• No results found

De eredienst gereformeerd? : Ontwikkeling van de liturgie binnen de Gereformeerde Bond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De eredienst gereformeerd? : Ontwikkeling van de liturgie binnen de Gereformeerde Bond"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De eredienst gereformeerd?

“Ontwikkeling van de liturgie binnen de Gereformeerde Bond”

Verslag

Afstudeerproject voor de

opleiding Godsdienst Pastoraal Werk

aan de Christelijke Hogeschool Ede

Frans Schilt

Maarten van Werkhoven

(2)

Inhoudsopgave

Pagina Voorwoord ……… 2 Samenvatting ……… 3 1. Inleiding ……… 6 1.1 Onderzoeksvraag 6 1.2 Doelstelling 6 1.3 Aanpak 6 1.4 Opbouw 7

2. Ontwikkelingen in cultuur en maatschappij ………... 8

2.1 Individualisering 8

2.2 Postmodernisme 9

3. Ontwikkelingen in kerk en theologie ……… 11

3.1 Evangelicalisering 11

3.2 Ontstaan van de reformatorische zuil (gereformeerde gezindte) 13

3.3 Ontzuiling 14

4. De Gereformeerde Bond ……… 15

4.1 Korte schets 15

4.2 Belangrijke gebeurtenissen in de onderzoeksperiode 17 5. Liturgie ……….. 19 6. De liturgie in GB-gemeenten vóór 2000 ……….. 22 6.1 Algemeen 22 6.2 Liedkeuze 27 6.3 Zingen 33 6.4 Gebruik vertalingen/hertalingen 34 6.5 Gebeden 35 6.6 Plaats schriftlezing/voorbede/collecte/afkondigingen 35 6.7 Sacramenten 36 6.8 Bijzondere diensten 36 6.9 Conclusies 36

7. De liturgie in GB-gemeenten in de periode 2000-2009 ………. 38

7.1 Algemeen 38 7.2 Liedkeuze 39 7.3 Zingen 47 7.4 Gebruik vertalingen/hertalingen 47 7.5 Gebeden 50 7.6 Plaats schriftlezing/voorbede/collecte/afkondigingen 50 7.7 Sacramenten 50 7.8 Bijzondere diensten 51 7.9 Conclusies 53

8. Casus Hervormde gemeente Huizen……… 55

8.1 Diepteboring 55 8.2 Conclusies 57 8.3 Vragenlijst 58 9. Eindconclusies en aanbevelingen ………. 60 9.1 Eindconclusies 60 9.2 Aanbevelingen 61

9.3 Suggesties voor vervolgonderzoek 63

Bijlagen

(3)

Er is een tijd om een studie te beginnen en een tijd om een studie af te ronden … (naar Prediker 3)

Voorwoord

Om als HBO-theologen af te studeren voor de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan de

Christelijke Hogeschool Ede, hebben wij een onderzoeksproject gedaan. Het resultaat hiervan treft u aan in dit projectverslag. Het omvat een verslag van ons onderzoek en een vragenlijst, die gebruikt kan worden bij nader onderzoek op het terrein dat we hebben bestudeerd.

Het onderzoek richtte zich op de ontwikkeling van de liturgie in gemeenten met een gereformeerde bondssignatuur binnen de Protestantse Kerk in Nederland (tot 1 mei 2004 binnen de Nederlandse Hervormde Kerk), in het bijzonder in de periode 2000-2009.

De opdracht hiertoe kwam van de heer drs. T. van de Lagemaat en was gericht op het verzamelen van gegevens voor een uitgebreide godsdienstsociologische studie in samenwerking met het lectoraat gemeenteopbouw van de Academie voor Theologie van de CHE.

Naast het onderzoek naar de genoemde ontwikkeling hebben we een vragenlijst gemaakt, die anderen kunnen gebruiken in vervolgonderzoek in de beroepspraktijk als Kerkelijk Werker in een gereformeerde bondsgemeente. De bij dit verslag gevoegde versie is specifiek ontwikkeld voor een eventueel onderzoek in de Hervormde gemeente Huizen, maar is relatief eenvoudig om te werken voor gebruik in een andere gemeente. De vragenlijst is bedoeld om na te gaan wat betrokken

gemeenteleden vinden van concrete veranderingen in de liturgie en hoe zij die veranderingen ervaren. De uitvoering van een dergelijk groot kwantitatief onderzoek viel buiten de mogelijkheden van dit afstudeerproject.

Wij ronden hiermee een intensief traject af, dat veel gegevens heeft opgeleverd. Het is voor ons ook heel verhelderend geweest ten aanzien van de positie en het functioneren van de Gereformeerde Bond, als beweging binnen de PKN en voorheen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Dit beschouwen we als verrijkend voor ons functioneren binnen gemeenten van deze signatuur.

Wij zijn veel dank verschuldigd aan onze projectcoach, Hendrik Jan de Bie Jr., die niet alleen wat het proces betreft, maar ook met zijn grote inhoudelijke deskundigheid, waardevolle adviezen heeft gegeven. Niet minder, hoewel vanuit een andere rol, geldt dit voor onze opdrachtgever, Teus van de Lagemaat, die door zijn voortdurende zoeken naar eenduidige helderheid en compleetheid voor ons gevoel de lat soms hoog hing, maar ons vooral ook stimuleerde.

Naast hen danken wij ook degenen die wij tijdens het onderzoek persoonlijk hebben geïnterviewd, te weten: de heer drs. P.J. Vergunst, algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond en zeven leden van de Hervormde gemeente Huizen, mevrouw G. Wiesenekker, de heer R. de Groot, de heer H. Bor en de predikanten C.G. Geluk, G. van Gogh, M.A. Kuijt en G.J. Mantel.

Tenslotte danken we onze gezinsleden, die door dit project en de daaraan voorafgaande jaren van studie en stage talloze uren onze aandacht en tijd hebben moeten ontberen.

Onze trouwe God en Vader danken wij bovenal voor de motivatie en de kracht die Hij verleende om deze studie te volbrengen. Ons verlangen is, de opgedane kennis en vaardigheden in te mogen zetten in Zijn dienst.

Frans Schilt

Maarten van Werkhoven

(4)

Samenvatting

Ons onderzoek was gericht op beantwoording van de vraag:

Waarin ligt met betrekking tot de liturgie de eigenheid en gemeenschappelijkheid binnen de Gereformeerde Bond? Wat zijn de belangrijkste ‘strijdpunten’ en eventuele ontwikkelingen die zich voordoen in de periode 2000-2009 en hoe kunnen we in de beroepspraktijk

Gereformeerde Bonds-gemeenten adviseren ten aanzien van het thema liturgie? We hebben het antwoord op die vraag gezocht in het verloop van discussies binnen de

Gereformeerde Bond (GB) over liturgie. Ook hebben we aan de hand van veel artikelen en brochures die hierover gepubliceerd zijn, en een vraaggesprek met de algemeen secretaris van de GB, ons een beeld gevormd van de ontwikkeling in de loop der jaren en vooral in het laatste decennium. Daarnaast hebben we een vragenlijst ontwikkeld voor praktijkonderzoek op dit terrein, mede op grond van een aantal interviews met predikanten en gemeenteleden van de Hervormde gemeente Huizen.

De ontwikkeling van de liturgie in GB-gemeenten staat niet los van meer algemene ontwikkelingen in cultuur en maatschappij. Er is een relatie met het postmodernisme: allerlei vormen van liturgie kunnen naast elkaar bestaan, meer dan in de decennia daarvoor geldt dit ook binnen de GB. Ook de nadruk op de persoonlijke ervaring is merkbaar en leidt tot bepaalde wensen ten aanzien van de liturgie, bijv. de liedkeuze en vormen van ritualisering.

Individualisering is eveneens van invloed. Dit is het proces waardoor mensen meer als individu in plaats van als groep in de samenleving komen te staan. Vroegere traditionele verbanden als dorp, buurt, gezin en kerk verliezen gaandeweg hun functie en de enkeling wordt steeds meer tot centrum van zijn of haar denken en handelen. Mensen verbinden zich met meer netwerken tegelijk. Dat leidt tot vluchtiger banden, maar ook tot veel meer connecties tegelijk. Dit is te zien in het steeds grotere gemak waarmee mensen van (wijk)gemeente of van kerk wisselen en zich niet meer gebonden voelen aan de wijk(gemeente) waar ze wonen.

In kerk en theologie zijn ook ontwikkelingen van invloed op liturgie.Eén ervan is evangelicalisering. Ondanks de verschillende, theologische waardering vindt de Evangelische beweging in Nederland in toenemende mate gehoor bij traditionele kerken. Modellen voor gemeenteopbouw van de

evangelische beweging worden breed gebruikt en de evangelische geloofsbeleving krijgt in vele kerken steeds meer een vaste plaats in de liturgie.Met name leidt dit in sommige GB-gemeenten tot een bredere liedkeuze, bijv. uit de bundel ‘Opwekking’ , ‘Op toonhoogte’ en de ‘Evangelische

Liedbundel’.

In de jaren ‘70 van de 20e eeuw ontstaat er een nieuwe zuil, de zogenoemde reformatorische zuil. Een substantieel gedeelte van de GB rekent zich hier toe, met name de bevindelijke vleugel daarin. Er is ook een meer verbondsmatige vleugel en tussen de beide vleugels een meer gematigde tussengroep. Vervolgens heeft het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en de Hersteld

Hervormde Kerk (HHK) in 2004 een behoorlijke verschuiving veroorzaakt. Een relatief groot deel van de bevindelijke vleugel is vertrokken naar de HHK. Dit gaf in het geheel van de GB, maar ook binnen een aantal GB-gemeenten, verschuivingen in accenten. Niet direct daarna, om de onrust niet nog groter te maken, maar wel nu, na verloop van enkele jaren, is merkbaar dat meer gemeenten veranderingen gaan aanbrengen in de liturgie.

De eigenheid en gemeenschappelijkheid van de GB is vooral te vinden in het:

• opkomen voor een prediking die naar de regel van de belijdenis de Schriften ontvouwt en waarin de noties van zonde en genade evenwichtig aan de orde komen;

• bevorderen dat Christus gehoorzaamd wordt in alle verbanden van de kerk; • aandacht vragen voor het werk van de Vader, Zoon en Heilige Geest;

• ontsluiten van het gereformeerde belijden ten dienste van ambtsdragers en gemeenteleden. Dit positief geformuleerde doel heeft ook een keerzijde, n.l. het weerleggen van de dwaalleer en het afwijzen van wat niet strookt met een op gereformeerde leest geschoeide ordening van de kerk.

(5)

Tot 1950 kunnen we spreken van eenheid en uniformiteit binnen de GB als het gaat om liturgie: Met de komst van de NBG-vertaling in 1951, de nieuwe psalmberijming in 1967 en het Liedboek voor de Kerken in 1973 gaat de diversiteit toenemen. Met betrekking tot liturgie in GB-gemeenten blijkt er rond 2000 (en in de jaren daarvoor) eigenlijk macro gezien maar één echt ‘strijdpunt’ te zijn: liedkeuze. Andere thema’s, zoals het gebruik van een bepaalde bijbelvertaling, komen slechts in de marge voor. Ze spelen meer op het plaatselijke vlak (mesoniveau) dan dat het hoofdbestuur er richtinggevende uitspraken over doet. Een uitzondering vormt een boek en een serie artikelen over de NBV. Het aantal publicaties vanwege het hoofdbestuur over liedkeuze en (psalm)berijmingen nam in de loop der jaren toe. Er is een redelijk consistente lijn in te ontdekken, hoewel in de laatste publicaties wel meer naar voren komt, dat we er, vooral omwille van de jongere generatie, wijs aan doen de steeds groter wordende taalkloof te overbruggen. Werden de nieuwe psalmberijming in 1967 en het Liedboek voor de Kerken in 1973 vanwege het hoofdbestuur afgewezen om hun theologische gehalte, dan is nu de constatering dat steeds meer gemeenten met voorbijgaan van deze (kerkelijk geijkte) bundels overgaan op nieuwere liedbundels, die zowel theologisch als muzikaal van mindere kwaliteit zijn. Overigens kwam destijds al scherpe kritiek op de afwijzende houding, vooral vanuit de meer verbondsmatige vleugel.

In het licht van de taalkloof noemen we ook het initiatief van het hoofdbestuur tot uitgave van de Herziene Statenvertaling, evenals de verschijning van hertalingen van de klassieke formulieren. Dit typeert de opstelling van de Bond, nl. wel veranderen, maar de regie daarvan in ‘eigen hand’ houden. Kernwoorden van het hoofdbestuur waren en zijn: Voorzichtigheid, wijsheid, terughoudendheid. Ten aanzien van het gebruik van bijbelvertalingen is de uitgave van de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) in 2004 van belang. In toenemende mate wordt hiervan, ook in GB-gemeenten al, gebruik gemaakt in de eredienst.

In het onderzoek wordt duidelijk dat de onderscheiden standpunten een relatie hebben met de binnen de GB bestaande stromingen of vleugels. In gemeenten waar de bevindelijke lijn dominant is, leidde dit tot onderstreping van het oude, geijkte standpunt en werd vrijwel elke verandering afgewezen. In gemeenten waarin de verbondsmatige lijn dominant is, was vaak meer ruimte voor beperkte veranderingen. Waar de weerstand tegen liturgische veranderingen in behoudende GB

(wijk)gemeenten groot is, blijkt dit nogal eens terug te voeren op een instroom van leden vanuit afgescheiden kerken.

Het hoofdbestuur doet er alles aan om iedereen ‘binnen te houden’. Intussen blijkt dat

(wijk)gemeenten steeds meer hun eigen weg kiezen en wordt de bond, wat de liturgische praktijk betreft, steeds bonter (pluriformer). De invloed van publicaties vanuit het hoofdbestuur lijkt steeds kleiner te worden.

Een ontwikkeling is, dat er vóór 2000 meer discussie was met of vanuit het hoofdbestuur van de GB. Vervolgens werden richtinggevende uitspraken gedaan naar predikanten en kerkenraden. Via de leidinggevenden werden de opvattingen over liturgie de gemeente in gebracht; een ‘top-down’ beweging. In het laatste decennium wordt de discussie meer gevoerd binnen de (wijk)gemeenten en komt de roep om verandering meer ‘bottom up’ vanuit de gemeenteleden.

Dit betekent tegelijk dat de discussies meer binnen de gemeenten gevoerd worden, waarbij merkbaar is, dat het ambtelijk gezag minder wordt. Men neemt geen genoegen meer met stellige of bindende uitspraken. Er is steeds meer openheid naar de cultuur. Men kiest veel gemakkelijker dan in het verleden voor alternatieven elders, die ook door grotere mobiliteit en meer transparantie ‘dichterbij’ gekomen zijn. Men zoekt sneller een andere kerkgemeenschap waarin men zich thuis denkt te voelen, omdat er meer aansluiting lijkt te zijn bij eigen voorkeuren (bijv. ten aanzien van liturgie).

Wij signaleren ook een ontwikkeling naar minder kerkpolitiek vanuit de GB. Men heeft ervaren dat dit niets opleverde dan hete hoofden en koude harten. Men wil weer meer een beweging zijn dan een front vormen. In plaats van discussie lijkt er meer de intentie om met doorwrochte publicaties invloed uit te oefenen, zowel naar predikanten als naar kerkenraden en gemeenteleden. Men wil graag kerkenraden bij die bezinning faciliteren met deugdelijk materiaal. Hierbij wordt als boodschap meegegeven dat die bezinning niet moet beginnen bij het thema liturgie, maar bij de identiteit van de gemeente. Pas als die helder is en gemeenschappelijk gedeeld wordt, is een bezinning op de liturgie en een overweging om daarin veranderingen aan te brengen, zinvol en verantwoord.

(6)

Een constatering is ook dat de trouw aan de wijkgemeente waarin men woont, afneemt. Men gaat sneller omwille van de ‘performance’ van de predikant naar een andere wijkgemeente. De persoon van de predikant wordt steeds meer bepalend, zoals dat ook merkbaar is rond politici. Perforatie wordt steeds meer als een formaliteit beschouwd. Het is een toegeven aan een ‘keuzekerk’, wat helemaal past in het postmodernisme. De wijkgemeenten zelf gaan zich ook steeds meer profileren, bijv. via websites, om het specifieke van de cultuur die daar heerst, naar voren te brengen. Steeds meer dringt de vraag zich op: ‘Bestaat gewoon hervormd nog?’

We stellen vast dat bij besluitvorming over veranderingen in de liturgie in de ene gemeente vooral gerekend wordt met de kans op vertrek van gemeenteleden (veelal ouderen) die niet willen

veranderen. In een andere gemeente wordt vooral gerekend met hen (veelal jongeren) die dreigen af te haken, omdat ze de ongewijzigde liturgie niet meer kunnen volgen als die te ver van hun leefwereld af komt te staan.

Er wordt nogal eens beweerd dat wijzigingen in de liturgie terug te voeren zijn op een veranderende theologie c.q. een minder gereformeerde prediking. Dit hebben wij niet onderzocht, maar het is volgens ons ook nooit ‘hard gemaakt’. Je zou dan met evenveel recht kunnen stellen dat een starre handhaving van de liturgie gevolg is van starheid in de leer.

Vast staat, dat de kans van slagen voor veranderingen in de liturgie sterk afhangt van het proces. Dit moet zorgvuldig zijn, voldoende doorlooptijd hebben, volgen op het geloofsgesprek binnen de (wijk)gemeente, goede aandacht geven aan het kind/de jongere in de eredienst, goed onderbouwd zijn. Een sterke leider kan in dit proces positief bijdragen, tenzij deze de veranderingen forceert. Deze constateringen zijn voor ons bruikbare handvatten bij ons werk in één of meer GB-gemeenten. Zowel in betrokkenheid bij beleidsvorming als voor het uitvoeren van plaatselijk onderzoek of het begeleiden van een veranderingsproces geeft dit onderzoek een schat aan informatie en veel materiaal om voorstellen en keuzes te onderbouwen.

(7)

1. Inleiding

Dit projectverslag bevat de uitkomsten van onderzoek naar de ontwikkeling van de liturgie in gemeenten van gereformeerde bondssignatuur binnen de Protestantse Kerk in Nederland (tot 1 mei 2004 binnen de Nederlandse Hervormde Kerk).

Het onderzoek is onderdeel van een bredere godsdienstsociologische studie naar ontwikkelingen binnen dit soort gemeenten, die zicht moet verschaffen op de doorwerking van moderniteit (toegespitst op individualisering) op kerkelijke tradities en godsdienstigheid. De hoofdvraag1 van deze

godsdienstsociologische studie luidt:

In hoeverre worden processen van individualisering zichtbaar in het functioneren van de Gereformeerde Bond in de periode 2000-2009 en hoe gaan leidinggevenden hier mee om? De uitkomsten van ons project worden dan ook beschikbaar gesteld voor verdere bestudering en uitwerking. Zelf zullen wij de resultaten gebruiken in onze beroepspraktijk als Kerkelijk Werker in één of meer Gereformeerde Bonds-gemeenten. Daar kunnen zij dienen voor de ontwikkeling van beleid door hen die leiding moeten geven aan (de wens tot) veranderingen op liturgisch terrein binnen deze gemeenten.

Met dit onderzoeksproject studeren wij af aan de Christelijke Hogeschool Ede voor de deeltijdvariant van de opleiding HBO Theologie (Godsdienst Pastoraal Werk)

1.1 Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag2, die ten grondslag ligt aan het hierboven genoemde project, luidt:

Waarin ligt met betrekking tot de liturgie de eigenheid en gemeenschappelijkheid binnen de Gereformeerde Bond? Wat zijn de belangrijkste ‘strijdpunten’ en eventuele ontwikkelingen die zich voordoen in de periode 2000-2009 en hoe kunnen we in de beroepspraktijk

Gereformeerde Bonds-gemeenten adviseren ten aanzien van het thema liturgie?

1.2 Doelstelling

Voor het beantwoorden van deze vraag is de volgende doelstelling bepaald:

Beschrijving en analyse van het gevoerde debat inzake liturgie (discussies, publicaties en signalen van veranderingen) binnen de brede stroming van de Gereformeerde Bond in de periode 2000-2009 en realisatie van een vragenlijst voor het uitvoeren van praktijkonderzoek met betrekking tot liturgie, waarin de resultaten verwerkt zijn van een reeds bestaand

onderzoek en eigen vooronderzoek, gehouden in de Hervormde gemeente van Huizen. Het resultaat moet zodanig zijn, dat het:

a. de opdrachtgever adequaat materiaal verschaft voor verdere bestudering en uitwerking van de eerdergenoemde godsdienstsociologische studie; Concreet eindproduct is het onderzoeksverslag. b. voor onszelf materiaal oplevert, om te gebruiken in onze praktijk als Kerkelijk Werker; Concreet is dit een diepteboring in een locale situatie (Huizen) en de vaardigheid voor het opstellen van een vragenlijst voor nader (kwantitatief) praktijkonderzoek.

1.3 Aanpak

De aanpak van het project is uitvoerig omschreven in het projectplan, dat opgenomen is in het verantwoordingsdocument. In grote lijnen komt de aanpak er op neer, dat we in overleg met onze opdrachtgever en onze afstudeercoach tot een afbakening van de onderzoeksvraag en de doelstelling

1 Lagemaat, T. van de, ‘Onderzoek naar ontwikkelingen binnen de stroming van de Gereformeerde Bond’ In: Onderzoeksomschrijving, mei 2008

2

(8)

zijn gekomen. Vervolgens hebben we met hen bepaald wat de belangrijkste relevante bronnen zijn en hebben we beiden een deel van die bronnen bestudeerd.

In het volgende gedeelte willen we verantwoording afleggen hoe we te werk zijn gegaan.

Het is ondoenlijk gebleken om alle literatuur, brochures, websites te lezen die relevant zijn voor ons onderwerp uitputtend te bestuderen. Voor de geschiedenis van de liturgie (bijlage 2), hebben we de literatuur (zie bronnenlijst: bijlage 1) bestudeerd die we bijna zouden willen bestempelen als

‘gezaghebbend’ binnen de wereld van de liturgie. Het gaat hier louter om een stuk geschiedenis. Frans heeft dit onderdeel voor zijn rekening genomen daar hij van ons beiden hier het best in thuis is, ook gezien zijn eerdere opleiding voor het Staatsexamen orgel. Bovendien is hij op het moment van schrijven nog steeds bezig met een artikelenreeks in het kerkblad van de hervormde gemeente Schoonhoven. Deze artikelen zijn gebaseerd op de literatuur die gaat over de liturgiegeschiedenis. Een groot gedeelte van deze artikelen kon hij, enigszins bewerkt, weer gebruiken voor dit onderzoek. Wat de overige boeken, artikelen en websites betreft hebben we deze gezamenlijk bestudeerd. De vraag is natuurlijk hoe we deze literatuurstudie hebben afgebakend. Wat de geschiedenis van de liturgie betreft, hebben we dat al hierboven verantwoord. De in paragraaf 1.1. vermelde

onderzoeksvraag is voor ons een duidelijk afbakening. We hebben ons gericht op publicaties waarin het debat binnen de GB over liturgie naar voren komt. We zijn daarbij verder terug gegaan in de tijd dan de onderzoeksperiode aangeeft. Om de ontwikkelingen in het laatste decennium te kunnen plaatsen, wilden we ook de aanloop daar naar toe in beeld krijgen. Hierdoor kwamen we op literatuur, artikelen en websites die op deze discussie betrekking hebben. Verder hebben we adviezen ter harte genomen van drs. P.J. Vergunst, algemeen secretaris van de GB, drs.T. van de Lagemaat, opdracht-gever en drs.H. J. De Bie (jr.), projectcoach. We hebben aangenomen dat de in de bronnenlijst vermelde literatuur en overige artikelen ons voldoende materiaal hebben geboden voor dit onderzoek. De Waarheidsvriend hebben we, voor wat betreft de onderzoeksperiode, in zijn geheel systematisch onderzocht. Dit leverde wel veel bruikbare artikelen op. Ook hebben we enkele artikelen gebruikt uit Kontekstueel en uit Wapenveld. Van Het Gereformeerd Weekblad hebben we de voor ons onderzoek relevante periode onderzocht. We vonden geen artikelen die direct betrekking hebben op onze onderzoeksvraag.

1.4 Opbouw

De opbouw van het verslag is als volgt:

Het begint met een schets van enkele relevante ontwikkelingen in cultuur en maatschappij, alsmede in kerk en theologie in hoofdstuk 2 en 3. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 een korte beschrijving van de Gereformeerde Bond en hoofdstuk 5 van het begrip liturgie. De hoofdstukken 6 en 7 bevatten de uitkomsten van ons onderzoek naar de ontwikkelingen op liturgisch terrein in GB-gemeenten in de periode vóór 2000 resp. van 2000-2009. In hoofdstuk 8 gaan we in op de diepteboring in Huizen en op de totstandkoming van de vragenlijst voor praktijkonderzoek (in de gemeente Huizen). Eindconclusies en enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek of verdere uitwerking staan in hoofdstuk 9. Vooraf geven we een samenvatting van de inhoud van het projectverslag.

Voor hen die daarin interesse hebben is, ter wille van de leesbaarheid van dit verslag, een uitgebreide beschrijving over de ontwikkeling van de liturgie opgenomen in een bijlage.

Ook zijn bijgevoegd: een bronnenlijst, een verslag van de diepteboring en de ontwikkelde vragenlijst. Separaat is een verantwoordingsverslag beschikbaar, waarin het projectplan is opgenomen, het proces van het onderzoek is beschreven en waarin persoonlijke reflecties van ons als onderzoekers zijn weergegeven. Ook bevat het een popularisering van de uitkomsten.

(9)

2. Ontwikkelingen in cultuur en maatschappij

De ontwikkeling van de liturgie in GB-gemeenten staat niet los van meer algemene ontwikkelingen in cultuur en maatschappij, alsmede in kerk en theologie. Daarom wordt eerst een aantal van die ontwikkelingen geschetst in dit en in het volgende hoofdstuk. We beperken ons tot enkele verschijnselen die een duidelijke relatie hebben met het thema van ons onderzoek. Dit is niet een uitputtende keuze. Er zijn meer verschijnselen die relevant kunnen zijn, bijvoorbeeld de invloed van de media of de effecten van de ICT, maar die laten wij rusten, omdat het onderzoek anders te

breedvoerig zou worden. Op dergelijke aspecten zou nog aanvullend onderzoek nodig zijn.

2.1 Individualisering

De opvattingen over het begrip individualisering zijn niet eenduidig. Er is wel een grootste gemene deler, die we hieronder weergeven.

Wikipedia geeft de volgende beschrijving: Individualisering3 is het proces waardoor mensen meer als individu in plaats van als groep in de samenleving komen te staan. Dit proces is met de industrialisatie op gang gekomen en tegenwoordig wordt de Westerse wereld als geïndividualiseerde wereld gezien. Je zal zelf meer denken dan de groep laten denken. Het onderscheidt zich van Individualisme: een filosofisch standpunt waarbij het belang van de gemeenschap niet boven het individu wordt geplaatst. De kern van individualisme is dat een groep geen rechten heeft, maar dat enkel individuen rechten hebben; daarmee is het tegengesteld aan collectivisme.

Individualisering4 wordt ook wel omschreven als het proces waarbij de vroegere traditionele verbanden als dorp, buurt, klasse, gezin en kerk gaandeweg hun functie verliezen en de enkeling steeds meer tot centrum van zijn of haar denken en handelen wordt en tot integratiepunt van zijn of haar sociale betrekkingen.

Het individu wordt niet langer vooral gezien als onderdeel van grote gehelen, zoals het gezin, maar als op zichzelf staand wezen. De individualisering werd vanaf de jaren zestig [van de 20e eeuw, FS/MvW] bevorderd door onder meer de tweede feministische golf, het toenemende scholingsniveau van mannen en vrouwen en de mechanisering van het huishouden, waardoor vrouwen meer kans kregen zich buitenshuis te ontplooien.5

De Lange6 wijst erop dat individualisering nog geen 'individualisme' hoeft te betekenen. Hij betoogt: "Individualisering is een historisch-maatschappelijk proces", "waar mensen in principe beter van kunnen worden, omdat hun vrijheid wordt vergroot. Dat betekent niet dat mensen steeds minder sociale relaties willen, maar dat zij steeds meer zelf kunnen bepalen welke sociale relaties zij willen aangaan en wat de inhoud ervan wordt".

De definitie die Van Deth7 van individualisering geeft, lijkt daarmee goed te sporen. Hij definieert individualisering als volgt:

“Individualisering is een verandering van de waarde-oriëntaties van mensen in de richting van zelfstandigheid, zelfontplooiing en emancipatie, terwijl zaken als volgzaamheid, traditie en materieel gewin aan belang verliezen”.

Een prominente socioloog, prof.J.W. Duyvendak8 huldigt een andere opvatting. Hij ziet juist een toename van groepsgedrag, alleen manifesteert het zich anders dan voorheen. We beleven volgens hem de menigte als nooit tevoren, waarbij hij voetbalgekte als voorbeeld noemt. Het individu lijkt meer dan ooit bereid om zich op te lossen in de trance van de massa.

3 www.wikipedia.org/wiki/Individualisering

4 Blaauw, J., www.johanblaauw.nl/varia/varindividualisering.htm 5 www.werkplaats.wolters.nl/referen

6

Lange, F. de, Ieder voor zich? Individualisering, ethiek en christelijk geloof, (Kampen: Kok 1993) p. ?

7

Deth, J. van, ‘Van individualisering naar particulier terrorisme’, In: Becker, U. (red.), Nederlandse politiek in

historisch en vergelijkend perspektief, (Amsterdam: Het Spinhuis, 1992, p. 115)

8 www.huubmous.nl, n.a.v. Duyvendak, J.W., Sociale kaart van Nederland, over maatschappelijke instituties

(10)

Hij doelt hiermee op een soort nieuwe collectiviteit. Economische en normatieve afhankelijkheden verschuiven van de directe, sociale omgeving (zoals partners, ouders, buren, de pastoor) naar

anonieme, collectieve verbanden (zoals werkgevers, verzekeraars, overheid). Zwakke banden nemen de plaats in van sterke en omvattende banden, die mensen verbonden in verzuilde en

hoog-ideologische tijden. De nieuwe relationele betrokkenheid tussen individu en gemeenschap is veel complexer geworden en meer gelaagd dan voorheen. Het is tegenwoordig mogelijk en ook noodzakelijk geworden om je te verbinden met meer netwerken tegelijk. Dat leidt tot vluchtiger banden, maar ook tot veel meer connecties tegelijk, dus tot meer collectiviteit.

Naar onze mening heeft Duyvendak hier wel een punt, dat eigenlijk ook bij De Lange opgemerkt kan worden. Je zou kunnen zeggen dat de binding, aan bijv. de kerk, niet verdwijnt, maar alleen wijzigt in de richting van ‘minder dwingend’ en ‘meer netwerken’ Individualisering is proces dat o.a. leidt tot meer lossere netwerken i.p.v. enkele dwingende netwerken waarin mens leeft. Het geeft daarbij een kritischer positie ten opzichte van de waarden van gezin en kerk.

2.2 Postmodernisme

Het voorvoegsel ‘post’ wil niet alleen zeggen dat er iets na komt maar geeft ook een breuk aan. De moderne samenleving kenmerkt zich door differentiatie, rationalisering en individualisering en vooruitgangsgeloof. 9 Een postmoderne samenleving moet zich van een moderne duidelijk onderscheiden.In het postmodernisme komen bovengenoemde zaken onder druk te staan. Kenmerken van het postmodernisme zijn:

• De ene, ongedeelde waarheid bestaat niet. • De mens is niet op weg naar een betere toekomst • Er zit geen diepere zin en bedoeling achter de toekomst.

Postmodernistische kunst bijvoorbeeld kenmerkt zich door eclecticisme: Allerlei elementen van verschillende stromingen mogen naast elkaar worden geplaatst, zonder dat het een eenheid hoeft te zijn (b.v. in architectuur, zoals het Groninger Museum).

In het modernisme werd godsdienst naar de rand van de samenleving gedreven. Doordat de moderniteit in de crisis is geraakt, kan het juist weer een legitieme optie worden; godsdienst ‘mag weer’. In postmodernistische godsdienstigheid mogen allerlei vormen van religie naast elkaar bestaan met ieder hun eigen waarheid. Waarheid is datgene ‘wat werkt voor mij’. Het gaat om de religieuze ervaring. Absolute waarheid bestaat niet. Een ieder is autonoom om te kiezen voor wat hij of zij als waarheid ziet. Waarheid is relatief. Mensen gaan prat op spirituele ervaringen.10

Men spreekt ook wel van een belevingscultuur. Beleving is ook een duidelijk thema in allerlei reclame-uitingen. Evenementen die worden georganiseerd, in welk segment van de samenleving het ook is, evenzeer in reformatorische kring, hebben tegenwoordig allemaal als belangrijk doel mensen te entertainen. Mensen moeten emotioneel geraakt worden, ook in de kerk. Anders is het niet geslaagd. Het door de Verlichting gestempelde tijdperk loopt, volgens postmoderne filosofen, op zijn laatste benen. Het Verlichtingsdenken, begonnen met Descartes, was gestempeld door gemeenschappelijke veronderstellingen. Deze veronderstellingen blijken in het huidige denken niet meer houdbaar te zijn. Wat deze veronderstellingen betreft, gaat het met name om die, welke door de menselijke rede tot stand zijn gebracht. Het zou dus gaan om veronderstellingen die voor altijd goed en waar zouden zijn. De Verlichting pretendeerde het vooruitgangsdenken. En dit vooruitgangsdenken had allerlei tradities overboord gezet.

In de tweede helft van de twintigste eeuw ging men echter grote vraagtekens zetten bij dit

vooruitgangsdenken. Hoe konden nu, juist in een wereld waarin dit denken domineert, mensen als Hitler en Stalin miljoenen mensen de dood in jagen? Het moderne denken blijkt dus het tegendeel van de morele vooruitgang te brengen.11 De grote vraag is, hoe het mogelijk was dat het totalitaire karakter van het moderne denken, de wijsgerige systemen, ontstaan sinds de Verlichting, alles onder één

9 Dekker, G., Stoffels, H.C., Godsdienst en Samenleving. (Kampen: Kok 2001) p.109, 111 10 Dekker, Godsdienst, p.108

11

(11)

noemer hebben kunnen brengen. De filosoof Lyotard12 wijst er op, in navolging van o.a. Levinas en Adorno, dat er steeds weer vanuit één leidende gedachte een theorie te berde werd gebracht over hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Van daaruit werd een ideologie bedacht die de samenleving zou moeten dienen. [bijv. het communisme, FS]. Alternatieven werden uitgesloten.13

Door de wending in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn postmoderne denkers tot een andere conclusie gekomen. Er blijkt niet zoiets te bestaan als een universeel geldende waarheid. Er is juist een onophefbare pluriformiteit. Ook de wetenschap kan deze pluriformiteit niet opheffen, aldus Lyotard. In zijn boek ‘La condition postodierne’ (1979) laat hij zien wat het totalitaire denken van het modernisme inhoudt: Het moderne denken verraadt een superioriteitsgevoel, wat zelfs kan leiden tot geestelijke terreur; er wordt aanspraak gemaakt op de waarheid.14

De opponent van Lyotard is Habernas. Hij ziet ook dat de idealen van de Verlichting niet toereikend waren om de problemen van de samenleving op te lossen, maar hij meent juist dat ze niet consequent genoeg zijn uitgewerkt. Hij heeft het dan ook over het ‘onvoleindigde project van de Verlichting’. Hij stelt zich tot doel dit project voort te zetten. De holocaust ziet hij niet als een definitief einde, maar meer als een terugslag in een ontwikkeling die juist wél een vooruitgang heeft gebracht; we zijn nu juist, meer dan vroeger, in staat maatschappelijke problemen communicatief op te lossen.

Dit communicatieve vermogen zet hij uiteen in zijn hoofdwerk de ‘Theorie des kommunakativen Handelns’ (1981). Hierin zegt hij dat het wel degelijk aanwezige besef van redelijkheid winst van de Verlichting is. Wanneer we de aanspraak op de redelijkheid loslaten, verliezen we daarmee de mogelijkheid om kritiek uit te oefenen op machtsuitspraken van allerlei instituties. Dit verwijt hij Lyotard. Habernas zoekt naar een communicatieve redelijkheid waarbij de resultaten van allerlei subsystemen, zoals bijv. wetenschap, cultuur, recht etc. goed geïntegreerd worden in de alledaagse werkelijkheid, in plaats van deze te overwoekeren.15

12 Jean-François Lyotard (Versailles, 10 augustus 1924 – Parijs, 21 april 1998)was een postmodern filosoof. Lyotard studeerde filosofie aan de Sorbonne en was aanvankelijk werkzaam als leraar in het middelbaar

onderwijs, onder andere in Algerije. Van 1954 tot 1964 was hij lid van de groep Socialisme ou Barbarie. In 1987 ging hij met emeritaat. Zijn filosofie die voor traditioneel ingestelde denkers en andere geïnteresseerden nogal ontoegankelijk is, bestaat deels uit een postmoderne reflectie op Immanuel Kant. (bron: Wikipedia)

13 Brink, G. van den, Oriëntatie, p.342. 14 Brink, G.,van den, Oriëntatie, p.343. 15

(12)

3. Ontwikkelingen in kerk en theologie

Zoals ontwikkelingen in cultuur en maatschappij van invloed kunnen zijn op de liturgie in

GB-gemeenten, geldt dit eveneens voor ontwikkelingen in kerk en theologie. Ook hier beperken we ons tot enkele verschijnselen, namelijk de opkomst van de Evangelische beweging en de profilering van een reformatorische zuil en het verschijnsel van ontzuiling. Andere bewegingen op dit terrein, zoals

bijvoorbeeld toenemende vrijzinnigheid, zouden ook opgevoerd kunnen worden, maar die laten we uit een oogpunt van te omvangrijk onderzoek liggen.

3.1 Evangelicalisering

De ‘Evangelische beweging’16 is een overkoepelende naam voor evangelische christenen en

organisaties. De beweging is hoofdzakelijk een protestantse, interkerkelijke beweging. Zij concentreert zich vooral op het verlossende werk van Jezus Christus en heeft een sterk missionair karakter. De evangelische beweging heeft op de volgende punten dezelfde overtuiging als andere orthodoxe christenen:

• Het gezag van de bijbel in leer en leven.

• De noodzaak van bekering en geloof in Jezus Christus,

• Het belang van gebed en de toewijding om het evangelie te verkondigen in alle culturen. De theologische grondgedachten van de evangelische beweging komen voort uit vier bewegingen in de kerkgeschiedenis:

• De zestiende-eeuwse Radicale Reformatie, met haar nadruk op geloof en bijbel.

• Het zeventiende-eeuwse Puritanisme in Engeland en Piëtisme in Duitsland, waarin de praktijk van de geloofservaring en levensheiliging centraal stonden.

• De achttiende- en negentiende-eeuwse opwekkingsbewegingen in Engeland en Amerika

De zendingsbeweging van de negentiende eeuw.

De moderne evangelische beweging is met name gevormd door het Amerikaanse evangelicalisme dat na de Tweede Wereldoorlog ontstond. Vooral de evangelist Billy Graham speelde met Carl Hendry een centrale rol in de opbouw van de evangelische beweging in en buiten Amerika.

In Nederland geeft de term ‘evangelisch’ vaak een beperktere strekking weer dan het Engelse evangelical. In enge zin wordt het begrip geassocieerd met twintigste-eeuwse evangelisatie-bewegingen. Internationaal gezien is de evangelische beweging echter zeer breed: zo zijn er naast charismatische evangelicals bijvoorbeeld ook baptistische, anglicaanse en gereformeerde

evangelicals.

De evangelische beweging is in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog zichtbaar in

maatschappelijk betrokken organisaties als het Leger des Heils en de Vereniging tot Heil des Volks en in kerkgenootschappen als de Unie van Baptisten, de Vergadering van gelovigen, Vrije Evangelische Gemeenten en de Hernhutters. Na de Tweede Wereldoorlog beginnen vele - van oorsprong

Amerikaanse - zendings- en evangelisatieorganisaties in ons land hun werk, zoals bijv. Youth for Christ en de Navigators. Rond 1970 zien we de opkomst van evangelische bewegingen in Nederland, zoals de Evangelische Omroep, Evangelische Alliantie. IFES, Instituut voor Evangelisatie (later: Agapè), Jeugd met een Opdracht (Youth with a Mission) en Opwekking.

Aan het eind van de twintigste eeuw is in Nederland het woord evangelicalen geïntroduceerd, Dit om aan te sluiten bij de meer theologische en historische waarden van het internationale evangelicalisme en om tegenstellingen tussen bijvoorbeeld ‘evangelisch’ en ‘reformatorisch’ of ‘gereformeerd’ te voorkomen. Deze tegenstelling wordt echter toch ervaren. Dit is te verklaren uit de historische omstandigheid dat de vooral laagkerkelijke, evangelische beweging een soort

tegenbeweging tegen de dominerende, formele Nederlandse kerkcultuur is geweest. Zo wordt de gereformeerde voorman Abraham Kuyper in Amerikaanse handboeken tot de ‘evangelicals’ gerekend, terwijl dat in Nederland zeker niet het geval is.

Aan het eind van de twintigste eeuw is de evangelische beweging wereldwijd de snelst groeiende religieuze beweging. Het gezicht van deze beweging wordt sterk bepaald door vele niet kerkelijk

16

(13)

gebonden instellingen, waaronder scholen, zendings- en ontwikkelingshulporganisaties, uitgeverijen, omroepen en muziekindustrie. Ondanks de verschillende, theologische waardering vindt de beweging in Nederland in toenemende mate gehoor bij traditionele kerken.

Modellen voor gemeenteopbouw van de evangelische beweging worden breed gebruikt en de evangelische geloofsbeleving krijgt in vele kerken steeds meer een vaste plaats in de liturgie. Bekende publicaties zijn Idea, het gemeenteopbouwblad van de Evangelische Alliantie, en Soteria, kwartaalblad voor evangelische, theologische bezinning”.

De invloeden van de evangelische beweging zijn in de GB o.a. merkbaar door het gebruik van de zangbundels Opwekking, Op Toonhoogte en de Evangelische Liedbundel.

De kinderdoop komt steeds meer in discussie; steeds meer laten gemeenteleden zich ‘overdopen’. Daarnaast is het gebruik van de Alpha-cursus en Rick Warren’s boek ‘Doelgericht Leven’ in veel gemeenten ingevoerd.17

Kenmerken van de evangelische beweging die haaks staan op de reformatorische kerken18: • Men heeft geen serieuze ecclesiologie

• Men denkt en leeft nauwelijks vanuit de kerk der eeuwen.

• Men denkt niet vanuit de grote dragende categorieën (verbond, ambt, belijdenis) • Traditie is vaak een ‘vies woord’.

In een artikel in Wapenveld in 2008 gaf Drs. W.H. Dekker19 enkele observaties en impressies bij evangelicale invloeden in traditionele kerken. Om het begrip Evangelicalisering nog verder te verhelderen in het licht van het thema van onze studie, geven we zijn analyse weer.

Aan het einde van de 20e eeuw is er een conferentie gehouden onder de titel ‘Evangelikaalslag’. Het probleem was dat de evangelische beweging zich te veel zou overleveren aan de belevingscultuur. Er was onder meer grote zorg over de versimpeling van de liturgie. De evangelische liedcultuur

onderging steeds meer een ‘verkleutering’. En doordat kleuters niet stil kunnen zitten, zich niet lang kunnen concentreren maar spontaan zijn, ontstond er in de liturgie ook steeds meer de nadruk op spontaniteit. Hierdoor kwam er steeds meer ordeloosheid in de liturgie.

Er was ook zorg om het verliezen van de traditie; de bedding ging steeds meer ontbreken. De liturgie kwam steeds meer ter discussie: Preken moeten raken, de gebeden moeten vol van hartstocht zijn, de liederen moeten meer staan in het teken van lofprijzing en aanbidding. Dit alles gaf voor veel

kerkenraden en gemeenten, vooral met een groot deel traditioneel ingestelde gemeenteleden, veel onrust. Bij de generatie die de jaren ‘60 en ‘70 hebben meegemaakt, zit de angst voor secularisatie en vrijzinnigheid er diep in. Zij hebben Kuitert meegemaakt, de invoering van het Liedboek en de komst van de band in de kerk.

Toch zien kerkenraden of gemeenten met een groot deel traditioneel ingestelde kerkbezoekers de evangelicalen niet graag de kerk verlaten. De kerk is toch al zo leeg en men houdt niet van conflicten. Het gevolg is, dat men nu ruimte schept voor de evangelicalen die aan de rand van de kerk staan. Deze ruimte wordt gegeven op kringen, in het jeugdwerk, zingen na de kerkdienst etc. Ondertussen vindt er een soort ‘contrareformatie’ van de traditionele vormen plaats: de vormen blijven, maar het taalgebruik wordt aangepast, zodat het begrijpelijker wordt. De Statenvertaling wordt herzien, de klassieke formulieren zijn hertaald. Er worden suggesties gedaan om de belijdenisgeschriften en de psalmberijming van 1773 te hertalen, resp. te herdichten. Dit alles heeft tot gevolg dat evangelicalen volgens Dekker hun geloof pas echt beleven aan de rand van het gemeenteleven. En zo wordt de kloof steeds groter.

De evangelicale stroming botst echter niet alleen met traditioneel ingestelde gemeenteleden, maar ook met meer klassiek liturgisch ingestelde. Deze willen de liturgische vormen handhaven maar het taalgebruik mag wel worden aangepast. Ze zijn voorstanders van het Liedboek. De banale melodieën en rijmelarij van de Opwekkingsliederen vinden ze stijlloos. Rond de millenniumwisseling werden zij geconfronteerd met een nieuwe vorm van fundamentalisme dat niet onderdeed voor het traditionele.

17 Vergunst, P.J., De Waarheidsvriend, 5 juni 2008 p. 4.

18 Brink, G. van de e.a., Zicht op de kerk. (Uitg Geref. Bond, sept 2009) p. 16 19

(14)

Weer worden de Liedboekzangers gezien als dwalende schapen. Eerst waren ze niet orthodox genoeg, nu zijn ze weer niet radicaal genoeg.

Dekker eindigt zijn betoog met een vrij positieve waardering van de evangelicale liturgie20:

‘Van de evangelicale liturgie heb ik geleerd God te loven, blij te zijn met mijn God, stil te staan voor Hem. Niet alleen om wat Hij voor me doet, maar om Wie Hij is. Het wordt tijd dat zowel de traditionelen als de Liedboekliefhebbers hun loopgraven verlaten en de confrontatie aangaan met de evangelicale beweging binnen en buiten de kerken’.

3.2 Ontstaan van de reformatorische zuil

In de 19e eeuw ontstaan er door Afscheiding (De Cock,1834) en Doleantie (Kuyper,1886) o.a. gemeenten die zich met name richten op het erfgoed van de Nadere Reformatie. Hieruit ontstonden kerkverbanden als de Gereformeerde kerken en de Christelijke Gereformeerde kerken. Hiernaast bleven er ook tal van zelfstandige gemeenten, die later in 1907 worden verenigd door Kersten. Deze heten dan ‘Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika’. (hierna te noemen

Gereformeerde Gemeenten) De gemeenten die met deze vereniging niet meegingen noemden zich ‘Oud Gereformeerde gemeenten in Nederland’. (Ledeboer) Maar ook daar gingen niet allen in mee. In 1953 vond er in de ‘Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika’ een scheuring plaats. Dr. Steenblok, predikant te Gouda, ooit Gereformeerd, maakte zich los van de Gereformeerde Gemeenten. Hij vormde een kerkverband met de naam ‘Gereformeerde Gemeenten in Nederland’. De oorzaak van deze scheiding was een verschil van opvatting over het aanbod van genade. Volgens Steenblok gold dit aanbod niet onvoorwaardelijk voor alle hoorders onder de prediking, want dan zou de mens toch nog tot actie worden aangezet om zichzelf te bekeren. In 1980 scheidde zich uit deze kerk opnieuw een gedeelte af: 21 Enkele predikanten maakten zich los van het synodale verband. Zij vormden de ‘Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband)’.22 Inmiddels is dit

kerkverband bijna in zijn geheel weer teruggekeerd binnen de Gereformeerde Gemeenten in Nederland wegens het gebrek aan predikanten.23

In de jaren ’60 van de 20e eeuw voltrekt zich een verandering in het geestelijk denken in de Nederlandse kerken. Voor velen wordt de binding aan de belijdenis een probleem. De moderne theologie begint meer door te dringen, de blik naar de wereld wordt verruimd, er komen meer relaties met andere kerken (Wereldraad van Kerken) en het Samen op Weg proces is begonnen. Naast de micro-ethische vragen over persoonlijke levensheiliging, komen er nu (ook in de kerk) steeds meer vragen over macro-ethische problemen zoals oorlog en vrede, racisme, honger en armoede aan de orde. Dit alles leidde tot een doorbraak: de gereformeerde wereld werd open gebroken tot vreugde van velen maar ook tot verdriet van niet weinigen. Met name de Gereformeerde Kerken, ontstaan met de Doleantie in 1886, gingen vrijwel geheel mee met de nieuwe doorbraak.24

De overige, meer bevindelijk gereformeerden, isoleerden zich steeds meer en gingen zich organiseren: Er ontstond een nieuwe zuil van gereformeerden. Zij wordt, in onderscheid van de gereformeerden van 1886 (en ook de Vrijgemaakten, die weer aan aparte zuil vertegenwoordigen), ook wel de reformatorische zuil genoemd. Ook een aanzienlijk deel van de Gereformeerde Bond rekent zich hier toe.

We zien hetzelfde gebeuren wat zich bij de gereformeerden ca. 100 jaar eerder afspeelde; er ontstaan eigen scholen, een eigen krant (Reformatorisch Dagblad, 1971). De reeds langer bestaande, politieke partij, de S.G.P., behoort ook tot deze zuil.

Het profiel van de reformatorische zuil ziet er als volgt uit: • Het geloof is een zaak van innerlijke bevindingen.

• Bekering en wedergeboorte is voor ieder mens noodzakelijk.

20 idem

21 Driel, L. van, De gereformeerde gezindte, tussen Verlichting en Godsverduistering, (Kampen: Kok, 1990) p.

54, 55

22

Hoekstra, E.G., Ipenburg, M.H., Wegwijs in religieus en levensbeschouwelijk Nederland, (Kampen: Ten Have, 2000) p. 72

23 Reformatorisch Dagblad, 23 oktober 2008 24

(15)

• Fundamentele kloof tussen andere gereformeerden en Gereformeerde Kerken (Kuyper): Nadruk op bevinding en bekering; gedoopte leden worden niet bekeerd geacht.

Er wordt in dit verband ook wel de term ‘bevindelijk gereformeerden’ gebruikt. Als uiterlijk signalement geldt:

• Er wordt gestemd op de S.G.P., het Reformatorisch Dagblad wordt gelezen, gebruik van televisie wordt afgewezen.

• Er is een sterke handhaving van de zondagsrust, de psalmen worden iso-ritmisch gezongen, er nemen relatief weinig mensen deel aan het heilig avondmaal.

• Er is een sterke voorkeur voor de Statenvertaling, ouderwets klinkend taalgebruik (b.v. Heere in plaats van Heer).

• De vrouwen dragen geen broek(rok) en tijdens de kerkdienst een hoofddeksel. • De predikanten gaan ook door de weeks in het zwart gekleed.

Bovengenoemde kenmerken worden niet zelden als kenmerken van het ware gezien.25

3.3. Ontzuiling

Verzuiling26 is het proces dat eind negentiende/begin twintigste eeuw leidde tot het ontstaan van zuilen in de Nederlandse samenleving. Een zuil werd gevormd door een bevolkingsgroep en haar organisaties. Vanaf het einde van de negentiende eeuw ontstonden drie zuilen: de protestants-christelijke, de rooms-katholieke en de socialistische. Binnen de zuil functioneerden organisaties op het terrein van onderwijs, ontspanning en vermaak, media, politiek en het sociaal-economische leven. Het oorspronkelijke doel was emancipatie van de bevolkingsgroep. Daarnaast ging de zuil steeds meer functioneren als instrument om de bevolkingsgroep bijeen te houden. Dit gebeurde formeel via organisaties waarbinnen de groepsleden als een grote familie leefden.

Binnen de kerken diende de zuil steeds vaker om de groepsbelangen op nationaal en lokaal niveau te behartigen. De verzuiling kreeg daardoor een defensief en soms polariserend karakter. Binnen de protestantse zuil ontstonden op basis van kerkelijke verwantschap ook subzuilen. Gereformeerden hadden bijvoorbeeld net als hervormden hun eigen school, partij en zangvereniging. Vanaf 1970 formeerden bevindelijke protestanten hun eigen (reformatorische) minizuil.

Vanaf de jaren zestig verdween het automatisme uit het functioneren van de zuilen. Welvaart,

opkomend individualisme en de toegenomen betekenis van de massamedia – waardoor je kennis kon nemen van de werkelijke identiteit van de andere bevolkingsgroep – zetten enerzijds een proces van ontzuiling in gang en stimuleerden anderzijds de gedachte dat er tussen christelijke

bevolkingsgroepen moest worden samengewerkt. In de praktijk betekende dit dat organisaties verdwenen. Of ze gingen samenwerken. Tal van stichtingen op bepaalde levensbeschouwelijke grondslag veralgemeniseerden en/of fuseerden tot algemene- of algemeen-christelijke stichtingen. Ook veranderden organisaties van identiteit, zoals het dagblad Trouw dat van een protestantse krant een dagblad werd voor ‘in levensbeschouwing geïnteresseerden’.

Ook binnen de kerken ontstond een beweging, gericht op fusie: het Samen-op-Weg-proces. Dit heeft in 2004 geleid tot de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. Een (voor de GB) belangrijk gevolg daarvan was de totstandkoming van de Hersteld Hervormde Kerk. Daardoor is een groot deel van hen, die tot dat moment lid waren van de GB of op zijn minst met deze beweging

sympathiseerden, buiten de PKN terecht gekomen en om principiële redenen ook geen lid gebleven van de GB. In zekere zin heeft hier kerkfusie (ontzuiling) een nieuwe kerk (zuil) opgeleverd.

25 Driel, L. van, Gereformeerde gezindte, p. 56 26

(16)

4. De Gereformeerde Bond

In dit hoofdstuk geven we om te beginnen een korte schets van de Gereformeerde Bond. Daarna noemen we een aantal gebeurtenissen, die volgens ons relevant zijn voor het onderzoek naar ontwikkelingen met betrekking tot de liturgie in GB-gemeenten in onze onderzoeksperiode.

4.1 Korte schets

De directe aanleiding voor de oprichting van de De Gereformeerde Bond (GB) was de uitspraak van dr. L. A. Bähler , hervormd predikant te Oosterwolde in Friesland. In een brochure ‘Het christelijk barbarendom in Europa’, schreef hij erg denigrerend over het christendom en prees het

boeddhisme.27

De GB werd opgericht in 1906 als vereniging tot ‘vrijmaking van de Hervormde Kerk’ (c.q. van het Algemeen Reglement van Bestuur, uitgevaardigd door koning Willem I in 1816). In 1909 werd de doelstelling gewijzigd in: Gereformeerde Bond tot ‘verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederlandse Hervormde Kerk’. Nadat deze NHK in 2004 is opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland, is de GB daarin meegegaan.

Artikel 1 van de statuten28 noemt nu als officiële naam: ‘Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Protestantse Kerk in Nederland’. De GB beschrijft zichzelf als: ‘een vereniging binnen de Protestantse Kerk die deze kerk wil herinneren aan haar eigen belijdenis en aan de noodzaak te leven uit de inhoud van deze belijdenis’. De GB wil de kerk en de gemeenten vanuit deze verbondenheid met de belijdenis dienen. Centraal staan daarin de gereformeerde

belijdenisgeschriften. De overtuiging van de Bond is, dat deze Drie Formulieren van Enigheid geen documenten zijn uit een ver verleden, maar levend bezit voor de kerk van onze dagen.

Het is niet eenvoudig om het wezen en de positie van de GB eenduidig te omschrijven. Het is niet zozeer een organisatie, maar meer een beweging binnen de landelijke kerk; van oorsprong binnen de NHK, tegenwoordig binnen de PKN.

De algemeen secretaris van de GB, drs. P.J. Vergunst, geeft er in een gedenkboek29 bij het 100-jarig bestaan van de Bond een typering van:

“In de kerkelijke wandelgangen is als kenmerkende typering van de Bond veelvuldig gehoord: ‘tegen gezangen; tegen de vrouw in het ambt, tegen Samen op Weg, tegen …’. De GB zelf mag daarmee niet gelukkig zijn. Overeenkomstig zijn statuten wil hij allereerst ergens vóór zijn:

• opkomen voor een prediking die naar de regel van de belijdenis de Schriften ontvouwt en waarin de noties van zonde en genade evenwichtig aan de orde komen;

• bevorderen dat Christus gehoorzaamd wordt in alle verbanden van de kerk; • aandacht vragen voor het werk van de Vader, Zoon en Heilige Geest;

• het gereformeerde belijden ontsluiten ten dienste van ambtsdragers en gemeenteleden. Dat dit positief geformuleerde doel ook een achterkant heeft, n.l. het weerleggen van de dwaalleer en het afwijzen van wat niet strookt met een op gereformeerde leest geschoeide ordening van de kerk, mag duidelijk zijn”. De toenmalige voorzitter, ds. G.D. Kamphuis gaf in een vraaggesprek rond ditzelfde jubileum zijn visie op de rol van de GB binnen de PKN anno 2006 en op de wijze waarop die bij voorkeur vervuld moet worden. Uit een verslag van dit gesprek in een artikel30 in het Nederlands Dagblad citeren we hem:

“Het is, ondanks de onderlinge verscheidenheid, nog steeds mogelijk het geheel van de kerk te bereiken met de gereformeerde boodschap, zoals de Gereformeerde Bond wil. Echter niet meer via kerkpolitieke wegen. De Gereformeerde Bond heeft weinig sporen van zegen achtergelaten in tijden dat wij ons slechts op kerkpolitiek hebben gericht. Juist als wij een geestelijke beweging vormden, waren wij tot zegen”.

27

Rasker, A.J., De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, (Kampen: Kok, 1981) p. 262

28

www.gereformeerdebond.nl/algemeen/visie

29 Vergunst, P.J., ‘Motieven wegen en gevolgen overzien. De GB en de liturgie’ In: Vergunst, P.J., Uw Naam geef eer. 100 jaar Gereformeerde Bond 1906-2006, (Heerenveen: Groen, 2006) p. 185

30

(17)

Liever wil ds. Kamphuis invloed blijven uitoefenen via de hoogleraren van de GB en via toerustings-bijeenkomsten voor ambtsdragers en het uitgeven van boeken. De doorvertaling van 'de religie van het gereformeerde belijden’. Hij verwoordt in dit interview, wat aan de basis leeft, als volgt31:

“Velen zien de Bond liever als een beweging dan als een machtsblok opereren. Dat wil zeggen: niet door kerkelijke partijvorming en door regels anderen in de Protestantse Kerk proberen te winnen voor het gereformeerde erfgoed, maar door de eigen levenswandel. Zo heeft de Bond de afgelopen eeuw heel zegenrijk gewerkt. Mensen, gemeenten en soms zelfs hele streken kwamen onder invloed van de gereformeerde prediking”.

Dit is, volgens de algemeen secretaris van de GB, anno 2009 nog steeds de intentie van het hoofdbestuur32.

De GB is een vereniging en heeft een statuut waarop alleen de aangesloten afdelingen en de leden van de GB aanspreekbaar zijn. Formeel kan geen enkele gemeente aangesproken worden op het statuut van de GB; met andere woorden: de ‘GB-gemeente’ bestaat formeel niet.

De term ‘Gereformeerde Bonds-gemeente’ wordt vrij algemeen gebruikt, maar wordt door velen beschouwd als een onjuiste aanduiding. Ds. L. Kievit33 verwoordde zijn ongenoegen hierover ooit als volgt:

“Het gevaar is niet denkbeeldig dat naast de buitengewone- ook de gewone wijkgemeente modaliteitsgemeente wordt. Waarom gingen wij toch zo grif mee met het spraakgebruik, dat een hervormde gemeente tot GB-gemeente, of – o droeve verminking – kortweg tot een bondsgemeente degradeerde, met bondsdominees, bondsouderlingen, bonds…? We zijn toch voluit hervormd, omdat we dat hervormd niet los kunnen maken van de gereformeerde belijdenis?”

Blijkbaar achtte hij het een ongewenste verenging van de plaats die de GB zou moeten innemen en wildehij de volle breedte van de Hervormde Kerk (blijven) dienen.

Om voor ons onderzoek toch een zekere afbakening te maken, hanteren wij deze term wel en rekenen we daar enerzijds (wijk)gemeenten toe die ‘traditioneel’ tot de GB gerekend worden en anderzijds (wijk)gemeenten met een andere traditie c.q. historie, maar waar wel ruimte is voor een

gereformeerde prediking. Deze gemeenten worden ook opgenomen in het jaarboekje van de GB. In het boek ’75 jaar gereformeerde bond’ geeft dr. C. Graafland de volgende beschrijving van de theologische accenten die te herkennen zijn binnen de Gereformeerde Bond:

“De Gereformeerde Bond is helemaal niet een monolithisch blok, maar een beweging/organisatie vol schakering en in een voortdurende ontwikkeling. De bestudering van het ontstaan van de Bond heeft mij dit opnieuw duidelijk gemaakt en ook wanneer wij de laatste decennia van zijn bestaan nagaan, treedt dit naar voren.

Letten wij op het ontstaan van de Bond, dan blijkt dat degenen, die tot de eerste generatie behoorden uit verschillende hoek kwamen. Drie stromen tekenen zich daarbij af. Er zijn er, die aanvankelijk

aangesloten waren bij de Confessionele Vereniging, die reeds vele jaren eerder werd opgericht. Zij, die de rechter vleugel daarvan vormden, de z.g.n. strenge Confessionelen, zijn later de voormannen van de Gereformeerde Bond geworden.

Hiermee verbonden, maar geestelijk en kerkelijk toch weer een andere stroming, is de Kuyperiaanse lijn, die bij het ontstaan van de Bond een grote invloed heeft gehad. Velen stelden zich de Gereformeerde Bond voor als een doleantie binnen de Hervormde Kerk. Tussen het binnen de kerk blijven van de Bond en het buiten de kerk doleren van Kuyper bestond het verschil. Maar in de visie op de kerk zelf, met haar gereformeerde belijdenis en haar Dordtse Kerkorde, was men één.

Een derde stroming zou kunnen worden aangeduid als de bevindelijke. Zij ontsprong aan het geestelijke klimaat van de Nadere Reformatie en het gereformeerd Piëtisme van de 18e en 19e eeuw, zoals dit vooral in de afgescheiden kerken en de conventikels voortleefde. Binnen deze stroming was het kerkelijk besef zwak. Men zocht een prediking, die voedsel gaf voor het hart en die vaak persoonlijke

geloofsvragen behandelde”. 34

Globaal genomen zijn er in de GB ten opzichte van een ‘middengroep’ altijd twee vleugels geweest. Er is een deel dat de bevindelijk gereformeerde lijn voorstaat en een deel dat meer de verbondsmatige

31

idem

32 Interview drs. P.J. Vergunst d.d. 27 november 2009 33 De Waarheidsvriend, (1965) In: Graaf, Delen, p. 305 34

(18)

lijn laat prevaleren. Dr. F.G. Immink verwoordt dit onderscheid in een recent nummer van de Waarheidsvriend als volgt:35

“Ik kan dat het beste ophangen aan twee klinkende namen uit het verleden: I. Kievit en J.G. Woelderink. Kievit vertegenwoordigde de ‘zwaardere’ richting en beklemtoonde dat er tweeërlei kinderen des verbonds zijn. De bevinding krijgt dan kleur in de beleving van de afsterving van de oude mens en in de genieting van de gemeenschap met Christus. (…) Woelderink legde meer nadruk op de bevinding van de belofte Gods en de waarheid in Christus”.

Immink licht dit verder toe36

“De bevindelijke traditie heeft als kenmerk dat het menselijke subject (de gelovige) er toe doet. Het gaat niet alleen om Gods openbaring in de heilsgeschiedenis; het moet ook nog een keer werkelijkheid worden in het innerlijk en in het leven van alledag. (…) Dan kan het verwijt opkomen dat de bevinding toch wel een gevaarlijke subjectivering van het geloof tot gevolg kan hebben. Woelderink heeft zich tegen dit verwijt gekeerd door te beklemtonen dat de bevinding niet op het subject gericht is (al is het subject er wel ten volle bij betrokken), maar juist op Gods beloften en op Gods Woord. Daar ligt het objectieve gewicht van het heil”.

Dr. J.E. Post37 schrijft over de ontwikkeling van de bevindelijke vleugel binnen de GB in zijn dissertatie:

“Ter rechterzijde ontpopte zich een stroming in de bevindelijke lijn van Kievit. Onder zijn leiding werden bijeenkomsten gehouden waarvan vermoed werd dat zij een actie tegen het bondswerk vormden (verslag jaarvergadering 1947). De toelating van de vrouw in het ambt [in de Hervormde Kerk, FS/MvW] in 1958 leidde ertoe dat de bevindelijke stroming zich nog minder gelegen liet liggen aan de gehele kerk. Een oproep van het hoofdbestuur om de gehele kerk in het oog te houden, mocht daar weinig van af doen. Uiteindelijk, namelijk halverwege de jaren tachtig, zou deze stroming binnen de GB zich organiseren rond het blad Het Gekrookte Riet.”

De groep predikanten uit deze vleugel maakte meermalen zijn verontrusting kenbaar over de

ontwikkelingen binnen de Nederlandse Hervormde Kerk als geheel en binnen de GB in het bijzonder. Het overgrote deel van deze groep predikanten en een aanzienlijk deel van de gemeenten die zij dien(d)en is in of kort na 2004 overgegaan naar de Hersteld Hervormde Kerk.

Aan de hand van het bovengenoemde verslag uit 1947 licht Post in een voetnoot toe dat ds. Kievit zelf zich bijna uitsluitend richtte op continuïteit van de groepering. Daarbij lag zijn belangstelling alleen bij de plaatselijke gemeenten. Hij vertoonde zich zelfs nooit op classisvergaderingen en was evenmin een veel geziene gast op de jaarvergadering.

Een andere recente uitspraak over twee stromingen binnen de GB, is van Dr. W. Balke in een interview in 200938. Hierin komt een ander aspect van het onderscheid naar voren, namelijk het staan in de landelijke kerk:

“In De eigen wijs hebben we laten zien dat er binnen de GB vanouds twee stromingen waren, één die heel de kerk op het oog had en één die toch meer afscheidingstendensen vertoonde”.

Balke doelt hiermee op een initiatief dat hij nam in de jaren ‘60, samen met enkele

collega-predikanten, om meer openheid in de Bond te bepleiten. Dat leidde tot een publicatie in 1967 onder deze titel, welke kritische uitspraken bevatte over het beleid van het hoofdbestuur van de GB. Dat beleid was toen volgens hen te weinig gericht op het grote geheel van de NHK. (zie ook voetnoot 39). Tenslotte moet hierbij in het algemeen worden opgemerkt, dat niet iedereen rigide ingedeeld kan worden in de middenstroming of één van de vleugels.

4.2 Belangrijke gebeurtenissen in de onderzoeksperiode

35 Immink, F.G., ‘Barth en Bond’, De Waarheidsvriend, 97/44 (2009) p. 8 36

Idem, p. 7

37

Post, J.E., Gereformeerd zijn en blijven, een wankel evenwicht?, (Heerenveen: J.J. Groen en Zoon, 1998) p. 303/4

38 Vergunst, P.J., Dienst van mensen. Een dwarsdoorsnede van een generatie Hervormd-Gereformeerde predikanten, (Heerenveen: Groen, 2009) p. 109,

(19)

We noemen hier ook enkele belangrijke gebeurtenissen in (of kort voor) de periode die we

onderzoeken, die volgens ons van invloed kunnen zijn (geweest) op de ontwikkeling van de liturgie in GB-gemeenten of op de discussies daarover.

- Met de totstandkoming van de PKN in 2004 en als gevolg daarvan de vorming van de Hersteld Hervormde Kerk is er veel spanning ontstaan binnen de Gereformeerde Bond. Een belangrijk deel van bevindelijke stroming vertrok naar laatstgenoemde kerk en bedankte als lid van de GB. Dit gold niet alleen individuele leden, onder wie predikanten, maar ook enkele gemeenten die als GB-gemeenten bekend waren, gingen geheel of grotendeels over naar deze nieuwe kerk. Gemeenten waar een relatief klein deel binnen de PKN bleef, kregen in veel gevallen een wat andere inslag of signatuur. Bestaande verhoudingen tussen vleugels, wijzigden binnen deze gemeenten substantieel.

Deze gebeurtenis kan van invloed zijn op de liturgie in die gemeenten, hoewel die doorgaans nog niet direct gewijzigd werd. Op termijn is wel de kans groter, dat daar iets gaat wijzigen. In gemeenten waar slechts een klein deel vertrok, werd kort na 2004 veelal, wat betreft eventueel voorgenomen

veranderingen, een pas op de plaats gemaakt. De vrees bestond, dat wijzigingen op dat moment de onrust zouden versterken en door twijfelaars (tussen blijven of weggaan) uitgelegd zouden worden als een gevolg van het meegaan in de PKN.

- Onze indruk is dat met name de voorzitters en de algemeen secretarissen van het hoofdbestuur van de GB een belangrijke factor vormen in de doorgaande discussies. Wisseling van deze personen kan dan ook van belang zijn voor het verloop van de discussies en voor de manier waarop die gevoerd worden. In en kort voor de onderzoeksperiode was er de wisseling van voorzitters van Ds. A. van Brummelen naar ds. G.D. Kamphuis in 1998 en vervolgens het aantreden van ds. H.J. Lam in diens plaats in 2007. Daarnaast vertrok na bijna 30 jaar de algemeen secretaris Dr. Ir. J. van der Graaf en kwam in 2000 drs. P.J. Vergunst in zijn plaats. Het zou een apart onderwerp van studie kunnen zijn om na te gaan of veranderingen in de inhoud, maar ook in de toon van de discussies terug te voeren zijn op deze wisseling van personen. Voor ons voert het te ver om dit aspect ook uit te diepen. - Een ander feit dat volgens ons enig belang heeft, is het 100-jarig jubileum van de Bond in 2006. De viering van dat jubileum heeft enkele belangwekkende publicaties opgeleverd, waarin een soort balans werd opgemaakt en standpunten herijkt werden. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de publicatie van het jubileumboek ‘Uw Naam geef eer’, onder redactie van de algemeen secretaris Vergunst. Ook de verschijning van een tweetal brochures over liturgie binnen het tijdsbestek van de onderzoeksperiode laat zien hoe deze thematiek voor de GB meer op de agenda is gekomen. - De introductie van de Nieuwe Bijbelvertaling in 2004 heeft ook betekenis voor de liturgie in GB-gemeenten, zoals ook in andere kerken en gemeenten. Het feit dat deze NBV op grote schaal door gemeenteleden wordt gebruikt (ook binnen de GB), roept de vraag op in hoeverre deze ook voor de eredienst gebruikt kan worden. Het Reformatorisch Dagblad berichtte dat het moderamen van de Generale Synode van de PKN heeft voorgesteld het gebruik van de NBV in de eredienst toe te staan.39

- Intussen wordt op initiatief van de GB hard gewerkt aan een Herziening van de Statenvertaling, nadat er kort voor 2000 een hertaling is verschenen van de klassieke liturgische formulieren. Het gedeelte van de HSV dat gereed is (N.T. en enkele boeken uit het O.T), is in 2005 uitgegeven. De volledige uitgave wordt in december 2010 verwacht. In veel GB-gemeenten vindt reeds of zeer binnenkort bezinning plaats op de vraag of deze HSV officieel gebruikt zal gaan worden in de erediensten.

- De verschijning van nieuwe liederenbundels heeft ook invloed op keuzes die met betrekking tot de liederen gemaakt worden. Concreet betreft het de doorwerking van de invloed van de evangelische bundel ‘Opwekking’, die regelmatig komt met nieuwe aanvullingen, in het bijzonder via de

beschikbaarheid van een deel hiervan via de bundel ‘Op toonhoogte’.Het feit dat deze laatste bundel vanwege de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond wordt uitgegeven, zorgt voor een extra stimulans om deze te gebruiken, waarbij soms ook in Hervormd Gereformeerde kerkdiensten deze bundel wordt geïntroduceerd. Bovendien blijkt het zakbijbelformaat, waarin deze onlangs verscheen, ook van groot belang te zijn voor de acceptatie van het kerkelijke gebruik er van. Dit is echter nooit de bedoeling geweest van de samenstellers van deze bundel, maar voorziet mogelijk wel in een bepaalde behoefte.

39

(20)

5. Liturgie

Over het begrip liturgie in algemene zin zijn boeken volgeschreven. We volstaan hier met een korte schets van het begrip en een globaal beeld van de ontwikkeling door de eeuwen heen. Een uitvoerige verhandeling over de historische ontwikkeling in (met name) de westerse, christelijke kerk is ter wille van de leesbaarheid opgenomen in de afzonderlijke bijlage 2. We sluiten het hoofdstuk af met aan te geven hoe breed wij, in het kader van ons onderzoek, de liturgie beschouwen.

Het woord ‘liturgie’ is afgeleid van het Griekse woord leitourgia, dat ‘werk voor het volk’ betekent. Later werd dit woord gebruikt voor openbare dienstverlening. Vanaf de tweede eeuw voor Christus wordt dit woord in de Septuagint (LXX) gebruikt voor de aanduiding van de eredienst.40

In het Oude Testament komen we het woord sjerét (in de LXX vertaald als ‘leitourgia’) tegen. Het werkwoord duidt hier op het verrichten van priesterlijke werkzaamheden. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt voor de ‘dienst’ van een hoveling in het koninklijke paleis en voor de dienst van de engelen. In het Nieuwe Testament worden leitourgia en latreia voor (ere)dienst gebruikt. In de na-apostolische tijd gaat het zowel ‘dienst aan God’ als ‘dienst aan de gemeenschap’ betekenen. Het heeft dan de echt cultische betekenis gekregen. Het gaat in zowel het Oude- als het Nieuwe Testament in de liturgie om de ontmoeting met God. Hierin zijn de drie elementen: lofprijzing, heiliging en gemeenschap (o.a. in het Avondmaal), aanwezig.41

Zolang het Christendom nog werd gezien als een Joodse sekte, werd het nog beschermd door de vrijheid die de Romeinen gegeven hadden aan de Joden. Ze behoefden bijvoorbeeld geen offers aan de keizer te brengen. Vanaf het moment dat ook Romeinen en Grieken overgingen tot het

Christendom, waardoor zij ook geen offers meer aan de keizer brachten, werd het Christelijk geloof steeds meer gezien als verdacht en ontstond er vervolging.42 Wanneer keizer Constantijn in 313 tot geloof komt, vaardigt hij het Edict van Milaan uit. Het Christendom wordt dan een toegestane religie43. Het kan zich nu meer gaan organiseren.

In haar liturgie neemt de kerk veel elementen over uit de synagogale eredienst. Zo komt bijvoorbeeld het Sanctus, zoals dat in de mis voorkomt, al voor in het Oude Testament. In Jesaja roepen de engelen voor Gods troon: ‘Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heirscharen’ (Jesaja 6:3). Johannes neemt dit weer over in zijn Openbaring: Heilig, heilig, heilig…. (Openbaring 4:8) 44

In uiterlijke vormgeving borduurt de kerk voort op de clerus uit het Romeinse rijk; de vorm van de Romeinse basilica wordt gebruikt voor het kerkgebouw. De functie van dit gebouw was bestemd voor de handel, rechtspraak en ook voor de cultus.45 Deze vorm wordt door de christelijke kerk

overgenomen voor het kerkgebouw. De basilica bestond uit een hoog middendeel met vensters, de lichtbeuk, zodat er veel licht naar binnen viel en lagere zijbeuken.46 Aan het einde van de ruimte bevond zich een half ronde afsluiting, de absis. Deze absis, bij de Romeinen bestemd voor wereldlijke doeleinden, werd in de Christelijke kerk het middelpunt van de liturgie en tevens de plaats van de bisschopszetel of kathedra. Daarom wordt later een bisschopskerk ook wel kathedraal genoemd47. De vorm van dit gebouw was bijzonder geschikt voor bijeenkomsten van een groot aantal personen. De Romeinse kleding wordt de kleding van de priester en de diaken. Zo is het kleed dat de priester draagt over al zijn andere kleding, de kazuifel genaamd, ontstaan uit de reis- en regenmantel van de Romeinen48.

Het avondmaal evolueerde tot een herhalende offerande van het lichaam en bloed van Christus.

40 Roseboom H., ‘Het wezen van de liturgie, In: GB, De Liturgie in Hervormde gemeenten (2008) p.17 41 Roseboom H., ‘In: GB, De Liturgie in Hervormde gemeenten (2008) p.17

42

Berkhof, H., Geschiedenis der Kerk, (Nijkerk: G.F. Callenbach, 1941) p. 29,30

43 Wegman, H.A.J., Geschiedenis van de christelijke eredienst in het westen en in het oosten, (Hilversum: Gooi

en Sticht bv, 1976) p. 49

44 Vrijland, M.A, Liturgiek, (Delft: Meinema B.V, 1987) p. 29 45

Vriend, J.J., Stijlen in de bouwkunst, (Amsterdam, Antwepen: Kosmos, 1979) p.19

46

Sutterland, Potier J.H., Geschiedenis der bouwkunst, (Delft: Waltman, 1983) p.161

47 Vriend, J.J., Stijlen in de bouwkunst, (Amsterdam, Antwepen: Kosmos, 1979) p. 21

48 Bergers, M., Staal, C., Kerkelijke kleding, (Utrecht: Educatieve Dienst Rijksmuseum het Catharijneconvent,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zij zullen kortom, met de goede Herder voor ogen, de gemeente waaraan zij zijn verbonden, liefdevol begelei- den, zodat zij in deze wereld gestalte kan geven aan haar roeping om

Project Toegankelijkheid Raadhuis, schouw Winkelstraat Bloemendaal dorp en schouw Veen en Duin zijn afgerond. Het pad naar de app “van Ongehinderd” loopt niet over rozen. Er is

Mijn hoofd!’ Zijn vader zei tegen één van de knechten: ‘Breng hem naar zijn moeder!’ De knecht tilde de jongen op en bracht hem naar zijn moeder.. De jongen zat nog een tijd

Vul dit huis met Uw aanwezigheid Want alles is door U, en alles is tot U Openbaar aan ons Uw heerlijkheid Heilig, Heilig, Heilig is de Heer Jezus, is Koning. Breng hulde geef

9 Sta op, ga naar Zarfath, dat aan Sidon toebehoort, en woon daar. Zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden om u te onderhouden. 10 Vervolgens stond hij op en ging naar Zarfath.

Om helder te maken waar we in 2025 willen staan, hebben we voor ieder van de strategische doelen concrete doelstellingen gesteld.. In

Kies voor de slimme en fraaie opties van de SEAT Tarraco en maak maatwerk van jouw extra wensen..

1 De HEER zag om naar Sara zoals hij had beloofd, hij gaf haar wat hij had toegezegd: Sara werd zwanger en baarde Abraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd, die