• No results found

3. De Amsterdamse actieve burger onderzocht

1.2. De handjes ervan af en verantwoordelijkheid

1.3.1. Hulp, goede bedoelingen en competentie

Over het algemeen valt te stellen dat onder de respondenten in dit onderzoek de hulp vanuit de gemeente als goed werd ervaren. Het contact werd door iedereen als goed ervaren en de afspraken die gemaakt werden betreffende het initiatief waren duidelijk en werden nagekomen. Wat opvallend is betreffende het onderwerp van vertrouwen in de gemeente is tweeledig. Allereerst lijkt het erop dat mensen er vertrouwen in hebben dat de gemeente het goed wil doen, dat er goede wil is, en dat de gemeente goede bedoelingen heeft. Zonder dat er expliciet naar gevraagd is gaven meerdere respondenten hetzelfde antwoord omtrent dit onderwerp:

“(…) en ik geloof dat die mensen van goede wil zijn.” (Truus)

“Met name bij de gemeente zie ik wel dat mensen wel heel erg hun best doen (…) Ze zijn absoluut van goede wil.” (Froukje)

“Maar de bedoelingen zijn heel goed hoor, want ik moet zeggen, de mensen die daar werken hebben het beste met ons voor.” (Nel)

“(…) maar de individuele personen doen wel hun best en dat is wat ik heel erg zie.” (Thea) Zoals in de theorie naar voren gekomen is blijkt hieruit een vorm van relationeel vertrouwen: vertrouwen waarin geloof en overtuiging in de goedheid van anderen te zien is (paragraaf 1.2.2). Echter, daar staat tegenover dat de respondenten niet altijd te spreken zijn over de competentie van de mensen waar ze mee te maken krijgen tijdens het bewonersinitiatief: “maar niet dat de mensen altijd competente mensen zijn.” (Roos)

“Het zijn ook niet de slimste mensen die daar werken, het lijkt af en toe een beetje een sociale werkplaats (…) Ze hebben een beetje een vrijwilligershouding.” (Truus)

“maar ik zie ook dat het heel vaak qua kunnen niet de goede mensen op de goede plek zitten.” (Froukje)

Deze ervaring met gemeenteambtenaren had te maken met verschillende aspecten. Truus vond het niet helder hoe de initiatieven en alles eromheen geregeld is vanuit de gemeente. Ook stelde zij:

“ik vind dus wel dat ze traag zijn en langs elkaar heen werken.”

Froukje stelde dat er te weinig actie en initiatief was vanuit de gemeente:

“Het is gewoon niet ehm.. het heeft geen actie. Dat heeft het te weinig. Het heeft te weinig initiatief (…). Ik vind vaak dat er te weinig kennis en actief reageren op in huis is. En dat traag, en dat maakt het heel stroperig. Dat is jammer. Het gaat steeds beter, dat moet ik er ook bij zeggen.”

Nel stelde dat er te weinig daadkracht aanwezig is:

“En er wordt wel hun best gedaan door de mensen hier, zoals (iemand van de Alliantie), die doet echt haar best. Maar niet genoeg. Maar ja, daadkracht is ook iets wat aangeboren is.”

In paragraaf 1.3.3 kwam naar voren dat een daling in politiek vertrouwen te maken kan hebben met (het gebrek aan) daadkracht van politici. Uit de reacties van meerdere respondenten blijkt dat gebrek aan daadkracht inderdaad een belangrijke spil is in hun mening over de gemeente. Gebrek aan daadkracht betekent voor deze respondenten ook dat de overheidstaken niet goed worden uitgevoerd. Er wordt te weinig actief gehandeld en de ambtenaren werken langs elkaar heen.

1.3.2. Regelgeving

Wat tevens uit de interviews naar voren kwam is dat de respondenten niet tevreden waren over de regelgeving vanuit de gemeente. Truus organiseerde al enkele jaren een Sint Maarten feest op het plein voor haar huis. Kinderen uit de hele buurt kwamen samen op sint maarten. Er was elk jaar snoep en chocolademelk voor de kinderen en drank voor de ouders. Ze bouwen een vuur korf op het plein en leren de kinderen nieuwe sint maarten liedjes. Hiervoor vraagt zij een budget aan bij de gemeente. Het laatste jaar kreeg zij niet het volledige bedrag

toegewezen omdat zij geld had gevraagd voor eten en drinken. Volgens de regels van de ABC Alliantie mag er geen geld toegekend worden voor eten en drinken. Hierop zei Truus: “Maar dat vind ik dus een hele ambtelijke benadering, dat ze niet een uitzondering kunnen maken voor bijvoorbeeld een eet en drink feest.”

Truus stelde dat Sint Maarten bij uitstek een eet en drinkfeest is, en dat juist daar het grootste gedeelte van het geld voor bedoeld was. Nu loste ze dat op een ander manier op, door een pot neer te zetten op de betreffende avond waar mensen donaties in konden doen. ‘Dit werkt ook goed’, zo vertelde ze.

Ook peter had moeite met de regelgeving van het ambtelijke apparaat:

“Ik vind wel dat de overheid meer vertrouwen kan geven aan mensen. Laat die regels even los, dat is voor heel veel ambtenaren moeilijk. Maar je kunt niet van burgers vragen dat ze actief worden en tegelijkertijd allemaal beperkende voorwaarden en procedures opletten. Dan raak je als actieve bewoner snel gefrustreerd. Ik vind dat ze nog steeds meer moeten loslaten.”

Een onderwerp dat in de theorie belangrijk is gebleken bij het ervaren van vertrouwen in de overheid is het leveren van publieke goederen. Enkele respondenten hadden het gevoel dat dit niet goed werd gedaan door de overheid.

“Ja, ik bedoel onze, de openbare ruimte wordt steeds kleiner. Nou hebben we de noodlokalen hier en alle stoepen op straat die zijn versmald en dat ehm. Dat baart wel zorgen. Er wordt heel makkelijk mee omgegaan, met openbare ruimte.” (Freek)

Freek is vaste overblijf bij de school tegenover zijn huis. Hij heeft al jaren te maken met verbouwingsplannen voor de school die elke keer afgekeurd of gewijzigd worden. Dit duurt nu al 8 jaar. Ook ziet hij gebeuren dat de stoepen steeds smaller worden in de hele stad omdat de gemeente volgens hem én auto’s, én trams, én fietspaden moet hebben. Dit gaat ten koste van plantenbakken en ruimte op de stoep voor voetgangers.

“het pleintje bij mij voor de deur was helemaal aan het verloederen. Nou daar zijn we dan 2,5 jaar mee bezig voordat er eindelijk iets gebeurt. En dan alsnog niet volledig naar wens, maarja, er gebeurt tenminste iets.” (Nel)

Met deze citaten kan op de tweede deelvraag ingegaan worden. De respondenten hebben wel een gevoel van relationeel vertrouwen, waaruit de veronderstelling van goedheid van anderen blijkt. Echter, ze zijn niet te spreken over de ‘competentie’ van de overheid, waarmee zij op

verschillende aspecten van de overheid doelen. Er is een gemis aan daadkracht, het uitvoeren van taken wordt niet als goed ervaren en er wordt niet goed met publieke goederen en openbare ruimte omgegaan. Hieronder wordt een laatste paragraaf besteed aan een laatste onderwerp: het oplossen van problemen in de samenleving.