitten. De jagers die de NAVO tot hun beschikking had waren niet snel genoeg om hier adequaat op te reageren. Het zou een F-104G Starfighter bijvoorbeeld acht minuten kosten om een vijandelijk vliegtuig te onderscheppen. De Starfighter moest eerst met behulp van speciale grondapparatuur worden gestart,52 vervolgens op moeten stijgen, de juiste hoogte bereiken en ten slotte zich achter de

vijand moeten manoeuvreren – dit om de infrarood-geleide lucht-luchtraketten, die zich richtten op de hitte van de straalmotoren van het vijandelijke vliegtuig, af te vuren. Door de geringe strategische diepte van het West-Europese front,53 zou een vijandelijke bommenwerper in deze tijd een groot deel

47 Ibid.

48 Zie ook: W. Klinkert, R.U.M.M. Otten en J.F. Plasmans, 75 jaar luchtdoelartillerie, 1917-1992 (Den Haag 1992).

49 R.H.G. Schreurs, ‘De Koninklijke Luchtmacht en de constructie van de geleide wapengordel, 1957-1963’,

Militaire Spectator 164 (1995) 478-483, 480-481; Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 121-122.

50 H.A. Baaij, ‘Bestaat er nog behoefte aan militaire vliegers?’, Militaire Spectator 118:6 (1959) 214-216. 51 Nederlof, Blazing Skies, 33. Een soortgelijke woordenwisseling was in 1958-1959 plaats tussen commodore A.J. de Vries, C-CLV, en commodore B. Wolff, destijds sous-chef van de Luchtmachtstaf, in de vorm van tot verschillende conclusies leidende voordrachten voor de Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap. Zie: Van der Vegt, Take-Off, 217-218.

52 Starfighters op Quick Reaction Alert (QRA) stonden al op spanning. Dit verminderde de tijd die nodig was om een onderschepping uit te voeren. Desalniettemin was deze tijd nog steeds significant langer dan voor een grond-lucht geleid wapen.

(19)

van de kritieke infrastructuur van de NAVO reeds uit kunnen schakelen.54 Zeker bij een

verrassingsaanval met nucleaire bewapening zou dit een groot probleem zijn. Parate geleide wapens zouden een dergelijke onderschepping veel sneller uit kunnen voeren.55 Een NIKE bijvoorbeeld, kon

een binnenvliegend doelwit al in twee minuten uitschakelen.56 Een dergelijk tijdsverschil was in de

verdediging tegen supersone vliegtuigen cruciaal. Andere positieve eigenschappen van de geleide wapens, waren de perceptie dat ze veel goedkoper zouden zijn dan vliegtuigen – in de praktijk viel dit anders uit – en relatief goedkoop in parate toestand gehouden konden worden. Bovendien hadden ze all-weather capaciteiten, wat lang niet van alle vliegtuigen gezegd kon worden.57 Rinus Nederlof

schrijft dan ook dat zo het beeld ontstond van “een snel reagerend, paraat, trefzeker, all weather-wapen dat bovendien betrekkelijk goedkoop was”.58

Met het opnemen van de Bondsrepubliek Duitsland in de NAVO (1955) konden grote stappen gezet worden met de al in 1950 geuite wens om de verdediging van het NAVO-grondgebied zo ver mogelijk voorwaarts te voeren, het liefst aan de Duits-Duitse grens.59 In september 1963 werd deze

voorwaartse verdediging, de Forward Defence, volwaardig NAVO-beleid, zeer naar de wens van de Nederlandse overheid.60 Het front tegen een eventuele aanval door het Warschaupact verschoof

langzaamaan naar de grens van het verdragsgebied, tegen het IJzeren Gordijn aan, langs de Elbe. Nadat be -sloten werd dat ook West-Duitsland binnen het te verdedigen gebied zou vallen – en zelfs de eerste frontlinie zou moeten vormen in het geval van een vijandelijke aanval – werd de gezamenlijke lucht-verdediging verplaatst naar het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland (BRD).61 Dit had het

politiek-maatschappelijke en bondgenootschappelijke voordeel dat een duidelijk signaal werd afge-geven aan zowel de West-Duitsers als de Sovjets dat West-Duitsland als een belangrijke bondgenoot werd gezien. Daarnaast betekende het vooruitschuiven van de verdedigingslinie dat het NAVO-grond-gebied meer strategische diepte zou verkrijgen.62 Door het vooruitschuiven van de verdedigingslinie

werd gepoogd de onderschepping van een vijandelijke aanval door de lucht zoveel mogelijk naar het Oosten plaats te laten vinden.63 Het gebrek aan strategische diepte werd daarnaast steeds

problema-tischer door het feit dat de Sovjet-Unie steeds snellere bommenwerpers voor de middellange afstand verkreeg, die bovendien een grotere hoeveelheid megaton aan bommen met zich mee konden dragen. Hierdoor waren veel essentiële onderdelen van de NAVO-infrastructuur slechts op enkele minuten

54 Krüger, ‘Entstehung’, 549.

55 Hengsdijk, ‘Geschiedenis’, 194; Krüger, ‘Entstehung’, 496; Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 124. 56 Hengsdijk, ‘Geschiedenis’, 193-194; Nederlof, Blazing Skies, 93.

57 Ibid., 23-24 58 Ibid., 24.

59 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 535.

60 De daarvoor gehanteerde Rijn-IJssel linie kon de Nederlandse regering niet bekoren, aangezien deze linie grote delen van Nederland onverdedigd liet. Zie: J.W. Honig, Defense Policy in the North Atlantic Alliance: The

Case of the Netherlands (Londen 1993) 40-41.

61 Voor de politieke achtergrond van de Forward Defence, zie Trachtenberg, A Constructed Peace, 100-101, 158, 174-175.

62 Krüger, ‘Entstehung’, 488.

(20)

reisafstand verwijderd van de gemiddelde luchtmachtbasis van het Warschaupact. Hoe groter de afstand tussen het front en de belangrijke doelen in het achterland gemaakt kon worden, des te beter.

De Forward Defence had ook belangrijke gevolgen voor de luchtverdediging in Centraal-Eu-ropa. Er moest een nieuw operationeel concept komen, dat een oplossing moest bieden voor de zwakke en slecht geregelde luchtverdediging van de NAVO in West-Europa. De geïntegreerde luchtverdediging kon, in het kader van de Forward Defence, militair gezien op twee manieren ingedeeld worden. De eerste manier was het plaatsen van de luchtverdediging bij die objecten die als cruciaal voor de NAVO-verdedigingsinfrastructuur werden gezien.64 Voor een degelijke

objectverde-diging zou evenwel een grote hoeveelheid materieel nodig zijn. Om versnippering tegen te gaan, zou elk object een hoeveelheid luchtverdedigingswapens toegewezen moeten krijgen, die groot genoeg zou zijn om een vijandelijke aanval effectief af te slaan – de vijandelijke bommenwerpers mochten abso-luut geen doelwit aan kunnen vallen: zeker in het geval zij met nucleaire bewapening uitgerust zouden zijn, zou een enkele bom al fataal kunnen zijn.65 Een bijkomend probleem hierbij was dat een

verdediging in bondgenootschappelijk verband ervoor zou zorgen dat te veel ‘kritieke punten’ van luchtverdediging voorzien moesten worden. Een land dat zelf bij zou dragen aan een eventuele luchtverdediging van het NAVO-verdragsgebied zou het moeilijk kunnen verkroppen dat zijn eigen kritieke infrastructuur niet onder deze bescherming zou vallen. Derhalve zou bij een keuze voor de objectverdediging een (te) grote last gelegd worden op de financiële en materiële capaciteiten van de NAVO. Deze capaciteit, of ten minste een wil om deze capaciteit te vergaren, was er simpelweg niet.66

Ook de identificatieproblemen (ook wel Identification Friend or Foe (IFF)-problemen genoemd) zouden bij een objectverdediging erg groot zijn. Aangezien de NAVO-luchtverdediging nog niet beschikte over een gestandaardiseerd, effectief identificatiesysteem, zou vijandelijk vuur een potentieel zeer groot probleem zijn, zeker aangezien een aantal NIKEs met nucleaire ladingen uitgerust zou worden.67

De tweede optie was om een luchtverdedigingsgordel aan te leggen, een zogenoemde belt, met luchtverdedigingseenheden die de vijandelijke luchtstrijdkrachten de toegang tot het NAVO-verdrags-gebied zouden moeten ontzeggen. Met deze ‘NAVO-verdrags-gebiedsverdediging’ zou het gehele achterland beschermd worden.68 Uiteindelijk werd deze optie gekozen, wat betekende dat er een verdedigingslinie

langs het IJzeren Gordijn gecreëerd werd, lopend van de Oostzee tot aan de Alpen.69 De gordel leek

een goed compromis tussen het “operativ Wünschenswerten und dem wirtschaftlich Machbaren”.70

Een voordeel van een dergelijke gordel was dat het verdragsgebied over de hele lengte verdedigd kon

64 Krüger, ‘Entstehung’, 528-529. 65 Ibid., 487.

66 Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 124.

67 Hengsdijk, ‘Geschiedenis’, 193-194; Krüger, ‘Entstehung’, 529. 68 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergrond’, 536.

69 Nederlof, Blazing Skies, 81-82. 70 Krüger, ‘Entstehung’, 529.

(21)

worden; er zouden dus geen lastige politieke keuzes gemaakt moeten worden welke objecten wel en welke objecten niet verdedigd zouden moeten worden.71 De gordel zou daarnaast de vijand dwingen

geconcentreerd aan te vallen. Dit verlichtte de angst dat de vliegtuigen van het Warschaupact in kleine formaties onder de radars door zouden vliegen om een verrassingsaanval uit te voeren.72 De verbeterde

waarschuwingscapaciteit die een vooruitgeschoven gordel van radarsystemen bood, was tevens cru-ciaal om de Strike Forces op tijd te alarmeren.73 Bovendien had een gordel – met vooraan geleide

wapens en achterin jachtvliegtuigen – het grote voordeel dat de IFF-procedure beter zou verlopen. Dit werd door R.A. Hengsdijk zelfs “operationeel gezien het belangrijkste argument” genoemd.74

Overi-gens was een luchtverdediging zoals die van de Verenigde Staten – objectverdediging met vooruitge-schoven jachtvliegtuigen die naderende vijandelijke vliegtuigen zo vroeg mogelijk zouden moeten onderscheppen – in West-Europa door de geringe strategische diepte niet mogelijk.75 Ten slotte werd

deze uit verschillende nationaliteiten samengestelde luchtverdedigingsgordel gezien als een cruciale manifestatie van politiek-militaire samenwerking, eenheid en vastberadenheid in een periode waarin de NAVO een dergelijke manifestatie goed kon gebruiken.76 Tussen november 1961 en april 1963

plaatste Nederland acht NIKE-squadrons in deze gordel. In de jaren daarop kwamen hier nog eens negen HAWK-squadrons bij.77

Het ging bij de geleidewapengordel vooral om “de beslissende beginfase van de strijd, om de afschrikwekkende werking en om het frustreren van de strategische verrassing”.78 Het moest de

tegenstander tot bepaalde acties dwingen – de grote concentratie van geleide wapens dwong de vijand bij -voorbeeld om met voldoende sterke middelen de aanval te kiezen. Zulks is eigenlijk de rol van elke verdedigingslinie. “Ook de nabijheid van de tegenstander, het gebrek aan ruimte in de Centrale Sector van de NAVO en de aanwezigheid van de vele aantrekkelijke militaire en civiele doelen nodigden als het ware uit tot het concept van een verdedigingsgordel langs de rand van het gebied.”79 Omdat het

voornamelijk zou gaan om de beslissende beginfase van de strijd, moest de geleidewapengordel ook in vredestijd al in hoge staat van paraatheid verkeren.80

71 Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 124. 72 Krüger, ‘Entstehung’, 544.

73 Ibid., 529.

74 Hengsdijk, ‘Geschiedenis’, 193-194.

75 Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 124.

76 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 534-535; Schreurs, ‘Constructie’, 478; D. Starink, ‘De luchtverdediging van West-Europa in de jaren ‘80’, Militaire Spectator 152 (1983) 293-299, 295. De NAVO bevond zich rond de jaren ’60 in een diepe crisis door de sterk conflicterende zienswijzen van de V.S. en het Frankrijk van DeGaulle. Voor deze crisis, zie: Lundestad, The United States and Western Europe, 111-141. 77 Honig, Defense Policy, 43.

78 Nederlof, Blazing Skies, 88-89. 79 Ibid., 89.

(22)

Invoeren NATINAD en NADGE

Volgens MC54 zou de luchtverdediging van het verdragsgebied in drie regio’s opgedeeld worden: Noord-Europa (Denemarken en Noorwegen), Centraal-Europa (West-Duitsland, noordoost-Frankrijk en de Benelux) en Zuid-Europa (Italië, Griekenland, Turkije).81 De Centraal-Europese sector werd dus

begrensd door Denemarken en Noorwegen in het noorden en door Zwitserland en Oostenrijk in het zuiden. Denemarken en Noorwegen hadden weliswaar luchtverdedigingsstelsels die aangesloten waren op de Centraal-Europese gordel, maar deze waren niet in de vorm van een gordel ingericht. Zwitserland en Oostenrijk waren neutrale landen, die elke vorm van schending van hun luchtruim zouden (moeten) aanpakken. Beide fronten vormden dus een onzekere factor in de luchtverdedigings-plannen van de NAVO.82 In november ’58 werd het SHAPE-plan, dat uitmondde in de NATINAD,

goedgekeurd door de Military Committee (MC) van de NAVO, waarna goedkeuring door de NAVO-raad op 28 september 1960 geschiedde. Het plan werd geformaliseerd onder de naam MC 54/1.83 Dit

plan voorzag in de eerder genoemde gordelverdediging aan het front, uitgevoerd door een gezamen-lijke, geïntegreerde strijdkracht, bestaande uit luchtverdedigingseenheden van verschillende bondge-noten.84

Na een lang bureaucratisch proces en moeizame onderhandelingen, werd een lange termijnplan opgesteld dat zou moeten gaan voorzien in de gezamenlijke aanschaf van materieel en in de infrastructurele behoeften van de gordel.85 Het NAVO-document MC 54/2, dat de NATO Air

Defence Ground Environment (NADGE) als gevolg zou moeten hebben, werd op 20 november 1963 door de Noord-Atlantische Raad goedgekeurd.86 In januari 1965 kreeg het project eindelijk haar

institutionele en bureaucratische structuur.87 Het doel van NADGE was door een “gecoördineerde

inzet van luchtverdedigingswapenen – hetgeen een geïntegreerd systeem noodzakelijk maakt – elke luchtbedreiging met het grootst mogelijke resultaat tegemoet te treden”.88 Hiervoor moest een

gestan-daardiseerde en gezamenlijke aanschaf van apparatuur plaatsvinden, moderne radarstations die be-stand zouden zijn tegen (elektronische) storingsmaatregelen aangeschaft worden, en de verschillende dataverwerkingssystemen aan elkaar gekoppeld worden, om zo één automatisch gegenereerd radarbeeld te krijgen.89 NADGE kan dan ook deels als een moderniserings- en

automatiseringsprogramma gezien worden. De eerste nieuwe apparatuur werd in april 1968

81 Krüger, ‘Entstehung’, 493; Verberg, ‘Automatisering’, 163. 82 Nederlof, Blazing Skies, 91.

83 Verberg, ‘Automatisering’, 162. Volgens Dieter Krüger kon op 1 juli 1961 de NAVO-luchtverdediging echter pas echt geïntegreerd genoemd worden. Zie: Krüger, ‘Entstehung’, 519.

84 Ibid., 528; Nederlof, Blazing Skies, 81.

85 Zie onder andere: Krüger, ‘Entstehung’, 494-517. 86 Van der Vegt, Take-Off, 210.

87 Krüger, ‘Entstehung’, 539.

88 Verberg, ‘Automatisering’, 163. Zie ook: Krüger, ‘Entstehung’, 535-541. 89 Ibid., 537.

(23)

operationeel. Vanaf dat moment begon het project pas echt hoge vlucht te nemen. Uiteindelijk was de volledige radarketen in augustus 1973 operationeel.90

Het operationele concept

Het debat over de toekomst van de luchtverdediging en de vlieger in het algemeen – en dus over de in -vulling van de gordel – werd uiteindelijk niet gewonnen door één van de extremen van beide posities. Er kwam een middenweg, een ‘optimum mix’ van zowel jachtvliegtuigen als grond-lucht geleide wa-pens, met drie onderdelen.91 Als eerste onderdeel werd in de frontlinie een elkaar aanvullend en

geïnte-greerd netwerk van geleide wapens aangelegd. Deze moesten de vijandelijke formaties vliegtuigen dermate uitdunnen dat deze niet in staat zouden zijn het geallieerde nucleaire potentieel uit te schakelen. Daarnaast werden in het achterland jachtvliegtuigen geplaatst. Deze vliegtuigen moesten eventuele vijandelijke luchtstrijdkrachten die geslaagd waren in het omzeilen of doorbreken van de gordel, tegenhouden. Bovendien waren de jachtvliegtuigen in vredestijd verantwoordelijk voor ‘air policing’, wat inhield dat zij onbekende, dan wel ‘verdwaalde’ vijandelijke, vliegtuigen moesten onderscheppen en begeleiden naar een plek waar zij uit de lucht gehaald konden worden.92Het derde

onderdeel van de NAVO-luchtverdediging bestond uit het meldings- en gevechtsleidingstelsel, dat voorzag in een zo compleet mogelijk radarbeeld en verantwoordelijk was voor de begeleiding van jachtvliegtuigen in het geval van een vijandelijke penetratie van het luchtruim. De radars die onderdeel waren van dit stelsel speelden daarnaast een belangrijke rol in het Early Warning-systeem van de NAVO. Als laatste moet nog de lua genoemd worden, die de luchtverdediging op zeer geringe hoogten moest verzorgen. Deze was met name ingedeeld bij de landstrijdkrachten en in Nederland was zij dan ook onderdeel van de landmacht, alhoewel zij onder operationeel bevel van de luchtmacht stond. Zij trad vaak in samenwerkend verband met de landstrijdkrachten op en moest rechtstreekse luchtaanvallen op eigen kracht kunnen afslaan.93 De hierboven beschreven luchtverdedigingsgordel

groeide uiteindelijk uit tot de grootste concentratie van grond-lucht geleide wapens in de wereld.94

Om alles in goede banen te leiden, was een operationeel concept opgesteld. In de voorste zone opereerden de geleide wapens in de Forward Missile Engagement Zone (FIMEZ). In de voorste linie – de Low Missile Engagement Zone (LOMEZ) – bevonden zich de HAWKs, die vooral bedoeld waren voor verdediging tegen aanvallen op de lage hoogte. Het deels mobiele95 systeem was effectief tot op

90 R.D.M. Furlong, ‘Evolution in air defense requirements’, International Defense Review 7:3 (1974) 311-316, 311; Krüger, ‘Entstehung’, 540-541.

91 Schreurs, ‘Constructie’, 481; J. van Leeuwen, ‘De taak van de luchtverdediging in de jaren ’70: Geleide wapens’, Militaire Spectator 141 (1972) 251-255, 251-252.

92 Ibid., 252.

93 Starink, ‘De luchtverdediging van West-Europa’, 293. 94 Nederlof, Blazing Skies, 81.

95 De HAWK kon zowel via helikopter als via vrachtwagen gemakkelijk verplaatst worden. Zie: C.A.M. Poublon, ‘Hawk: het grond-lucht geleide wapen tegen laag vliegende vliegtuigen’, Militaire Spectator 135

(24)

een afstand van 40 kilometer en een hoogte van grondniveau tot 18 kilometer.96 Achter de HAWKs –

in de High Missile Engagement Zone (HIMEZ) – stonden NIKEs opgesteld, die verdediging moesten bieden tegen vliegtuigen op grote en middelbare hoogte (van anderhalf tot 30 kilometer).97 Het wapen

had een grote explosieve kracht en was in sommige gevallen zelfs voorzien van een nucleaire lading.98

Desalniettemin was het een statisch systeem – in tegenstelling tot de HAWK - en had het een lage vuursnelheid: per systeem kon maar één onderschepping tegelijkertijd uitgevoerd worden. De Nederlandse NIKEs waren in juni 1958 verkregen uit het Mutual Defence and Assistance Program (MDAP), een Amerikaans programma dat bedoeld was om de defensie van de West-Europese bondgenoten te versterken en te voorzien van Amerikaanse technologie.99 De HAWKs en NIKEs

vulden elkaar aan en zorgden voor een “gesloten luchtafweer van grondniveau tot circa dertig kilometer hoogte.”100 Achter de FIMEZ was de Fighter Engagement Zone (FEZ) gelegen. In de FEZ

opereerden de jachtvliegtuigen van de verschillende luchtmachten, die op hun beurt weer opgedeeld waren in dagjagers (Interception Day Fighters, IDF’s) en All-Weather jagers (AWX).101 In het gebied

van Allied Forces Central Europe (AFCENT) waren reeds twee tactische luchtmachten gestationeerd, de 2nd en de 4th Allied Tactical Air Force (respectievelijk 2ATAF en 4ATAF), die onder dit nieuwe systeem elk drie luchtverdedigingssectoren toebedeeld kregen. Nederlandse, Duitse, Belgische en Britse luchtstrijdkrachten werden ondergebracht bij 2ATAF.102 De sectoren werden aangestuurd door

Sector Operation Centres (SOCs), onderdeel van het meldings- en gevechtsleidingssysteem (MGS). De SOC’s waren verantwoordelijk voor de tactische leiding van en coördinatie tussen de verschillende eenheden.103 De daadwerkelijke gevechtsleiding vond plaats door Control and Reporting Centres

(CRC´s). De opdeling in verschillende engagement zones geschiedde voornamelijk om IFF-problemen te voorkomen. Zolang ieder wapen haar eigen operatiegebied zou hebben, zou een geval van friendly fire in ieder geval minder vaak voorkomen.104 Derhalve bestond het luchtverdedigingssysteem van de

NAVO uit drie delen: de FIMEZ, de FEZ en het MGS. Dit operationele concept was sterk beïnvloed door het Engelse systeem van luchtverdediging dat in de Battle of Britain zo succesvol was.105

(1966) 173-178, 176.

96 Nederlof, Blazing Skies, 18; Van Leeuwen, ‘Taak’, 253. 97 Schreurs, ‘Constructie’, 482.

98 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergrond’, 539.

99 Ibid., 537; Schreurs, ‘Constructie’, 481-482. Zie ook: I. Megens, American Aid to NATO Allies in the 1950s:

The Dutch Case (Berlijn 2003).

100 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 538.

101 Van Brussel, ‘F-104G’, 436; Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 535-536; Nederlof, Blazing

Skies, 87-88.

102 Nederlof, ‘Besluitvorming en achtergronden’, 535. 103 Ibid., 536.

104 Krüger, ‘Entstehung’, 518.

105 Terwijl de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog overigens een veel flexibeler luchtverdedigingssysteem hanteerden. Het starre Britse denken bleek overigens nog lange tijd voor problemen te zorgen bij de aanpassing van de NAVO-luchtverdediging naar aanleiding van de lessen uit de Israëlische oorlogen. Interview met Ab Mollema en Henri Grootveld door auteur, 29 oktober 2013.

(25)

De bevelvoering in de NATO Integrated Air Defence (NATINAD) was als volgt geregeld. Het opperbevel zou, ook in vredestijd, gevoerd worden door SACEUR. De Major Subordinate Command (MSC) van Centraal-Europa, de Commander in Chief Allied Forces Central Europe (CINCENT) voerde het operationele bevel, terwijl 2ATAF en 4ATAF verantwoordelijk waren voor de operationele controle. Op het tactische niveau moesten de luchtverdedigingseenheden aangestuurd worden door de verschillende SOC’s.106 Onder de SOC’s vielen de CRC’s, die verantwoordelijk waren voor de

gedetailleerde gevechtsleiding. In de geleidewapengordel gaf de CRC de opdrachten vervolgens door aan de Groeps (Bataljons) Operatie Centra, die deze uitvoerden.107 Nederland viel in de centrale sector,

en was dus ingedeeld bij AFCENT, in de sector van 2ATAF.

Nadelen geleide wapengordel

Alhoewel zo een grootschalig NAVO-luchtverdedigingsproject van de grond kwam, had ook deze ge-leide wapengordel de nodige nadelen. Ten eerste zou de gordel vrij gemakkelijk verzadigd kunnen worden. Als de vijand zijn aanvallen zou concentreren op één specifiek punt van de gordel, zou deze al snel overrompeld worden. Eigenlijk was geen enkel geleide wapensysteem bestand tegen een massale luchtaanval, maar het waren vooral de relatief langzame vuursnelheid, lage nauwkeurigheid en beperkte mobiliteit van de NIKE die hier debet aan waren.108Als er eenmaal een bres geslagen was,

zou het relatief gemakkelijk zijn de rest van de gordel dan wel te negeren, dan wel te omcirkelen en uit te schakelen, om vervolgens vitale doelen in het achterland aan te vallen.109 Ten tweede zou het

mogelijk zijn de gordel te omzeilen. Het frequente binnendringen van het Nederlandse luchtruim door vijandelijke vliegtuigen was hier een symptoom van. Zoals eerder is vermeld, was de gordel zowel in het zuiden als in het noorden relatief zwak.110 Vooral de noordflank baarde de NAVO zorgen.

Desalniettemin leek een massale omzeiling van de gordel onwaarschijnlijk. Deze omweg zou een significant langere vluchttijd vereisen, wat vliegtuigen met een groot afstandsbereik vroeg. Het Warschaupact had maar weinig van zulke vliegtuigen. Bovendien zouden de vliegtuigen om radardetectie te beperken op zeer lage hoogtes moeten vliegen, wat een hoger brandstofgebruik zou betekenen en dientengevolge hun actieradius zou verkorten.111

106 Krüger, ‘Entstehung’, 502. 107 Nederlof, Blazing Skies, 93. 108 Ibid., 544.

109 Nederlof, Blazing Skies, 88. Bij een dergelijke verzadiging zouden de NIKEs hoogstwaarschijnlijk bevolen worden over te gaan op het afschieten van nucleaire raketten op de concentraties vijandelijke vliegtuigen. Zie: Krüger, ‘Entstehung’, 544.

110 In de jaren ’60 werd de gordel vaak vergeleken met de Maginot-linie. Zeker, de linie dwong de vijand tot bepaalde manoeuvres en bepaalde acties, maar onverslaanbaar was zij zeker niet. Zie o.a.: Van der Pol, ‘Belt- of object-verdediging’, 125-126.

(26)

Andere zwakke punten waren de relatief slechte verdediging tegen elektronische storingsmaat-regelen (Electronic Countermeasures, ECM; ook wel elektronische oorlogvoering, EOV)112 en de

kwetsbaarheid voor aanvallen op zeer geringe hoogte. De verdediging tegen ECM was, in de tijd van de instelling van de gordel, nog niet of nauwelijks van de grond gekomen. Dergelijke projecten waren erg duur en de lidstaten kozen er daarom voor de maatregelen ter bevordering van de elektronische oorlogvoering uit te stellen. Evenwel waren de geautomatiseerde meldings- en gevechtslei-dingssystemen – en daarnaast ook de NIKEs en HAWKs – sterk afhankelijk van een goed functione-rende communicatie tussen haar verschillende onderdelen. Vooral in de jaren ’70 zullen we zien dat er meer maatregelen genomen werden tegen de dreiging van ECM. Toch bleef dit in de jaren ’50 en ’60 een groot risico.113

De andere grote zwakte van de gordel was de kwetsbaarheid voor aanvallen door vliegtuigen die onder het radarbereik het luchtruim van het verdragsgebied binnen zouden vliegen. Technische factoren maakten het voor veel radars erg lastig vliegbewegingen op die hoogte waar te nemen. Derhalve noemt Krüger de aanval op zeer geringe hoogte “die taktische Antwort auf die Erfolge moderner Luftverteidigung”.114 Als de vijandelijke vliegtuigen erin zouden slagen de SOC’s en CRC’s

uit te schakelen, zou de NAVO een groot probleem hebben.115 Zonder deze coördinatiecentra waren de

verschillende onderdelen van het complex aan luchtverdedigingseenheden voornamelijk op zichzelf aangewezen. Een gecoördineerde inzet van middelen tegen een massale luchtaanval door de vijand, zou in een dergelijke situatie zeer lastig, als niet onmogelijk zijn. Een verdere zwakte van het gordelconcept was dat geleide wapensystemen een gemakkelijk doelwit waren voor vijandelijke grondtroepen.116 Als de vijand er voor koos over de grond aan te vallen, zouden de beperkt mobiele,

vooruitgeschoven grond-lucht geleide wapensystemen zich niet of nauwelijks kunnen verdedigen. De gebeurtenissen in de Jom-Kippoeroorlog, waarin Israëlische grondtroepen op grote schaal Egyptische grond-lucht geleide wapens uitschakelden, waren een voorbeeld van de effectiviteit van grondtroepen tegen grond-lucht geleide wapens.117

112 De radars van de geleide wapens waren afhankelijk van hun radars voor het verkrijgen van doelinformatie. Een tegenstander kan tegen deze radar elektronische storingsmaatregelen (ECM) ondernemen. Een voorbeeld hiervan is het uitzenden van een zeer sterk signaal op één frequentie, waardoor de radar geblokkeerd wordt (frequency jamming). Radars kunnen op hun beurt weer gebruik maken van afweermaatregelen tegen ECM (ECCM, Electronic Counter-Counter Measures). In het geval van frequency jamming, kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van frequency agility, waarbij een radar meerdere frequenties kan gebruiken en zo operationeel kan blijven.

113 Krüger, ‘Entstehung’, 547.

114 De Continuous Wave (CW)-radar van de HAWK was al beter in het oppikken van bewegingen op geringe hoogte, maar ondervond alsnog problemen met dergelijke radardetecties. De enige oplossing die de NAVO destijds kon bedenken was het inzetten van radargeleide luchtdoelartillerie, die echter maar beperkt effectief zou kunnen zijn. Zie: Ibid., 545.

115 Ibid.

116 S. van der Pol, ‘De Hawk als luchtverdedigingscomponent in de belt’, Militaire Spectator 136 (1967) 219-223, 219.

117 A.H. Cordesman and A.R. Wagner, The Lessons of Modern War Volume I: The Arab-Israeli Conflicts,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de tweede plaats zijn processen die zich binnen dergelijke organisaties afspelen vaak niet toegankelijk voor volksvertegenwoordigers waardoor de positie van de president

Zij hebben alvast maar een Europese grondwet op- gesteld, waarin het neoliberalis- me als een vaststaand gegeven wordt beschouwd , en waarmee voorwaarden

Het meeste beeldmateriaal zou van het Gouvernements Filmbedrijf komen, maar voor deze functioneerde waren er al beelden van onder meer het Rode Kruis.. Deze waren half

Als her op de relatie religie en politiek aankomr zrjn er weinig Ame- rikaanse presidenten te vinden die een slechtere diagnose hebben van wat er mis is in deze

D e uitslag van de sta tenverkiezingen met betrekking tr)t het stemmenpercen- tage van de VVD is in die partij redelijk gunstig beoordeeld. Men had namelijk een

Wellicht begrijpt u, dat ik slechts met grote innerlijke aarzeling de uitnodiging heb kunnen aannemen in uw kring te spreken over het vraagstuk van oorlog en vrede. In de

eens van buiten, van de oorlogvoerende grote machten die de, thans nog neutrale staten, pogen te dwingen om hun zijde te kiezen en voor hen te vechten. Tegen

De medewerker van Blum, de welbekende Jouhaux, is er yeront- waardigd over, dat de Engelse arbeiders loonsverhogingen eisen en doorzetten, daar hun voorbeeld ook