• No results found

Vertrouwen in actief burgerschap : een exploratief onderzoek naar het vertrouwen van actieve burgers in de overheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vertrouwen in actief burgerschap : een exploratief onderzoek naar het vertrouwen van actieve burgers in de overheid"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vertrouwen in Actief Burgerschap

Een exploratief onderzoek naar het vertrouwen van

actieve burgers in de overheid

Ruth Hooiveld 6054498 ruth.hooiveld@gmail.com Algemene Sociale Wetenschappen Bachelor Scriptie 1e Lezer: Hylke de Vries 2e Lezer: Yatun Sastramidjaja

(2)

Inhoud

Inhoud 1

De oproep van de Koning 3

1. De burgerschapsburger, vertrouwen en de staat 6

1.1. Burgerschap 6

1.1.1. Burgerschap door de eeuwen heen 6

1.1.2. Verschillende ideeën over burgerschap 6

1.1.3. Actief burgerschap en de overheid 8

1.1.4. Actief burgerschap als oplossing 9

1.1.5. Initiatieven en haar oprichters 10

1.2. Vertrouwen 12

1.1.1. Definitie van vertrouwen 12

1.1.2. Vormen en functies van vertrouwen 13

1.1.3. Vertrouwen in de overheid 14

1.3. De overheid 15

1.1.1. De Nederlandse overheid 15

1.1.2. Multidimensionaal vertrouwen 16

1.1.3. Vertrouwen in Nederland 17

1.1.4. Vertrouwen, burgerschap en de overheid 19

2. Probleemstelling 21

1.1. Hoofd- en deelvragen 21

1.2. Relevantie en ethiek 22

3. De Amsterdamse actieve burger onderzocht 24

1.1. Strategie en design 24

1.2. Bewonersinitiatieven in Amsterdam West 25

1.3. De actieve burgers 26

1.4. Gesprekken met de actieve burger 27

4. Resultaten 32

1.1. De actieve burger 32

1.2. De handjes ervan af en verantwoordelijkheid 34

(3)

1.2.1. Terugtrekken en bezuinigen 34

1.2.2. Eigen verantwoordelijkheid 35

1.3. Vertrouwen 36

1.3.1. Hulp, goede bedoelingen en competentie 37

1.3.2. Regelgeving 38

1.4. Oplossen van maatschappelijke problemen 40

1.4.1. Kloof tussen burger en bestuur 40

1.4.2. Sociale uitsluiting 40

5. Vertrouwen in actief burgerschap 44

6. Hoe kan het beter? 47

7. Het leerproces dat heet ‘onderzoek doen’ 49

Bibliografie 51

Bijlage 1 54

Bijlage 2 56

(4)

De oproep van de Koning

Op 17 september 2013 sprak de koning van Nederland, Willem Alexander, het volk toe. In de troonrede legde hij nadruk op het feit dat de Nederlandse samenleving overgaat van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving:

‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving’ (Rijksoverheid, 2013).

In de weken volgend op de troonrede is dit onderwerp in de media uitgebreid besproken en stonden veel politici de koning bij (zie o.a. Willems, 2013). Er werd een oproep gedaan naar de Nederlandse burgers toe: doen aan actief burgerschap, leven als participerend burger. Dit betekent volgens politici actief meedoen in de samenleving, niet meer ervan uitgaan dat de overheid alles regelt en dus zelf verantwoordelijkheid nemen daar waar dat mogelijk is (Willems, 2013).

Burgerschap en participatiesamenleving zijn geen nieuwe begrippen. Al sinds enige jaren wordt in Nederland vanuit de politiek gevraagd aan burgers zelf mee te denken en te doen. Dit wordt onder andere geuit in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die in 2007 is ingevoerd, ook wel de ‘participatie wet’ genoemd. Deze wet moet ‘participatie van alle burgers mogelijk maken en bevorderen’ (Jager-Vreugdenhil, 2012, p. 13). Tevens is sinds 2007 geld vrijgemaakt om zogenaamde burgerinitiatieven op te zetten: burgers kunnen hier zelf een plan indienen bij de gemeente om ideeën te realiseren die burgers nodig achten in hun buurt en voor de bewoners. Dit kan zijn een speeltuin in de wijk (laten) bouwen, een al bestaande opknappen, een buurtfeest organiseren om de sociale cohesie te verhogen of eens in de maand voor alleenstaande moeders cursussen organiseren. De subsidie hiervoor wordt per gemeente geregeld (Ankeren, Verhoeven & Tonkens, 2010, p. 4). Beide acties (invoering van de Wmo en het promoten van bewonersinitiatieven) zijn onderdeel van de decentralisering van de overheid: steeds meer taken worden overgeheveld van de centrale naar de gemeentelijke overheid (WRR, 2012, p. 49).

(5)

Sinds deze veranderingen betreffende de nieuwe rol van de burger is er vanuit de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines onderzoek gedaan naar de effecten van de ingevoerde wetswijzigingen; of het gezorgd heeft voor meer participatie van burgers, of de georganiseerde initiatieven haalbaar zijn en of het effect heeft in de wijk (zie o.a. Ankeren et al., 2010 en Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013). Ook is veel onderzoek gedaan naar burgerschap: wat het inhoudt, hoe het werkt en hoe de overheid dit probeert te bereiken (o.a. Tonkens, 2010 en Tonkens & Verhoeven, 2011). Er is dus veelal gekeken naar de effecten van de wetsaanpassingen vanuit de overheid naar de burger gericht. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de omgekeerde relatie tussen de participerende burger en de overheid; wat de mening van deze burger is over de overheid en haar bestuur. Ondersteuning vanuit de overheid bij een burgerinitiatief kan ervoor kan zorgen dat de bewoner enthousiast wordt en dat dit het vertrouwen in de overheid bevordert. Als dit proces echter moeizaam verloopt of de subsidie afgewezen wordt is het wellicht mogelijk dat het vertrouwen in de overheid minder wordt (Ankeren et al., 2010, p. 26). In deze studie wordt onderzoek gedaan naar dit onderwerp: het vertrouwen in de overheid van burgers die bewonersinitiatieven organiseren.

Onderzoek wijst uit dat vertrouwen in de overheid een goede indicator is voor de mening van het publiek over beleid dat gevoerd wordt (Goldfinch, Gauld & Herbison, 2009, p. 337). Zodoende is het voor de overheid een interessant gegeven of mensen die gehoor geven aan de vraag van de overheid om actief mee te doen vertrouwen hebben in de overheid. Hiermee kan gekeken worden of het gevoerde beleid positief ontvangen wordt door het volk. Daarnaast is uit een adviesrapport van de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) naar voren gekomen dat vertrouwen in onder andere de overheid een belangrijke factor is om burgers zo ver te krijgen dat ze zich actief willen inzetten (Rob, 2012, p. 43). Als de overheid van haar burgers actieve, participerende burgers wil maken kan vertrouwen dus een belangrijke rol spelen. Burgers die de overheid vertrouwen zullen meer bereid zijn zich actief in te zetten voor de overheid. Deze onderwerpen roepen enkele vragen op. Zorgen burgerschap en burgerinitiatieven voor meer of minder vertrouwen in de overheid vanuit deze burgers? En zo ja, hoe werkt dit dan? Wat vinden die burgers zelf van burgerschap? Dit zijn enkele vragen die in dit onderzoek behandeld zullen worden. De centrale vraag die in dit onderzoek beantwoord zal worden luidt: In hoeverre beleven actieve burgers na het organiseren van een

bewonersinitiatief vertrouwen in de overheid in de context van de opkomende participatiemaatschappij? Deze hoofdvraag wordt in het tweede hoofdstuk van dit onderzoek

nader toegelicht.

(6)

Het onderwerp draait om drie kernbegrippen: burgerschap, overheid en vertrouwen. Hierna zullen deze begrippen in het theoretisch kader nader toegelicht worden. De eerste paragraaf gaat over burgerschap. Het begrip zal historisch uiteengezet worden en er zal een definitie geformuleerd worden. Vervolgens wordt uitgelegd wat actief burgerschap inhoudt en wat het verschil is tussen burgerschap en actief burgerschap. In de tweede paragraaf wordt een uiteenzetting van het begrip vertrouwen gegeven. Wat vertrouwen is, hoe het werkt en hoe we het kunnen meten zal in deze paragraaf behandeld worden. Als laatste zal het concept overheid behandeld worden. Wat is de overheid precies, welke mensen en instellingen vallen onder de overheid en welk deel van de overheid is belangrijk voor dit onderzoek? Deze vragen zullen in de derde paragraaf worden beantwoordt. In de vierde paragraaf van het theoretische hoofdstuk zal worden ingegaan op het soort bewonersinitiatieven dat in Nederland georganiseerd wordt en wat voor mensen die initiatieven organiseren. Vervolgens wordt in hoofdstuk twee de probleemstelling besproken. Hierin wordt de hoofdvraag van dit onderzoek verder verduidelijkt. Ook zullen er deelvragen gevormd worden die ter ondersteuning dienen om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. In de tweede paragraaf van dat hoofdstuk zal de ethische verantwoording en maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie gegeven worden. In het derde hoofdstuk worden de gebruikte methoden van dit onderzoek uiteengezet. De onderzoeksstrategie en het design zullen hier worden toegelicht. Ook wordt er aandacht besteed aan de locatie van het onderzoek, de respondentenwerving en de onderzoeksmethode. Als laatste komt in dit hoofdstuk de data analyse aan bod. In hoofdstuk vier van dit onderzoek worden de resultaten weergeven en geanalyseerd. Ten slotte volgt een conclusie.

(7)

1. De burgerschapsburger, vertrouwen en de staat

1.1. Burgerschap

Burgerschap is zoals eerder genoemd geen nieuw fenomeen. Vanuit verschillende disciplines is gekeken wat het begrip behelst en hoe men het ’kan verkrijgen’. Hieronder wordt het begrip burgerschap historisch uiteen gezet (§ 1.1.1). Er zal beschreven worden welke visies erover bestaan (§ 1.1.2), wat actief burgerschap inhoudt (§ 1.1.3) en als laatste zullen recente ideeën over actief burgerschap tegenover de klassieke ideeën van burgerschap gezet worden (§ 1.1.4) . Hier zal gekeken worden wat de verschillen tussen deze twee vormen zijn. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan het soort initiatieven dat in Nederland georganiseerd wordt en wie de mensen zijn die het organiseren.

1.1.1. Burgerschap door de eeuwen heen

Het idee van burgerschap heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld. Marshall, een belangrijk denker binnen de politicologie, (1963, p. 94) stelde voor om burgerschap op te delen in drie componenten: civiel, politiek en sociaal burgerschap. Civiel burgerschap bestaat uit de rechten die nodig zijn om individuele vrijheid te genieten. Hieronder verstaat hij het recht op vrijheid van meningsuiting, gedachten en geloof; het recht om te bezitten (eigendommen) en het recht op rechtvaardigheid. Het politieke element van burgerschap houdt in dat mensen het recht hebben te participeren in het uitvoeren van politieke macht, waaronder het recht om te stemmen valt. Sociaal burgerschap gaat om het hele spectrum vanaf het recht op economische welvaart en veiligheid tot het recht om aan de geciviliseerde samenleving deel te mogen nemen (ibid., p, 94). Volgens Marshall zijn deze rechten gedurende drie eeuwen verkregen: civiele rechten in de achttiende eeuw, politieke rechten in de negentiende eeuw en sociale rechten in de twintigste eeuw.

Marshall definieert burgerschap als een status die verleend is aan diegenen die volledig deelnemen aan de maatschappij. Een ieder die de status van burgerschap bezit is gelijk wat betreft rechten en plichten die bij die status horen (ibid., p, 102). Hieronder wordt nog verder op de status van burgerschap ingegaan. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op verschillende ideeën die over burgerschap bestaan met betrekking tot rechten en plichten.

1.1.2. Verschillende ideeën over burgerschap

Er bestaan drie stromingen in opvattingen over burgerschap en de betrokkenheid met de samenleving. Enerzijds is er de communitaristische stroming. Deze gaat ervan uit dat gemeenschappen gegroeid zijn vanuit culturele en historische kenmerken, en dat individuen

(8)

afhankelijk zijn van die gemeenschappen. Een gemeenschap kan omschreven worden als ‘een groep mensen met verschillende kenmerken die zijn verbonden door sociale banden, gemeenschappelijke perspectieven delen, en deelnemen aan gezamenlijke acties in bepaalde geografische locaties’ (MacQueen et al, 2001, p. 12). Zodoende zijn onderdeel zijn van de gemeenschap, burgerschap en integratie hier zeer belangrijke eigenschappen, en men is pas een echt burger als hij betrokken is en zich betrokken voelt bij de gemeenschap (Wijdeven & Hendriks, 2010, p. 15 en Hurenkamp, Tonkens & Duyvendak, 2011, p. 208-209). Een tweede stroming is de neo-republikeinse opvatting van burgerschap, waarin gedacht wordt dat burgers zichzelf kunnen besturen, maar wel deel zijn van een gemeenschap. Redelijkheid, gematigdheid, tolerantie en publieke betrokkenheid zijn hierbij de belangrijkste eigenschappen van burgerschap (WRRa, 1992, p. 16). Burgerschap is hier derhalve minder een verplichting, maar een recht waar enkele verplichtingen bij horen. De laatste stroming houdt er liberale ideeën op na. Deze stroming gelooft in de vrijheid van het individu en het bestaan van individuele staatsburgers (Wijdeven & Hendriks, 2010, p. 15). Hier wordt nadruk gelegd op de politieke rechten van burgers. Als iemand wettelijk burger is, bezit hij ook burgerschap.

Zoals Marshall beschrijft zijn er bepaalde rechten en plichten verbonden aan de status van burgerschap. Elke stroming die hierboven beschreven is verschilt in de rechten en plichten die bij burgerschap horen. Dercksen en Engbersen (1992, p. 106) beschrijven de drie vormen van deze rechten en plichten in hun essay over sociaal burgerschap. De liberale stroming over burgerschap houdt het idee erop na dat de rechten en plichten die verbonden zijn aan burgerschap onvoorwaardelijk zijn. Iemand die burger is (ingeschreven staat in een stad of land) verdient alle rechten te krijgen die bij het burgerschap horen. Het gaat hier dus voornamelijk over de rechten van burgerschap, en niet over plichten. Het neo-republikeinse idee over burgerschap stelt dat burgerschap gelijk staat aan het nakomen van een ‘minimale set van sociale verplichtingen’. Hieronder valt het verrichten van arbeid, het beheersen van de taal en het zelfstandig ondersteunen van het eigen gezin (ibid.). Het derde model noemen de auteurs die van de ‘activerende verzorgingsstaat’. Hierin staat de balans tussen rechten en plichten centraal. In deze visie is geen enkel recht of plicht onvoorwaardelijk en moeten mensen werken om ze te verkrijgen (Ibid.). De communitaristische stroming streeft deze opvatting na, aangezien zij geloven dat de burger afhankelijk is van de gemeenschap en zich volledig moet inzetten voor deze gemeenschap. Het onderscheid tussen deze drie stromingen en de daartoe horende ideeën over rechten en plichten zijn nog altijd relevant en worden door veel onderzoekers heden ten dage gebruikt (o.a. Dekker & het Hart, 2005, p. 12, Denters,

(9)

2013, p. 15). Burgerschap heeft zich zodoende ontwikkeld in verschillende stromingen en ideeën. Actief burgerschap is echter een nieuwer idee. In de volgende paragraaf wordt het begrip actief burgerschap uiteen gezet.

1.1.3. Actief burgerschap en de overheid

De vraag naar actief burgerschap vanuit de overheid bestaat al langere tijd. In 1950 kregen alle 23-jarigen die voor het eerst mochten stemmen een boekje waarin werd verteld wat er van de nieuwe stemgerechtigde burgers verwacht werd:

‘De burger moet actief meeleven met het wel en wee van zijn gemeente en zijn land. Meeleven en meehandelen. Een handleiding, die precies leert, hoe zich een goed staatsburger dient te gedragen, bestaat niet. Het moet van binnenuit komen. Het is met een groot woord: sociaal verantwoordelijkheidsbesef’ (In: Kennedy, 2009, p. 23).

Burgerschap betekent hier dat de burger zich actief moet inzetten ten dienste van de samenleving. Actief burgerschap is een term die uit dit idee is voortgekomen. Deze vorm van burgerschap wordt door de politiek gebruikt om burgers te stimuleren zich in te zetten voor hun buurt en omgeving (Willems, 2013).

De overheid is dus al langer bezig met het inzetten van burgerschap. Echter, er is een verandering waar te nemen in de manier waarop de overheid dit doet en wat zij van de burger vraagt. Eerder ging het betrekken en activeren van bewoners voornamelijk over meepraten en daarmee invloed uitoefenen op beleid. De laatste jaren lijkt dit verschoven te zijn naar beleid waarin de overheid tracht burgers niet alleen mee te laten praten maar mee te laten doen: bewoners zelf initiatieven laten bedenken en uitvoeren (Tonkens,

2010, p. 35). Deze verschuiving naar meedoen wordt ook wel ‘derde generatie burgerparticipatie’ genoemd. De eerste generatie was hier het meepraten in bestaande organen. Hier konden burgers hun mening geven bij gemeentevergaderingen. De tweede generatie burgerparticipatie verwijst naar een focus op interactief beleid (ibid.). Hier konden burgers niet alleen hun mening geven, maar

werd nieuw beleid gecreëerd in samenspraak met burgers. Wat nieuw is aan de derde generatie burgerparticipatie is dat de overheid een faciliterende rol heeft, terwijl de burger het initiatief moet nemen (Van de Maat & Veldhuysen, 2011, p. 7).

Een voorbeeld van de derde generatie burgerparticipatie is het ontstaan van ‘burgerinitiatieven’ of ‘bewonersinitiatieven’. Deze initiatieven zijn ‘collectieve activiteiten

(10)

van burgers die zich richten op het verbeteren van de kwaliteit van de buurt op het gebied van leefbaarheid en veiligheid. Gemeenten en instellingen hebben daarbij een stimulerende, faciliterende of coproducerende rol’ (Denters et al., 2013, p. 7). Een ander voorbeeld waarbij de overheid burgers aanzet tot actief burgerschap is door het stimuleren van het geven van mantelzorg. Hiervoor wordt de Wmo ingezet. Deze wet eist van burgers dat zij, als zij in een kwetsbare positie komen, eerst binnen eigen kring hulp vragen (Van de Maat & Veldhuysen, 2011, p. 5). Waar voorheen de gemeente kwam helpen als iemand hulp in het huishouden of thuiszorg nodig had zorgt de Wmo er voor dat die verantwoordelijkheid bij mensen binnen de eigen kring komt te liggen. De gemeente vraagt expliciet of een kwetsbaar persoon mensen in zijn of haar omgeving heeft die bepaalde zorgtaken op zich kunnen nemen. Zodra dit het geval is worden die mensen verantwoordelijk gesteld om deze taken uit te voeren. Sinds enige tijd (de Wmo sinds 2007 en bewonersinitiatieven sinds ongeveer 2006) worden deze twee vormen van actief burgerschap dus ingezet om de burger meer betrokken te laten zijn bij de gemeenschap. Echter, sinds de troonrede staat actief burgerschap opnieuw in de schijnwerpers. In de participatiesamenleving gaat de overheid ervan uit dat burgers eigen verantwoordelijkheid nemen, onder andere door zich beide vormen van actief burgerschap eigen te maken.

1.1.4. Actief burgerschap als oplossing

Actief burgerschap wordt voorgedragen als oplossing voor grote maatschappelijke problemen. Het zou bijdragen aan het wegnemen van gebrek aan sociale cohesie tussen verschillende bevolkingsgroepen, asociaal gedrag, sociale uitsluiting van burgers en de kloof tussen burger en bestuur (Wijdeven & Hendriks, 2010, p. 11 en Ankeren et al., 2010, p. 4). Met de kloof tussen burger en bestuur wordt op het volgende gedoeld: burgers hebben steeds meer het gevoel dat de wereld van de politiek (de overheid met haar instituties en regels) wegraakt van de leefwereld van de ‘gewone burger’. Door ontwikkelingen zoals individualisering, informatisering en mondialisering verandert de samenleving. Politiek en bestuur zijn onvoldoende aangesloten op die ontwikkelingen. Steeds vaker worden hierdoor maatschappelijke vraagstukken buiten het politieke bestel om geregeld en opgelost. Mensen nemen steeds vaker het heft in eigen handen. Hierdoor neemt de legitimiteit van politieke bestuurders af. Er is hiermee een kloof ontstaan tussen overheid en burger (Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam, 2011, p. 7-8).

In de literatuur over actief burgerschap komt een nieuwe definitie van burgerschap naar voren. Wijdeven en Hendriks (2010, p. 15) zien burgerschap als activiteit. Burgerschap

(11)

ontstaat hier door acties van burgers die zich ‘inzetten voor een publieke zaak (ibid.). Zodoende is hier een verschil te ontdekken in burgerschap ‘hebben’ (zoals Marshall dit beschrijft) en aan burgerschap ‘doen’ (door middel van een activiteit). Dit onderscheid wordt verduidelijkt door Salminen, Lahdesmaki en Ikola-Norrbacka (2012, p. 449). Zij beschrijven dat burgerschap gezien kan worden in twee vormen. Burgerschap is allereerst een status. Deze vorm van burgerschap refereert naar de civiele, politieke en sociale rechten die gegarandeerd worden door de staat. Echter, burgerschap kan ook gezien worden als een rol die iemand zich aanneemt. Hierbij gaat het om actieve participatie. De definitie die Marshall hanteert wordt in dit onderzoek overgenomen voor het begrip burgerschap, met betrekking tot rechten en plichten. Actief burgerschap – burgerschap als rol – krijgt echter de bovengenoemde definitie: burgerschap die zich uit middels acties van burgers. Burgerinitiatieven zijn in deze zin dus een vorm van actief burgerschap. Het organiseren van een bewonersinitiatief uit zich door middel van openbare acties van burgers om zich in te zetten voor de buurt en haar bewoners. Vanaf hier zullen burgers die een burgerinitiatief hebben opgestart in dit onderzoek als ‘actieve burgers’ worden aangeduid. Burgerschap als actie zal dus centraal staan in dit onderzoek. Burgerschap als rol is voor dit onderzoek minder van belang. Het is echter wel behandeld om te verduidelijken hoe actief burgerschap is ontwikkeld vanuit het idee van burgerschap.

Aangezien dit onderzoek draait om mensen die bewonersinitiatieven oprichten is het van belang inzicht te krijgen in het soort initiatieven en het soort mensen die deze initiatieven opstart. Dit zal in de onderstaande paragraaf toegelicht worden.

1.1.5. Initiatieven en haar oprichters

Hoeveel bewonersinitiatieven er in Nederland georganiseerd worden is niet geheel duidelijk. Verschillende online databases verzamelen gegevens over bewonersinitiatieven uit verschillende buurten. De Denktank van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bracht onlangs een rapport uit waar zij 1779 uitgevoerde initiatieven optelden uit verschillende databases. Het precieze aantal ligt naar verwachting nog veel hoger (Denktank VNG, 2013, p. 14). Op lokaal niveau is er meer duidelijkheid over de hoeveelheid aan initiatieven, aangezien verscheidene organisaties zich bezighouden met de bewonersinitiatieven voor één gemeente of stad. In Amsterdam is er veel bekend over de zogenaamde krachtwijken. In 2007 werd door het kabinet besloten dat 40 probleemwijken in Nederland aangepakt zouden worden. De leefbaarheid van deze wijken moest verbeterd. Dit zou onder andere gebeuren door het instellen van bewonersbudgetten. Met deze budgetten konden bewonersinitiatieven ingediend

(12)

worden bij de gemeente (Ankeren et al. 2010, p. 4). In Amsterdam zijn in negen stadsdelen krachtwijken aangewezen. In deze krachtwijken zijn in 2010 in totaal 635 initiatieven ingediend (ibid., p. 7). De initiatieven vinden plaats op verscheidene maatschappelijke velden. De thema’s lopen uiteen van welzijn, onderwijs en zorg tot milieu, sport en cultuur (Denktank VNG, 2013, p. 14).

Hoe zit dat nu met de initiatiefnemers? Wie zijn deze mensen? Verschillende onderzoeken hebben aandacht besteedt aan dit onderwerp. Initiatiefnemers (in dit onderzoek: actieve burgers) zijn mensen die zich graag inzetten voor onderwerpen waar zij gepassioneerd over zijn (Denktank VNG, 2013, p. 23). Initiatiefnemers hebben vaak een persoonlijk verhaal te vertellen wat bijdraagt aan de geloofwaardigheid van hun initiatief. Ze hebben privé of professioneel iets meegemaakt waar ze iets aan willen veranderen of aan willen werken (Denktank VNG, 2013, p. 29). Over de persoonlijke kenmerken van de actieve burger bestaan twee beelden. Uit meerdere onderzoeken naar bewonersinitiatieven is naar voren gekomen dat de actieve burger vaak een autochtone man is en een HBO of WO opleiding genoten heeft of professioneel op dat niveau werkzaam is (Denktank VNG, 2013, p. 31 en SCP, 2013, p. 265). Echter, onderzoek uit 2013 in Amsterdam naar bewonersinitiatieven wijst uit dat het in deze stad anders is. Twee derde van de actieve burgers was hier vrouw en de helft onder de vijftig. Veertig procent had een andere etnische herkomst, de helft was middelbaar of lager opgeleid en een derde had een laag inkomen (Denters et al., 2013, p. 19).

Veel van de Amsterdamse én overige actieve burgers zijn tevens, naast het organiseren van bewonersinitiatieven, actief in hun buurt op andere terreinen. Het zijn geen gemiddelde buurtbewoners. De actieve burgers zijn maatschappelijk meer actief en hebben meer connecties in de buurt dan de gemiddelde buurtbewoner (Tonkens & Verhoeven, 2010, p. 6). Ze doen vrijwilligerswerk, stemmen, gaan naar bijeenkomsten van de gemeente over de buurt en zijn lid van buurt- en vrijetijdsorganisaties. Door deze overeenkomstige kenmerken van de gemiddelde actieve burger bestaat het idee dat bewonersinitiatieven vooral georganiseerd worden door een kleine groep die de weg naar de gemeente en de subsidie goed weet te vinden (van Ankeren, 2009, p. 34). Hoger opgeleiden kennen vaker hun weg rondom het gemeentehuis en denken beter te weten wat goed is voor anderen (ibid.). Ondanks dat het organiseren van bewonersinitiatieven voor iedereen toegankelijk is, is het deze kleine groep die er het meest gebruik van maakt.

Nu uiteengezet is wat actief burgerschap inhoudt, wie de actieve burgers zijn en wat voor initiatieven zij organiseren komen de volgende begrippen aan bod. Twee begrippen die

(13)

nog theoretisch uiteengezet dienen te worden zijn ‘vertrouwen’ en ‘de overheid’. Hieronder wordt eerst het begrip vertrouwen behandeld. Wat vertrouwen is en hoe het werkt wordt in de volgende paragraaf besproken. Na deze theoretische benadering volgt in de derde paragraaf van dit hoofdstuk uitleg over ‘de overheid’ en welk deel van de overheid van belang is voor dit onderzoek.

1.2. Vertrouwen

Vertrouwen werkt op verschillende niveaus en dimensies van de samenleving. In dit onderzoek zal de focus liggen op vertrouwen van de burger in de overheid. In deze paragraaf wordt een definitie van vertrouwen gegeven (§ 1.2.1) en uitgelegd welke vormen van vertrouwen belangrijk zijn voor dit onderzoek (§ 1.2.2). Ook zal hier aan bod komen welke functies vertrouwen heeft. Er wordt aandacht besteed aan verschil in vertrouwen tussen individuen, waarvan men elkaar kent, en vertrouwen in de overheid. Dit laatste kan doelen op verschillende aspecten van de overheid en het is om deze reden van belang dat verduidelijkt wordt hoe vertrouwen in de overheid werkt. Dit zal in § 1.2.3 aan bod komen.

1.1.1. Definitie van vertrouwen

Vertrouwen wordt onderzocht vanuit verschillende disciplines. In algemene zin verwijst vertrouwen naar de mate van zekerheid of zelfvertrouwen dat iets of iemand zich in een bepaalde manier zal gedragen, ongeacht of die gedragingen gecontroleerd worden. (Serchan, Nepal & Paris, 2013, p. 4). Echter, doordat het begrip door verschillende wetenschappelijke disciplines onderzocht en gebruikt wordt, zijn er verschillende definities van vertrouwen ontstaan, waarbij verschillende facetten van vertrouwen centraal staan. Twee disciplines waarin vertrouwen onderzocht wordt die van belang zijn voor dit onderzoek zijn de psychologie en de sociologie. Een psychologische definitie van vertrouwen is ‘een psychologische staat van een individu, waarbij de persoon die vertrouwen geeft het gevaar loopt kwetsbaar te zijn’ (ibid., p. 5). Vanuit de sociologie wordt op een andere manier naar vertrouwen gekeken. Hier betekent het een gissing over toekomstige acties van degene aan wie vertrouwen wordt gegeven. Vertrouwen wordt in de sociologie bekeken vanuit het individuele oogpunt en vanuit het sociale. Op het individuele niveau is, net als bij de psychologische betekenis van vertrouwen, de kwetsbaarheid van de persoon die vertrouwen geeft een belangrijke factor. Op het sociale niveau is vertrouwen een eigenschap van sociale groepen waarbij leden van die groep sociaal vertrouwen hebben dat anderen van die groep vertrouwd kunnen worden en vertrouwen van die leden verwachten (ibid.).

(14)

Een ander verschil tussen psychologie en sociologie is dat de psychologie ervan uitgaat dat acties en gedragingen van een persoon voortkomen uit de persoon, terwijl de sociologie stelt dat acties en gedragingen situationeel geconstrueerd zijn (Mcknight & Chervany, 2001, p. 41). Dit betekent dat het afhankelijk is van de situatie waar een persoon zich in bevindt en de socialisatie van een individu (het proces van opgroeien en de invloeden van mensen om iemand heen tijdens dit proces) in hoeverre iemand vertrouwen heeft in iemand anders. Hieruit voort komt de volgende definitie van vertrouwen die in dit onderzoek gehanteerd wordt: ‘de gewilligheid van een partij om kwetsbaar te zijn voor de acties van een andere partij, gebaseerd op de verwachting dat de andere partij een bepaalde actie zal uitvoeren die belangrijk is voor de persoon, ongeacht of deze actie gecontroleerd kan worden’ (Mayer, Davis & Schoorman, 1995, p. 712). De definitie die gebruikt wordt in dit onderzoek is dus een samenvoeging van de psychologische en sociologische betekenis van vertrouwen.

1.1.2. Vormen en functies van vertrouwen

Naast verschillende definities kent vertrouwen door het onderzoek vanuit verschillende disciplines ook verschillende vormen. Salminen et al. (2012, p. 1171) stellen dat vanuit eerder onderzoek bekend is dat bij vertrouwen twee dimensies centraal staan: positieve verwachtingen van vertrouwelijkheid en bereidheid om kwetsbaarheid te accepteren. De eerste dimensie verwijst naar percepties, geloven of verwachtingen over acties van degene waaraan het vertrouwen wordt toegewezen. De tweede dimensie gaat over onzekerheid of een besluit om risico te nemen en hiermee afhankelijk te worden van een persoon. Vertrouwen kent nog een tweedeling: gegeneraliseerd vertrouwen en geparticulariseerd vertrouwen. Gegeneraliseerd vertrouwen verwijst naar het vertrouwen dat andere individuen vertrouwd kunnen worden, ook als het vreemden zijn. Geparticulariseerd vertrouwen is het vertrouwen dat iemand heeft in anderen met een gedeelde overeenkomst, zoals religie, ras of een andere groep (Goldfinch et al., 2009, p. 333). Een laatste belangrijke tweedeling wat betreft vertrouwen is die gemaakt door onder andere Jobs: het verschil tussen rationeel en relationeel vertrouwen (2005, p. 4). De rationele vorm van vertrouwen is hier gebaseerd op strategisch en berekenend vertrouwen: het vertrouwen dat iemand of iets een actie gaat uitvoeren. Onzekerheid of risico zijn dan ingebed in vertrouwen. De relationele vorm van vertrouwen heeft met affectief en moreel vertrouwen te maken, en is gebaseerd op geloof en overtuiging van de goedheid van anderen. Er zijn zodoende verschillende aspecten van beide psychologische en sociologische aard van vertrouwen die bepalen hoe groot het vertrouwen

(15)

in iets of iemand is. In dit onderzoek zal gekeken worden welke aspecten van vertrouwen het meest meespelen bij het vertrouwen in de overheid. Het is vooraf nog niet te voorspellen welke vormen van vertrouwen voor de actieve burgers van belang zijn in hun vertrouwen in de overheid.

Vertrouwen kent naast verschillende soorten ook verschillende functies. Rosanvallon (2008, p. 3) stelt dat vertrouwen een tijdelijke rol heeft omdat het impliceert dat legitimiteit in de toekomst voortzet. Het is een soort hypothese voor toekomstig gedrag (ibid.). Een tweede functie van vertrouwen is dat het de behoefte om continu naar verificatie en bewijs op zoek te moeten wegneemt. Men kan heden ten dage niet nagaan of alles waar is wat ze horen, vertrouwen zorgt er hier voor dat dit niet nodig is (ibid., p. 4 en Coleman, 2012, p. 36). Via onder andere de media ontvangen mensen informatie. Men kiest er vaak voor deze media te vertrouwen en ervan uit te gaan dat de informatie correct is, zodat zij niet naar verificatie hoeven te zoeken. Ook willen mensen ervan uitgaan dat bestuursorganen (zoals de regering en de gemeenten) hun taken goed zullen uitvoeren, waar vertrouwen voor nodig is. Wat echter van belang is in acht te nemen voor dit onderzoek, is dat vertrouwen tussen mensen iets anders is of kan zijn dan vertrouwen in de overheid. Vertrouwen in de overheid kan duiden op verschillende aspecten van die overheid. In de volgende deelparagraaf wordt verder verduidelijkt hoe vertrouwen in de overheid werkt.

1.1.3. Vertrouwen in de overheid

Vertrouwen zoals in de bovenstaande deelparagrafen beschreven doelt op vertrouwen in een individu. Echter, vertrouwen in de overheid werkt net iets anders. Mensen die het hebben over vertrouwen in de overheid kunnen ten eerste doelen op verschillende aspecten van die overheid. Minder vaak hebben zij het over persoonlijk risico zoals hierboven beschreven. Vertrouwen in de overheid kan wijzen op verschillende niveaus van de overheid, zoals één bepaalde politicus, de centrale overheid of instituties die bij die overheid horen. Ze kunnen ook spreken over acties van de overheid; het gevoerde beleid, de koers die de overheid vaart (nationaal óf internationaal) of betalingen die burgers moeten doen aan de overheid (Bannister & Connolly, 2011, p. 139). Vertrouwen in de overheid is tevens anders omdat vertrouwen tussen individuen van beide kanten moet komen. Echter, voor een burger die met de overheid te maken heeft is de situatie bijna nooit symmetrisch in die zin dat de burger vertrouwen direct terug krijgt, waardoor de natuur van vertrouwen in de overheid anders is (ibid.).

(16)

De verschillende facetten van vertrouwen die in paragraaf 1.2.2 genoemd zijn, zijn allen van toepassing op individueel vertrouwen. Voor vertrouwen in de overheid zijn echter slechts enkele vormen van belang. Positieve verwachtingen van vertrouwelijkheid, gegeneraliseerd vertrouwen en relationeel vertrouwen zouden allen kunnen wijzen op vertrouwen in politici of instituties. In een democratische samenleving als Nederland, waar de burger haar vertegenwoordigers kiest is vertrouwen in politici van groot belang. Bereidbaarheid om kwetsbaarheid te accepteren is minder van belang bij vertrouwen in de overheid. Geparticulariseerd vertrouwen zou kunnen verwijzen naar vertrouwen in bepaalde partijen waar mensen een gedeelde overeenkomst mee hebben. Deze vorm van vertrouwen hebben burgers in hun eigen politieke partij, wat gezien kan worden als een groep waar zij bij horen, en ideeën en visies mee delen. Rationeel vertrouwen wijst op acties van de overheid, zoals goed beleid voeren.

Nu het begrip vertrouwen uiteengezet is komt het laatste begrip aan bod: de overheid. Welk deel van de overheid voor dit onderzoek van belang is en welke factoren vertrouwen in de overheid beïnvloeden worden in de paragraaf hierna behandeld.

1.3. De overheid

De overheid is een lastig te bevatten begrip. Weinig mensen weten wat ‘de overheid’ precies inhoudt. Officieel is de overheid het hoogste gezag op een bepaald grondgebied. Het bestaat uit een regering met een staatshoofd (overheid.nl, 2013). Hoe de overheid in Nederland georganiseerd is en de aspecten van de overheid die van belang zijn voor dit onderzoek worden hierna uiteen gezet in paragraaf 1.3.1. In paragraaf 1.3.2 wordt vervolgens uitgelegd welke factoren invloed hebben op vertrouwen in de overheid. In de derde deelparagraaf worden de drie begrippen burgerschap, overheid en vertrouwen samengebracht.

1.1.1. De Nederlandse overheid

De Nederlandse overheid bestaat uit drie lagen: de centrale of rijksoverheid, de provincies en de gemeenten (ibid.). Zoals eerder genoemd kan ‘de overheid’ verschillende vormen van de hierboven genoemde delen van de overheid omvatten. De overheid kan het huidige regime betekenen, de uitoefening van taken van de overheid, verschillende instituties binnen de overheid of daadwerkelijke personen binnen de overheid (Goldfinch et al., 2009, p. 337). Het is dus van belang goed te verduidelijken wie met ‘de overheid’ bedoeld wordt in dit onderzoek. Dit zal in de onderstaande paragraaf verder uitgewerkt worden.

Het nieuwe burgerschapsbeleid waarin een oproep werd gedaan voor een participatiesamenleving met actieve burgers werd door de centrale overheid (de regering)

(17)

ingevoerd. Echter, het grootste deel van het beleid wat betreft actief burgerschap wordt door gemeenten uitgevoerd en bepaald. Dit is een gevolg van beleidsveranderingen die de afgelopen jaren plaatsvonden. De afgelopen jaren is er sprake geweest van decentralisatie van de rijksoverheid. Gemeenten krijgen steeds meer taken en zijn vanaf 2015 verantwoordelijk voor het uitvoeren en organiseren van jeugdzorg, werk en inkomen en de zorg voor langdurig zieken en ouderen (CPB, 2013). Zodoende neemt de overheid een nieuwe vorm aan, met daarin een herverdeling van rollen. De centrale overheid stoot taken af naar lagere overheden, terwijl zij wel in dienst blijft om deze processen in goede banen te leiden (WRR, 2012, p. 49).

De twee vormen van overheid die centraal staan in dit onderzoek zijn de centrale overheid (de regering), die wetswijzigingen en beleidsveranderingen invoeren, en de gemeente, die burgers helpen met het opzetten van burgerinitiatieven en waar burgers direct contact mee hebben. Tussen de gemeentelijke overheid en de burger is direct contact bij gemeentehuizen en -loketten, waardoor dit deel van de overheid geen vreemde is voor de burger. Volgens het kabinet kan de gemeente hierdoor betere hulp bieden aan diegenen die dat nodig hebben (Plasterk, 2013, p. 1). In dit zal getracht worden te onderzoeken hoe he met vertouwen van de respondenten (actieve burgers) in de centrale en gemeentelijke overheid gesteld is. Hierna wordt besproken welke factoren van belang zijn bij het creëren of beïnvloeden van vertrouwen in de overheid.

1.1.2. Multidimensionaal vertrouwen

Volgens Bannister en Connolly (2011, p. 141) kan vertrouwen in de overheid teruggeleid worden naar twee brede categorieën: algemeen vertrouwen in de competentie van de overheid om de staat te beheren en specifiek vertrouwen in de overheid dat ze hun macht niet misbruiken (zie figuur 1). Die eerste categorie kan onderverdeeld worden

in twee subcategorieën: vertrouwen in politici en vertrouwen in het mechanisme van de staat

Figuur 1. Vertrouwen in de overheid (Bannister & Connolly, 2011, p. 141)

(18)

(het ambtenarenapparaat en de wetgeving). Deze twee subcategorieën kunnen gaan om competentie van de overheid in het algemeen (bijvoorbeeld gezondheidszorg) of het vermogen om specifieke diensten te verlenen (bedrijfsregistratie bijvoorbeeld). Ook kunnen deze subcategorieën draaien om verschillende niveaus van de overheid: centraal, provinciaal of gemeentelijk óf over een institutie binnen een van die niveaus. Elke ‘T’ is in het schema een punt waarin vertrouwen in de overheid in een bepaalde mate voor kan komen.

Vertrouwen in de overheid is dus multidimensionaal. Verschillende onderzoeken laten zien dat het van belang is als vertrouwen in de overheid onderzocht wordt, goed te verduidelijken waar de focus van het onderzoek ligt. De studies moeten overgaan van het bestuderen van een globaal onderwerp van vertrouwen in de overheid naar een meer specifiek subject. Er zou dus niet meer gevraagd moeten worden of er vertrouwen is in een bepaalde overheid, maar vertrouwen in een specifieke institutie van die overheid (Cook, Lawrence & Dukhong, 2010, p. 409).

1.1.3. Vertrouwen in Nederland

Aangezien dit onderzoek over Nederland specifiek gaat zal hier aandacht besteed worden aan Nederland specifieke kenmerken van vertrouwen in de overheid. Zoals uit het citaat uit de troonrede (in de inleiding genoemd) blijkt is de ‘invoering’ van de participatiesamenleving een gevolg van onder andere de benodigde bezuinigingen door de huidige crisis. Die bezuinigingen raken veel burgers, wat de mening over de overheid kan beïnvloeden. Om inzicht te krijgen in welke factoren nog meer van invloed zijn op vertrouwen in de overheid wordt hierna aandacht besteed aan het rapport ‘Continu onderzoek burgerperspectieven’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Dit rapport geeft weer hoe het met het vertrouwen in de Nederlandse overheid gesteld is. De belangrijkste bevindingen uit het rapport worden hieronder weergeven:

Uit het rapport is gebleken dat er sprake is van een daling in het vertrouwen in de huidige regering en de Tweede kamer sinds medio 2013. Het percentage van de bevolking dat de overheid vertrouwde ging van 57 procent medio 2012 naar 39 procent halverwege 2013. De mensen die vinden dat het de niet goed gaat in Nederland zijn voornamelijk ontevreden over het regeringsbeleid en de economie. Het lijkt erop alsof vertrouwen in de regering verschilt naar keuze van politieke partij. Onder aanhangers van de linkse partijen (SP en GroenLinks) is de daling het sterkst. Bovendien blijkt dat de aanhang van de VVD en PvdA nog altijd meer vertrouwen heeft in ‘hun’ overheid. Dit feit lijkt erop te wijzen dat vertrouwen in de politiek mede afhankelijk is van het feit welke partijen in de regering zitten.

(19)

Politieke partijkeuze speelt volgens het SCP dus mee in de mate van vertrouwen in de overheid.

De snelle daling in vertrouwen in de politiek is mede te danken aan de bezuinigingen en de manier waarop de politiek met de huidige economische crisis omgaat (SCP, 2013b, p. 8). Het SCP stelt dat het lijkt alsof vertrouwen in de politiek gelijk opgaat met vertrouwen in de economische situatie. Het zou kunnen dat het vertrouwen in de politiek afneemt omdat de economie niet aantrekt. De vele tussentijdse onderhandelingen zouden kunnen bijdragen aan de snelle daling van het vertrouwen (ibid.). Ontevredenheid over het regeringsbeleid heeft dan te maken met besluiteloosheid en gebrek aan daadkracht van politici welke tijdens onderhandelingen duidelijk kunnen worden. Dit komt overeen met eerder gedaan onderzoek naar vertrouwen in de overheid en politiek. In een onderzoek naar vertrouwen in de overheid in nieuwe democratieën (oud-communistische landen) concluderen Mishler en Rose (2001, p.56) dat politiek vertrouwen bepaald wordt door institutionele prestaties. Instituties die goede resultaten boeken genereren vertrouwen. Het falen van verschillende instituties heeft geleid tot de economische misère, waardoor mensen geen vertrouwen meer hebben in die instituties, en dus in de politiek. Ander onderzoek naar vertrouwen in de overheid heeft uitgewezen dat overheidsprestaties in het leveren van publieke goederen het vertrouwen in de overheid beïnvloedt (Jobs, 2005, p. 8).

Vertrouwen in de overheid kan zodoende gemeten worden via verschillende dimensies, die terug te leiden zijn naar het model van de voorgaande paragraaf. De beleving van burgers over eerlijkheid of corruptie van de overheid is van belang (Jobs, 2005, p. 8). Het handelen van de overheid als meer of minder juridisch, ethisch en legitiem speelt hierbij een rol (Goldfinch et al., 2009, p. 337). Dit heeft te maken met mogelijk misbruiken van macht van de overheid (het eerste gedeelte van het model). Tevens zijn daadkracht van politici en vermogen tot besluiten nemen van politici factoren die mee kunnen spelen bij het al dan niet vertrouwen. Deze elementen wijzen op vertrouwen in de competentie van de overheid om de staat te kunnen regeren, waarbij het specifiek draait om vertrouwen in politici. Tevens is het uitvoeren van taken van belang. Dit kan wijzen op vertrouwen in het mechanisme van de staat, waarbij de overheid in het algemeen bedoeld kan worden of specifieke diensten van de overheid. Het werken of falen van instituties van een land en het leveren van publieke goederen zijn twee aspecten die onder dit gedeelte van het model vallen. Politieke partij keuze is een aspect dat volgens het SCP van belang is bij vertrouwen in de overheid, dat niet zo precies voorkomt in het model. In dit onderzoek zullen de bovengenoemde aspecten

(20)

gebruikt worden om te kijken hoe het gesteld is met het vertrouwen in de overheid van de respondenten.

Hierboven wordt vertrouwen in de overheid beschreven en wordt het concept vertrouwen helderder. In de volgende paragraaf wordt duidelijk hoe vertrouwen in de overheid en burgerschap met elkaar verbonden zijn.

1.1.4. Vertrouwen, burgerschap en de overheid

In deze deelparagraaf komen de drie uiteengezette begrippen samen. Vertrouwen heeft veel te maken met burgerschap. Een burger zijn (en dus burgerschap hebben) houdt in dat iemand moet kunnen omgaan met anderen, met wie hij ruimte en regels deelt, maar die hij niet persoonlijk kent. Burgerschap wordt mogelijk gemaakt doordat gedeelde kennis en afspraken over het leven en de gemeenschap bekend zijn. Deze afspraken zijn vastgelegd in wetten en in sociale omgangsregels waarvan iedereen geacht wordt ze te kennen en beheersen. Deze kennis ligt bij het individu, en dat individu moet ervan uit kunnen gaan dat anderen deze kennis ook bezitten (Coleman, 2012, p. 36). De burger moet zodoende alle instituties en bestuursorganen van zijn samenleving vertrouwen om een goed burger te kunnen zijn. Andersom moeten deze instituties ervoor zorgen dat zij vertrouwd worden door het volk. Er bestaat een wederzijdse relatie tussen burger en overheid, waarin beiden moeten werken aan het vertrouwen (Möllering, 2013, p. 57). Aangezien actief burgerschap en participatie relatief nieuwe begrippen zijn voor velen, moeten deze nog een plek en betekenis krijgen in de maatschappij. De bewonersinitiatieven als vorm van actief burgerschap nemen een nieuwe plek in binnen de samenleving, waarbij bestuur én burger moeten zorgen dat de regels voor de initiatieven duidelijk zijn voor iedereen.

Weinig vertrouwen in de overheid kan grote gevolgen hebben voor een democratische staat. Als er weinig vertrouwen is vanuit burgers naar een overheid toe kunnen burgers acties van overheden negeren of tegengaan. Burgers kunnen zich zelfs actief verzetten tegen de staat (Goldfinch et al., 2009, p. 337). Het is derhalve belangrijk dat de overheid werkt aan haar vertrouwensband met de burgers. Zoals in de inleiding beschreven staat is vertrouwen in de overheid een uiting van de burger van haar mening over het gevoerde beleid van die overheid, dus vertrouwen in de overheid is een goede factor om te meten wat het publiek van het gevoerde beleid vindt.

In het volgende hoofdstuk zal de centrale vraag uit dit onderzoek nader toegelicht worden. Er zullen enkele deelvragen gevormd worden die zullen helpen de hoofdvraag te

(21)

beantwoorden. Daarna volgt een uitleg over de gebruikte methoden waarmee dit onderzoek uitgevoerd is.

(22)

2. Probleemstelling

1.1. Hoofd- en deelvragen

Burgerschap is een zeer relevant en actueel onderwerp. De overheid richt zich op het activeren van burgers om de schulden die het heeft opgebouwd na jaren van oplopende verzorgingsstaatskosten terug te brengen en de mondige burger meer verantwoordelijkheid te geven. Actief burgerschap en eigen verantwoordelijkheid zijn hierbij belangrijke begrippen. Burgers kunnen reageren op deze vraag door onder andere bewonersinitiatieven op te starten. Het startpunt van dit onderzoek draait om de verantwoordelijkheidsverschuiving binnen de opkomende ‘participatiesamenleving’. In de eerste plaats vindt een verschuiving plaats van de centrale overheid (de regering) naar de gemeenten dankzij de decentralisatie. In de tweede plaats vindt een grote verantwoordelijkheidsverschuiving plaats van de overheid (regering en gemeenten) naar de burger. In dit onderzoek staat centraal of en hoe deze verschuiving vertrouwen in de overheid beïnvloedt. Er zal gekeken worden in hoeverre mensen die bewonersinitiatieven oprichten vertrouwen in de overheid hebben en wat hun beweegredenen zijn. De centrale vraag in dit onderzoek luidt:

In hoeverre beleven actieve burgers na het organiseren van een bewonersinitiatief vertrouwen in de overheid in de context van de opkomende participatiemaatschappij?

Er is gekozen voor het onderzoeken van bewonersinitiatieven als vorm van actief burgerschap omdat dit een duidelijk meetbare vorm van actief burgerschap is. Vanwege de beperkte tijdsduur voor het onderzoek en het zo goed mogelijk kunnen uitvoeren is gekozen voor één groep actieve burgers. Dit onderzoek gaat dieper in op de mening van deze specifieke groep actieve burgers (in het derde hoofdstuk wordt meer aandacht besteed aan het soort onderzoek). Andere mensen die aan actief burgerschap en participatie doen, zoals mantelzorgers via de Wmo, zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. De context van de opkomende participatiemaatschappij is in de hoofdvraag opgenomen omdat het de Nederlandse samenleving verandert in de zin dat mensen gestimuleerd worden om actief mee te doen, eigen verantwoordelijkheid nemen en een deel van de bezuinigingen op te vangen. De eerste deelvraag die zal helpen de hoofdvraag te beantwoorden is:

- Wat verstaan de actieve burgers onder actief burgerschap en wat vinden zij van de vraag van de overheid naar meer actief burgerschap?

(23)

Uit de theorie kwam naar voren dat regels en afspraken over de samenleving voor iedere burger duidelijk moeten zijn om een goede samenleving te kunnen vormen (paragraaf 1.3.4). Middels deze deelvraag wordt onderzocht of de regels en ideeen over actief burgerschap duidelijk zijn overgebracht door de overheid. Het is van belang te kijken in hoeverre de respondenten het eens zijn met de verantwoordelijkheidsverschuiving van overheid naar burger, en met de manier waarop deze in gang is gezet. Hiermee kan gekeken worden of burgers het een taak van de overheid vinden om burgers te stimuleren om meer actief burgerschap en participatie te laten zien.

Een tweede punt dat van belang is te onderzoeken is het kijken naar of de respondenten vinden dat de overheid competent is om ‘de staat te beheren’. Deze deelvraag is voortgekomen uit het model van paragraaf 1.3.2 over vertrouwen in de overheid. Door middel van deze deelvraag wordt onderzocht of de respondenten de overheid als competent ervaren. Zo kan gekeken worden hoe het met het vertrouwen van de respondenten in de overheid gesteld is. De tweede deelvraag luidt:

- In hoeverre vinden actieve burgers dat de overheid competent is in ‘het beheren van de staat’?

Het ‘beheren van de staat’ omvat in deze deelvragen meerdere aspecten die in paragraaf 1.3.3 behandeld zijn: ervaren eerlijkheid van de overheid, daadkracht van politici, de mening van respondenten over het uitvoeren van taken van de overheid, het werken of falen van instituties en het leveren van publieke goederen. Al deze aspecten van de overheid zeggen iets over de mate van vertrouwen in de overheid.

1.2. Relevantie en ethiek

Zoals in de inleiding genoemd is, komt uit onderzoek naar voren dat vertrouwen in de overheid gezien kan worden als een reflectie van de burgers op een bepaald beleid dat de overheid voert. Het is voor de overheid en voor de burger van belang te weten in hoeverre nieuwe beleidsmaatregelen al dan niet door de burgers geaccepteerd worden. Bovendien is vertrouwen in de overheid van belang voor een goedlopende democratie, aangezien burgers zich tegen hun overheid kunnen keren wanneer er te weinig vertrouwen is. Ook liet het rapport van de Raad voor het Openbaar Bestuur zien dat vertrouwen een belangrijke factor is om burgers zo ver te krijgen dat ze zich actief willen inzetten (zie inleiding). Als de overheid burgers van burgers verlangt dat zij actieve, participerende burgers worden omdat zij een deel van de bezuinigingen moeten opvangen én omdat de overheid verwacht dat burgers meer

(24)

verantwoordelijkheid nemen voor eigen leven en omgeving kan vertrouwen in de overheid dus een belangrijke rol spelen. Er bestaat dus een link tussen vertrouwen in de overheid en bewoners die burgerinitiatieven oprichten. Hier richt dit onderzoek zich op. Burgerinitiatieven zijn een relatief nieuw fenomeen. In Nederland is een uitgebreide literatuurlijst te vinden van wetenschappelijk onderzoek naar burgerschap en burgerparticipatie. Echter, de relatie van vertrouwen van burger in haar overheid met betrekking tot burgerinitiatieven is nog niet eerder onderzocht. Op deze aspecten probeert dit onderzoek in te springen.

Tijdens de interviews hebben zich weinig problemen voorgedaan wat betreft ethische aspecten. De respondenten voelden zich vrij hun positieve en negatieve ervaringen te uiten. Wel is het van belang respondenten anoniem te houden in dit onderzoek. Er is openlijk gesproken over gesprekken die respondenten met de gemeente hebben gehad en de werking van de gemeente. Sommige respondenten kenden betreffende mensen van de gemeente goed omdat zij vaker te maken hadden met die ambtenaren. Af en toe gaven zij antwoorden op vragen waarbij zij mij vroegen die niet in dit onderzoek op te nemen. Dit is dan ook niet gebeurd.

In het volgende hoofdstuk worden de gebruikte methoden voor dit onderzoek uiteengezet. De locatie van onderzoek, de respondenten, de methode van onderzoek en de data-analyse zullen aan bod komen.

(25)

3. De Amsterdamse actieve burger onderzocht

Dit hoofdstuk zal aandacht besteden aan de gebruikte onderzoeksmethode. Hieronder wordt in paragraaf 3.1 dieper ingegaan op de gebruikte onderzoeksstrategie en het onderzoeksdesign. Vervolgens komt de keuze van locatie van dit onderzoek aan bod (paragraaf 3.2). Daarna wordt ingegaan op de respondentenwerving (paragraaf 3.3). In paragraaf 3.4 zal de keuze voor onderzoeksmethode aan bod komen en zal deze methode verder toegelicht worden. In de laatste deelparagraaf van dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe de data geanalyseerd zal worden.

1.1. Strategie en design

Om de centrale vraag en deelvragen van dit onderzoek te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Er is voor deze onderzoeksstrategie gekozen omdat het voor dit onderzoek van belang is te kijken naar de interpretaties van de respondenten (Bryman, 2008, p. 22). Omdat dit onderwerp relatief nieuw is in sociaal wetenschappelijk onderzoek, en omdat er nog geen onderzoek is gedaan naar de linkt tussen het organiseren van bewonersinitiatieven en vertrouwen in de overheid is het van belang te kijken welke beweegredenen de respondenten hebben betreffende dit onderwerp. Dit onderzoek richt zich op de achterliggende motieven en emoties van de respondenten. Kwalitatief onderzoek sluit hier het best op aan.

Als onderzoeksdesign is in dit onderzoek gekozen voor een case study. Er wordt een intensieve en diepgaande analyse gemaakt van bewoners in Amsterdam die een bewonersinitiatief hebben georganiseerd (de respondentenwerving wordt in §3.3 toegelicht). Om een gedetailleerde analyse te kunnen maken van een bepaalde casus is het case study design het meest voor de hand liggende design, aangezien deze vorm van onderzoek het toelaat de achterliggende motieven en beweegredenen van respondenten naar boven te kunnen halen (Bryman, 2008, p. 53). De betreffende casus in dit onderzoek zou een representatieve of typische casus genoemd kunnen worden (Bryman, 2008, p. 56). Dit is een soort casus waarbij het doel van het onderzoek ligt in het ‘vangen van omstandigheden en condities van een alledaagse situatie’ (ibid.). De casus die centraal staat in dit onderzoek komt vaker voor op verschillende manieren in heel Nederland. De onderzoeksmethode die in dit onderzoek is gebruikt is het semigestructureerde interview. Hier zal in paragraaf 3.4 verder op ingegaan worden.

(26)

1.2. Bewonersinitiatieven in Amsterdam West

Er is voor gekozen het onderzoek plaats te laten vinden in Amsterdam West. Ik ken iemand die bij de gemeente Amsterdam West werkzaam is, waardoor ik mijn kans op het vinden van respondenten hoopte te vergroten. Amsterdam West bestaat uit vier buurten die vroeger stadsdelen waren: Bos en Lommer, Oud West, Westerpark en de Baarsjes. Er is in het begin voor gekozen om het onderzoek uit te voeren in de wijk Oud-West. Deze keuze is gemaakt omdat bewoners uit een buurt met dezelfde gemeentelijke ambtenaren te maken krijgen, waardoor verschil in regelgeving en gemeenteambtenaren buiten beschouwing gelaten kunnen worden bij het analyseren van data. Ik ben zelf opgegroeid in oud west, waardoor ik de organisatie waarvandaan de initiatieven geregeld worden al ken. Voorafgaand aan het onderzoek is een verkennend interview met een medewerker van welzijnsinstelling ABC Alliantie gedaan in het Huis van de Buurt. Op deze manier is inzicht verkregen in hoe het beoordelen van bewonersinitiatieven en het al dan niet toekennen van subsidie in zijn werk gaat.

Sinds 2011 is de welzijnsalliantie Akros/Buurtparticipatie/Combiwel (ABC Alliantie) in samenwerking met de gemeente verantwoordelijk voor het behandelen van welzijnswerk in Amsterdam West, waaronder bewonersinitiatieven vallen (Gemeente Amsterdam, 2011). Het stadsdeel wilde zich gaan richten op het bestrijden van armoede, sociaal isolement en sociale uitsluiting, en het vergroten van zelfredzaamheid en participatie van burgers. Alle bewonersinitiatieven die in het stadsdeel worden ingediend komen bij de ABC Alliantie terecht. Deze beoordeelt in samenspraak met de inspiratiegroep of het initiatief de aangevraagde subsidie toegewezen krijgt. Bewoners kunnen via een digitaal formulier via de website van de ABC Alliantie of de lokale gemeente website een aanvraag indienen. De inspiratiegroep bestaat uit medewerkers van de Alliantie en bewoners van Oud West die het leuk vinden om mee te denken. De inspiratiegroep bestaat uit maximaal 13 leden en komt eens per maand samen.

In Amsterdam West bestaat grote verscheidenheid aan initiatieven. Dit komt voornamelijk door het feit dat de wijken Bos en Lommer en de Baarsjes tot de eerder genoemde krachtwijken behoren. Deze wijken krijgen extra geld toegewezen voor bewonersinitiatieven. Dit heeft tot gevolg dat de bewonersinitiatieven die hier zijn ingediend tot 30.000 euro toegewezen kunnen krijgen. In Oud West is dit een bedrag van maximaal 3.000 euro. Over Oud West is nog niet veel bekend wat betreft bewonersinitiatieven. Alle

(27)

onderzoeken die in Amsterdam gedaan zijn naar bewonersinitiatieven gaan over de krachtwijken. De medewerker van de ABC Alliantie wist te vertellen dat het aantal initiatieven dat wordt ingediend in Oud West echter niet afdoet aan dat van de krachtwijken. In 2013 zijn er in Oud West 35 initiatieven ingediend. Ik heb bepaalde initiatieven buiten beschouwing gelaten omdat dit door bedrijven georganiseerd werd. Zo was er bijvoorbeeld een kinderboerderij die nieuwe bijenkassen kreeg. Om bekendheid in de buurt te krijgen hebben zij een bewonersinitiatief opgezet om kinderen les te geven over bijen, natuur en duurzaamheid. Aangezien ik op zoek ben naar actieve burgers die voor hun buurt iets extra’s willen doen heb ik dit soort initiatieven niet meegenomen in mijn onderzoek. Om deze reden heb ik in eerste instantie 15 initiatieven benaderd. De subsidie die werd aangevraagd per bewonersinitiatief varieerde van 100 tot 3000 euro.

1.3. De actieve burgers

De respondenten zijn in eerste instantie geworven via datzelfde interview met de medewerker van de ABC Alliantie. Ik heb een lijst gekregen van alle e-mail adressen van bewonersinitiatieven die het afgelopen jaar (2013) zijn uitgevoerd in Oud West. De respondenten zijn geselecteerd op het feit dat ze minstens één keer in het jaar 2013 een bewonersinitiatief hebben ingediend bij de gemeente. In totaal heb ik 35 e-mails verstuurd. Om een bewonersinitiatief te mogen indienen moeten minimaal drie initiatiefnemers opgegeven worden. Op mijn verzoek om mee te werken aan dit onderzoek en een interview te geven heb ik 15 reacties gehad. Zeven daarvan waren positief en wilden meewerken. Twee nieuwe afspraken staan voor januari en zullen later in dit onderzoek verwerkt worden. Via één van mijn respondenten heb ik nog twee telefoonnummers gekregen van andere actieve bewoners die niet op de lijst stonden. Die heb ik reeds benaderd, maar nog geen gehoor gekregen.

Ik kwam er na drie weken achter dat ik niet genoeg respondenten uit Oud West zou halen. Er was sprake van grote non-respons. Om deze reden heb ik besloten mijn onderzoeksgebied uit te breiden naar andere wijken in Amsterdam. Ik heb onder andere contact gezocht met Westerpark en de Baarsjes. Een medewerker van de ABC Alliantie in de Baarsjes liet mij weten dat een andere student mij voor was en dat zij het niet zagen zitten nog een keer gegevens van mensen weg te geven. Een medewerker van Westerpark reageerde positief. Ik heb het verzoek om mee te doen aan mijn onderzoek mogen mailen, zodat zij het door konden sturen naar mogelijke respondenten. Zij heeft mijn verzoek naar 55 mensen gestuurd. Hier heb ik nog 3 interviews uit gekregen. Ik kom zo dus op een totaal van 10

(28)

interviews uit Oud West en Westerpark. Als laatste heb ik ook stadsdeel Zuid benaderd. Zij lieten mij per mail weten dat ze wel mogelijkheden zagen en dat ze erop terug zouden komen. Na een herinneringsmail heb ik nog niets gehoord van stadsdeel Zuid. Mijn uiteindelijke totaal aan interviews komt zodoende op 10.

1.4. Gesprekken met de actieve burger

De respondenten zijn geïnterviewd met behulp van semigestructureerde interviews. Dit betekent dat er geen vastgestelde vragenlijst is opgesteld, maar dat er gebruik is gemaakt van een interview guide. Een interview guide is een lijst van vragen die bepaalde onderwerpen dekt. De vragen zijn niet in een bepaalde volgorde gezet en de vragenlijst is niet volledig, waardoor de respondent ruimte krijgt zijn visie over het onderwerp zo volledig mogelijk uiteen te zetten (Bryman, 2008, p. 321). Het gaat er bij het interview voornamelijk om hoe de respondent het onderwerp (in dit geval vertrouwen in de overheid) ziet en ervaart. Hierbij komt duidelijk naar voren wat de geïnterviewde als belangrijk ervaart doordat er ruimte is om zijn ervaring over gebeurtenissen, patronen en gedrag te vertellen (ibid.).

Met behulp van theorie zijn enkele dimensies onderscheiden, die leiden tot indicatoren voor vragen in het interview (zie tabel 1). Deze dimensies zijn actief burgerschap aan de ene kant en vertrouwen in de overheid aan de andere kant. Indicatoren voor de mening van de respondent over burgerschap zijn onder andere de mening over de vraag van de overheid naar meer eigen verantwoordelijkheid en actief burgerschap, hoe de regels ervaren worden die worden opgelegd met betrekking tot de bewonersinitiatieven, en of respondenten van mening zijn dat zij actieve burgers zijn. Indicatoren voor de dimensie vertrouwen in de overheid zijn onder andere tevredenheid over de gemeente en de regering op verschillende niveaus: taken uitvoeren, acties die de overheid genomen heeft ten voordele van de respondent of het grotere publiek, ethisch gedrag en legitimiteit van de overheid én waargenomen eerlijkheid van de overheid. Ook daadkracht, vermogen tot besluiten nemen en omgang met openbare ruimte zijn in het interview aan bod gekomen. Al deze factoren zijn in het theoretisch kader behandeld als zijnde indicatoren voor vertrouwen in de overheid. Verder zijn vragen gesteld over het verloop van het bewonersinitiatief, het succes ervan, het motief en of de respondent vaker mee heeft gedaan aan bewonersinitiatieven, even als persoonlijke gegevens van de respondent. Als laatste werd de vraag gesteld of er nog behoeften waren in de buurt. Middels deze vraag (en vragen die hieruit voortkwamen) kon gekeken worden hoe het gesteld was met de openbare ruimte in de buurt, en of men vond dat er adequaat gereageerd wordt op problemen in de buurt.

(29)
(30)

Dimensies Indicatoren

Burgerschap Betekenis burgerschap volgens respondent Wel of geen taak van de overheid

Vertrouwen in de overheid Taken uitvoeren Eerlijkheid

Ethisch gedrag/Legitimiteit

Openbare ruimte/Publieke goederen Daadkracht

Vermogen tot besluiten nemen Politieke partij keuze respondent Regelgeving

Tabel 1. Dimensies en indicatoren

Om het de respondenten zo gemakkelijk mogelijk te maken ben ik bij iedereen thuis langsgegaan. De gesprekken zijn opgenomen en duurden allemaal ruim een half uur. Alle interviews zijn getranscribeerd en gelabeld.

1.5.Van data naar resultaten

Het bovenstaand onderzoek is uitgevoerd middels de grounded theory methode. Dit houdt in dat een theorie uit de data voortkomt. Data verzameling, analyse en theorie staan hierbij dicht bij elkaar en er wordt continue op gereflecteerd (Bryman, 2008, p. 541). Deze benadering van onderzoek is inductief (theorie komt voort uit data) en cyclisch iteratief (data verzameling en analyse gebeuren nagenoeg tegelijkertijd, waarbij continue op de ander gereflecteerd wordt) (ibid.). Het labelen van de data is hierbij een belangrijk onderdeel van de data analyse. Na de eerste vier interviews is begonnen met het labelen. Er is gekeken in hoeverre de antwoorden van de respondenten in te delen vielen in theoretische indicatoren. Per interview zijn er categorieën gemaakt van onderwerpen die in de interviews aan bod kwamen. Uit het eerste interview kwam een aantal categorieën naar voren. Per interview is er gekeken of er data aan de categorieën kon worden toegevoegd of dat er nieuwe categorieën ontstonden. Zo is elk

(31)

interview cumulatief gecodeerd. Enkele categorieën uit het eerste interview zijn later aangepast en er zijn er nieuwe categorieën toegevoegd.

Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijk bij het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Externe betrouwbaarheid refereert naar de mate waarin een onderzoek opnieuw gedaan kan worden. Bij dit onderzoek is dit lastig, aangezien het gaat om sociale omgevingen welke niet precies te repliceren zijn (Bryman, 2008, p. 273). De verhalen van de respondenten zijn zeer persoonlijk en wellicht ook tijdsgebonden, wat de externe betrouwbaarheid niet ten goede komt. Aangezien de thema’s actief burgerschap en participatiesamenleving relatief nieuw en zeker actueel zijn, kan het zo zijn dat meningen van respondenten over tijd veranderen. Het is ook mogelijk dat het beleid betreffende deze onderwerpen aangepast wordt. De mate van interne validiteit kijkt naar de mate waarin observaties en theoretische ideeën van een onderzoeker overeen komen. Bij kwalitatief onderzoek wordt getracht deze vorm van validiteit zo hoog mogelijk te maken, omdat het meekijken in een sociale omgeving ervoor zorgt dat een onderzoeker zijn concepten goed op zijn observaties kan aanpassen (ibid.).

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Hierbij is de interview guide de leidraad voor het interview. Deze is opgezet met concepten uit de literatuur, waardoor een directe link bestaat tussen theorie en methode. Echter, een semigestructureerd interview houdt in dat de respondent ruimte heeft voor eigen interpretatie in de vraag en in het geven van antwoord. Ook het analyseren van data wordt hieraan blootgesteld. Dit is wederom een nadeel van kwalitatief onderzoek. Tevens moet er rekening mee gehouden worden dat de respondenten enkel uit de buurten Oud West en Westerpark komen. Dit is bewust gedaan om de variëteit in regelgeving en hulp vanuit de gemeente zo klein mogelijk te houden. Andere wijken in hetzelfde stadsdeel binnen Amsterdam zouden mogelijkerwijs andere resultaten kunnen opleveren omdat daar anders omgegaan wordt met initiatieven.

Een ander punt dat van belang is te benoemen is dat de theoretische saturatie niet gerealiseerd is in dit onderzoek. Dit houdt in dat er niet genoeg data verzameld is om zeker te weten dat de categorieën en dimensies in het resultaten hoofdstuk volledig afgebakend en juist zijn. De data (tien interviews) is niet voldoende gebleken om deze theoretische saturatie te bereiken. Echter, het heeft wel inzicht kunnen bieden in het belang van dit onderwerp en biedt een opening voor toekomstig onderzoek. Het laatste punt dat van belang is te benoemen betreffende betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek draait om de externe validiteit. Externe validiteit draait om de mate waarin bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden over

(32)

verschillende sociale omgevingen. Dit onderzoek wordt gehouden onder een kleine groep respondenten. Dit onderzoek heeft geen pretentie te willen generaliseren naar de rest van de populatie, enkel inzicht bieden in dit onderwerp.

In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van dit onderzoek uitgewerkt worden. Eerst zal een algemene beschrijving gegeven worden van het beeld dat naar voren kwam tijdens de interviews. Vervolgens zal worden overgegaan op het belangrijkste onderdeel in dit onderzoek: de ervaringen van burgers met betrekking tot burgerschap en de overheid, en de koppeling met de theorie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wel degelijk gelden algemene wetten en regels óók voor de actieve burgers (deze zijn er doorgaans niet voor niets), maar in het algemeen geldt dat procedures niet te

Deze methoden gaan dus wel over actieve burgers, maar niet per se over actief burgerschap en staan dus niet in dit overzicht..

EEN EVALUATIEONDERZOEK ONDER GESCHEIDEN BURGERS NAAR DE RECHTERLIJKE ALIMENTATIENORMEN, GELDEND TOT APRIL 2013 KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT.. LECTORAAT

Of het nu gaat om de politie of het onderwijs, de waterschappen of de departementen, nagenoeg alle onderdelen van de publieke sector willen de verschillen

Award wordt uitgereikt aan het bedrijf uit de regio dat zich het meest inzet voor mensen die om wat voor reden dan ook steun no- dig hebben om in hun werk goed

Als hij zijn verdediging (politiek, de ambtelijke organisatie, het maatschappelijk middenveld) niet goed kan inzetten , wordt hij steeds verder in het doel teruggedrongen. Maar,

8 Wanneer we deze kenmerken zien in het licht van het CLEAR model kunnen we stellen dat de actieve burgers actief zijn doordat ze de nodige vaardigheden hebben (Can do), de

Omtrent de ruimte voor de school voor de eigen invulling van actief burgerschap zijn in dit hoofdstuk de volgende observaties gedaan: ‘Actief burgerschap en