• No results found

Brengt de nieuwe Brusselse Gemeentewet van 2018 pariteit in de Brusselse schepencolleges?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brengt de nieuwe Brusselse Gemeentewet van 2018 pariteit in de Brusselse schepencolleges?"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Brengt de nieuwe Brusselse

Gemeentewet van 2018 pariteit in

de Brusselse schepencolleges?

Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van de

ordonnantie van 1 maart 2018 op de Brusselse Colleges

van Burgemeester en Schepenen

Hazel De Smet

Studentennummer: 01704313

Klassieke masterproef : 23883 woorden (exclusief bibliografie en bijlagen)

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gender en Diversiteit Academiejaar: 2019-2020.

Datum van indiening: 12-08-2020 Promoter: Prof. Dr. Karen Celis

(2)

Deze masterproef is een examendocument dat niet werd gecorrigeerd voor eventueel vastgestelde fouten. In publicaties mag naar dit werk worden gerefereerd, mits schriftelijke toelating van de promotor die met naam op de titelpagina is vermeld.

(3)
(4)

Voorwoord/ Dankwoord

Deze masterproef gaat over de invloed van de ordonnantie van 1 maart 2018 op de samenstelling van de Brusselse schepencolleges.

Ik bedank alle geïnterviewde politici die ondanks hun drukke agenda en de pandemie, tijd vrij maakten. Zonder hen was er geen data-analyse en kreeg ik geen blik achter de schermen. In het bijzonder dank ik mijn promotor, professor dr. Karen Celis, voor haar concrete en positieve ondersteuning. Haar opbouwende kritiek en duidelijke richtlijnen hebben mij geholpen.

Tot slot bedank ik mijn ouders. Hun steun en geduld hielpen me door te zetten.

Hazel De Smet

(5)
(6)

Inhoudstafel

Voorwoord/ Dankwoord ... iv

Inhoudstafel ... vi

Abstract ... 2

Deel 1: literatuurstudie ... 6

Hoofdstuk 1 Politieke gelijkheid (M/V) ... 8

1.1 Politieke gelijkheid (M/V) en de realisatie ervan ... 9

1.1.1 Redenen: waarom streven we gelijkheid in de politiek na? ... 9

1.1.2 Maatregelen: hoe trachten we de gelijkheid in de politiek te realiseren? ... 12

1.2 De politieke gelijkheid (M/V) in België ... 14

1.2.1 Evolutie van het aantal vrouwen in de politiek ... 14

1.2.2 Kiesstelsels ... 16

1.2.3 Partijen ... 16

1.3 Conclusie ... 18

Hoofdstuk 2 De Ordonnantie van 1 maart 2018 ... 19

2.1 Inleiding ... 19

2.2 Gemeenteraadsverkiezingen ... 20

2.3 Vrouwvriendelijke maatregelen ... 20

2.4 Totstandkoming ... 21

2.4.1 De inhoud van de ordonnantie ... 21

2.4.2 De discussie ... 23 2.4.3 De stemming ... 26 2.4.4 Conclusie ... 26 2.5 Droom of daad? ... 27 2.5.1 Een daad? ... 27 2.5.2 Een droom? ... 29 2.5.3 Conclusie ... 30

Deel 2: Methode voor dataverzameling en –verwerking ... 34

Hoofdstuk 3 Interviews ... 35

Hoofdstuk 4 Kwalitatief onderzoek ... 36

(7)

Deel 3: Data-analyse en resultaten ... 40

Hoofdstuk 6 Het ontwerp van de ordonnantie ... 42

6.1 De oorsprong van de ordonnantie ... 42

6.2 De stemming op parlementair niveau ... 43

Hoofdstuk 7 De toepassing van de ordonnantie ... 45

7.1 Jette ... 45 7.2 Anderlecht ... 46 7.3 Schaarbeek ... 47 7.4 Etterbeek ... 48 7.5 Sint-Agatha-Berchem ... 50 7.6 Brussel Stad ... 51 7.7 Oudergem ... 52

Hoofdstuk 8 De flexibiliteit van de ordonnantie ... 54

8.1 Pariteit of de 1/3 verhouding ... 54

8.2 Toepassing van de uitzonderingen ... 56

Hoofdstuk 9 Brussel, de voorloper ... 60

Hoofdstuk 10 De toekomstige verhouding man-vrouw ... 61

10.1 Politieke cultuur ... 61

10.2 Lijstsamenstelling ... 63

10.3 Evolueren naar een samenleving zonder vrouwvriendelijke wetgevingen ... 64

Hoofdstuk 11 Conclusie ... 66

Hoofdstuk 12 Aanbevelingen ... 67

Algemene conclusie ... 70

Deel 6: Bibliografie ... 72

(8)

Abstract

Deze masterproef gaat over de Brusselse ordonnantie van één maart 2018 inzake de gelijke verdeling van mannen en vrouwen in het College van Burgemeester en Schepenen. Ze bekijkt in welke mate die ordonnantie pariteit in de colleges heeft gerealiseerd.

Nadat wetgevingen de verkiezingslijsten had vervrouwelijkt, dienden parlementsleden een voorstel van ordonnantie in om hetzelfde bij de uitvoerende mandaten te bereiken. Een kwalitatief onderzoek met dertien interviews, waarvan twee met indieners en elf met Brusselse schepenen, gaf meer informatie over de doelstellingen en de discussiepunten. In deze masterproef vergelijken we de opmerkingen bij de totstandkoming van de ordonnantie met de uiteenlopende problemen bij de uitvoering.

De aanvankelijke bezorgdheden stemmen niet overeen met de praktijk van de uitvoering. De uitzonderingen werden in de praktijk niet gebruikt om de ordonnantie uit te hollen. Pariteit is nog niet bereikt, maar om een eenduidig oordeel te vellen, moeten we wachten tot de volgende gemeenteraadsverkiezingen.

(9)
(10)

Algemene inleiding

“Imagine a parliament or government with 80 percent women, would that not immediately cause a masculine uproar?” (Dahlerup, 2017, p. 3)

Het citaat van Dahlerup stelt dat mannen een voornamelijk vrouwelijke politieke wereld in vraag zouden stellen. Toch blijft de vraag van vrouwen naar een grotere representatie in de voornamelijk door mannen gedomineerde politieke wereld voor debat zorgen (Dahlerup, 2017). Als antwoord hierop werden in België in 1994 de eerste maatregelen genomen die een grotere participatie van vrouwen aan de politieke besluitvorming moesten garanderen. Tussen 1999 en 2003 heeft het federale niveau de wetgeving verder aangepast om een betere vrouwelijke vertegenwoordiging in de wetgevende organen te bekomen. Het Brussels Gewest nam bijkomende maatregelen. Een van deze maatregelen was het voorstel van de ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen. Deze ordonnantie werd op 1 maart 2018 goedgekeurd en was bij de eerstvolgende verkiezingen, in september 2018, van toepassing (Stem vrouw, 2018). Het is de eerste maatregel die focust op de uitvoerende mandaten. Deze masterthesis tracht een antwoord te bieden op de vraag ‘Heeft de nieuwe Brusselse Gemeentewet pariteit in de Brusselse schepencolleges gerealiseerd?’. De centrale stelling in deze masterthesis is de vraag of de ordonnantie wel degelijk pariteit binnen de schepencolleges realiseert. De ordonnantie zou te ingewikkeld zijn, wat de toepassing ervan

bemoeilijkt. We onderzoeken het effect van de wetgeving aan de hand van een kwalitatief onderzoek waarbij we zowel schepenen (het ‘praktijkniveau’), als indieners, (het ‘abstracte niveau’),

(11)
(12)

Deel

1: literatuurstudie

Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018, meldde Bruzz1 dat het evenwicht tussen mannen en vrouwen in de Brusselse schepencolleges nog niet bereikt is, ondanks de recent gestemde

ordonnantie van 1 maart 2018 die hier voor het eerst in werking trad. Naast het al bestaande

ritssysteem, waardoor mannen en vrouwen elkaar op de lijst moeten afwisselen, kregen de Brusselse gemeenten een nieuw hulpmiddel om vrouwen meer kansen te geven (BVR, 2020; Fiers et al., 2006). Enkele maanden later zei mevrouw Celis2 in dat interview dat slechts 5 van de 19 schepencolleges een min of meer gelijke balans tussen mannen en vrouwen hebben. Dit zou, volgens haar, geen verrassing mogen zijn aangezien politici meestal de ondergrens van een nieuwe wetgeving opzoeken (Bruzz, 2018; Belga, 2017).

Toch blijkt de ordonnantie een positief instrument te zijn. Ze is de eerste die zich op de uitvoerende mandaten focust. Voorgaande maatregelen zoals het ritssysteem hadden enkel een impact op de kieslijsten (Bruzz, 2018; Trachte et al., 2015). Bovendien is artikel 10 in de grondwet, dat de gelijkheid van alle Belgen waarborgt, sinds 21 februari 2002 aangevuld met het fundamenteel recht op

gelijkheid van mannen en vrouwen. Artikel 11bis bevordert de gelijke toegang tot de door

verkiezingen verkregen mandaten en openbare mandaten. Een gevolg hiervan is de aanwezigheid van personen van een verschillend geslacht binnen de Colleges van Burgemeester en Schepenen (HERZIENING VAN DE GRONDWET: Herziening van titel II van de Grondwet, met de bedoeling er een artikel 11bis in te voegen betreffende het recht van de vrouwen en de mannen op gelijkheid en de bevordering van de gelijke toegang tot door verkiezing verkregen en openbare mandaten, 2002). De literatuurstudie bestaat uit twee hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk handelt over het belang van politieke gelijkheid en de realisatie ervan. Die eerste vraag wordt opgedeeld in een normatief en een functioneel deel. In deze delen gaat het over het principe dat elke democratie representatief moet zijn. Dit betekent dat elke democratische instelling een vertegenwoordiging van alle burgers moet zijn. Het gaat hier o.a. over het feministische standpunt waarbij de toename van vrouwelijke politiekers gekoppeld wordt aan de beginselen van de democratie en rechtvaardigheid (Celis & Meier, 2006). Eveneens kijken we in hoeverre er in België politieke gelijkheid tussen de geslachten is. Onder andere de evolutie, het kiesstelsel en de partijen bespreken we. De redenen waarom

kiesstelsels bekeken worden is omdat deze een structurele verklaring bieden voor de

ondervertegenwoordiging van vrouwen (Celis & Meier, 2006). In het volgend hoofdstuk ligt de focus

1 Bruzz is het mediakanaal van de Vlaams-Brusselse media (Bruzz, 2020) 2 politicologe aan de Vrije Universiteit Brussel

(13)

op de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen en specifieker op de ordonnantie van 1 maart 2018. Specifieker gaat het over de totstandkoming, de inhoud, de discussiepunten en de stemming van de ordonnantie. Dit hoofdstuk ronden we af door een laatste vraag te stellen, namelijk in welke mate is de pariteit, die in principe door de ordonnantie gerealiseerd moet worden, ook effectief gerealiseerd. Leven we in een droom of hebben we daadwerkelijk pariteit gerealiseerd.

(14)

Hoofdstuk 1 Politieke gelijkheid (M/V)

Inleiding

Ondanks meerdere pogingen tot politieke gelijkheid blijven er drempels bestaan voor vrouwen die politiek actief willen worden (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012). Dahlerup3 vroeg zich al af: “Can one

really speak of democracy when a large portion of the population, perhaps even the majority, is excluded from political decision-making” (Dahlerup, 2017, p. 3). Daarop stelt Dahlerup de vraag: hoe zou de democratie moeten functioneren? Hierbij kijkt ze naar de manier waarop beslissingen genomen worden. Kan een democratie die voornamelijk uit mannelijke politici bestaat, beslissingen nemen die ook voor vrouwen of minderheidsgroepen gelden?

Een eerste stap om deze groepen te laten meebeslissen, is dat meer vrouwen politiek actief zijn (Dahlerup, 2017). Dit begint bij een grotere aanwezigheid van vrouwelijke politici. In Brussel

verschoof de laatste jaren de aandacht naar de vrouwelijke aanwezigheid in uitvoerende mandaten. Dit omdat vrouwen in uitvoerende mandaten ondervertegenwoordigd bleven. Ook groeit het besef dat de kwaliteit van het beleid vergroot met een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen. Meer zelfs, de ondervertegenwoordiging wordt vaker als een probleem voor een rechtmatige

democratische orde gezien (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012; Wauters et al., 2013).

Het eerste hoofdstuk van de literatuurstudie handelt over de gelijkheid van man en vrouw in de politiek. Het bestaat uit twee delen. In deel één ligt de focus op de gelijkheid van mannen en vrouwen in de politiek en de realisatie ervan. Twee noodzakelijke vragen worden hierbij gesteld, namelijk waarom streven we gelijkheid tussen mannen en vrouwen na en welke maatregelen zijn er genomen? Deel twee daarentegen focust op de Belgische context. Dit deel is in drie opgedeeld. Het eerste hoofdstuk focust op de positie van vrouwen in de Belgische politiek sinds 1893. Het tweede hoofdstuk bekijkt het Belgisch kiesstelsel. Dit omdat een kiesstelsel bepalend is voor wie verkozen wordt. Als laatste worden de Belgische quota-wetten verduidelijkt.

(15)

1.1 Politieke gelijkheid (M/V) en de realisatie ervan

In landen waar vrouwen volgens hun aantal in de politiek vertegenwoordigd zijn, zou er een betere democratische dialoog zijn (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012). De representatie van vrouwen zou volgens Kroeber4 (2019) gelijklopen met de modernisering van de maatschappij. Volgens haar zouden enkele wetenschappers de hypothese bewezen hebben dat er na verloop van tijd sowieso een toename van vrouwelijke leden in het parlement is. Die wetenschappers zagen de vrouwelijke representatie immers als een zelfbekrachtigingsproces. Eén van de belangrijkste mechanismen die deze dynamiek verklaart, is de maatschappelijke modernisering (Kroeber et al., 2019).

Die moderniseringstheorie verklaart dat de overgang van een industriële naar een tertiaire economie, een typisch proces voor een democratie, hand in hand gaat met een verspreiding van post-materiële waarden zoals gelijkheid. Als reactie op deze sociale veranderingen, maken partijen plaats voor vrouwelijke kandidaten. Na verloop van tijd zal de vrouwelijke representatie in de nationale parlementen daardoor versterkt worden (Kroeber et al., 2019).

Toch blijft het een moeizaam proces. In de 21ste eeuw is de vrouwelijke vertegenwoordiging in de politiek sterker, maar in de meeste landen blijven vrouwen ondervertegenwoordigd. Waardoor de helft van de populatie onvoldoende benut en gehoord blijft (Caul, 1999). In dit hoofdstuk bekijken we zowel vanuit een normatief als functioneel standpunt de redenen waarom de samenleving gelijkheid in de politiek moet nastreven wat de modernisatietheorie, zoals hierboven beschreven, actief kan beïnvloeden. In het tweede deel worden verschillende maatregelen om gelijkheid in de politiek te verbeteren, behandeld. Hierbij proberen we een antwoord te geven op de vraag ‘hoe trachten we de gelijkheid in de politieke context te realiseren’. Enerzijds kijken we naar mogelijke maatregelen en anderzijds naar de ideale context.

1.1.1 Redenen: waarom streven we gelijkheid in de politiek na?

In dit hoofdstuk kijken we naar het normatieve aspect dat bepaalt ‘hoe een democratie eruit moet zien’. Later bekijken we het functionele niveau met de vraag ‘welke voordelen brengen vrouwen in de politiek?’.

1.1.1.1 Normatief

Tegenwoordig staan vrouwenrechten gelijk aan mensenrechten. Dit komt voort uit de politieke empowerment van vrouwen. Hiermee wordt bedoeld dat vrouwen de mogelijkheid hebben om hun eigen keuzes, agency en participaties te bepalen. Deze verklaring vertrekt vanuit drie begrippen, namelijk keuzes, agency en participatie. Keuzes gaat over de vrijheid van een persoon om eigen

(16)

beslissingen te kunnen maken. In theorie hebben vrouwen evenveel rechten als mannen maar culturele, informele normen bepalen of vrouwen deze kansen al dan niet kunnen grijpen. Het gaat o.a. over keuzes gelinkt aan lichaam of beroep. In de praktijk hebben vrouwen niet altijd autonomie. Om betekenisvolle beslissingen over het dagelijkse leven te maken, hebben vrouwen nood aan de vrijheid om keuzes te maken. Een tweede aspect is de ‘agency’. Agency wordt gedefinieerd als de capaciteit tot het veranderen of aanpassen van je eigen of iemand anders situatie en

omstandigheden. Het gaat over zelfverwezenlijking, die dankzij de capaciteit tot autonomie tot stand komt. Agency wordt hierdoor gekoppeld aan het krijgen/hebben van een stem om vrijuit te spreken, discussies en publieke debatten aan te gaan. Een derde aspect is de participatie. De vraag naar een gelijke toegang tot de politiek is niet simpelweg een vraag naar rechtvaardigheid of democratie, maar een vraag om rekening te houden met de condities van de vrouwen. Het gaat hier over een

descriptieve representatie zodat vrouwen evenveel macht als mannen kunnen hebben (Roex, 2013; Sundström et al., 2017).

Om een politiek empowerment van vrouwen te realiseren, proberen vrouwengroeperingen al decennialang de politieke positie van vrouwen te versterken (Beckwith, 2015). Vrouwen kregen in de meeste landen na veel strijd in het interbellum algemeen enkelvoudig stemrecht. België vormde hierop een uitzondering, omdat België later het enkelvoudig vrouwelijk stemrecht toekende (Marien & Erzeel, 2015; Verbruggen, 1996). Toch leidde dit maar traag tot een aanwezigheid van vrouwen in de wetgevende, laat staan in de uitvoerende macht (Norris, 1997). Verkiesbare plaatsen op een lijst zijn immers schaars. Zonder wetgeving is er een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen, zeker op verkiesbare plaatsen. Hierdoor is de toegang tot de politiek en zeker tot de uitvoerende mandaten bijzonder moeilijk (Phillips, 1995). Na de Tweede Wereldoorlog vormden vrouwen een minderheid in de westerse politiek. Dankzij de bewustwording van gendergelijkheid en het

bijhorende publieke debat in de jaren ‘70 en ‘80 steeg het aantal vrouwen op wetgevend niveau en kon hier en daar een vrouw ook naar het uitvoerend niveau doorstoten. In de jaren ‘70 werd het vanzelfsprekend dat er een minimum aan vrouwelijke kandidaten moest zijn (Beckwith, 2015; Marien & Erzeel, 2015; Zinsser, 2002).

Dit kwam onder meer omdat de Verenigde Naties (VN), het jaar 1975 tot het Internationale Jaar van de Vrouw uitriep. Sindsdien werden er drie wereldconferenties gehouden over de positie van de vrouw, met als doel een menselijke en rechtvaardige toekomst voor vrouwen (Zinsser, 2002). De inclusie van vrouwen in de politieke context is een millenniumdoelstelling. Toch is het maar de laatste decennia, gestimuleerd door de wetgeving, dat de vertegenwoordiging van vrouwen, vooral in de wetgevende macht, in een stroomversnelling komt (Sundström et al., 2017).

1.1.1.2 Functioneel

Het functionele focust op de effecten die een sterkere aanwezigheid van vrouwen in de politiek op de samenleving heeft. De twee belangrijkste effecten werken we hieronder uit: enerzijds het rolmodel-effect, waarbij vrouwen in machtsfuncties andere vrouwen stimuleren om aan politiek te doen (Kroeber et al., 2019) en anderzijds een inhoudelijk effect waarbij meer vrouwen in de politiek leidt tot een inhoudelijk andere politiek (Lovenduski & Norris, 2003; Phillips, 1995). Daarbij is het nodig om twee basisbegrippen - descriptieve en substantiële representatie - uit te leggen.

(17)

Ondanks de recente vooruitgang is aan politiek doen voor vrouwen nog steeds moeilijker dan voor mannen. Feministische groepen vragen een descriptieve representatie, dit wil zeggen dat het

aandeel vrouwen in de uitvoerende en wetgevende organen overeenstemt met het aandeel vrouwen in de samenleving (Celis et al., 2010).

Descriptieve representatie, die de zichtbaarheid van vrouwen in de politiek vergroot, stimuleert volgens Campbell (2006)5 en Atkeson (2003)6 de interesse van jonge vrouwen, wat we het rolmodel-effect noemen. Niet alleen wordt vrouwelijke politieke aanwezigheid vanzelfsprekend maar

bovendien wordt het traditioneel mannelijk politiek bestel uitgedaagd. Burns (2001), politicologe, voegt toe dat ook de publieke opinie positiever gaat denken over vrouwen in uitvoerende mandaten. Ook krijgen vrouwen het gevoel dat politieke beslissingen een vrouwelijke insteek hebben (Atkeson, 2003; Campbell & Wolbrecht, 2006; Lovenduski & Norris, 2003). Dit kan dan weer aan de

substantiële representatie gelinkt worden

Andere onderzoekers (Celis et al., 2010; Wängnerud, 2009)7 leggen de nadruk op de substantiële representatie. De focus ligt niet alleen op het aantal, maar ook op de impact die vrouwen op de politieke beslissingen hebben. De achterliggende redenering is dat vrouwen, net als andere groepen, zichzelf het meest efficiënt verdedigen. Ze brengen in discussies andere perspectieven en zetten nieuwe thematieken op de politieke agenda. Bovendien kunnen ze beter dan mannen getuigen dat formele (juridische) gelijkheid niet automatisch leidt tot reële gelijkheid. Deze gelijke participatie is nochtans noodzakelijk voor een evenwichtig politiek debat (Lovenduski & Norris, 2003; Sundström et al., 2017)

Het is niet meer dan logisch dat de diversiteit van de samenleving zich vertaalt in de politieke

instellingen. Dit omdat de wijdverspreide kritiek is dat mannelijk gedomineerde parlementen minder interesse voor vrouwelijke thematieken hebben. Anne Phillips is een centrale auteur in dit debat (Wängnerud, 2009).

There are particular needs, interest, and concerns that arise from women’s experience, and these will be inadequately addressed in a politics that is dominated by men (Phillips, 1995, p. 66).

Phillips maakt in ‘The Politics of Presence’ (1995) een onderscheid tussen ‘Politics of Ideas’ en ‘Politics of Presence’. ‘Politics of Ideas’ gaat niet over de persoon zelf, maar over wat hij/zij vertegenwoordigt. Toch volstaat dit niet en moet dit volgens de ‘Polictis of Presence’ aangevuld worden met een politieke aanwezigheid van sociale groepen, bijvoorbeeld door een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De democratie wordt geconfronteerd met nieuwe problemen waardoor de ‘wie’ en ‘wat’ vertegenwoordiging belangrijk wordt. De ‘Politics of Presence’ benadrukt dat het beter is dat groepen zelf bepaalde topics aanbrengen omdat ze vanuit

5 Is een Canadeese politicoloog aan de universiteit van Notre Dame 6 Professor aan de universiteit van New Mexico

(18)

betrokkenheid erover kunnen spreken en omdat verschillende perspectieven leiden tot meer evenwichtige beslissingen. Door meer vrouwen in de politiek verhoogt de kans dat vrouwen substantieel beter vertegenwoordigd zijn in het debat (Phillips, 1995; Wängnerud, 2009).

1.1.2 Maatregelen: hoe trachten we de gelijkheid in de politiek te

realiseren?

We toonden aan dat een grotere aanwezigheid van vrouwelijke politici een kwestie van vrijheid en rechtvaardigheid is (normatief argument), andere vrouwen aanmoedigt om politiek actief te zijn en tot nieuwe thematieken, discussies en perspectieven leidt (functioneel argument) (Sundström et al., 2017). De vraag is hoe die grotere aanwezigheid bereikt kan worden (Dahlerup, 2006; Franceschet et al., 2012)? In dit hoofdstuk ligt de focus op het effect van twee maatregelen, quota en pariteit, en de optimale electorale context specifiek voor vrouwen.

1.1.2.1 Beschrijving van de maatregelen

Quota zijn positieve acties die ervoor zorgen dat een achtergestelde doelgroep meer kansen krijgt. Kittilson8 (2012) zegt dat quota enerzijds zorgen voor een betere descriptieve representatie en anderzijds de politieke agenda beïnvloeden. Landen met genderquota hebben in de politiek een minder groot genderverschil dan landen zonder (Kittilson en Schwindt-Bayer 2012).

Een eerste vorm van quota zijn gereserveerde zetels zoals in bepaalde landen in Afrika, Azië en het Midden-Oosten of in het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De overheid houdt via een wet een minimumaantal zetels voor een specifieke groep vrij. Gereserveerde zetels ontstonden al in de jaren ‘30 en waren in de jaren ’70 de meest voorkomende vorm van quotaregeling. In het begin van de 21ste eeuw pasten voornamelijk landen met weinig vrouwelijke politici deze regeling toe maar er waren ook uitzonderingen (Franceschet et al., 2012; Meier, 2004) zoals het Brussels

Parlement om de Nederlandstalige minderheid te beschermen (Mares, 1998). Daarnaast zijn er ook partijquota, voornamelijk in West-Europa. Partijen reserveren dan binnen hun organen enkele plaatsen voor vrouwen. In de jaren ‘70 begonnen de socialisten en sociaaldemocraten ermee. De volgende tien jaar hanteerden meer partijen dezelfde regeling. Ten slotte zijn er de wettelijke quota. Die verplichten alle partijen om een quotawetgeving toe te passen (Franceschet et al., 2012; Meier, 2004).

In principe moeten quota verdwijnen als deze groepen hun plaats verworven hebben. Dan zou de gelijkheid zich spontaan moeten bestendigen. Dit brengt ons bij een tweede belangrijke maatregel namelijk het oorspronkelijk Franse begrip ‘parité’. De correcte deelname aan de macht van mannen en vrouwen staat centraal maar niet door precieze quota vast te leggen. De Franse auteurs Gaspard, Servan-Schreiber en Le Gall zien pariteit als de ultieme vorm van gelijkheid. Volgens Gaspard en collega’s moet een representatieve democratie in principe paritair zijn. Vrouwen vormen de helft van

(19)

de samenleving en dat zou zich ook moeten uiten in invloedrijke posities (Tobler, 1999; Vrielink & Popelier, z.d.).

In principe verschillen quota en pariteit niet veel van elkaar. Toch niet als het gaat over een 50% quotaregeling. De voorstanders van pariteit gaan daartegenin. Zij zeggen dat genderquota een arbitrair veranderlijk percentage vastleggen. Hierdoor vertonen quota een relatief en variabel gelijkheidsconcept. Terwijl pariteit eerder over de bescherming van de grondrechten van vrouwen gaat (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2015a; Tobler, 1999; Vrielink & Popelier, z.d.).

1.1.2.2 De optimale electorale context specifiek voor vrouwen

Ook de organisatie van de verkiezingen en de rol die politieke partijen in de samenstelling van de lijsten en de aanduiding van personen in uitvoerende mandaten spelen, zijn belangrijk. Het

kiesstelsel bepaalt in welke mate groepen vertegenwoordigd zijn. In een meerderheidssysteem is het moeilijker voor een nieuwe kandidaat om verkozen te worden, wat in het nadeel speelt van

nieuwkomers en minderheidsgroepen (Norris, 1997). Volgens Lijphart, politicoloog, hebben landen met een evenredig proportioneel kiesstelsel een betere vertegenwoordiging van

minderheidsgroepen (Phillips, 1995). Ten slotte is de samenstelling van de lijst en dus de rol die de partij daarin speelt cruciaal. Deze plaats bepaalt immers de verkiesbaarheid (Caul, 1999; Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012).

In dit hoofdstuk bekijken we zowel het evenredig proportionele -als meerderheidskiesstelsel. De daarop volgende hoofdstukken gaan over de lijstsamenstelling en de lijststructuur.

Kiesstelsel

Er is een groeiend besef dat kiesstelsels niet neutraal zijn (Schamp & Devos, 2015). Het resultaat van de verkiezingen hangt af van de opstelling van de lijsten en de wijze waarop de zetels verdeeld worden (Norris, 1997). In principe zijn er twee belangrijke kiesstelsels, namelijk het meerderheids- en het evenredig proportionele stelsel. Het eerstgenoemde is het eenvoudigste en komt het meest voor. Per kieskring is de kandidaat verkozen die een absolute (50%+ 1) of een relatieve meerderheid haalt, wat een tweepartijsysteem in de hand werkt. Voor kleinere partijen en minderheidsgroepen is dit minder interessant. Landen met dit systeem zijn het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada en India (Norris, 1997; Schamp & Devos, 2015). Het evenredig proportionele kiesstelsel leidt tot coalitieregeringen. In dat systeem kunnen meerdere partijen verkozenen in dezelfde kieskring hebben wat meer diversiteit mogelijk maakt maar ook complexer is (Norris, 1997).

Het kiesstelsel zegt veel over hoe de politieke klasse naar democratie, representatie en inclusie kijkt. Hoe inclusiever het kiesstelsel is, hoe groter de kans dat vrouwen zich engageren en hierdoor de ‘gendergap9’ verkleinen (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012). Het meerderheidsstelsel is voordeliger

(20)

voor de gevestigde politieke klasse, die vooral mannelijk is. Bij het evenredig proportionele kiesstelsel kunnen minder bekende mensen door de stemmen van bekende figuren verkozen worden. Overheden passen dit systeem toe omdat ze de nadruk willen leggen op een correcte representatie. Dit uit zich onder andere in de zetelverdeling. Het gevolg is een diversere

samenstelling van het parlement en dus ook een correctere descriptieve representatie. Daarentegen hebben landen die een meerderheidskiesstelsel gebruiken, minder vrouwelijke parlementsleden (Norris, 1997).

Lijstsamenstelling en stemprocedure

Niet enkel moeten de partijen bepalen wie ze als kandidaat op hun lijst zetten, ze moeten ook de volgorde vastleggen. Hierbij denken ze tactisch na. Hoe hoger een persoon op de lijst staat, hoe groter de kans dat hij/zij verkozen wordt (Caul, 1999). Hierdoor bepalen de politieke partijen deels de inclusie van vrouwen (Beckwith, 2015).

Afhankelijk van de stemprocedure hebben de kiezers meer of minder invloed op de samenstelling van de politieke organen. De stemprocedure kan open, gesloten of flexibel zijn. Een flexibele stemprocedure biedt de kiezers de mogelijkheid om of een lijst- of voorkeursstem of beide uit te brengen. Wanneer kiezers een voorkeurstem uitbrengen dan stemmen ze specifiek op één of meerdere kandidaten (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012; Schamp & Devos, 2015). Bij een open stemprocedure kunnen de kiezers hun voorkeur voor één of meerdere kandidaten binnen één lijst benadrukken. Terwijl er bij een gesloten systeem enkel voor de volledige lijst kan worden gestemd en hierdoor de volgorde van de kandidaten vastligt. Dit betekent dat wie verkozen wordt zo goed als vastligt op het moment van de lijstsamenstelling. In een open of flexibele stemprocedure heeft de kiezer een grotere invloed (Norris, 1997).

1.2 De politieke gelijkheid (M/V) in België

In dit deel ligt de focus op België. Waarbij we ons de vraag stellen of de Belgische context om politieke gelijkheid te realiseren, gunstig is. Eerst kijken we naar de evolutie van vrouwen in de politiek. Daarna staan we stil bij het Belgisch kiesstelsel en de lijststructuren. Tot slot ligt de focus op de veranderende attitudes van de partijen.

1.2.1 Evolutie van het aantal vrouwen in de politiek

Hoewel mannen in 1893 meervoudig stemrecht voor alle bestuursniveaus kregen, moesten de vrouwen wachten tot 15 april 1920 vooraleer ze stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen kregen. Sinds 16 november 1919 gold het principe ‘één man, één stem’ dankzij de intrede van het enkelvoudig stemrecht. Toch stond er nergens expliciet dat vrouwen niet mochten stemmen. Er

(21)

stond in de wetgeving dat het stemrecht aan ‘les citoyens10’ voorbestemd was. In de toenmalige tijdsfeer was het echter evident dat vrouwen niet gingen stemmen. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen enkele groepen vrouwen, die hun man of zoon tijdens de oorlog hadden verloren in

aanmerking voor stemrecht. Men sprak dan van ‘electorale plaatsvervanging’. Uiteindelijk gaf de wet van 15 april 1920 toch stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen. De redenen waarom het stemrecht voor vrouwen beperkt bleef tot de gemeenteraadverkiezingen was de vrees van de socialistische en liberale partij dat vrouwen katholiek zouden stemmen. Ze dachten dat de clerus hen makkelijk kon beïnvloeden en wilden eerst een soort leerschool aan vrouwen aanbieden alvorens hen aan de nationale politiek te laten deelnemen. Pas in 1948 mochten de Belgische vrouwen voor de nationale verkiezingen stemmen (Verbruggen, 1996; Vrielink & Popelier, z.d.; Witte et al., 2016). Ondanks het verworven stemrecht bleef de vrouwelijke politieke aanwezigheid beperkt. Als gevolg van het Jaar van de Vrouw in 1975 kwam er voor het eerst een debat over vrouwen in de politiek (Verbruggen, 1996; Zinsser, 2002). Onderzoek toonde aan dat er tussen 1946 en 1995 71 vrouwen op een totaal van 1105 kamerleden waren. Niettemin is er tussen 1949 en 2003 een duidelijke toename van vrouwelijke politici. In 1971 begint die stijging waardoor er in 1981 5,6% vrouwelijke kamerleden waren. Een verdubbeling in tien jaar. Een spectaculaire stijging van vrouwelijke politici bleef uit tot 1994, toen de wet Smet-Tobback werd goedgekeurd. In 1999 telde de kamer 19,3% vrouwen en dit cijfer steeg in 2003 tot 34,7% vrouwelijke kamerleden (Fiers et al., 2006).

Tot mei 1994 hebben vrouwen op de eerste vrouwvriendelijke wet, namelijk quota, moeten wachten. Die wetgeving kwam er op initiatief van toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken Tobback en mede-indiener Miet Smet. Ze hield in dat op een lijst maximaal 3/4van de kandidaten hetzelfde geslacht mochten hebben. Bij de federale en gewestelijke verkiezingen van 1999 en bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2000 werd de maatregel in haar volledige draagwijdte toegepast. Toen mochten er maximaal 2/3 kandidaten van hetzelfde geslacht zijn. Om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te garanderen, werden er drie jaar later nieuwe wetten ingevoerd. In 2002 is er sprake van de eerste pariteitswetgeving, die op de kandidatenlijsten voor alle verkiezingen van toepassing is. Elke lijst moet uit evenveel mannelijke als vrouwelijke kandidaten bestaan. Een verschil van één persoon is toegestaan. Daarnaast moeten de eerste twee kandidaten op de lijst een ander geslacht hebben. (Fiers et al., 2006; Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2015b, 2015a; Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012; Stem vrouw, 2018)

De pariteitswetgeving van 2002 was niet van toepassing op de provinciale en

gemeenteraadsverkiezingen omdat die bevoegdheid bij de gewesten lag. In 2005 hebben die daarom decreten en ordonnanties met eigen quotaregels gestemd. In de eerste plaats werd beslist om evenveel vrouwen als mannen op de kandidatenlijsten te plaatsen. In Brussel en Wallonië gold ook direct de regel dat de twee eerste personen op een lijst een ander geslacht moeten hebben.

Vlaanderen had nood aan een overgangsfase en besliste dat op de eerste drie plaatsen minstens een man en een vrouw moest staan. Bij de verkiezingen van 2010 was deze overgangsfase voorbij.

(22)

Brussel en Wallonië vonden dat de wetgeving aangevuld moest worden met een volledig ritssyteem, waarbij niet enkel de eerste twee plaatsen een ander geslacht hebben maar de gehele lijst

afwisselend uit mannen en vrouwen bestaat. Het Brussels Parlement stemde in 2012 en het Waals Parlement in 2013 een voorstel dat het ritssysteem verplichtte bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 (Stem vrouw, 2018).

De wetgeving vergroot het aandeel van vrouwelijke kandidaten. Wel is het zo dat de meerderheid van de verkiesbare plaatsen nog steeds naar mannen kan gaan. De halvering van de lijststem in 2003 en 2004 verbeterde de situatie eveneens en zorgde ervoor dat enkele kandidaten ondanks hun lage positie verkozen werden. Dit heeft geen effect op de uitvoerende mandaten (Marien & Erzeel, 2015; Meier et al., 2006).

1.2.2 Kiesstelsels

Omdat het kiesstelsel niet neutraal is, is het belangrijk om dit te bekijken (Norris, 1997). Deze

masterthesis focust zich voornamelijk op de uitvoerende mandaten maar om dat te verwerven, moet je op gemeentelijk niveau verkozen zijn. Dit is geen absolute verplichting voor de regering maar een uitvoerend mandaat opnemen zonder verkozen te zijn is uitzonderlijk. (Schamp & Devos, 2015). Een gunstig element om politieke gelijkheid te realiseren is een evenredig proportioneel kiesstelsel. België kent sinds 1899 een evenredig proportioneel kiesstelsel (Schamp & Devos, 2015). Voor nieuwkomers biedt dit meer kansen dan het meerderheidssysteem. Het zorgt voor een diversere samenstelling van het parlement (Norris, 1997).

In België kan elke partij een lijst met kandidaten indienen voor elke kieskring waarin ze wil opkomen. De politieke partijen hebben de verantwoordelijkheid om hun kandidatenlijst zelf op te stellen. Die lijsten moeten de wettelijke genderquota naleven. Bovendien houden partijen ook rekening met de populariteit, het socio-economisch profiel of de regio van de kandidaten. Ook de plaats op de lijst heeft belang: hoe hoger, hoe groter de kans dat je verkozen wordt. De kieslijsten in België hebben een flexibel karakter, wat een gunstig element is om politieke gelijkheid te realiseren. Dit zorgt ervoor dat de kiezer de volgorde van de kandidatenlijst niet moet volgen en hierdoor de

zetelverdeling beïnvloedt. Door het uiten van voorkeurstemmen beïnvloedt hij/zij wie er mogelijks verkozen kan worden. In de laatste decennia is er een wijziging van stemgedrag waardoor kiezers sneller op een persoon dan op de volledige lijst stemmen. Omdat kiezers hun voorkeurstem op meerdere personen kunnen uitbrengen, krijgen ook vrouwen meer voorkeurstemmen. De initiële lijst wordt daardoor minder belangrijk, zeker na de halvering van de lijststem (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012; Schamp & Devos, 2015; Wauters et al., 2013).

1.2.3 Partijen

Partijen kiezen welke groepen ze willen vertegenwoordigen, zowel uit ideologische als uit

(23)

tussen bepaalde groepen (Celis et al., 2015). Elke partij heeft haar procedure om te bepalen wie waar op de lijst staat. Zo bepalen ze ook indirect wie er verkozen wordt (De Winter et al., 2013).

In principe beslissen partijen hoe ze kandidaten willen rekruteren en selecteren. De overheid heeft op dit niveau weinig te zeggen. Elke partij doet dit op een andere manier. Bij de ene beslist de partijleiding, bij de andere stemmen de leden op basis van een voorstel van het pollcomité. Achter de schermen lobbyen belangengroepen (De Winter et al., 2013). Maar alle partijen moeten, bij de lijstvorming, de wetgeving respecteren. In die zin hebben quota of de wetgeving een invloed op de partijdynamiek (Kroeber et al., 2019). Wat op zich een gunstig effect is

Toen de quotawetgeving werd ingevoerd, moesten partijen oplossingsgericht denken (Kittilson & Schwindt-Bayer, 2012). Zo zochten ze actief naar vrouwelijke kandidaten. In de eerste instantie keken ze naar de leden van de partij zelf of van zusterorganisaties. Vele partijen hadden aanvankelijk nog formele voorwaarden waardoor bijvoorbeeld de kandidaat zich voor 100% achter het

verkiezingsprogramma moest scharen en lid moest zijn. Toen slechts weinig vrouwen spontaan reageerden, beseften partijen dat ze actiever moesten rekruteren (Erzeel & Meier, 2011; Stefaan Fiers et al., 2006).

Het actief spotten van vrouwen kan van voorbijgaande aard zijn. Op het moment dat de kandidatenpool evenveel mannelijke als vrouwelijke potentiële kandidaten telt, zou het

rekruteringsproces spontaan evenwichtiger moeten verlopen (Erzeel & Meier, 2011; Stefaan Fiers et al., 2006).

(24)

1.3 Conclusie

Vrouwelijke politici spelen tegenwoordig een belangrijke rol in de politiek, niet enkel in België maar in veel landen (Kroeber et al., 2019). Terwijl de wetgeving vrouwvriendelijker wordt, blijft het glas toch halfleeg. De quotawetgeving heeft effect op het aantal verkozenen, maar minder op de machtsverdeling (Schamp & Devos, 2015). Er is nog geen gelijke toegang tot de politieke agenda (Celis & Lovenduski, 2018). Het proportioneel kiesstelsel, de halvering van de lijststem, het

ritssysteem, de quota, geven stuk voor stuk vrouwen in de politiek extra steun. Toch blijft de context er één waar al deze instrumenten nodig zijn, vooral voor de uitvoerende mandaten, waar het grootste deel van de macht geconcentreerd is. Vandaar het belang van wetgeving.

De wetgeving van 1 maart 2018 gaat over de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de Brusselse Colleges van Burgemeester en Schepenen. Deze masterthesis onderzoekt de vraag, ‘Brengt de nieuwe Brusselse Gemeentewet pariteit in de Brusselse schepencolleges’. In het tweede

(25)

Hoofdstuk 2 De Ordonnantie van 1 maart 2018

2.1 Inleiding

Afgelopen jaren is de Brusselse Gemeentewet sterk veranderd. Door het ritssyteem staan er aanzienlijk meer vrouwen op de lijsten (De Rynck & Wayenberg, 2013). Bij de

gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 ging bovendien de nieuwe ordonnantie van 1 maart 2018 in voege (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018). Voor de eerste keer gaat het over een maatregel die zich enkel op de uitvoerende functies focust.

Na de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen van 2018 waren er 48,8% vrouwelijke verkozenen. Hierin moeten we een onderscheidt maken tussen de vrouwelijke gemeenteraadsleden, die goed zijn voor 47,34% en de vrouwelijke schepenen die een percentage van 41,14% behalen. Nog een niveau hoger, tellen we slechts één vrouwelijke burgemeester op een totaal van 19 (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2019). Zowel op gewest- als op gemeentelijk niveau blijkt dat het aantal vrouwen in de wetgevende organen stijgt. Op uitvoerend niveau, het niveau waar de macht geconcentreerd is, blijft de uitdaging groter. Vandaar het belang van wetgeving.

Dit hoofdstuk legt de focus op de ordonnantie van 1 maart 2018, waarbij het gaat over een wijziging van de Gemeentewet die naar pariteit in de Brusselse schepencolleges streeft. In hoofdstuk 2.2 komen de gemeentelijke bestuursorganen aan bod: welke gemeentelijke bestuursorganen zijn er en welke bevoegdheden hebben ze. Daarna, In hoofdstuk 2.3, bekijken we welke ‘vrouwvriendelijke’ maatregelen al genomen zijn. In hoofdstuk 2.4 behandelen we de totstandkoming van de

(26)

2.2 Gemeenteraadsverkiezingen

De gemeenteraadverkiezingen sluiten het dichtst bij het dagelijks leven van de kiezer aan. Daardoor hebben ze een tastbare invloed op zijn/haar onmiddellijke omgeving. Brussel telt negentien

gemeenten, het wetgevend orgaan is de gemeenteraad en het uitvoerend orgaan is het College van Burgemeester en Schepenen (Verkiezingen 2018 Brussels, 2018b).

De gemeenteraad kiest uit de gemeenteraadsleden het College van Burgemeester en Schepenen. Het aantal gemeenteraadsleden en het aantal schepenen hangt af van het bevolkingscijfer. De gemeenteraad is de wetgevende macht en in theorie het belangrijkste orgaan van het

gemeentebestuur. Deze is immers in eerste instantie de vertegenwoordiging van het volk. De

uitvoerende macht, het College van de Burgemeester en Schepenen, heeft echter in werkelijkheid de meeste macht. Binnen het college krijgt elke schepen bevoegdheden toegewezen waar hij/zij

verantwoordelijk voor is, maar de beslissingen gebeuren collegiaal (De Rynck & Wayenberg, 2013).

2.3 Vrouwvriendelijke maatregelen

De gewesten zijn bevoegd voor de organisatie van de gemeenten. Zij hebben hun eigen decreet (Vlaams/Waals Gewest) of ordonnantie (Brussels Gewest) met een eigen quotaregeling11. Pariteit en een ritssysteem op de Brussels kandidatenlijsten kwam er door de ordonnantie van 15 maart 2012. Omdat de meeste partijen hun lijsten al klaar hadden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 kon het ritssysteem nog niet toegepast worden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 werd het ritssysteem voor het eerst gebruikt, maar het gold niet voor de laatste twee plaatsen (15 MAART 2012. - Ordonnantie ertoe strekkende afwisselend evenveel mannen als vrouwen te plaatsen op de kieslijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1), 2012; Verkiezingen 2018 Brussels, 2018a)

De meest recente ordonnantie omtrent gelijkheid tussen mannen en vrouwen dateert van 1 maart 2018 en gaat over de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges. De ordonnantie zegt dat maximaal 2/3 van de schepenen in de gemeentecolleges van hetzelfde geslacht mogen zijn (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018; Stem vrouw, 2018). In het volgend hoofdstuk komt de totstandkoming en inhoud van deze ordonnantie uitgebreid aan bod.

(27)

2.4 Totstandkoming

Het voorstel van de ordonnantie werd in 2014-2015 door Barbara Trachte (Ecolo), Viviane

Teitelbaum (MR), Bruno de Lille (Groen) en Christos Doulkeridis (Ecolo) ingediend. Hun motivatie is dat verkozenen de burgers moeten vertegenwoordigen. De Belgische bevolking bestaat uit vijftig procent vrouwen en toch werden vrouwen jarenlang niet als volwaardige burgers gezien en hadden ze onvoldoende vertegenwoordigers in de parlementen of regeringen. Ook vertrokken de indieners van de vaststelling dat een vrouw gevoeliger is voor de vrouwelijke belangen en deze dus beter kan vertegenwoordigen (Trachte et al., 2015; Vrouwenraad, z.d.).

Tijdens de legislatuur 2014-2019 bestond de meerderheid uit PS, DéFI, cdH, Open Vld, sp.a en CD&V. De oppositiepartijen waren MR, Ecolo-Groen, PTB/PVDA, N-VA en Vlaams Belang (VB). De commissie, die de ordonnantie heeft behandeld, is de commissie Binnenlandse Zaken met als vaste leden

Philippe Close, Caroline Désir, Marc-Jean Ghyssels, Amet Gjanaj, Jamal Ikazban, Zahoor Ellahi

Manzoor, Alain Courtois, Alain Destexhe, Dominique Dufourny, Serge de Patoul, Martine Payfa, Joëlle Milquet, Barbara Trachte, René Coppens, Fouad Ahidar, Annemie Maes (Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2014; Coppens, 2018).

Het duurde drie jaar voordat het debat in de Commissie van Binnenlandse Zaken kon beginnen. Achter de schermen werd intussen vergaderd, waardoor het voorstel dat uiteindelijk besproken werd verschilt van het voorstel dat oorspronkelijk was ingediend. Op vrijdag 27 maart 2015 nam het Brussels parlement het voorstel in overweging (Trachte et al., 2015), maar het duurde tot 30 januari 2018 vooraleer het voorstel effectief besproken werd. De ordonnantie is uiteindelijk door een dubbele meerderheid, dus zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant, aangenomen (Directie verslaggeving, 2018). Uiteindelijk is op 12 maart 2018 de nieuwe ordonnantie in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018; Bisa Brussels, z.d.).

2.4.1 De inhoud van de ordonnantie

In het oorspronkelijke voorstel12 zijn er drie artikelen. In artikel één staat dat de ordonnantie de aangelegenheid van de pariteit regelt zoals voorzien in artikel 39 van de Grondwet. Het tweede artikel voegt daaraan toe dat vanaf 2018 in de Brusselse colleges minimaal 1/3 van de verkozenen van het andere geslacht moet zijn. Dit betekent dat het zesde lid van artikel vijftien van de Nieuwe Gemeentewet vervangen wordt door de volgende zin “Het College van Burgemeester en Schepenen kan pas geïnstalleerd worden als hoogstens 2/3 van de leden van hetzelfde geslacht is. Die

voorwaarde geldt voor de hele zittingsperiode (Trachte et al., 2015)”. Het derde artikel stelt dat de ordonnantie pas van kracht is bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018.

(28)

Dit voorstel komt in overwegingneming op de agenda van de plenaire vergadering van 27 maart 2015. Het voorstel wordt doorgestuurd naar de Commissie van Binnenlandse Zaken voor een bespreking ten gronde. De Commissie Binnenlandse Zaken bespreekt het voorstel tijdens verschillende vergaderingen en brengt verslag uit. Zij behoudt artikel één en twee, maar brengt wijzigingen aan. De essentie van de wijzigingen ligt in artikel vier13 (Directie verslaggeving, 2018).

In de eerste paragraaf van artikel vier staat hoeveel schepenen er in verhouding tot het aantal inwoners zijn en hoeveel daarvan mannen en vrouwen moeten zijn. Het gaat om pariteit, behalve bij een oneven aantal. Bijvoorbeeld een gemeente tussen de 50 000 en de 99 999 inwoners telt acht schepenen, vier vrouwen en vier mannen. In paragraaf twee staat dat het schepencollege van de eerste paragraaf mag afwijken als minimaal 1/3 van het College een ander geslacht heeft. Voor die 1/3 verhouding kunnen de gemeenten uitzonderlijk gebruikmaken van twee mogelijkheden. De OCMW-voorzitter kan worden meegerekend in de berekening van het aantal leden van het college, op voorwaarde dat de kandidaat op voorhand schriftelijk vastgelegd wordt. Het college kan er ook voor kiezen om de eerst verkozenen schepen die tot de minderheidstaalgroep behoort, niet mee te tellen. Het gaat om de schepen in toepassing van artikel 297 van de Nieuwe Gemeentewet en van artikel 46bis, van de bijzondere wet van twaalf januari 1989 met betrekking tot de Brusselse

instellingen. Hierbij ligt de nadruk op de termen ‘mogen’ en ‘kunnen’, waarmee de wetgever bedoelt dat het niet verplicht is en de gemeente zelf mag beslissen om al dan niet deze uitzonderingen te gebruiken (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018; Coppens, 2018).

Paragraaf drie is een afwijking op paragraaf één en twee:

Van §§ 1 en 2 kan slechts worden afgeweken als alle lijsten die de meerderheid vormen, niet het aantal verkozenen bevatten om te voldoen aan de cijfers waarin daarin wordt voorzien. In dat geval, worden alle verkozenen van het geslacht dat in de minderheid is en die voorkomen op de lijsten die de meerderheid vormen, voorgedragen als kandidaten voor de functies van schepenen of burgemeester en/of worden vermeld als kandidaat-voorzitter van het OCMW. (1 MAART 2018. -

Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te

waarborgen, 2018, p. 1).

Paragraaf vier bepaalt wat er moet gebeuren wanneer een schepen tijdens de legislatuur vervangen moet worden. In principe moet iemand van hetzelfde geslacht de schepen vervangen. Tenzij een wijziging van het geslacht geen invloed heeft op de 1/3 verhouding of het om de enige schepen van de lijst gaat. Een uitzondering op de 1/3 verhouding is mogelijk wanneer geen enkele verkozene van dezelfde taalaanhorigheid tot hetzelfde geslacht behoort (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018; Coppens, 2018).

(29)

2.4.2 De discussie

Het verslag van de discussie is opgesteld door meneer Coppens (Open-Vld). Mevrouw Trachte (Ecolo), de eerste indiener van het voorstel, krijgt bij het begin van de zitting het woord voor een inleiding. Zij vindt dat het voorstel in het verlengde van het vroegere ritssyteem ligt. Hierbij stelt ze dat er wel een toename van het aantal vrouwen op de kiezerslijsten is, maar dat het resultaat op uitvoerend vlak onvoldoende is. Ze vindt de evolutie positief, toch beseft ze dat er nog steeds een mentaliteitswijziging nodig is. Helaas gaan mentaliteitswijzigingen langzaam, vandaar de nood aan een wetgeving. Ze benadrukt dat ze het jammer vindt dat we vandaag nog altijd met genderquota moeten werken en zou in de toekomst graag zonder kunnen. Dit kan enkel als de obstakels en moeilijkheden, die vrouwen ervaren, weggenomen worden. Voor de rest van de inhoud verwijst ze naar de toelichting in haar voorstel van de ordonnantie. Tot slot gaat ze in op twee amendementen, die ingediend en ondertekend zijn door zowel meerderheid als oppositie. Het eerste stelt dat elke partij die tot de coalitie behoort 1/3 vrouwen moet voorstellen zodat niet één partij het mankement van een andere moet rechttrekken. Het tweede gaat over de verhindering van een schepen of een schepen die ontslag neemt. Als dit voorvalt, dan kan er afgeweken worden (Coppens, 2018).

Hierna volgt de algemene bespreking waarbij mede-indiener De Lille, nog een keer benadrukt dat het belangrijk is om deze ordonnantie goed te keuren voor de eerstvolgende verkiezingen. Hij vindt dat meer vrouwen in de gemeenteraad zich moeten vertalen in de Colleges van Burgemeester en Schepenen. Volgens mevrouw Désir (PS) is het tijd dat er meer vrouwen een uitvoerend mandaat uitoefenen, aangezien de helft van de bevolking uit vrouwen bestaat. Mevrouw Dufourny (MR) vindt het onaanvaardbaar dat vrouwen in de Belgische politiek nog altijd ondervertegenwoordigd zijn (Coppens, 2018).

In tegenstelling tot MR, Groen en Ecolo, heeft Open Vld het moeilijk met het voorstel. Meneer Coppens vindt immers dat het laatste woord bij de kiezer moet liggen. Voor hem zijn

quotaregelingen geen goed instrument. Ook al kan hij zich dus niet honderd procent achter de ordonnantie zetten, toch erkent hij het probleem van de vrouwelijke ondervertegenwoordiging. Mevrouw Van Achter (N-VA) kan zich eveneens niet vinden in het voorstel. Volgens haar is het belangrijkste dat de colleges gemengd zijn waarbij ze de nadruk legt op de aanwezigheid van vrouwen en mannen. Zij en haar partij vinden genderquota geen goed instrument omdat de kiezer het laatste woord moet hebben. Meneer De Lille (Groen) reageert op de opmerking van mevrouw Van Achter. Hij zegt dat er verschil is tussen wat de partijen in theorie willen en de realiteit. Om deze kloof te dichten is het de verantwoordelijkheid van de partijen om wetgevingen te stemmen. Meneer Delva (CD&V) is het daarmee eens maar stelt dat de uitvoering van de ordonnantie niet vlot zal lopen omwille van de uitzonderingen (Coppens, 2018).

Dit brengt ons bij het eerste grote discussiepunt, nl. de toevoeging van amendement drie. Dat vult artikel twee, namelijk dat maximaal 2/3 van het schepencollege van hetzelfde geslacht mag zijn, aan met de bepaling dat de bijkomende schepen, verkozen volgens artikel 279, §1, niet wordt

meegerekend. Dit amendement is ingediend door meneer Ahidar (sp.a), Coppens (Open Vld) en mevrouw Grouwels (CD&V). Voor hen is het belangrijk dat er een keuzevrijheid is bij de benoeming van de bijkomende schepen van de minderheidstaalgroep. In de praktijk zijn dit vooral schepenen uit de Nederlandstalige taalgroep. Er is vaak maar één Nederlandstalige schepen en daarom kan het

(30)

geslacht moeilijk een rol spelen. Meneer De Lille (Groen) staat niet achter deze uitzondering. Het gaat volgens hem over een evenwicht tussen mannen en vrouwen. Hierbij is er geen plaats om de Nederlandstalige schepen te beschermen. Hij vindt het logisch dat als er maar één Nederlandstalige schepen is, de grotere partijen met meerdere verkozenen hun vrouwelijke verkozenen naar voren schuiven om te vermijden dat er geen keuzevrijheid is bij het aanduiden van de Nederlandstalige schepen. Veel gemeenten zullen dit volgens hem doen aangezien ze meer financiële middelen ontvangen als ze een Nederlandstalige schepen aanduiden. Amendement drie ondergraaft volgens meneer De Lille dan ook nodeloos een belangrijk element van de ordonnantie. Met dit standpunt onderscheidt Groen zich van de andere Nederlandstalige partijen (Coppens, 2018).

Ook meneer De Bock (DéFI) en Mevrouw Désir (PS) volgen het standpunt om de Nederlandstalige schepen niet mee te tellen. Het spreekt volgens haar voor zich dat de partij die de Nederlandstalige schepen aanduidt, niet verantwoordelijk is om een vrouw naar voren te schuiven. Daarnaast zegt ze ook dat als de Nederlandstalige schepen buiten het quotum valt, maar toch een vrouw is en niet telt in de berekeningen, dit problemen kan veroorzaken. Meneer Courtois (MR) sluit zich hierbij aan. Aangezien het hier gaat over de vertegenwoordiging van de vrouwen en niet over de

vertegenwoordiging van de Nederlandstaligen vindt hij het raar dat er een extra amendement wordt ingediend (Coppens, 2018).

Uiteindelijk stelt mevrouw Milquet (cdH) voor om een kleinere werkgroep samen te stellen voor de bespreking van dit amendement. De oplossingen staan volgens mevrouw Milquet in het eerste amendement. Dat amendement is voornamelijk door Ecolo ingediend. Hierin staat dat als partijen niet kunnen voldoen aan de voorgaande regel en de pariteit verzekeren op het niveau van het volledige college, elke lijst met een of meerdere kandidaten voor het mandaat van schepen verplicht is om maximaal 2/3 kandidaten van hetzelfde geslacht naar voor te schuiven. Bij deze berekening moet de burgemeester in het quotum betrokken worden. Open Vld vindt dat het parlement advies aan de Raad van State moet vragen, wat de werkgroep eveneens aanraadt. (Coppens, 2018). Een ander knelpunt is of de OCMW-voorzitter al dan niet meetelt in de verhouding. Het is meneer Ahidar (sp.a), die vindt dat de OCMW-voorzitter als volwaardige schepen moet meetellen omdat dat in Vlaanderen ook zo is. De voorzitter stelt voor om dit in de technische werkgroep te bespreken. Die werkgroep schuift uiteindelijk een vierde amendement naar voor dat het oorspronkelijke voorstel vervangt. Hierin staat een oplossing in verband met de Nederlandstalige schepen en de OCMW-voorzitter. In paragraaf twee staat dat er afgeweken kan worden van de vijftig-vijftig procent regeling als ten minste 1/3 van de leden een ander geslacht heeft. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de Nederlandstalig schepen en de OCMW-voorzitter. Volgens mevrouw Trachte is dit een compromis waarin het oorspronkelijk doel van de ordonnantie nog voldoende aanwezig is (Coppens, 2018). Een terugkerende vraag is wie verantwoordelijk is voor de vrouwelijke kandidaten. Vooral meneer De Lille (Groen) en De Bock (DéFI) zijn bang dat vrouwen onder druk komen te staan. Wat gebeurt er als er te weinig verkozen vrouwen zijn? In artikel drie, §3 staat dat in het uitzonderlijke geval dat er te weinig vrouwen uit de meerderheid verkozen zijn alle andere vrouwelijke kandidaten in aanmerking moeten komen. Door de vele vragen wordt opnieuw het advies van de Raad van State gevraagd. Die een subamendement op zijn plaats vindt. Mevrouw Genot (Ecolo) zegt dat als een persoon van het minst vertegenwoordigde geslacht geen hoger ambt wil uitoefenen, zij/hij niet gedwongen kan

(31)

worden. De fractie moet de vraag expliciet aan de betrokkene stellen en het antwoord verplicht schriftelijk opnemen. De Raad van State maar ook mevrouw Désir (PS) willen graag meer

duidelijkheid over de definitie van de schriftelijke weigering. Ze willen graag antwoorden op wat deze dan exact inhoudt en wanneer deze getekend moet worden. Meneer de Patoul (DéFI) wenst een precies kader. Ook stipt hij aan dat als een vrouw de positie niet wil, maar toch aanvaardt om daarna op te stappen, het doel wordt omzeild aangezien een man deze vrouw mag opvolgen. Mevrouw Désir vindt dit doemscenario’s. De voorzitter stelt opnieuw een werkgroep voor. Als resultaat

daarvan ontstaan subamendementen vijf, zes14 en zeven. Subamendement vijf gaat over het expliciet akkoord van de kandidaten. Het laatste subamendement bevat een antwoord op de opmerking van meneer de Patoul in verband met de vervanging van een kandidaat (Coppens, 2018).

Meneer De Bock (DéFI) vraagt wie de vrouwen moet voordragen. Hij vraagt zich af of elke lijst individueel verantwoordelijk is of zijn de meerderheidspartijen samen verantwoordelijk. Mevrouw Milquet (cdH) antwoordt dat het om een collectieve verantwoordelijkheid gaat, maar dat geen enkele fractie ontsnapt aan de regel. Hierop reageert meneer De Bock eerder negatief. Hij vreest dat een meerderheidsfractie die niet voldoende vrouwen/mannen kan leveren een schepenambt moet afstaan aan een andere meerderheidsfractie. Mevrouw Milquet reageert dat er nog steeds een meerderheidsakkoord nodig is. Wanneer één meerderheidsfractie enkel uit vrouwen of mannen bestaat, dan zal de verantwoordelijkheid bij de andere meerderheidsfracties liggen om verkozenen mannen/vrouwen naar voor te brengen. De kans dat dit gebeurt is echter minimaal. Meneer Coppens (open Vld) vindt de opmerking van meneer De Bock verstandig. Hij is bang dat lijsten met een goed evenwicht moeten opdraaien voor lijsten met een minder goed evenwicht. Meneer De Lille (Groen) reageert met te zeggen dat er een verschil is tussen het moment dat de lijsten zijn gemaakt en het moment dat er iemand vervangen moet worden. Daarnaast zegt hij om verwarring te vermijden dat §3 over de installatie en §4 over de vervanging gaat (Coppens, 2018).

Amendement vier dat een wijziging van artikel drie, §4 is, gaat over wat er moet gebeuren wanneer een schepen verhinderd of vervangen wordt. In dit artikel staat dat er afgeweken mag worden en dat de vervangende schepen een ander geslacht mag hebben dan de aftredende schepen. Het is vooral meneer De Bock (DéFI) die hier de nadruk op legt. Hij is bang dat vrouwen gedwongen of verplicht worden om de aftredende vrouw te vervangen. Hierdoor kunnen er ongewenste overdrachten ontstaan. Daarnaast is hij ook bang dat andere partijen slachtoffer kunnen zijn van het aftreden van een schepen. Hij wil duidelijkheid en vraagt wat de regels zijn en welke sancties eraan verbonden zijn. Een schepen moet niet vervangen worden door iemand van hetzelfde geslacht als het college de 1/3-2/3 verhouding naleeft, als de schepen in kwestie de enige verkozen schepen van de lijst is of als er geen enkele andere verkozene van dezelfde taalhorigheid hem/haar kan vervangen (Coppens, 2018).

Ondanks verschillende pogingen om consensus te vinden, zijn niet alle parlementsleden tevreden over het resultaat. Onder andere mevrouw Teitelbaum (MR) gaat niet akkoord met de

subamendementen. Ze zegt dat de ordonnantie van een 1/3-2/3 verhouding uitgaat en niet meer van pariteit. De tekst is voor haar een aanfluiting van de gelijkheid. De meerderheid aanvaardt deze

(32)

opmerking niet. Meneer de Patoul (DéFI) maakt zich zorgen over de toepassing en zegt dat de gemeentesecretarissen het moeilijk zullen hebben om ervoor te zorgen dat alle principes toegepast worden. Vooral het meetellen van de OCMW-voorzitter is volgens meneer de Patoul niet correct. Dit omdat de OCMW-voorzitter pas maanden later aangeduid wordt. Hoe kan men op voorhand hier rekening mee houden? Zowel meneer De Bock (DéFI) als mevrouw Milquet (cdH) stellen voor om het probleem op te lossen door subamendement acht toe te voegen (Coppens, 2018; Directie

verslaggeving, 2018).

Kort wordt aangehaald hoe de gemeenten moeten tellen. Mevrouw Trachte (Ecolo) antwoordt dat als het getal achter de komma groter is dan het decimaal vijf er naar boven afgerond moet worden en als het kleiner is dan vijf naar beneden15 (Coppens, 2018).

2.4.3 De stemming

Bij de stemming16 in de plenaire vergadering van 9 februari 2018 zijn 79 leden aanwezig. 58

Franstaligen en 8 Nederlandstaligen stemden voor. Enkel meneer Lootens-Stael (VB) stemde tegen. Twaalf leden, namelijk van de MR en alle aanwezige parlementsleden van Open Vld en N-VA, onthouden zich. Zowel Open Vld als N-VA verklaarden tijdens de zitting van 30 januari 2018 (Coppens, 2018) waarom zij het voorstel niet steunen. De overheid mag, volgens N-VA, de centrale rol van de kiezer niet wegnemen door regels over de vorming van de colleges op te leggen (N-VA, z.d.-a). Daarnaast vindt de N-VA dat wetten en regels de vooroordelen over vrouwen niet

wegwerken. Volgens hen gaat het over de eigen vrijheid en verantwoordelijkheid (N-VA, z.d.-b). Open Vld (Open Vld, 2020) zou ook graag een overheid hebben die zich afzijdig houdt waar het kan. Daarnaast is de partij voor eenvoudige, transparante regels (Open Vld, z.d.). Enkel de onthouding van de MR is tegenstijdig. Dit omdat mevrouw Teitelbaum één van de indieners van de tekst is. Ze zegt in haar toelichting dat de tekst onduidelijk en onevenwichtig is geworden. Daarnaast vindt ze dat de oorspronkelijke betekenis gewijzigd is. Zijzelf stemt wel voor, maar enkele leden van haar partij onthouden zich (Directie verslaggeving, 2018).

Op 12 maart 2018 verscheen de ordonnantie in het staatsblad (1 MAART 2018. - Ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet teneinde een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de gemeentecolleges te waarborgen, 2018)

2.4.4 Conclusie

De meeste politieke partijen vinden gendergelijkheid belangrijk en de ondervertegenwoordiging van vrouwen problematisch. Ondanks de getroffen maatregelen en ordonnanties in het voordeel van de vrouwen, is er een te beperkte verandering in de praktijk. Over de mogelijke oplossingen zijn de meningen verdeeld.

15 Omdat er altijd door drie gedeeld wordt, kan het getal achter de komma niet gelijk zijn aan het decimaal vijf. 16 Zie appendix voor de stemming

(33)

Sommige partijen vinden dat genderquota niet nodig zijn. Voor hen is de keuze van de kiezer primordiaal en zal de gelijke vertegenwoordiging in de schepencolleges automatisch de verandering in de maatschappij volgen. Anderen vinden dat de tekst juist meer ambitieus moet zijn en zijn teleurgesteld door het aantal uitzonderingen. De meesten zien de ordonnantie wel als een stap vooruit (Directie verslaggeving, 2018).

2.5 Droom of daad?

Ondanks de wetgeving Tobback-Smet en de toename van vrouwen in de Belgische politiek is er op geen enkel niveau een fifty/fifty verhouding: noch in de parlementen noch in de regeringen. Maar sinds de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 en de Brusselse

Gewestverkiezingen van mei 2019 komt pariteit binnen handbereik, vooral op wetgevend niveau. In mei 2019 werden er 39 vrouwelijke leden voor het Brussels Parlement rechtstreeks verkozen op een totaal van 89, wat neerkomt op 43,8%. Het nieuwe Brusselse Parlement telt 43 vrouwelijke

parlementsleden, goed voor 48,3%. (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2019). Het verschil tussen beide percentages is een gevolg van het systeem van opvolging na aanduiding van de regering. In de Brusselse Gewestregering ligt het percentage vrouwen lager. Daar zijn drie van de acht of 37,5% van de regeringsleden vrouw, wat een verslechtering is t.o.v. vorige legislatuur toen er vier vrouwen in de regering zaten. Twee van de drie vrouwen zijn bovendien staatssecretaris en hebben minder autonomie dan hun collega-ministers (Be Brussels, 2020).

In dit deel kijken we naar de effecten van de ordonnantie. Kan de ordonnantie daadwerkelijk haar doel realiseren?

2.5.1 Een daad?

In de eerste plaats zien we dat de lijsten wel degelijk ‘geschrankt’ zijn met evenveel vrouwen als mannen omdat dit sinds de verkiezingen van 2018 wettelijk verplicht is. De rits heeft partijen

verplicht om actief op zoek te gaan naar vrouwelijke kandidaten. De impact van het ritssysteem blijkt uit de cijfers. Terwijl het aantal vrouwelijke verkozenen tussen 2006 en 2012 daalde, is er tussen 2012 en 2018 een opvallende stijging van 41,4% naar 48,8%. Een aantal vrouwen kiest er uiteindelijk voor niet te zetelen, wellicht omdat ze tot hun eigen verbazing verkozen waren. Het aantal

vrouwelijke gemeenteraadsleden is uiteindelijk 47,34% (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2018b).

(34)

Tabel 1: Evolutie van het aantal vrouwelijke leden na de Brusselse Gemeenteraadsverkiezingen17 SOORT VERKOZENEN JAARTAL

2000 2006 2012 2018 VROUWELIJKE VERKOZENEN 38,1% 42,2% 41,4% 48,8% VROUWELIJKE GEMEENTERAADSLEDEN 36,9% 40,4% 42,5% 47,34% VROUWELIJKE SCHEPENEN 31% 37,8% 39,5% 41,14% VROUWELIJKE BURGEMEESTERS 15,8% 15,8% 5,3% 5,3%

Tabel 2 De wettelijke bepalingen voor de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen18

JAARTAL VERKIEZINGEN WETTELIJKE BEPALINGEN VERKIEZINGEN VAN 1994 Quotaregeling van maximaal ¾

leden van eenzelfde geslacht op de kieslijsten

VERKIEZINGEN VAN 2000 Quotaregeling van maximaal 2/3 van eenzelfde geslacht op de kieslijsten

VERKIEZINGEN VAN 2006 Pariteit op de kieslijsten Plaats één en twee op de kieslijsten moesten

afwisselend man-vrouw zijn

VERKIEZINGEN VAN 2018 Regelgeving omtrent de politieke vertegenwoordiging van vrouwen in het College van de Burgemeester en

Schepenen

Volledig ritssysteem voor de kandidatenlijsten.

Er is nog geen pariteit, maar de Brusselse gemeenteraden zijn goed op weg, in tegenstelling tot de gemeenten van het Vlaams of Waals Gewest. Brussel telt na de laatste gemeenteraadsverkiezingen 48,8% verkozen vrouwen, een stijging van 7,4% tegenover 2012. Hierdoor zijn de Brusselse

gemeenteraden de eerste politieke instellingen die pariteit benaderen. Het Waals Gewest telt in 2018 38,6 % verkozen vrouwelijke gemeenteraadsleden, een stijging van 3,7%. Zowel Brussel als Wallonië hebben tussen 2012 en 2018 nieuwe maatregelen genomen om de politieke

vertegenwoordiging van vrouwen in de gemeenteraad te versterken. Het Vlaams Gewest daarentegen nam in dezelfde periode geen nieuwe maatregelen. In Vlaanderen moeten sinds de verkiezingen van 2006 evenveel mannen als vrouwen op de lijsten staan en sinds de verkiezingen van

17 Herdrukt van Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, (2019). Geraadpleegd van

https://igvm-iefh.belgium.be/nl/activiteiten/politiek/cijfers

18 Herdrukt van Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, (2019). Geraadpleegd van

(35)

2012 geldt een genderafwisseling van plaats één en twee. Het Vlaams Gewest telt in 2018 38,4% verkozen vrouwen voor de gemeenten, wat een stijging van 2,3% is t.o.v. de vorige legislatuur (Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen 2018b, 2018a, 2019).

Een tweede aspect is de invulling van de schepenmandaten. Voordien kreeg de pariteit op de lijsten geen vertaling in de uitvoerende mandaten. Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen heeft het Brussels Parlement geprobeerd dit aan te pakken door de gemeenten te verplichten om minimaal 1/3 verkozenen van elk geslacht in een uitvoerend mandaat aan te duiden. De wetgeving in het Brussels Gewest is hiermee ambitieuzer dan die in het Vlaams Gewest (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2018b).

Ondanks de ordonnantie van 1 maart 2018 heeft het Brussels gewest nog geen pariteit bereikt. De ordonnantie brengt Brussel dichter bij een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen in het Colleges van Schepenen en Burgemeester. Het Brussels Gewest is hierdoor een voorbeeld voor de andere gewesten.

2.5.2 Een droom?

Het idee dat een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de politieke instanties nodig is, wint terrein. Er waren al maatregelen in het Federaal, Regionaal en Europees Parlement, maar ze bleven beperkt tot de kandidatenlijsten. Er is geen enkele wetgeving die zo ver gaat als de ordonnantie van 1 maart 2018 (Dasnoy, 2018a, 2018b; Stem vrouw, 2018; Verkiezingen 2018 Brussels, 2018a). De vraag is of ze ver genoeg gaat.

Volgens de progressieve vrouwenbeweging Zij-kant gaat het over een inhaalmanoeuvre. In principe zorgt de ordonnantie van 1 maart 2018 ervoor dat er pariteit is, maar daarvan kan afgeweken worden als er minimaal 1/3 van het ondervertegenwoordigd geslacht in het schepencollege zit. Zij-kant pleit voor een verplichte vijftig-vijftig verdeling van mannen en vrouwen in de schepencolleges (Zij-kant VZW, 2018).

Omdat de ordonnantie veel uitzonderingen bevat, vindt Hadrien Dasnoy19 dat ze haar oorspronkelijk doel, namelijk pariteit, niet haalt. Paragraaf twee, namelijk de 1/3 verhouding20 holt de ordonnantie uit en dreigt de standaardnorm te worden. Hij pleit voor strengere regels inzake de

vertegenwoordiging van beide geslachten in de gemeentelijke uitvoerende organen. Dit om de stelling ‘hoe hoger het bestuursniveau, hoe minder vrouwen’ tegen te gaan (Dasnoy, 2018a; Stem vrouw, 2018).

De ordonnantie houdt geen rekening met de burgemeester en de zogezegde overtallige schepen. Aangezien de meeste gemeenten een overtallige schepen aanstellen, dreigt dit de gelijkheid uit te hollen. Een college kan bijvoorbeeld uit negen personen (waarvan acht schepenen) bestaan en slechts drie vrouwelijke schepen hebben omdat de meerderheid ervoor kiest de burgemeester en de

19 juridisch adviseur bij Brulocalis

Afbeelding

Tabel 1: Evolutie van het aantal vrouwelijke leden na de Brusselse Gemeenteraadsverkiezingen 17
Tabel 3 De 1/3 verdeling van het College van Burgemeester en Schepenen van Jette 25
Tabel 4 De paritaire verdeling van het College van Burgemeester en Schepenen van Anderlecht 29
Tabel 5 De 1/3 verdeling van het College van Burgemeester en Schepenen van Schaarbeek 32
+4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kern van het huidi- ge, in (uitvoerings)verordening 17 uit 1962 verankerde, stelsel voor de toepassing van artikel 81 is dat de Commis- sie, de nationale mededingingsautoriteiten –

Gebruikmakend van de mogelijkheden die de nieuwe ordonnantie op het gemengd beheer van de Brusselse arbeids- markt biedt, zal nagegaan worden hoe ‘trajecten naar werk’ voor de

De samenwerking tussen BPC, een historische speler in de Brusselse en Waalse bouwsector, en Wood Shapers, specialist in de houtbouw, optimaliseert en vervolledigt de competenties

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Ten slotte: als ik het heb over een “mis- dadig regime”, is dat nog héél zacht uitge- drukt, want als jullie, regeringsleiders, par- tijleiders en volgzame en tolerante slaafjes van

Voor de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel werd het deskundigenonderzoek afgeslo- ten (de 800.000 euro schadevergoeding was ten laste van Aquiris) en een

Wat de timing van de onderhandelingen betreft, pleiten de werkgeversorganisaties – in tegenstelling tot de Britten - voor een status quo transitieperiode die loopt tot de dag van