• No results found

De onderzoeksvraag van deze masterthesis is: ‘In welke mate brengt de nieuwe Brusselse gemeentewet, namelijk de ordonnantie van 1 maart 2018, pariteit binnen de Brusselse schepencolleges te weeg?’. Om hier een eenduidig antwoord op te bieden, moet er verder onderzoek gedaan worden. Voor toekomstig onderzoek worden hieronder enkele aanbevellingen opgesomt.

De vraag is of de toenemende vertegenwoordiging een rechtstreeks effect van de ordonnantie is. Voor de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen van 2018 werden twee nieuwe ordonnanties

toegepast. Aan de ene kant hebben we de toepassing van de mogelijke pariteit in de colleges van de burgemeester en schepenen. Aan de andere kant is er ook het verplichte ritssysteem. Twee

vrouwvriendelijke wetgevingen die zowel op uitvoerend vlak als op wetgevend vlak een toename van vrouwen beogen. Is het niet mogelijk dat net een samenspel van deze twee nieuwe ordonnanties voor de toename van vrouwen in de uitvoerende mandaten zorgt?

Daarnaast focuste de onderzoeksvraag zich enkel op het Brussels Gewest. In het hoofdstuk droom en daad werd er een vergelijking gemaakt tussen het Brussels Gewest en het Waals -of Vlaams Gewest, waarbij het Brussels Gewest beter scoort dan de andere gewesten. Op niveau van het aantal

verkozenen werd na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 de pariteit bijna bereikt. Er waren 41,14% vrouwelijke schepenen in het Brussels Gewest, terwijl het Vlaamse Gewest maar 38,4% vrouwelijke schepenen telt. Het Brussels Gewest doet het beter dan de andere gewesten, maar is deze vergelijking wel eerlijk? Het Vlaams Gewest heeft zowel steden als platteland terwijl het Brussels Gewest enkel een stedelijke context heeft. De vraag is of we beide gewesten met elkaar kunnen vergelijken of moeten we het Brussels gewest met bijvoorbeeld Antwerpen of Gent vergelijken?

Ten derde legde de onderzoeksvraag de focus op de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Dit omdat de ordonnantie pas in 2018 voor het eerst werd toegepast. Dit betekent dat we geen

vergelijking met meerdere verkiezingen kunnen maken. Hierdoor is het moeilijk uit te maken wat het resutaat is van de gewijzigde wetgeving en wat het gevolg is van de time-lag-theorie van Kroeber, Dahlerup en Leyenaar, die stelt dat na verloop van tijd automatisch meer vrouwen aan de politiek deelnemen (Beckwith, 2015; Kroeber et al., 2019). Aangezien we enkel de verkiezingen van 2018 hebben bekeken en dit eerder een momentopname is, zou het goed zijn om de volgende

gemeenteraadsverkiezingen in de gaten te houden.

Tot slot moet rekening gehouden worden met de omstandigheden waarin dit onderzoek heeft plaats gevonden. In maart 2020 heeft de coronacrisis voor onvoorziene omstandigheden gezorgd. Ten eerste heeft dit zich in de literatuurstudie geuit. De bibliotheken waren tijdelijk gesloten waardoor niet alle boeken raadpleegbaar waren. Hierdoor zijn de meeste bronnen online geraadgepleegd, maar er zijn ook boeken aangekocht. Daarnaast heeft dit zich geuit in de dataverzameling. Heel wat politici konden geen interview of een verkorte versie afleggen. Daarnaast zijn alle interviews via een

online platform gebeurd. De coronacrisis heeft het onderzoek bemoeilijkt en enigszins beperkt. Als laatste willen we dan ook aanraden om meer indieners en misschien de overige gemeentes te interviewen.

Algemene conclusie

Deze masterproef probeert de vraag te beantwoorden of de ordonnantie van 1 maart 2018 pariteit binnen de Brusselse Colleges van Burgemeester en Schepenen brengt. Een eenduidig antwoord is niet gevonden.

Volgens het Instituut van de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen hebben vrouwen na de vorige Brusselse gemeenteraadsverkiezingen bijna pariteit in de gemeenteraden bereikt (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2019). Deze masterproef focust echter op het uitvoerend niveau. Ook al heeft het Brussels Gewest betere cijfers dan het Vlaams of Waals Gewest, het aantal

vrouwelijke schepenen ligt nog altijd lager dan het aantal mannelijke schepenen. Toch maken de ordonnanties die tussen 2012 en 2018 gestemd werden een verschil. Deze voeren het ritsprincipe in bij de lijstsamenstelling en regelen de verplichte aanwezigheid van vrouwen in de schepencolleges (Stem vrouw, 2018). Hierbij kunnen we concluderen dat het Brussel Gewest, dankzij de twee ordonnanties weldegelijk een voorloper is. En hierbij niet enkel rekening houdt met de descriptieve representatie, namelijk het ritsprincipe, die de zichtbaarheid van vrouwen in de politiek vergroot, maar ook met de substantiële representatie, namelijk de ordonnantie van 1 maart 2018, die de impact van vrouwen in de politiek bekijkt (Atkeson, 2003; Campbell & Wolbrecht, 2006; Celis et al., 2010; Wängnerud, 2009).

Na het analyseren van de cijfers zouden we kunnen concluderen dat de gemeenten de ordonnantie in de praktijk zo goed mogelijk hebben uitgevoerd, in tegenstelling tot wat sommige

parlementsleden vreesden en wat Dasnoy (2018) voorspelden. Dasnoy (2018) vreesde dat de ordonnantie niet voor pariteit zou zorgen omdat ze verschillende uitzonderingen voorziet. De totstandkoming van de ordonnantie was een evenwichtsoefening waarbij niet enkel gender maar ook taalaspecten speelden (Dasnoy, 2018a, 2018b). Terwijl sommige parlementsleden in de plenaire debatten de ordonnantie als een onduidelijk compromis of een “juridisch misbaksel” beschreven, werd de flexibiliteit op gemeentelijk niveau vooral positief onthaald. De angst van Dasnoy dat de gemeenten van de uitzonderingen misbruik zouden maken en zich tot de 1/3-verhouding zouden beperken was reëel, maar wordt op het eerste zicht tegengesproken na een analyse van de situatie in zeven Brusselse gemeentes. Het gaat echter over slechts zeven gemeenten, tijdens één enkele verkiezing.

De vraag is waarom de flexibiliteit van de ordonnantie zo positief onthaald wordt. De aangehaalde redenen zijn divers. Het schepencollege is een beperkte groep wat de puzzel niet makkelijk maakt, de ene meerderheidspartij wil niet opdraaien voor een onevenwicht bij de anderen, partijen hebben hun voorkeurkandidaten en een verkozenen met meer voorkeurstemmen ruilt niet graag zijn/haar plaats voor iemand met minder voorkeurstemmen. België hanteert al een flexibele stemprocedure

waardoor de kiezer specifiek op één of enkele kandidaten kan stemmen. Dit speelt in het voordeel van vrouwen, want hierdoor heeft de kiezer een grotere invloed op de zetelverdeling (Norris, 1997). Het zijn stuk voor stuk begrijpelijke argumenten, maar stuk voor stuk ondergraven ze het

pariteitsprincipe. Alle ondervraagden vinden een correcte genderverhouding belangrijk, maar menen ze dit ook echt of zeggen ze dit omdat het politiek correct is? Naar de toekomst toe vinden de schepenen dat de ordonnantie verstrengd kan worden. Dit betekent dat ze, op termijn, weldegelijk naar een verplicht paritair schepencollege willen toewerken. Dat is een mooie houding, maar betreft dus eerder de periode na hun mandaat.

Voor de meeste schepenen primeert kwaliteit op geslacht. Dat is een klassiek argument dat vaak door tegenstanders van quota meer ook gendergelijkheid gebruikt wordt. Een vrouw die schepen wordt omdat ze vrouw is, vinden de geïnterviewden geen goede zaak. Vrouwen die de plek van mannen innemen, zijn vaak bezorgd over hoe de collega’s hen zien (Goossens, 2020).

De geïnterviewden zijn ervan overtuigd dat de quotawetgevingen en/of vrouwvriendelijke wetgevingen niet snel kunnen afgeschaft worden. Dit omdat deze wetgeving een democratisch herstel is. De meesten vrezen dat na de afschaffing van de quota-wetgevingen de oude mannelijke waarden en normen te sterk blijken en terugkeren. Wel zijn quota niet de enige maatregel die het verschil maakt. Het feit dat een stijging van het aantal vrouwelijke schepenen de mentaliteit op het schepencollege verandert is eveneens belangrijk. Ook dit kan op termijn voor meer vrouwen in uitvoerende mandaten zorgen.

Tussen 2012 en 2018 steeg het aantal vrouwelijke schepenen in de Brusselse gemeenten, maar of deze stijging het gevolg is van de wetgeving of van de wijzigende mentaliteit, is moeilijk te bepalen. De verkiezingen van 2018 zijn slechts één momentopname. De volgende gemeenteraadsverkiezingen brengen ons misschien dichter bij een antwoord. In die zin is het te vroeg om te zeggen dat de ordonnantie naar andere niveaus zoals het regionale of federale niveau uitgebreid moet worden. Al is het natuurlijk zo dat deze niveaus nog zichtbaarder zijn en dat de lat nog hoger ligt. De argumenten om te streven naar pariteit binnen de schepencolleges gelden hier dus nog meer.