• No results found

De preek en Schriftlezing:

Deze is het hoogtepunt van de eredienst bij Calvijn. Dit is de verkondiging van Gods Woord als genademiddel van het heil. De Schrift is onlosmakelijk aan de prediking verbonden. Calvijn kent geen kerkdienst zonder opening van de Bijbel. Volgens hem voldoet men pas geheel aan de lezing van het Woord van God als men het gelezen gedeelte ook uitlegt.

Heilig Avondmaal:

In de eerste uitgave van de Institutie, vervaardigd te Bazel, besluit hij zijn uiteenzetting over de sacramenten bij de behandeling van het avondmaal met een soort liturgische orde voor de kerkdienst met prediking en avondmaalviering. Ook in latere uitgaven komt dit steeds weer terug:

“Zo moest het altijd geschieden, dat er geen samenkomst van de gemeente gehouden werd zonder prediking des Woords, gebeden, uitdeling ven het Avondmaal en aalmoezen”207 .

Het pleiten voor een wekelijkse avondmaalviering is Calvijn zijn leven lang trouw gebleven. InGenève doet Calvijn, omwille van het volk, aan de z.g.n. Kleine Raad van de stad het voorstel om het

avondmaal één keer per maand te vieren en dan op één van de drie plaatsen waar de ‘predicaties’ plaatsvinden. De Kleine Raad neemt dit voorstel niet over, maar zij adviseert de Grote Raad het aantal avondmaalvieringen, dat tot nu toe drie maal per jaar was, uit te breiden tot vier maal per jaar, zoals dat ook in Zürich gebruikelijk was. De viermalige avondmaalviering gaat dus in feite terug op Zwingli en niet op Calvijn. Door het verzet van Calvijn tegen deze beslissingen, is hij verbannen uit Genève.

205 Vrijland, M.A, Liturgiek, (Delft: Meinema B.V., 1987), p. 82 206. Vrijland, Liturgiek, p. 82

207

In Straatsburg staat de stedelijke overheid Calvijn toe om in de Franse vluchtelingengemeente maandelijks het avondmaal te vieren. Dit geldt ook in de dorpen in de omgeving van de stad, terwijl in de Duitse kerken van de stad een wekelijkse viering gebruikelijk is. Calvijn aanvaardt deze regeling. Weer terug in Genève doet Calvijn opnieuw een poging om een maandelijkse avondmaalviering in te voeren. Maar ook nu geeft de raad niet toe.208

Calvijn denkt aan véél avondmaalgangers, zodat er verschillende dienaren aanwezig moeten zijn om het brood te breken en de beker uit te reiken.

In Calvijns eerste avondmaalsliturgie, zoals hij deze beschrijft in de eerste druk van de Institutie, zien we overeenkomst met de liturgie van Straatsburg vanaf 1525/1526. Deze kan worden getypeerd als een gezuiverde mis. De structuur van de mis is hier behouden.

Deze avondmaalsliturgie is echter in de praktijk nooit gerealiseerd. Het zingen van de psalmen:

In zijn ‘Epistre a tous chrestiens’ op La Forme van 10 juni 1543 schrijft Calvijn:

Wat moeten wij nu doen? Wij moeten liederen hebben, die niet alleen beschaafd zijn, maar ook heilig, welke ons zijn als aansporingen om God te aanbidden en te prijzen, Zijn werken te overdenken, ten einde Hem lief te hebben, te vrezen, te eren en te loven. Nu is het waar, wat de heilige Augustinus zegt, dat niemand kan zingen wat Gode waardig is, dan wanneer hij het van Hemzelf ontvangen heeft. Daarom wanneer wij hier en dan daar zijn rondgegaan om te zoeken, zullen wij geen betere, nog geschiktere liederen vinden om te zingen, dan de Psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt. En wanneer wij deze zingen, zijn wij er toch zeker van, dat God ons de woorden in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn glorie te verhogen209.

Velen hebben hieruit de conclusie getrokken dat Calvijn alleen maar psalmen wilde laten zingen. H. Hasper vermeldt in zijn ‘Een reformatorisch Kerkboek’: “Dit ‘psalmzingen’ omvat het zingen van ‘Psalmen’ en ‘Liederen’210. Hasper stelt, dat wanneer Calvijn nog dertig jaar langer had geleefd, hij ongetwijfeld meer uit de Heilige Schrift had berijmd. B. Smilde is het in grote mate eens met Hasper maar zet wél een vraagtekentje bij zijn speculatie, dat wanneer Calvijn nog dertig jaar langer had geleefd enz.

We laten het maar in het midden of Calvijn wél of geen gezangen in de kerkdienst zou willen zingen. Deze vraag zou weer kunnen leiden tot een apart onderzoek. Zowel de voor- als tegenstanders van gezangen (in de eredienst) beroepen zich op Calvijn. ‘Wishful thinking’?Calvijn had in ieder geval in zijn eerste kerkboekje dat hij schreef in Straatsburg in 1539, ‘Aulcuns Pseaumes et Cantiques’, een aantal schriftgezangen opgenomen. Van dit boekje is slechts één exemplaar bekend. Het bevindt zich in de Bayerische Staatsbibliothek te München. Het werd ontdekt omstreeks 1873 en bevat 19

psalmen, de Lofzang van Simeon, de Tien geboden en het Credo.

Calvijn was er diep van overtuigd dat in het gezangboek van de kerk de psalmen een eerste plaats moesten innemen. Hij ging dan ook in Straatsburg dadelijk aan het werk voor de zang der gemeente. Passende melodieën vond hij bij de organist van de St. Thomaskerk, Wolfgang Dachstein en de cantor van deze kerk, Matthias Greiter.

In 1542 Leerde Calvijn de dichter Clement Marot kennen. Deze had ook al psalmen op rijm gezet. Daar Calvijn bemerkte dat de dichtkunst van Marot beter was dan zijn dichtkunst, nam Calvijn zijn eigen berijmde psalmen terug, om die van Marot een plaats te geven. Calvijn zal zeker ook invloed hebben gehad op de berijming van Marot, zeker wat betreft de uitleg van de Hebreeuwse tekst. Nadat Marot in totaal ook 19 psalmen had berijmd, had hij er genoeg van. Half december 1543 verliet hij de stad en ging naar Piémont en Savoye. In 1544 stierf hij te Turijn. Zijn vertrek bracht Calvijn in grote verlegenheid. Behalve 19 psalmen had Marot ook de Lofzang van Simeon op rijm gezet. Maar hoe nu verder? Pas in 1548 vond hij iemand die het werk kon voortzetten: Theodorus Beza. Deze dichter maakte uiteindelijk de gehele psalmberijming af. In 1562 verscheen de volledige uitgave voor Frankrijk met toestemming van koning Charles IX.

Het is niet helemaal duidelijk waar nu oorspronkelijk de melodieën van de psalmen vandaan komen. Zoals eerder gezegd kreeg Calvijn deze onder meer van de organist Matthias Greiter.Waar deze ze weer vandaan heeft, weten we niet precies. Een feit is wel, dat veel psalmmelodieën oude wortels

208 Brienen, T. De liturgie bij Johannes Calvijn, (Kampen: De Groot Goudriaan, 1987) p. 216 209 Brienen, T., De liturgie bij Johannes Calvijn, (Kampen: De Groot Goudriaan, 1987) p. 198. 210

hebben. Een aantal gaat namelijk terug op de gregoriaanse kerkzang van voor de reformatie. De meerderheid van de melodieën is echter nieuw gecomponeerd.

De componisten waren Guillaume Franc, Louis Bourgeois en Pierre Davantès.211

Bij het gregoriaans volgt het ritme van de melodie het metrum van de tekst. De melodieën staan dus eigenlijk niet in een bepaalde maatsoort. Het verschil is echter dat de psalmen van Calvijn in

dichtvorm staan en in strofen worden gezongen. De plaats van de wet(decaloog)

Calvijn liet de Tien Geboden zingen. Ieder couplet werd afgesloten met een kyrië eleison. De Tien Geboden bestonden uit vierregelige strofen. De 4e regel bestond uit ‘Kyrie eleis’. Voor elk gebod één strofe. De Tien Geboden functioneerden dus als een kyrië-lied.212 De tien geboden werden in twee delen gezongen gelijk aan de twee tafels der wet. Tussen de twee delen werd een kort vrij gebed uitgesproken waarin God werd gesmeekt om ons duidelijk te maken hoe wij concreet naar God wil zullen handelen in ons dagelijks leven.

In zijn liturgie te Straatsburg, ‘La Manyere de faire prieres’ (naar de uitgave van 1542) plaatst Calvijn de wet na schuldbelijdenis en genadeverkondiging (Confessio). Hieruit blijkt dat hij de wet ziet als regel der dankbaarheid. Dit alles gebeurde vóór de preek.

De plaats van de geloofsbelijdenis (Credo)

Deze komt bij Calvijn alleen voor, als het avondmaal wordt bediend. Calvijn maakt gebruik van het Apostolicum. In de Oosterse- en Westerse kerk werd tot nu toe de geloofsbelijdenis van Nicea (Niceanum) gelezen. Dit gebeurde alleen tijdens de mis op zon- en feestdagen. Het Apostolicum werd in andere liturgische settingen dan de mis ook gebruikt. Zwingli koos voor het Apostolicum. Calvijn en vele anderen zijn hem daarin gevolgd.

De geloofsbelijdenis plaatst Calvijn, net als in de mis, tussen preek en avondmaal. Zij is als het ware de samenvatting van de verkondiging. In Straatsburg laat Calvijn de geloofsbelijdenis zingen door de gemeente. Daartoe heeft hij hem ook op rijm gezet. In Genève wordt deze uitgesproken door de voorganger. In Straatsburg werd de predikant vrijgelaten in plaats van het credo een lied te laten zingen. Bij Calvijn is het credo echter een vast onderdeel van de liturgie.

De Catechismusdienst

Voor de tweede dienst op zondag heeft Calvijn geen liturgische orde. We kunnen deze beschouwen als een massale catechisatie. De ouders moesten er voor zorgen dat hun kinderen van ca. 7 tot 12 jaar aanwezig waren. De predikant gaf uitleg over een bepaald deel van de catechismus. Daarna werden de jongelui overhoord of ze het wel goed hadden begrepen. Ook volwassenen namen aan deze dienst deel en in het bijzonder degenen die nog niet aan het avondmaal waren toegelaten. Als afronding van de catechisatie werd openbare belijdenis van het geloof gedaan, waardoor men toelating kreeg tot het avondmaal.213

Openbare geloofsbelijdenis

Vier keer per jaar vervoegen jongens en meisjes zich bij hun predikant om zich te laten onderzoeken voor het doen van openbare geloofsbelijdenis. Wat de leeftijd betreft, zegt Calvijn in zijn Institutie: “En dat een kind van tien jaar zich aan de gemeente zou aanbieden om belijdenis des geloofs af te leggen”214

Zij werden door de predikant, in bijzijn van de kerkenraad, ondervraagd. Na 1541 gebeurde dit in het midden van de gemeente op de zondagen, voorafgaand aan de avondmaalsviering.

Calvijn wilde niets weten van een handoplegging:

“Omdat hij wilde voorkomen dat men er uit zou concluderen dat er een mededeling van geestelijke gaven van de Heilige Geest plaatsvond. Want dat staat niet in onze macht. Ook moet alle schijn vermeden worden, alsof bij handoplegging iets gegeven wordt, wat men al niet door de doop bezit”215.

211

Brienen, T., Liturgie, p. 125.

212

Honders, C, Liturgie, barsten en breuken, (Kampen: J.H. Kok, 1988) p. 19

213 Brienen, T. Liturgie, p. 223.

214 Calvijn, J. Institutie, Boek IV, XIX , p. 529 215

In de Institutie lezen we dat de oplegging van de handen bij Calvijn de betekenis had van een

zegening216. W. van ’t Spijker meent dan ook dat Calvijn de oplegging van de handen weer ingevoerd had willen hebben217. Waarschijnlijk is door de invloed van de magistraat van Genève hier niets van gekomen. Na het beantwoorden van de vragen door de catechisanten werd de zegen uitgesproken, waarop ze antwoordden met ‘amen’. De plechtigheid was hiermee ten einde.

Huwelijksbevestiging

Calvijn zag het huwelijk niet als een sacrament, maar zag er wel de grote waarde van in, omdat God het huwelijk zelf heeft ingesteld. De huwelijksbevestiging kon plaatsvinden in de zondagse

namiddagdienst of in één van de doordeweekse diensten. Dit laatste gold alleen voor de beter bemiddelden. Voorwaarde was steeds dat de gemeente erbij aanwezig diende te zijn. De bevestiging van het huwelijk vond plaats vóór de preek.

De dienst verliep als volgt: 1. Votum

2. Onderwijzing over het huwelijk als instelling van God naar de Bijbel

3. Vraag aan de trouwenden, of zij de bedoeling hebben werkelijk hun huwelijk te sluiten naar Gods verordening, waarop de partijen met ‘ja’ antwoorden.

4. Vraag aan de gemeente, of iemand een verhindering kent; als niemand antwoordt, volgen: 5. Verdere vragen, apart aan bruidegom en bruid, of ze elkaar huwelijkstrouw beloven. Zij

antwoorden afzonderlijk met ‘ja’. 6. De predikant zegent het echtpaar.

7. Vermaning, die benadrukt de vastheid en onontbindbaarheid van het huwelijk. 8. Gebed.

9. Zegen218. Enige conclusies

Calvijn bracht keer op keer wijzigingen aan in zijn orden van dienst. Hij sloot telkens aan bij de plaatselijke gewoonten. Hieruit kunnen we concluderen dat we aan zijn voorschriften niet meer gezag moeten toekennen dan dat hij zelf bedoelde te geven. Hij laat dus duidelijk zien dat liturgische

variaties mogelijk en soms ook gewenst zijn. Calvijn maakt onderscheid tussen wat God in Zijn Woord bevolen heeft en ‘middelmatige dingen’. Onder het eerste verstaat hij, dat er gepreekt moet worden, dat de sacramenten bediend moeten worden, dat er gebeden en gezongen wordt en dat er offeranden gegeven dienen te worden. Onder het tweede verstaat hij ondermeer de vormgeving van de liturgie. De twee-eenheid van Woord en Avondmaal

Volgens Calvijn horen Woord en Avondmaal, kansel en tafel bij elkaar. Calvijn baseert dit op het Nieuwe Testament, bij de eerste Christelijke gemeente en in de daarop gebaseerde praktijk bij de kerkvaders. Hij wil daarom niets liever dan een handhaving van de oudchristelijke eredienst met deze twee hoofdmomenten.

De invloeden van Calvijns liturgie in Nederland

We hebben het hier over invloeden, d.w.z., de liturgie zoals hij in Nederland is ontstaan is niet helemaal in de lijn van Calvijn. We zouden daarom beter kunnen spreken van de Geneefse liturgie. De Nederlandse liturgie is voor een groot gedeelte ontstaan in de vluchtelingengemeenten in

Frankenthal in de Paltz en in Londen. De Nederlandse predikant Petrus Datheen werkte als balling in Frankenthal. Hij gaf in 1563 en kerkboek uit waarin was opgenomen: De Psalmberijming (een vertaling vanuit het Frans), de Heidelbergse Catechismus, een morgen- en avondgebed, een gebed voor en na de maaltijd, een gebed voor en na de preek.

In 1566 vulde hij zijn kerkboek nog verder aan met:

- Doopformulier voor de kinderen (overeenkomstig die uit de Kirchenordnung van de Paltz) - Korte onderzoeking van het geloof (van Micron en a Lascouit Londen)

- Avondmaalsformulier (uit de Kirchenordnung van de Paltz) - Gebeden (merendeels van Micron).

- De provinciale Synode van Dordrecht 1574, ook wel de ‘liturgische synode’ genoemd, heeft het Dienstboek van Datheen als hét kerkboek aangewezen voor de Nederlandse Hervormde Kerk. Verder heeft ze in feite de liturgie van Datheen overgenomen, zij het enigszins gewijzigd:

216 Calvijn, J. Institutie, Boek IV, XIX , p. 518

217 Spijker, W. van ‘t, Zijn verbond en woorden, (Goudriaan: De Groot, 1980) p. 62 218

Voor de dienst wordt uit de Bijbel gelezen of worden er psalmen gezongen (het orgel wordt helemaal niet gebruikt)

1. Votum en groet (Psalm 124 :8) 2. Gemeentezang

3. of: Tien geboden, eventueel met “samenvatting” en gemeentezang of: Gebed/Lied van schuldbelijdenis , genadeverkondiging, Tien geboden 4. Voorlezing van Schriftgedeelte

5. Gebed (grote kerkgebed)

6. Gemeentezang (Waarschijnlijk vonden 6 en 7 tegelijkertijd plaatsvonden. Wanneer de tekst werd voorgelezen stopte de collecte even, als de preek begon ging men weer verder met collecteren)

7. Collecte

8. Lezing van de tekst.

9. Prediking, eventueel onderbroken door tussenzang. 10. Gemeentezang

11. Dankzegging en gebed voor alle nood der christenheid 12. Gemeentezang

13. Zegen219

De Dordtse Synode van 1618-1619 heeft in haar 178e zitting dit alles kerkelijk vastgesteld. De reformatie in ons land breekt pas echt door na 1570. Pas dan komt er een doorbraak van de Calvinistische reformatie. De doperse en Lutherse reformatie laten we buiten beschouwing. Vanaf 1540 ontstaat er in de Nederlanden ook een psalmberijming in de volkstaal, de z.g.n. Souterliedekens. (Souter = Psalm) De dichter is waarschijnlijk de Utrechtse edelman Willem van Zuylen van Nijevelt. Er werden aan deze Souterliedekens ook geestelijke schriftuurlijke liederen toegevoegd, die veelal strijdmotieven hadden: Babel en Sion; Filistijnen en Jeruzalem.

Deze Souterliedekens, die ook in Rooms-katholieke kringen geliefd waren, werden gezongen op melodieën van het toen populaire liedrepertoire. Dit waren zowel geestelijke als wereldlijke melodieën. Ze werden overigens gedrukt met goedkeuring van de keizer! Deze Souterliedekens werden tot ver in de 17e eeuw gedrukt en werden overigens niet in de kerken gebruikt maar thuis. Bij de afbraak van de toren van de Hervormde kerk van Boskoop in de 19e eeuw, zijn een aantal van deze zangbundeltjes gevonden die ingemetseld zaten. Deze worden daarom ook wel de Boskoopse boekjes genoemd. Het is moeilijk na te gaan of de Souterliedekens het (voorlopige) sluitstuk van een traditie vormen.

Professor dr. J. Van Mierlo s.j. schrijft hierover in het tweede deel van de ‘Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’:

“Al vroeg werden, evanals vele kerkelijke gezangen, ook de voornaamste psalmen in het Diets berijmd. Trouwens, door het kerkelijk officie, dat grotendeels uit psalmen bestaat, was het volk met de psalmen vertrouwd geraakt en werden láng voor de Hervorming, die hierin slechts een oud katholiek gebruik voortzette, de psalmen gezongen als godsdienstige liederen. Zo was langzamerhand, ook met de ontwikkeling van het geestelijk lied, de behoefte ontstaan aan een volledige bewerking der psalmen in liedvorm”220

De eerst psalmberijming waarvan het liturgisch gebruik wél vaststaat is die van Jan Utenhove, ouderling van de Nederlandse gemeente te Londen. Zijn berijming verscheen vanaf 1551 en werd in de kerkdiensten van de Nederlanders te Londen gezongen. De berijming was echter nog niet

compleet. Pas in 1566, een jaar na zijn dood, verscheen de volledige berijming. Ook op het vaste land werden zijn psalmen gezongen. Ze zijn echter geen gemeengoed geworden, omdat de melodieën waren georiënteerd op het Duitse taalgebied, terwijl het gereformeerd protestantisme zich oriënteerde op Genève. Bovendien was zijn taalgebruik voor die tijd erg elitair en ouderwets. Een andere berijming die nooit ingang heeft gevonden, was de berijming van Marnix van St. Aldegonde. Zijn woord- en taalgebruik werd te moeilijk bevonden voor de gewone man.

Tussen 1562 en 1566 vertaalde en berijmde de toen populaire predikant Petrus Datheen de Geneefse Psalmberijming in het Nederlands. Deze berijming stond zeer dicht bij de mensen. Datheen schreef in

219 Oskam, P., Schuman, N. (red.), De weg van de liturgie, (Zoetermeer: Meinema, 1998) p. 49

220 Lenselink, S.J., De Nederlandse psalmberijmingen van de souterliedekens tot Datheen, (Dordrecht: Uitgeverij

zijn voorrede dat hij de psalmen bewust uit het Frans vertaald had in verbondenheid met de Franse kerken. Hij had ernstige bezwaren tegen de berijming van Utenhove en de Souterliedekens. Door de populariteit van Datheen werden deze psalmen al snel ingevoerd, vanaf 1571 in Londen. De snelle invoering van deze psalmberijming had overigen ook nog een zakelijk kant: de boekverkopers hadden al een voorraad met psalmbundels van Datheen in hun winkels. Was de invoering van deze berijming dus niet doorgezet, dan hadden ze een financiële strop!

De psalmberijming die men tijdens de kerkdiensten gebruikte, was die van Datheen. Overigens was het niet zo dat er in iedere kerk in de Nederlanden alleen maar psalmen werden gezongen. In o.a. gemeenten langs de grens met Duitsland werden er ook wel Lutherse gezangen gezongen. Er ontstond steeds meer weerstand tegen de berijming van Datheen en al spoedig kwamen er

verschillende andere berijmingen in omloop. Op de Nationale Synode van ’s-Gravenhage van 1586 werd het besluit genomen dat de ‘Psalmen Davidts’ in de kerken gezongen moesten worden, zonder de naam van een berijmer te noemen. Het gebeurde zelfs dat er in één kerkdienst tegelijkertijd uit diverse psalmberijmingen werd gezongen! De slimme dichters zorgden er voor dat alle berijmingen evenveel coupletten hadden.

Naast de psalmen werden er ook nog ‘enige gezangen’ gezongen. In 1551 had Utenhove in Londen enkele berijmde psalmen uitgegeven samen met de Tien geboden, het Onze Vader (afkomstig van Luther), het Apostolicum, de Lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon. Darheen neemt achterin zijn psalmboek ook een aantal van deze gezangen op, namelijk, O God, die du ons Vader bist (bedezang voor de predikatie), de Lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon en Christe die du bist dach end