• No results found

Ze hebben allemaal van die rare namen : gekleurde zorg in Nederland : een veldwerkonderzoek naar de ervaringen van Nederlandse ouderen in een verpleeghuis waar veel migranten werkzaam zijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ze hebben allemaal van die rare namen : gekleurde zorg in Nederland : een veldwerkonderzoek naar de ervaringen van Nederlandse ouderen in een verpleeghuis waar veel migranten werkzaam zijn"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Ze hebben allemaal van die rare namen”

Gekleurde zorg in Nederland: Een veldwerkonderzoek naar de ervaringen van Nederlandse ouderen in een verpleeghuis waar veel

migranten werkzaam zijn

Saskia van Groesen

Studentnummer 10330518 saskiavangroesen@gmail.com Universiteit van Amsterdam Culturele Antropologie Masterscriptie

Begeleider: Prof. Dr. Arnoud Verhoeff Tweede lezer: Prof. Dr. Sjaak van der Geest Derde lezer: Dr. Amade M’charek

(2)
(3)

Voorwoord

Deze scriptie is het eindproduct van de master Culturele antropologie en sociologie der niet-westerse samenlevingen aan de Universiteit van Amsterdam, in het studiejaar 2012-2013. In deze scriptie komen verschillende onderzoeksvelden waar mijn interesses liggen samen: de antropologie dicht bij huis, Nederland als multiculturele samenleving en de langdurige (ouderen)zorg. Hoewel ik geen illusies heb over het bereik van deze scriptie, hoop ik dat mijn onderzoek een kleine positieve bijdrage kan leveren aan de waardering voor het werk en het leven in een verpleeghuis.

Deze scriptie zou onmogelijk geschreven kunnen worden zonder alle personeelsleden en bewoners van het verpleeghuis waar ik mijn onderzoek gedaan heb. Zij hebben mij dikwijls geïnspireerd en geëmotioneerd, en ik heb er veel hartverwarmende momenten meegemaakt die ik me hopelijk nog lang zal herinneren. Ik wil hen dan ook hartelijk danken voor het warme welkom wat ik heb gehad en de openheid waarmee zij me hebben benaderd, en ik wil in het bijzonder de locatiemanager danken voor het openstellen van het tehuis voor mij. Daarnaast wil ik Arnoud Verhoeff zeer bedanken voor alle waardevolle input die hij heeft gegeven en voor zijn fijne manier van begeleiden, evenals de docenten Amade M’charek en Julie McBrien voor hun begeleiding tijdens de voorbereiding van mijn onderzoek en mijn studiegenootjes voor hun steun en ideeën. Tenslotte is het hier de plaats om mijn familie en vrienden te bedanken voor hun hulp en gezelschap: in het bijzonder mijn ouders voor hun steun en hun engelengeduld en Sander voor alle soep-momentjes in de universiteitsbibliotheek tijdens het schrijven van deze scriptie.

Saskia van Groesen Leiden, 7 januari 2013

(4)

Inhoudsopgave Samenvatting p.5 English abstract p. 6 Inleiding p. 8 Relevantie p. 9 1. Onderzoeksopzet p. 12 1.1. Onderzoeksvraag p. 12 1.2. Field setting p. 14 1.3. Onderzoeksmethoden 2. Theorievorming p. 17

2.1. Geschiedenis van ouderenbeleid in Nederland p. 17

2.2. Diversiteit in de zorgsector p. 19

2.2.1. Diversiteitsbeleid in zorgcentra p. 20

2.3. Transcultural nursing p. 21

2.4. Sociaal contact in zorgcentra p. 23

2.5. Cultuur en community p. 26

2.6. Het debat over multiculturalisme p. 28

2.6.1. ‘Wij’ versus ‘zij’ p. 31

2.6.2. Burgers, politiek en media p. 33

3. Dagelijks leven in het verpleeghuis p. 36

3.1. De werk- en woonsfeer p. 36

3.2. De relatie van bewoners met familie, vrienden en kennissen p. 41

3.3. De relatie van bewoners met medebewoners p. 43

3.4. De relatie van bewoners met personeelsleden p. 46

3.4.1. Tijdelijke krachten en nieuwe gezichten p. 55

4. Bewoners en multiculturalisme p. 58

4.1. Opvattingen van bewoners over multiculturalisme in p. 61 Rotterdam

4.2. Opvattingen van bewoners over multiculturalisme in het p. 64 verpleeghuis

5. Conclusie p. 73

(5)

Samenvatting

De arbeidsmarkt in de Nederlandse (ouderen)zorg is in beweging. Vooral in de grote steden groeit het multiculturalisme in zorginstellingen vanwege een sterke toename van de etnische diversiteit in het personeelsbestand. Dit contrasteert met het

cliëntenbestand van de ouderenzorg, wat nog grotendeels bestaat uit blanke ouderen. Voor mijn masterscriptie voor de studie Culturele Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam heb ik in dit kader gekeken naar de relatie tussen personeel en bewoners van een verpleeghuis in Rotterdam. Het personeelsbestand van dit verpleeghuis bestaat voor minimaal een derde uit mensen met een niet-Nederlandse achtergrond, terwijl de bewoners vrijwel allemaal blank zijn en nauwelijks ervaringen hebben met migranten. Zij vormen samen een kleinschalige gemeenschap, hoewel zij allen een zeer verschillende achtergrond hebben. De onderzoeksvraag die ik gehanteerd heb luidt: Hoe gaan bewoners van een

zorgcentrum om met etnische diversiteit van de daar werkzame zorgverleners?

Ik heb gedurende drie maanden participerend onderzoek gedaan op de afdelingen voor bewoners met lichamelijke problemen en bewoners met een

gevorderd stadium van dementie. Hier heb ik door middel van semigestructureerde interviews en participerende observatie een goed beeld gekregen van het dagelijks leven op de afdeling en van de mening en waardering van de bewoners over de personeelsleden.

De relatie met verzorgenden en verpleegkundigen is voor de bewoners erg belangrijk, omdat het contact met hun familie en met oude vrienden doorgaans sterk afgenomen is, en daarnaast maken zij ook nauwelijks contact met

medebewoners. Veel bewoners ervaren dan ook een diepe vriendschap met een personeelslid. Ondanks de hoge werkdruk hebben de bewoners veel waardering voor de verzorgenden, al hebben zij moeite met de wisselende

personeelssamenstelling door het in hun ogen hoge aantal tijdelijke krachten. De etnische diversiteit op de werkvloer valt de meeste bewoners niet op. Hoewel zij doorgaans negatief denken over het multiculturalisme in Rotterdam, linken zij dit niet aan het multiculturalisme in het verpleeghuis en beoordelen zij

(6)

personeelsleden op waarden als professionaliteit en vriendelijkheid in plaats van uiterlijk en afkomst. De komst van migranten heeft ervoor gezorgd dat Rotterdam in de ogen van de bewoners een compleet andere stad is geworden, terwijl de

migranten die werkzaam zijn in het verpleeghuis alleen worden beoordeeld op hun werkhouding. Hoewel er binnen het management en bij medewerkers onderling wel veel aandacht is voor multiculturalisme, speelt het thema dus niet of nauwelijks bij de bewoners.

English Abstract:

The labour market in healthcare in The Netherlands is changing. A sharp increase of ethnic diversity in the workforce leads to growing multiculturalism within care for the elderly, especially in the larger cities. This contrasts with the residents living in nursing homes, which largely consists of white elderly who are not familiar with multiculturalism For my Master’s thesis of Cultural Anthropology at the University of Amsterdam, I have researched the relationship between staff and residents of a nursing home in Rotterdam. The workforce of this nursing home consists for at least one third of caregivers with a non-Dutch background, while the white residents have had hardly any experiences with migrants. The employees and the residents form a small community, although their backgrounds are very different. I have used the following research question: how do residents of a nursing home handle the ethnic diversity of the caregivers working there?

I have conducted three months of participatory research among residents with physical problems and residents who are in an advanced stage of dementia. Through semi-structured interviews and participant observation, I have gotten a good picture of daily life in the departments and the opinion and appreciation of the people on the staff.

The relationship between staff and residents is very important for most residents, because the contact with their family and old friends usually decreases after moving to the nursing home, and in addition the residents hardly make any

(7)

contact with the other people living in the home. Therefore, many residents experience a deep friendship with a member of staff. Despite the heavy workload, the residents appreciate the nurses deeply, although they struggle to accept the high number of temporary staff members. The ethnic diversity is not visible or at least not problematic for most residents. Although their opinion about multiculturalism in Rotterdam is solely negative, they do not link this to the existence of

multiculturalism in the nursing home. They judge staff on values such as

professionalism and kindness instead of appearance and ethnic background. The residents feel that Rotterdam has become a completely different city because of the presence of migrants, but they experience the presence of migrants in the nursing home as something completely different and much more positive. Although the management and the employees themselves pay a lot of attention to

multiculturalism within the nursing home, that issue is largely absent among the residents.

(8)

Inleiding

Ik ben op mijn werk en zit te praten met mevrouw De Been, een vrouw op leeftijd met Alzheimer. Een Surinaamse collega komt binnen. ‘Wauw’, zegt mevrouw De Been. ‘Wat zie jij er mooi uit, vind je het niet koud hier?’ Mijn collega lacht. ‘Nee hoor mevrouw, ik kleed me dik aan.’ ‘Waar kom je dan vandaan?’ ‘Uit Suriname’ ‘Oh, wat een mooi land! En altijd zo lekker warm!’ ‘Ja, daar wel’, lacht mijn collega, en ze gaat verder met haar werk. Als ze even later weer binnenkomt, heeft ze meteen weer de aandacht van mevrouw De Been: ‘Oh wat heb jij een mooie donkere huid, vind je het niet koud hier?’ ‘Nee mevrouw De Been, ik heb een dikke trui aan.’ ‘Waar kom je dan vandaan?’ ‘Uit Suriname, lekker warm daar hoor.’ ‘Ja, dat geloof ik wel, een mooi land hoor, Suriname, en altijd mooi weer…’. Wanneer mijn collega een paar minuten later opnieuw binnenkomt, herhaalt het gesprek zich weer: ‘Meid, waar kom jij vandaan?’ ‘Uit Suriname!’ ‘Oooh, lekker warm daar zeker?’ ‘Ja het is er altijd mooi weer, en altijd gezellig hoor!’ ‘Ja, dat geloof ik wel ja’. Dan richt ze zich tot mij. ‘Gezellige mensen zijn dat altijd, die mensen uit Suriname’. Ik beaam dit en met zijn drieën lachen we. Het gesprek herhaalt zich elke keer als mijn collega binnenkomt. Het valt me niet alleen op dat mijn collega rustig meerdere keren hetzelfde gesprek met deze mevrouw kan voeren, maar nog meer trekt de reactie van mevrouw De Been mijn aandacht. Ze is nieuwsgierig naar Suriname, en vindt het leuk om, steeds opnieuw, iemand uit dat land te ontmoeten.

Nadat iedereen haar werk weer heeft hervat, denk ik nog een tijdje na over het gesprek met mevrouw De Been. Hoeveel ervaring met mensen uit Suriname zou zij in haar leven gehad hebben? En zou het haar opvallen dat een groot gedeelte van de mensen die haar op haar oude dag verzorgen hun roots hebben in Suriname, de Antillen, Indonesië, Marokko en Turkije? Door de ziekte van Alzheimer realiseert zij zich meestal niet dat zij in een verzorgingshuis is: zij denkt dat ze in de kantine van een fabriek is, waar ze samen met de andere bewoners werkt. Zou zij daarom wel oog hebben voor de personen die haar dagelijks helpen?

(9)

Relevantie

Deze scriptie is het resultaat van een veldwerk in het kader van de master Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse Samenlevingen aan de Universiteit van Amsterdam. Ik heb mijn veldwerk uitgevoerd in een omgeving waar de meeste mensen niet graag komen en ook liever niet aan denken: een verpleeghuis. De verpleeghuizen komen samen met andere vormen van ouderenzorg voornamelijk negatief in het nieuws: men heeft het over tekorten aan personeel, lage salarissen, de hoge werkdruk en bezuinigingen waar geen einde aan lijkt te komen. Het werk heeft weinig aanzien en alleen mensen die er daadwerkelijk wonen of werken weten hoe het leven in een verpleeghuis is.

Vanwege mijn eigen werkervaring in een zorgcentrum is mijn betrokkenheid bij de ouderenzorg de laatste jaren sterk gegroeid. Ik ben van mening dat de beeldvorming in de media onjuist is: de ouderenzorg kent veel problemen, maar de negatieve associatie die veel mensen hebben strookt niet met de werkelijkheid. Naast het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag wil ik in deze scriptie laten zien dat het leven in een verpleeghuis ook veel goede kanten heeft. Hoewel het klopt dat de werkdruk hoog is en de bezuinigingen het soms moeilijk maken, heerst er in de verpleeghuizen die ik ken een fijne sfeer en werken er bekwame mensen die dikwijls veel over hebben voor ‘hun’ bewoners.

De arbeidsmarkt in de zorgsector verandert de laatste jaren sterk. Het aantal werknemers met een niet-Nederlandse achtergrond groeit snel (SIGRA, 2010 en RWI, 2008a en 2008b) en personeelsbestanden worden dus steeds diverser op het gebied van etniciteit. Het multiculturalisme in de zorgsector neemt dus toe. Multiculturalisme is een belangrijk onderwerp in het actuele debat over het Nederland van vandaag de dag en kan gedefinieerd worden als “… the acceptance of

different cultures in a society and also […] the active support for these culture differences by both the majority members and minority members” (Schalk-Soekar, Van

de Vijver en Hoogsteder, 2004:550, mijn cursivering). In het huidige politieke en maatschappelijke debat is vooral veel aandacht voor veronderstelde negatieve

(10)

gevolgen van multiculturalisme: zo zou er onder de Nederlandse bevolking veel ongenoegen bestaan over de grote migratie en wordt de aanwezigheid van moslims soms gezien als gevaar voor de westerse waarden, zoals ook uiteengezet zal worden in paragraaf 2.6.

Ik heb in dit licht gekozen voor een onderwerp dat groeiende aandacht krijgt binnen de zorgsector: een personeelsbestand wat etnisch steeds diverser wordt. Migranten vormen een grote potentiële arbeidsmarkt voor de sector en een groeiend aantal jonge meiden die kiezen voor een zorgopleiding hebben een niet-Nederlandse achtergrond. Vooral in de grote steden is de arbeidsmarkt in dit opzicht sterk veranderd in het afgelopen decennium: ruim zestig procent van het personeel in verpleeghuizen heeft een niet-Nederlandse afkomst en er zijn steeds meer afdelingen waar vrijwel geen blanke Nederlander meer werkt (The, 2004:14). Vooral in de ouderenzorg bestaat het cliëntenbestand nog grotendeels uit blanke ouderen, die in toenemende mate worden verzorgd door gekleurde verzorgenden. In een groeiend aantal zorginstellingen krijgt men aandacht voor de mogelijke verschillen tussen deze groepen, maar men is nog onbekend met het onderwerp. Om grip te krijgen op dit veranderende personeelsbestand en om te gaan met etnische diversiteit binnen hun cliëntenbestand richten zorginstellingen in toenemende mate diversiteitwerkgroepen op en wordt er speciaal beleid gevoerd omtrent etnische diversiteit, bijvoorbeeld door het mixen van etniciteiten over verschillende afdelingen of juist het aannemen van personeel met een bepaalde afkomst in de hoop om ook cliënten met een zelfde afkomst aan te trekken (RWI, 2008).

In deze context heb ik gekeken naar de ervaringen met multiculturalisme in een verpleeghuis in Rotterdam. Een verpleeghuis is een kleinschalige gemeenschap waarbij de grenzen duidelijk zichtbaar zijn, maar de bewoners, personeelsleden en andere personen binnen een verpleeghuis delen dikwijls weinig met elkaar behalve hun aanwezigheid in het verpleeghuis zelf. Het is de vraag hoeveel zij met elkaar gemeen hebben: zijn de bewoners niet gewoon veroordeeld tot de verzorgenden, en andersom? De groep ouderen in ons land zal de komende jaren snel groeien, en ondanks pogingen van de regering om ouderen langer zelfstandig te laten wonen is

(11)

het onvermijdelijk dat ouderen dikwijls intensieve zorg nodig zullen hebben, al dan niet in een instelling of via thuiszorg. Later in deze scriptie zal ik laten zien dat de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen in de zorg stijgt: er zijn steeds meer vrouwen met een niet-Nederlandse achtergrond werkzaam in de (ouderen)zorg. Dit leidt ertoe dat bevolkingsgroepen die tot dan toe weinig met elkaar in contact zijn geweest, namelijk de blanke ouderen en multi-etnische verzorgenden en verpleegkundigen, opeens dagelijks met elkaar in aanraking komen. Zorgt dit voor problemen of verrijken deze groepen elkaar juist? Maakt het voor de ouderen iets uit of zij worden geholpen door iemand met dezelfde culturele en etnische achtergrond of door iemand met een andere afkomst? Dit zijn vragen die bij de leidinggevenden van het verpleeghuis waar ik mijn onderzoek gedaan heb leefden. De onbekendheid met het onderwerp zorgt ervoor dat het niet duidelijk was of er problemen bestonden rondom multiculturalisme in het verpleeghuis, en om deze reden hebben ze hun deuren voor mij opengezet.

Gerd Baumann beschrijft hoe zowel communities als culturen geen duidelijke grenzen hebben en symbolische constructies zijn, hoewel het huidige publieke discours inhoudt dat culturen en communities weldegelijk duidelijk begrensd zijn (Baumann, 1996:11). In mijn onderzoek kijk ik naar hoe dit in de praktijk wordt ervaren. In het verpleeghuis waar ik onderzoek heb gedaan heeft minimaal een derde van de personeelsleden een niet-Nederlandse achtergrond, terwijl alle bewoners die wel hebben. De bewoners hebben gedurende hun leven doorgaans weinig contact gehad met mensen met een andere etnische achtergrond dan zijzelf, en worden hier in de laatste fase van hun leven mee geconfronteerd. Hoe gaan zij hier mee om? Vinden zij dit problematisch of zien zij dit juist als iets interessants? Maken zij überhaupt een onderscheid tussen verschillende etnische achtergronden? In zowel het politieke als maatschappelijke debat wordt vooral verondersteld dat multiculturalisme zorgt voor problemen, maar is dit ook daadwerkelijk zo? Met andere woorden: blijken de problemen rondom multiculturalisme zoals deze worden geschetst in het publieke en politieke debat ook daadwerkelijk te bestaan in de praktijk van een verpleeghuis?

(12)

1. Onderzoeksopzet 1.1. Onderzoeksvraag

Voor dit onderzoek heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe gaan bewoners van een zorgcentrum om met etnische diversiteit van de daar werkzame zorgverleners?

Bij deze onderzoeksvraag horen de volgende deelvragen:

1. Hoe is de relatie van de bewoners met medebewoners en zorgverleners? 2. Maken de bewoners van het zorgcentrum een onderscheid tussen

verschillende etnische afkomsten van zorgverleners?

3. Wat zijn de opvattingen van de bewoners over niet-autochtone Nederlanders en strookt dit met hun ervaringen met diversiteit binnen het personeel van het zorgcentrum?

Deze scriptie is zo ingedeeld dat er een logische opbouw is in aanloop naar de beantwoording van de hoofdvraag. Om het antwoord op de hoofdvraag te begrijpen, is het van belang om eerst de resultaten van de deelvragen te kennen en daarom zal ik eerst in hoofdstuk drie uiteenzetten hoe het dagelijks leven in het verpleeghuis is, en met name hoe de sociale contacten voor de bewoners verlopen. Van daaruit volgt een verdere verdieping over multiculturalisme in hoofdstuk vier, waarin zowel de tweede en derde deelvraag beantwoord worden, als ook de hoofdvraag.

1.2. Field setting

Het verpleeghuis ligt in een rustige wijk van Rotterdam. Een belangrijk kenmerk van Rotterdam is haar multiculturalisme: in 2011 woonden er mensen met in totaal 166 verschillende nationaliteiten in de stad (COS, 2011). Van de 610.412 inwoners die Rotterdam had op 29 april 2011, hadden 550.834 een Nederlandse nationaliteit, inclusief een eventuele dubbele nationaliteit (ibid.). Dit betekent dat ongeveer zestigduizend Rotterdammers een niet-Nederlandse nationaliteit hebben, en onder

(13)

diegenen die wel een Nederlandse nationaliteit hebben, zijn veel mensen die wel een buitenlandse afkomst hebben maar geen buitenlands paspoort bezitten. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is iemand allochtoon wanneer ‘(…) hij of ten minste een van de ouders in het buitenland geboren is’ (CBS, 2000:24, mijn cursivering). De problematische toepassing van deze definitie zal ik uiteenzetten in paragraaf 2.5. De grootste groep die volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek als allochtoon gedefinieerd zou moeten worden en in Rotterdam woont is jong: ongeveer de helft van de kinderen en jongeren in de leeftijd 0 tot en met 24 is van buitenlandse afkomst. In de leeftijdsgroepen 25 tot en met 65 is dit ongeveer 35%, en van alle 65+ers in Rotterdam is minder dan 15% allochtoon (Nicolaas, Wobma en Ooijevaar, 2010)

De wijk waarin het verpleeghuis is gelegen is in dit opzicht anders dan veel andere wijken van Rotterdam: het is een moderne, ruim opgezette wijk met veel groen en voornamelijk laagbouw. De straten zijn breed en het leven lijkt er rustig voort te kabbelen: kinderen spelen op straat, ouderen wandelen langs grasvelden en de meerderheid van de mensen op straat is blank en 50+. Tijdens wandelingen door de wijk kreeg ik eerder het gevoel in een rustig dorp te zijn dan in Rotterdam.

Het verpleeghuis bevindt zich in een meerdere verdiepingen tellend flatgebouw. Er zijn verschillende afdelingen: de afdelingen somatiek richten zich op cliënten met lichamelijke problemen, de afdelingen psychogeriatrie op cliënten met geestelijke problemen en de afdeling ziekenhuisverplaatste zorg biedt tijdelijke zorg aan patiënten die net uit het ziekenhuis komen en nog veel zorg nodig hebben alvorens naar huis terug te gaan. Alle bewoners, behalve de cliënten in de ziekenhuisverplaatste zorg, hebben een eigen appartement van 33 vierkante meter. Daarnaast is er per afdeling een grote huiskamer en een woonkeuken waar bewoners altijd welkom zijn. In totaal heeft het verpleeghuis 33 plaatsen op de somatiek-afdelingen, 46 plaatsen voor psychogeriatrische bewoners en zeventien bedden voor ziekenhuisverplaatste zorg. Daarnaast is er een dagopvang en zijn er twee plaatsen voor kort verblijf voor cliënten die minder intensieve zorg nodig hebben dan de cliënten in de ziekenhuisverplaatste zorg en één voor palliatieve zorg. Op de bovenste vier etages van het verpleeghuis zijn zelfstandige appartementen

(14)

die via een woningbouwvereniging verhuurd worden aan senioren. Deze senioren kunnen een beroep doen op de zorg van het verpleeghuis en deelnemen aan bijvoorbeeld maaltijden en activiteiten in het verpleeghuis.

Het verpleeghuis maakt deel uit van een grote protestants-christelijke zorgorganisatie die actief is in heel de omgeving van Rotterdam. Er werkten in 2011, exclusief oproepmedewerkers, 143 personen in alle disciplines.1 Het verpleeghuis was jarenlang een van de slechtst scorende tehuizen binnen de zorgorganisatie op zowel financieel als kwalitatief vlak, maar sinds enkele jaren is dit omgedraaid en is het tehuis succesvol geworden op financieel en management-terrein. Tijdens mijn veldwerk heb ik ervaren dat dit succes ook doorstraalde op de werkvloer: veel medewerkers zijn trots op het werk dat ze doen en hebben het gevoel dat ze gewaardeerd worden door hun leidinggevenden. Deze omslag is het resultaat van onder andere het vernieuwen van de afdelingen. Recent zijn veel huiskamers opgeknapt, maar ook zijn sommige zorgteams grotendeels vervangen met als doel de kwaliteit van de zorg te vergroten. Een groot gedeelte van het personeel is om deze reden nog maar kort werkzaam in het verpleeghuis. Dit heeft geleid tot een mentaliteitsverandering waarbij personeelsleden doorgaans met plezier en verantwoordelijkheidsgevoel lijken te werken. Mijn veldwerk vond plaats in de zomermaanden en daardoor waren veel vaste krachten met vakantie en werd dit opgevangen door tijdelijke krachten in te zetten. Stagiaires, uitzendkrachten, mensen uit de flexpool en mensen die normaal op een andere afdeling werkten vielen nu in voor vaste krachten. Het aantal tijdelijke krachten ligt op andere momenten in het jaar dan ook lager.

1.3. Onderzoeksmethoden

Ik ben gedurende twaalf weken doorgaans drie dagen per week aanwezig geweest in het verpleeghuis. Vanwege dit relatief korte tijdsbestek heb ik niet alle afdelingen mee kunnen nemen in mijn onderzoek: ik heb me vooral gericht op de afdelingen

(15)

somatiek en psychogeriatrie. In verband met de verschillende aard van de afdelingen verschilden mijn onderzoeksmethoden op deze afdelingen enigszins van elkaar, zo was het vanwege verminderde geestelijke vermogens nauwelijks mogelijk om interviews af te nemen met de bewoners met psychogeriatrische problemen en heb ik me daar vooral beziggehouden met (participerende) observatie, terwijl ik op de somatiek-afdelingen veel meer gesprekken met de bewoners heb gevoerd.

Op beide afdelingen heb ik het grootste gedeelte van mijn data verzameld door middel van participerende observatie. Hieronder verstaat men binnen de antropologie “… experiencing the lives of the people you are studying as much as you

can. Participant observation is about stalking culture in the wild – establishing rapport and learning to act so that people go about their business as usual when you show up” (Russel Bernard, 2002:324, mijn cursivering). Dit heb ik gedaan door niet

alleen veel aanwezig te zijn, maar me ook daar waar mogelijk te mengen in het verpleeghuisleven. Ik heb meegeholpen met het aankleden en wassen van mensen, met het klaarmaken van de maaltijden, met koffie schenken, met mensen naar het toilet helpen, mensen naar bed brengen en ga zo maar door. Daarnaast nam ik dikwijls de taak op me om ontspannende activiteiten met bewoners te doen: ik deed een spelletje, las de krant voor, maakte een wandeling met hen of zat met hen buiten te genieten van het zomerweer.

Dit heb ik aangevuld met semigestructureerde interviews. Dit houdt in dat de interviewer vooraf een duidelijk doel met het interview heeft en weet welke vraag hij beantwoord wil hebben. Er is echter geen strikte vragenlijst (Russel Bernard, 2002:205). Ik heb gewerkt met een topiclijst waar alle onderwerpen die ik wilde behandelen op stonden, maar daarnaast was er veel ruimte voor de respondenten om onderwerpen aan te dragen. Bewoners wilden vaak met mij praten over dingen die niet op mijn topiclijst stonden en daar was ook altijd ruimte voor. Op deze manier werd een vertrouwensband gecreëerd tussen mij en de respondenten. Aan het begin van mijn veldwerk waren mijn interviews ongestructureerd, wat me de mogelijkheid gaf om te kijken waar de respondenten zelf mee zouden komen om zo een beeld te krijgen van wat er bij hen speelde (ibid.).

(16)

Door deze onderzoeksmethoden ben ik niet alleen te weten gekomen wat het werk precies inhoudt, ook heb ik een goed beeld gekregen van het contact tussen de bewoners en het personeel en ben ik in de gelegenheid geweest om veel data te verzamelen over het leven in het verpleeghuis.

(17)

2. Theorievorming

2.1. Geschiedenis van ouderenbeleid in Nederland

Verzorgingshuizen zijn voortgekomen uit vroegere Gods- en gasthuizen, waarin armen, zieken en ouderen werden opgevangen. Tegen het einde van de negentiende eeuw ontstonden er meer specifieke instellingen voor zowel ouderen, geestelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten. Oude mannen en vrouwen werden gescheiden opgevangen, en pas in de twintigste eeuw werden mannen en vrouwen samengevoegd (Dansen en Voogt, 1998:13). Na de invoering van de AOW werden niet langer alleen arme ouderen opgevangen, maar kon iedereen naar een bejaardenhuis. Nadat in 1984 de WOB (Wet op de Bejaardenoorden) werd ingevoerd, werden bejaardencentra geprofessionaliseerd en kwamen er meer zelfstandige serviceflats en aanleunwoningen (ibid.). Sinds het einde van de twintigste eeuw blijven ouderen steeds langer thuis wonen en ontvangen zij zorg aan huis. Wanneer zij uiteindelijk toch verhuizen naar een instelling, is hun conditie dikwijls al verslechterd en hebben zij intensieve zorg nodig. Dit geldt niet alleen voor lichamelijke achteruitgang, maar er komen ook steeds meer psychogeriatrische afdelingen waar dementerenden in groepsverband verzorgd worden. Momenteel werken veel verzorgingshuizen aan een omschakeling naar zogenaamd kleinschalig wonen, waarbij ouderen in kleine groepen wonen en leven en op deze manier kwalitatief betere zorg en ondersteuning krijgen.

De groep ouderen in Nederland groeit snel: van de 16,5 miljoen Nederlanders waren er op 1 januari 2012 2,5 miljoen 65-plussers, en dit zal naar verwachting toenemen tot 2,7 miljoen in 2015 (CBS Statline, 2011). Ondanks de vergrijzing wonen er steeds minder mensen in verzorgingshuizen. In 1995 waren dat er nog 117.491, terwijl dit in 2005 was afgenomen tot 98.673 (CBS Statline, 2007). De oorzaak hiervan is dat ouderen steeds langer thuis blijven wonen en een beroep doen op mantel- en/of thuiszorg, en wanneer zij niet meer thuis kunnen wonen hebben zij vaak al intensieve zorg nodig en verhuizen naar een verpleeghuis

(18)

in plaats van een verzorgingshuis. Het aantal verpleeghuizen neemt dan ook toe, en verzorgingshuizen krijgen ook te maken met cliënten die zwaardere en intensievere zorg nodig hebben. Tussen 2000 en 2010 groeide het aantal 80-plussers van 500.000 naar 648.000, terwijl het aantal 80-plussers die woonachtig zijn in een instelling daalde van 102.000 naar 90.000 personen. Zes op de zeven 80-plussers wonen nog zelfstandig, al dan niet met ondersteuning. De gemiddelde leeftijd in een verzorgingshuis is bij mannen 82 en bij vrouwen 86 jaar (CBS, 2011b). De meeste cliënten in zorgcentra zijn geboren in Nederland, maar ook de groep ouderen met een niet-Nederlandse achtergrond vergrijst en wordt dus in toenemende mate zorgbehoevend. Veel zorginstellingen willen hier op inspelen door diversiteitvakgroepen op te zetten, waarin medewerkers zich bezighouden met het (te ontwikkelen) beleid rondom diversiteit, en door bij hun zorgaanbod rekening te houden met wensen van migranten.

Ouderenbeleid is in Nederland dus al decennialang onderdeel van het zorgbeleid van de overheid. Hoewel de groep ouderen de komende jaren snel zal toe nemen en deze ouderen ook steeds ouder worden, verhuizen steeds minder ouderen naar een verzorgingshuis en worden zij vanwege de hoge zorgkosten gestimuleerd om langer zelfstandig te blijven wonen met hulp aan huis, en wanneer zij uiteindelijk naar een instelling verhuizen is hun geestelijke of lichamelijke staat doorgaans zo verslechterd dat zij intensieve zorg nodig hebben in een verpleeghuis.

2.2. Diversiteit in de zorgsector

Binnen de (ouderen)zorgsector zijn vooral vrouwen werkzaam, en dit zijn nog steeds vooral Nederlandse vrouwen, gevolgd door vrouwen uit de Antillen en Suriname, terwijl Turkse en Marokkaanse vrouwen hierbij achterblijven en veel minder vaak voor een zorgopleiding kiezen (RWI, 2008). De arbeidsparticipatie van migranten vrouwen in de zorg is belangrijk om verschillende redenen. Allereerst wordt de arbeidsmarkt in de zorg steeds groter, omdat er een groeiende zorgvraag is en tegelijkertijd een krimpende beroepsbevolking en uitstroom uit het VMBO

(19)

(RWI, 2008a:3). Daarnaast groeit de groep migranten waaraan zorg geleverd wordt, en door het inzetten van personeel met een niet-Nederlandse achtergrond kunnen deze mensen wellicht beter bereikt worden en kunnen taal- en cultuurproblemen overwonnen worden. Door de groeiende marktwerking in de zorg is het een pluspunt wanneer een zorginstelling zich richt op niet-westerse migranten omdat het hiermee zijn marktaandeel kan vergroten (RWI, 2008b:6). Het idee van emancipatie en integratie van migranten is dus inmiddels ingehaald door marktgerichte opvattingen. Werknemers met een niet-westerse achtergrond kunnen fungeren als schakel tussen de bewoners en de instelling, waarbij het gevaar is dat deze werknemers soms moeilijk afstand tot desbetreffende bewoners kunnen bewaren omdat zij zich met elkaar identificeren, en uiteindelijk door de bewoners geclaimd kunnen worden (NIZW en Verwey-Jonker Instituut, 1996:111).

Veel allochtone vrouwen die werkzaam zijn in de zorg zijn van Surinaamse of Antilliaanse afkomst, en zijn veel minder vaak Turks of Marokkaans. Deze laatste vrouwen kiezen vaker voor administratieve of welzijnsgerichte opleidingen (RWI, 2008b:6). Van oudsher is het geen gewoonte om als Surinaamse, Turkse, Marokkaanse of Antilliaanse vrouw je ouders naar een zorgcentrum te laten verhuizen: in plaats daarvan werd vooral van vrouwen verwacht te zorgen voor je (schoon)ouders. Onderzoek van Yerden heeft uitgewezen dat vrouwen uit de tweede- en derde generatie Turken in Nederland een verzorgingshuis steeds meer als optie zien (Yerden: 2000:100) en hierdoor kiezen zij ook vaker voor een beroep in deze sector. Vrouwen met een buitenlandse achtergrond die in Nederland zijn geboren, zijn bekend met het Nederlandse zorgsysteem en hebben wellicht minder bezwaren dan de vrouwen uit de generaties boven hen. Tabel 1 laat zien dat de vertegenwoordiging van autochtone, Surinaamse en Antilliaanse vrouwelijke werknemers in de zorg hetzelfde is als het percentage van deze vrouwen op de gehele beroepsbevolking, terwijl dit cijfer voor Marokkaanse en Turkse vrouwen veel lager ligt.

(20)

(Tabel overgenomen van RWI 2008b:10)

Het is van belang om op te merken dat ik in mijn onderzoek uitga van de visie van de bewoners. Ik gebruik hun definities en opvattingen van diversiteit, en wanneer personeelsleden al (bijna) hun hele leven in Nederland wonen, maar door de bewoners toch als buitenlands worden gezien door bijvoorbeeld hun accent of uiterlijk, gebruik ik deze categorisering. De bewoners maken een onderscheid tussen blanke en niet-blanke verzorgenden. Deze laatste groep duiden zij aan als bijvoorbeeld ‘de zwarten’ of ‘de buitenlanders’ en zij maken nauwelijks onderscheid tussen verzorgenden uit verschillende landen. Om deze reden beperk ik dit ook in de rest van mijn scriptie en noem ik iemands afkomst alleen wanneer dit relevant is.

2.2.1. Diversiteitsbeleid in zorgcentra

Terwijl nog lang niet alle verzorg- en verpleeghuizen te maken hebben met allochtone cliënten, ligt het aantal allochtone werknemers veel hoger. Zo was in 2010 39% van de zorgverleners in Amsterdam van allochtone afkomst (SIGRA, 2010). De aanwezigheid van allochtoon personeel kan ook problematisch zijn bij de werknemers zelf. Zo werken er relatief veel Surinamers in de ouderenzorg. Zij vinden het dikwijls een zeer kwalijke zaak wanneer kinderen hun ouders in een zorgcentrum ‘dumpen’, en wanneer zij in een dergelijk zorgcentrum werken gaat dit dus in tegen hun culturele normen en waarden (The, 2008:14). The beschrijft in

(21)

haar boek wat voor effect dit heeft: de vrouwen willen enerzijds zo goed mogelijk zorgen voor de cliënten en hen een veilige omgeving bieden, maar anderzijds zijn zij het niet eens met het systeem van een zorgcentrum en daardoor kunnen fricties op de werkvloer ontstaan (The, 2008). Het aantal allochtonen in de zorg zal naar verwachting sterker toenemen in de komende jaren, enerzijds omdat zij een grote potentiële arbeidsmarkt vormen en anderzijds omdat zorgcentra in willen spelen op allochtone ouderen door meer allochtoon personeel aan te nemen (RWI, 2008a en 2008b). Door het invullen van managementfuncties door allochtonen, kan waarschijnlijk beter ingespeeld worden op de wensen van allochtone cliënten (ibid.). Het aannemen van allochtonen kan dus ingezet worden als middel om in de toekomst meer allochtone ouderen aan te trekken. Allochtoon personeel werkt nu dus voornamelijk met autochtone ouderen, mensen die dikwijls weinig ervaring met allochtonen hebben.

2.3. Transcultural Nursing

Begin jaren zestig ontwikkelde Madeleine Leininger, na kwalitatief onderzoek binnen de antropologie en verpleegkunde, de theory of culture care diversity and

universality binnen het vakgebied van transcultural nursing, wat zij definieerde als

´a substantive area of study and practice focused on comparative cultural care

(caring) values, beliefs, and practices of individuals or groups of similar or different cultures with the goal of providing culture-specific and universal nursing care practices in promoting health or well-being or to help people to face unfavorable human conditions, illness, or death in a culturally meaningful way’ (Leininger, 1995:58, mijn cursivering).

Leininger’s theorie richt zich op de culturele dynamiek waardoor de verpleegster-patiënt relatie wordt beïnvloed, en heeft als doel culturally congruent care tussen verschillende groepen of individuen te ontwikkelen (Leininger, 1995:73): het begrijpen en overkomen van culturele verschillen binnen de zorg. Om dit te bereiken is samenwerking tussen de verpleegster en cliënten van belang, en samen moeten zij een bepaalde manier van zorg overeenkomen waar hun beide culturen in

(22)

vertegenwoordigd zijn. Belangrijk is hierbij het begrip cultuur, wat Leininger definieert als ‘learned, shared, and transmitted values, beliefs, norms, and lifeways of a

specific individual or group that guide their thinking, decisions, actions, and patterned way of living’ (Leininger, 2001:46, mijn cursivering). Deze definitie zal ik verder in

dit onderzoek ook hanteren. De opvattingen en begrippen die iemand hanteert over ziekte en gezondheid worden dus beïnvloed door iemands culturele achtergrond.

Binnen haar theorievorming heeft Leininger veel aandacht voor care, wat volgens haar een essentieel onderdeel is van verpleging (nursing). Zij definieert care als ‘to assist others with real or anticipated needs in an effort to improve a human

condition of concern or to face death’ (Leininger, 2001:46, mijn cursivering). Volgens

haar leidt zorg die rekening houdt met cultuur tot betere (gezondheids)resultaten, algemeen welzijn en manieren om om te gaan met leven en dood (Leininger 2001:27). Het ultieme doel van de theorie is om zorg te bieden die past bij de cultuur van de cliënt. Er zijn verschillende factoren van belang om dit doel te bereiken: allereerst moet de verpleegster door middel van zelfreflectie nagaan wat zijn of haar eigen stereotypen en vooroordelen ten aanzien van andere culturen zijn. Daarnaast moet hij of zij zich informatie verschaffen over het wereldbeeld en de sociale omgeving van de patiënt, waaronder de begrippen religie, economie, educatie, technologie, politiek, verwantschap, etno-geschiedenis, milieu, taal. Deze begrippen zijn volgens Leininger allemaal factoren die van invloed zijn op iemands opvattingen over gezondheid, ziekte, dood en zorg (Leininger 2001:78). Dit zijn brede, holistische termen die allemaal van belang zijn bij het proces naar het geven van optimale zorg. Daarnaast heeft de patiënt ook een rol: hij zal ook moeten kijken naar het wereldbeeld van zijn verpleger en zich idealiter bewust moeten worden van zijn eigen stereotypen.

Hoewel de theorie van Leininger zich vooral richt op de vraag hoe zorgverleners optimale zorg kunnen geven aan patiënten met een andere culturele achtergrond, is deze theorie erg toepasbaar binnen mijn onderzoekskader. Leininger hecht veel waarde aan het begrip care: zij ziet de wil om te ‘zorgen’ als essentieel onderdeel van goede verpleging, en meent dat culturally based care leidt tot de beste resultaten voor zowel de verpleger als de patiënt. Daarnaast hecht zij

(23)

veel waarde aan zorg waarin aandacht is voor individuele behoeftes en wensen. Hoewel ik in mijn vraagstelling generaliseer en spreek over de groep ‘bewoners van een zorgcentrum’, onderschrijf ik de opvatting dat elk individu andere zorg wenst en geeft. Vooral Leininger’s definitie van cultuur (zie bovenstaand) vind ik belangrijk: mensen verschillen van elkaar op veel gebieden, en mijn vraag is op welke gebieden zij onderscheid maken of niet. Mijn onderzoek richt zich op de vraag of de bewoners van een zorgcentrum wel of geen onderscheid maken tussen de personeelsleden op basis van etniciteit, maar de term cultuur omhelst veel meer aspecten. Leininger laat zien dat (culturele) diversiteit een belangrijke plaats heeft binnen de zorg.

2.4. Sociaal contact in zorgcentra

Verhuizing naar een zorgcentrum kan gezien worden als rite de passage tussen het leven en de dood. Niet langer zijn de ouderen productieve volwassenen die iets bijdragen aan de gemeenschap, maar zij zijn ook nog niet overleden. Desalniettemin zijn zorgcentra volgens antropoloog Shield vooral gericht op praktische zorg en niet zozeer op deze symbolische fase, en is er in de praktijk weinig tot geen aandacht voor het uiteindelijke sterven (Shield in Sokolovsky, 1997:474). Het leven in een zorgcentrum wordt vooral gezien als praktisch, maar niet als symbolisch. Er is veel aandacht voor gezondheid van de bewoners, maar veel minder voor rituelen en ceremoniën die de acceptatie van een onvermijdbare dood eenvoudiger zouden kunnen maken (ibid.).

Sociale contacten veranderen dikwijls in grote mate wanneer ouderen verhuizen naar een zorgcentrum. Ouder worden gaat dikwijls gepaard met een afnemende mobiliteit, en wanneer vrienden en kennissen ook minder mobiel worden resulteert dit vaak in een afnemend sociaal leven. Grote delen van de familie- of vriendenkring van ouderen kunnen naar een ander zorgcentrum verhuizen, of komen te overlijden. Daarnaast is familie van de ouderen veelal actief in het geven van mantelzorg, en deze taak vervalt deels wanneer iemand naar een zorginstelling verhuist. Daarmee vervalt in veel gevallen ook een groot deel van het

(24)

sociale contact wat met de mantelzorg gepaard ging, omdat de frequentie van het bezoek af kan nemen. De afnemende contacten met vroegere netwerken, door bijvoorbeeld verhuizing, ziekte of overlijden, kunnen problematisch zijn voor ouderen die naar een zorgcentrum gaan. Een deel van dit verlies kan worden opgevangen door nieuwe sociale contacten in het zorgcentrum aan te gaan. Hiervoor is het van belang dat er voldoende recreatieve en sociale ontmoetingen worden georganiseerd (Sun et al. 2012:241). Het contact wat ouderen in zorgcentra kunnen aangaan is onder te verdelen in drie soorten: tussen bewoners onderling, tussen bewoners en personeel of vrijwilligers, en tussen bewoners en buitenstaanders (Bitzan en Kruzich, 1990:385). Uit onderzoek van Bitzan en Kruzich (1990), in 54 zorginstellingen in Wisconsin, is gebleken dat de bewoners regelmatig bezoek krijgen van hun kinderen en hier ook veel waarde aan hechten, hoewel de frequentie van bezoeken in de loop der tijd afneemt (Bitzan en Kruzich, 1990:389). Bij bezoeken van vrienden nam de frequentie niet af, maar het aantal bezoeken van vrienden ligt wel lager dan de bezoeken van familie (ibid.). Onderling bleken vrouwelijke bewoners met een goed mentaal vermogen die nog mobiel waren en een goed gehoor hadden de meeste kansen op vriendschappelijk contact te hebben. De onderzoekers verklaarden dit door te stellen dat mannen vaker nog getrouwd zijn en dus meer op de partner gericht, terwijl vrouwen vaker weduwe zijn en ook vaak de meerderheid in een zorgcentrum vormen vanwege hun hogere levensverwachting (ibid.). Daarnaast kan beter en frequenter gecommuniceerd worden met mensen met een goed gehoor en goede mobiliteit. Uit het onderzoek van Bitzan en Kruzich bleek verder dat cliënten met een kamergenoot vaker een vriendschap hadden binnen het tehuis dan mensen die een eigen kamer hadden. Enerzijds komt dit omdat zij vaker een vriendschap aangaan met deze kamergenoot, maar anderzijds gaan zij ook vaker dan mensen met een eigen kamer op zoek naar een vriendschap met iemand anders binnen het huis wanneer zij geen vriendschap ontwikkelen met hun kamergenoot (ibid.). Uit een Amerikaans onderzoek naar sociale verbindingen in zorgcentra is gebleken dat ouderen die nog getrouwd zijn gemakkelijker deelnemen aan sociale activiteiten dan alleenstaanden (Sun et al., 2012:224).

(25)

Eén derde van de ouderen uit eerdergenoemd onderzoek gaf daarnaast aan een hechte band te hebben met een personeelslid (Bitzan en Kruzich, 1990:390). Dit is grotendeels afhankelijk van iemands functie: ouderen hebben vaker vriendschappelijk contact met verzorgenden met veel aandacht voor psychosociale steun dan met medewerkers in de huishouding (ibid.). Volgens Madeleine Leininger’s definitie van care houdt het zorgen voor bewoners ook in dat er aandacht is voor wensen op het gebied van sociaal contact, en daar ligt (mede) een rol voor de personeelsleden. Een vriendschappelijke relatie tussen een cliënt en een personeelslid kan problematisch zijn omdat er weinig sprake is van reciprociteit: de cliënt ontvangt zorg van een personeelslid, maar heeft weinig mogelijkheden om iets terug te geven. Cliënten zijn afhankelijk van de verzorgers, wat zorgt voor een ongelijke machtsverdeling (Shield in Sokolovsky, 1997:474). Hoewel cliënten hun zorgverleners in veel gevallen als vrienden of zelfs familie gaan zien, willen zorgverleners vaak vriendschappelijk contact aanbieden maar tegelijkertijd een professionele houding houden (Shield in Sokolovsky, 1997:476). Zo is het over het algemeen niet toegestaan om geschenken van cliënten aan te nemen of bijvoorbeeld een glas wijn met hen te drinken onder werktijd. Het is dus zeer de vraag of de vriendschap die cliënten kunnen voelen, wel geheel wederzijds is.

Olson (2002) stelt dat personeel in zorgcentra zorgt voor zowel fysieke hulp als geestelijke en emotionele hulp. Een belangrijk onderdeel van deze laatste vorm van hulp is het respect wat personeel dient te hebben voor de afkomst, cultuur en tradities van de cliënt. Deze bepalen voor een groot deel iemands leven, en zorgverleners moeten hier dus kennis en respect voor hebben om zo het zelfrespect en levenskwaliteit van de cliënt te behouden. Voor bewoners van een zorgcentrum is het een vorm van continuïteit wanneer hun cultuur begrepen en gerespecteerd wordt, en een manier om hun identiteit te behouden (Olson, 2002:16). Hier komt Leininger’s theorie van pas om te zorgen voor culturally congruent care, en wordt het belang voor aandacht en begrip voor elkaars cultuur zichtbaar. Tegelijkertijd stelt Philips dat een individu meer is dan de verpersoonlijking van zijn of haar cultuur, en dient er dus rekening gehouden te worden met persoonlijke wensen waarin iemands cultuur een rol kan spelen, maar dit is wederom voor ieder individu

(26)

verschillend (Philips, 2007). Ik zou Olson’s argument willen uitbreiden door te stellen dat optimale zorg niet alleen inhoudt dat het personeel de cultuur en afkomst van een bewoner moeten respecteren, maar dat bewoners onderling ook respect en begrip moeten tonen voor iemands culturele achtergrond en daarnaast dat bewoners de cultuur van hun zorgverlener zouden moeten respecteren en begrijpen.

Sociaal contact is dus belangrijk voor bewoners van zorginstellingen. Zeker als hun geestelijke vermogens nog goed zijn hechten bewoners veel belang aan contact met hun familie en oude vrienden, en wanneer dit contact (deels) wegvalt ligt hier een rol voor medebewoners of het personeel. Bewoners kunnen nieuwe contacten met hen aangaan, waarbij opgemerkt dient te worden dat de band tussen bewoners en personeelsleden voor beide partijen een andere waarde kan hebben vanwege de afhankelijkheid van de bewoners en het gebrek aan reciprociteit in een dergelijke vriendschap. Het personeel is niet alleen verantwoordelijk voor lichamelijk welzijn, maar ook voor geestelijke zorg. Hierbij is het van belang dat zij de afkomst, cultuur, tradities en persoonlijke wensen van de cliënt in acht nemen om zo te zorgen voor culturally congruent care.

2.5. Cultuur en community

Mijn onderzoek richt zich met name op de vraag of ouderen in een verzorgingshuis een etnisch onderscheid maken tussen personeelsleden en ik werk dan ook met de opvattingen van de bewoners over een dergelijk onderscheid, en mijn persoonlijke aannames hierover dienen vermeden te worden. Ik kan me goed vinden in de opvattingen van Baumann, die meent dat de grenzen van een cultuur en community niet vastliggen en dat dit twee geconstrueerde, abstracte en analytische termen zijn (Baumann, 1996:11). Hij beschrijft het proces waarbij het overheersende publieke discours inhoudt dat culturen en communities duidelijke etnische grenzen hebben, en gaat hier tegenin door te stellen dat dit slechts een symbolische constructie is (Baumann, 1996: 23). Pseudobiologische kenmerken, voortkomend uit genen, worden gestileerd in verschillende culturele categorieën gebruikt om mensen een bepaalde gemeenschap en cultuur toe te dichten, maar Baumann is van mening dat

(27)

het kleine percentage genen wat iemands ras bepaalt, irrelevant is in het debat over cultuur (Baumann, 1996:18). Het is daarom belangrijk om ook tijdens dit onderzoek in het achterhoofd te houden dat het onderscheid tussen groepen mensen (bijvoorbeeld Nederlands en niet-Nederlands) altijd een geconstrueerd onderscheid is, enerzijds gebaseerd op de plaats waar iemand geboren en/of opgegroeid is, en anderzijds op vooral uiterlijke kenmerken. Niet-Nederlanders uit Westerse landen worden bijvoorbeeld vaak niet als allochtoon gezien, hoewel zij dat officieel wel zijn. De definitie die het Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert voor allochtonen luidt: ‘(…) is iemand allochtoon als hij of ten minste een van de ouders in het

buitenland geboren is’ (CBS, 2000:24 mijn cursivering). Deze definitie is om

meerdere redenen problematisch. Allereerst is het de vraag in hoeverre je mensen kunt categoriseren op basis van hun geboorteland of het geboorteland van (een van) hun ouders, en ten tweede roept de term ‘allochtoon’ in de samenleving doorgaans een beladen of negatief beeld op en wordt het woord voornamelijk gebruikt om niet-westerse migranten mee te benoemen. Tenslotte kan het gebruik van deze dichotome categorieën blind maken voor nuances en verschillen binnen deze groepen. In paragraaf 3.7.1. wordt hier verder op ingegaan. Ik vind de termen lastig bruikbaar en het gebruik ervan zal ik dan ook proberen te beperken en slechts gebruiken wanneer bronnen gebruikmaken van deze termen.

De vraag is hoe communities opgebouwd zijn: een traditionele opvatting is dat communities de mogelijkheid moeten hebben tot face-to-face contact met de leden van de community. Anderson heeft via zijn ‘imagined communities’ laten zien dat communities een gevoel van gemeenschappelijkheid kunnen hebben zonder elkaar daarbij te hoeven zien of zelfs bij elkaar in de buurt te zijn (Anderson, 2006:6). In deze visie zijn communities dus niet gegeven maar ingebeeld. Anderson schrijft dat elke gemeenschap ingebeeld is, omdat niemand iedereen uit de gemeenschap goed kan kennen (Anderson, 2006:7), en ik denk dat dit ook geldt voor de gemeenschap in een zorgcentrum. Alleen op zeer kleine schaal kunnen bewoners elke medebewoner kennen, hoewel zij wel allemaal bij de gemeenschap van het zorgcentrum horen. De vraag is dus in hoeverre en op welke manier mensen

(28)

zich binden aan een imagined community, en hierbij spelen niet alleen taal en symbolen een rol, maar, zo stelt Meyer, ook ‘the role played by things, media, and the

body in actual processes of community making’(Meyer, 2008:6, mijn cursivering).

Voor mijn onderzoek is van belang hoe kleinschalige gemeenschappen kunnen ontstaan, en hoe een gevoel van eenheid gecreëerd kan worden tussen mensen met zeer verschillende achtergronden. Bewoners van een zorgcentrum maken niet alleen deel uit van die community, maar ook van hun woonplaats, land en wellicht nog vele andere gemeenschappen. Hoewel de imagined communities van Anderson gelden voor een natiestaat, stelt het concept me in staat om over deze vraag na te denken. Een gemeenschap in een zorgcentrum is ook nooit ‘af’, vanwege de constant veranderende samenstelling. Face-to-face-contact lijkt hierbij makkelijker te bereiken omdat de gemeenschap een stuk kleiner is dan een natiestaat. Daarnaast is er de mogelijkheid dat er binnen een zorgcentrum meerdere communities bestaan.

Volgens Baumann zijn ‘cultuur’ en ‘community’ dus twee symbolische begrippen die kunstmatige grenzen aangeven. Het onderscheid wat wordt gemaakt tussen verschillende bevolkingsgroepen, culturen en bijvoorbeeld de definitie van ‘allochtoon’ die het CBS hanteert is arbitrair en geconstrueerd. Ook voor ‘communities’ geldt dat de grenzen hiervan niet natuurlijk bepaald zijn maar zijn ingebeeld, en mensen kunnen het gevoel hebben bij een bepaalde gemeenschap te horen zonder dat zij iedereen in deze gemeenschap kennen.

2.6. Het debat over multiculturalisme

Zoals gezegd in de inleiding kan multiculturalisme gedefinieerd worden als “… the

acceptance of different cultures in a society and also […] the active support for these culture differences by both the majority members and minority members”

(Schalk-Soekar, Van de Vijver en Hoogsteder, 2004:550, mijn cursivering). Sinds de komst van arbeidsmigranten en vluchtelingen naar westerse landen wordt het begrip vooral gebruikt in verband met ‘zwarte’ en andere niet-westerse minderheden en de rol die zij spelen in de samenleving, en gaat er een ideologie van de term uit die

(29)

uitgaat van deelname van etnische minderheden in nationale ‘culturen’ (Turner, 1993:411). Om de context van multiculturalisme te kunnen begrijpen is het essentieel om te weten wat er binnen de antropologie wordt verstaan onder ‘cultuur’. Hiervoor gebruik ik de definitie van Madeleine Leininger: “learned, shared,

and transmitted values, beliefs, norms and lifeways of a specific individual or group that guide their thinking, decisions, actions, and patterned way of living” (Leininger,

1995:73, mijn cursivering). Multiculturalisme betekent dus dat er verschillende bevolkingsgroepen met elkaar samenleven terwijl zij verschillende opvattingen hebben over bovenstaande begrippen. De term multiculturalisme is onderdeel van ‘identity politics’, waarbij het begrip cultuur wordt gecombineerd met dat van etnische identiteit (Turner, 1993:411). Volgens de antropoloog Turner is deze opvatting problematisch binnen de antropologie om verschillende redenen. Allereerst is er het gevaar dat een cultuur als eigendom van een etnische groep wordt gezien, en daarnaast het gevaar dat culturen als losstaande identiteiten met vastliggende grenzen worden gezien. Ten derde is er het gevaar dat culturen worden gezien als intern homogeen, met het gevaar dat repressieve middelen gebruikt worden om uniformiteit binnen culturen te bereiken (Turner, 1993:412). Volgens Turner zijn deze aannames dus onjuist vanuit het standpunt van een antropoloog, en is de werkelijkheid veel genuanceerder, zoals ook is beschreven door Baumann (zie paragraaf 2.5). In zijn artikel uit 1993 noemt Turner multiculturalisme “unlike anthropology, primarily a movement for change” (ibid, mijn cursivering). Hij stelt dat voor zover er binnen het multiculturalisme een theoretisch framework is, dit vooral bedoeld is om de hegemonie van de dominante cultuur in een samenleving uit te dagen tot gelijke behandeling van minderheidsgroepen (ibid.) Een verschil tussen antropologen en multiculturalisten is volgens hem een verschil in de definitie van het woord ‘cultuur’. Antropologen hanteren nog veelal de klassieke definitie van Edward Tylor: “Culture, or civilization, taken in its broad,

ethnographic sense, is that complex whole which includes knowledge, belief, art, morals, law, custom, and any other capabilities and habits acquired by man as a member of society” (Tylor, 1958:1871:1, mijn cursivering), of een aanverwante

(30)

struggles for social equality” (Turner, 1993:412, mijn cursivering), waarbij cultuur

geen doel op zichzelf is maar een middel om het doel van sociale gelijkheid te behalen.

Inmiddels is de betekenis van de term multiculturalisme verschoven van activistische beweging voor sociale gelijkheid naar een meer feitelijke aanduiding van een samenleving waarbij meerdere culturen samenleven. Nog steeds heerst er bij veel mensen het ideaalbeeld van sociale gelijkheid voor minderheidsgroepen, maar er is binnen het maatschappelijke en politieke debat ook ruimte voor negatieve opvattingen over multiculturalisme.

Nederland kent een lange geschiedenis op het gebied van multiculturalisme, en sinds de jaren 50 van de twintigste eeuw zijn er verschillende immigratiegolven geweest (Schalk-Soekar, Van de Vijver en Hoogsteder, 2004:551). Na de Tweede Wereldoorlog kwamen personen uit voormalige kolonies naar Nederland, gevolgd door gastarbeiders uit Zuid Europa, Turkije en Marokko in de jaren zestig. Vanaf de jaren tachtig kwamen er vluchtelingen uit het voormalige Oostblok en van buiten Europa naar ons land (ibid.). Waar veel gastarbeiders uit Zuid Europa na verloop van tijd terugkeerden naar hun vaderland, zijn veel vluchtelingen en gastarbeiders uit Marokko en Turkije in Nederland gebleven en hebben zij inmiddels families die voor een groot gedeelte in Nederland zijn opgegroeid.

Sinds 11 september 2001, de moord op Fortuyn in 2002 en op Van Gogh in 2004 is het politieke landschap in Nederland echter sterk veranderd, en is het debat over multiculturalisme verhard. Na de moorden ontstond er een fel maatschappelijk en politiek debat over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en immigratie, ondanks het feit dat de moord op Fortuyn werd gepleegd door een blanke, Nederlandse milieuactivist en dus niet direct door iemand die iets te maken had met het debat rondom multiculturalisme. Emeritus hoogleraar Shadid schrijft echter dat al sinds de jaren negentig een anti-islam discours gaande is, en dat dit discours ook negatieve invloed heeft op het niet-islamitische deel van de migrantengemeenschap (Shadid, 2008:14). De socioloog Entzinger stelt dat er sinds het nieuwe millennium twee geluiden te horen waren: er was de officiële lezing, waarin gesteld werd dat

(31)

het steeds beter ging met de integratie van allochtonen, maar daarnaast heerste er ook een groot ongenoegen onder de bevolking over de groeiende immigratie, stagnerende integratie en toename van moslims in Nederland (Entzinger, 2006:7). Shadid betoogt echter hoe de negatieve beeldvorming rondom allochtonen die is ontstaan als gevolg van het integratiedebat, de wederzijdse acceptatie en integratie heeft tegengewerkt in plaats van bevorderd (Shadid, 2008:18). Kritiek op het Nederlandse multiculturalisme zwelde aan vanaf het einde van de twintigste eeuw, terwijl dat in de decennia daarvoor een taboeonderwerp was.

Het multiculturalisme ligt de laatste decennia dus onder vuur in Nederland. Van acceptatie en steun voor culturele verschillen is de toon in het debat verschoven naar kritiek en ligt de nadruk veelal op de problemen die een multiculturele samenleving zou veroorzaken.

2.6.1. ‘Wij’ versus ‘zij’

De aanslagen van 9/11, de moorden op Fortuyn en Van Gogh en de bedreigingen aan Hirsi Ali worden gezien als keerpunt in het debat over multiculturalisme. De aanslagen worden door velen gezien als aanval op westerse waarden vanuit een niet-westerse groep: de moslims. De gebeurtenissen hebben geleid tot een verhard politiek en maatschappelijk debat, en kritiek op de multiculturele samenleving komt inmiddels niet langer alleen voor binnen het rechtse gedachtegoed, maar de politiek heeft het onderwerp inmiddels breed geaccepteerd en ook in de samenleving is het taboe op kritiek op de multiculturele samenleving opgeheven. Shadid schrijft “… het

doen van negatieve uitspraken over de islam is zelfs een aanbeveling geworden voor een politieke carrière” (Shadid, 2008:18, mijn cursivering). In zowel de media als de

politiek wordt vaak een beeld geschept van ‘wij Nederlanders’ versus ‘zij allochtonen’, waarbij de term allochtoon vrijwel synoniem geworden is met ‘moslim’ (Bink en Serkei, 2009:6). In het huidige discours voelen veel Nederlanders zich bedreigd door ‘de islam’, en daardoor benadrukken zij hun eigen normen en waarden, en daarmee ook dat zij van mening zijn dat deze waarden niet verenigbaar zijn met de islam, moslims of allochtonen. Volgens Hellah Gorashi, hoogleraar

(32)

diversiteit en integratie aan de Vrije Universiteit, is het denken in culturele contrasten gekoppeld aan angst en onbehagen de afgelopen jaren gegroeid (Bink en Serkei, 2009:7). De media benadrukken vooral het ’anders zijn’ van buitenlanders en behandelen voornamelijk de meest extreme verhalen waarin buitenlanders ‘anders zijn’ dan Nederlanders. Ook Moors (2007) beschrijft hoe de media zich vooral richten op verhalen die gaan over onderdrukking en in veel mindere mate op verhalen over gelijkheid binnen de islam (Bink en Serkei, 2009:8). Het resultaat hiervan is dat het debat gevoerd wordt onder invloed van stigmatisering, etnisering en een kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’. Er wordt van uitgegaan dat allochtonen automatisch afwijken van de sociaaleconomische en sociaal-culturele Nederlandse normen (Bink en Serkei, 2009:7). Volgens Moors is het simplisme waarmee de media het debat rondom multiculturalisme voeren onderdeel van het probleem, terwijl de media zouden kunnen bijdragen aan een oplossing door ruimte te bieden aan een variëteit van kleinere verhalen en een breed scala van opinies onder moslims. Op die manier kan een meer genuanceerd beeld worden geschetst van ‘zij’, en kan duidelijk gemaakt worden dat ‘de moslim’ niet bestaat en dat veel moslims misschien wel behoren tot de groep ‘wij‘. Ook Entzinger schrijft dat de Nederlandse politiek, en in wisselwerking daarmee de gehele samenleving, gebruik maakt van aannames over moslims zonder dat deze waar hoeven te zijn. Door ongefundeerd te betogen dat de opvattingen en bedoelingen van de islam haaks staan op de West-Europese waarden van vrijheid en secularisatie, wordt de beeldvorming over moslims in Nederland sterk negatief beïnvloed (Entzinger, 2006:8). Om de huidige negatieve beeldvorming rondom allochtonen en moslims te verbeteren, zal de tweedeling tussen ‘wij’ en ‘zij’ moeten worden doorbroken (Shadid, 2008:141). Shadid betoogt dat de woordkeuze voor ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ voor problemen zorgt en hergedefinieerd of vermeden moet worden. Het begrip ‘allochtoon’ is breed en vaag, en heeft een negatieve betekenis gekregen, en wanneer de overheid dit begrip niet meer zou gebruiken zou hier een belangrijk signaal van uitgaan naar de samenleving (Shadid, 2008:142). Ook de RMO (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling) pleitte hier voor op 8 mei jongstleden in een advies aan het kabinet waarin zij adviseren zowel de termen ‘autochtoon’, ‘niet-westerse allochtoon’ en

(33)

‘westerse allochtoon’ als de term ‘eerste generatie’ en ‘tweede generatie’ te schrappen. Volgens de RMO kan de overheid beter gebruikmaken van de termen ‘geboren in Nederland’ en ‘geboren in het buitenland’, en kan zij wat betreft de nationaliteit beter spreken over ‘Nederlanders’ en ‘vreemdelingen’ (Haakman in NRC Handelsblad, 8 mei 2012). Ook de media hebben hierbij een rol: volgens Shadid zou zij een diversiteitsbeleid moeten voeren waarbij bijvoorbeeld in televisieprogramma’s substantiële aandacht voor en aanwezigheid van etnische minderheden is (Shadid, 2008:151).

In het huidige debat wordt dus de nadruk gelegd op een verschil tussen ‘wij’ en ‘zij’, waarbij men uitgaat van de verschillen en deze benadrukt. Daarnaast is het debat simplistisch en gebruikt men veelal ongefundeerde aannames over met name moslims, waardoor de dreiging die veel Nederlanders voelen wordt versterkt, terwijl de media juist een rol zouden kunnen spelen in het debat door een meer genuanceerd beeld te scheppen en niet uit te gaan van de verschillen.

2.6.2. Burgers, politiek en media

Vanzelfsprekend heeft de manier waarop de media het debat over multiculturalisme en ‘wij’ versus ‘zij’ in beeld brengen invloed op de manier waarop burgers hun mening vormen over het onderwerp. De grote generalisaties door zowel media als politiek hebben grote invloed op de negatieve beeldvorming voor allochtonen en vooral moslims (Shadid, 2008:15). Ook de Amerikaanse socioloog Eyerman benadrukt het simplisme waarmee het debat in Nederland gevoerd werd (Eyerman, 2008:103). Volgens hem werd de publieke opinie gevoed door zowel een simplistisch debat rondom het taboedoorbrekende artikel van Paul Scheffer (‘Het multiculturele drama’, 2000), als de aanname die Samuel Huntington maakt in zijn Clash of Civilizations, waar volgens hem samenlevingen lijnrecht tegenover elkaar komen te staan op cultureel vlak: het christendom versus de islam (Eyerman, 2008:103). Scheffer betoogde in zijn essay dat de komst van migranten heeft gezorgd voor veel problemen waar de politiek tot die tijd geen oog voor had, en dat autochtone en allochtone Nederlanders totaal langs elkaar heen leefden. Scheffer

(34)

stelde dat Nederland moest waken voor een tweedeling tussen de autochtone en allochtone bevolking, en het laissez faire beleid van de overheid deze tweedeling niet vanzelf zou oplossen, maar juist zou verergeren (Scheffer, 2000). Zijn essay leidde tot een groot maatschappelijk debat over het multiculturalisme en de toekomst van Nederland. De publicaties en publieke optredens van Pim Fortuyn zorgden in de periode daarna voor een toename van het debat rondom multiculturalisme en voedden de publieke opinie dat de Nederlandse identiteit werd bedreigd door de islam (Eyerman, 2008:103). In 2003 heeft de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling onderzoek gedaan naar de invloedlijnen tussen de politiek, het publiek en de media, waarbij geconcludeerd werd dat ‘het publiek volgt

-tot op zekere hoogte- de media, die -tot op grote hoogte- de politiek volgen’

(Kleinnijenhuis voor RMO, 2003:203, mijn cursivering). Uit dit onderzoek blijkt dat de politieke agenda een veel grotere invloed heeft op de media-agenda dan andersom: de media bepaalt dus in zeer geringe mate wat speelt in de politiek. Wel wordt de agenda van het publiek mede bepaald door de media, en indirect dus de politiek. Wanneer thema’s in het nieuws op de voorgrond treden, hecht het publiek daar ook meer waarde aan dan aan thema’s die een stuk minder aandacht krijgen (Kleinnijenhuis voor RMO, 2003:204). In de media is sinds begin van het nieuwe millennium groeiende aandacht voor nieuws wat snel en makkelijk te behappen is, en er wordt minder aandacht besteed aan het aanbrengen van nuances of voor nieuws met een hoge moeilijkheidsgraad, reflectie en diepgang (Kleinnijenhuis voor RMO, 2003:205). Dit leidt tot simplisme, wat slecht is voor het debat rondom multiculturalisme zoals beschreven in paragraaf 3.7.1.

De publieke opinie wordt dus voor een groot deel gevoed door wat er speelt in de media. Hoewel de media hierbij op hun beurt grotendeels volgen wat er speelt binnen de politiek, zijn zij zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij actualiteiten brengen en de toon die zij voeren. Volgens wetenschappers wordt het debat over multiculturalisme, zoals hierboven reeds beschreven, simplistisch, stigmatiserend en polariserend gevoerd en dit werkt door in de publieke opinie. Wanneer er vooral aandacht is voor verschillen tussen Nederlanders en niet-Nederlanders en problemen die al dan niet worden veroorzaakt door allochtonen,

(35)

neemt het publiek deze denkbeelden over en wordt hun mening over multiculturalisme negatief beïnvloed.

(36)

3. Dagelijks leven in het verpleeghuis

Het is mijn eerste dag in het verpleeghuis en ik word opgehaald door de secretaresse van de manager. ‘Je hebt een goede dag gekozen om te beginnen’, zegt ze. ‘Oh? Hoezo dan?’ ‘We hebben vier sterren gescoord! Voor de gastvrijheid.’ ‘Wauw, wat goed, gefeliciteerd!’ Ze leidt me naar haar kantoortje, waar ik wacht op de manager. Iedereen die langsloopt steekt even zijn hoofd naar binnen en men feliciteert elkaar met het behalen van de sterren. Na een kwartier word ik opgehaald door de manager. ‘Heb je het al gehoord, van die sterren?’ vraagt hij. ‘Het is de eerste keer dat we meededen. We wilden gewoon eens kijken hoe we beoordeeld zouden worden door een externe organisatie, en we gingen uit van één ster, misschien twee… Maar we hebben er vier! Van de vijf!’ De stemming op het kantoor van de manager is opgewekt. Het is maandagochtend en dan zijn alle teamleiders bij elkaar om de weekplanning door te spreken en op elkaar af te stemmen. Op tafel ligt een mooi wandbord waar de vier sterren op afgebeeld zijn en er is taart. Nadat ik mezelf en mijn onderzoek geïntroduceerd heb ga ik met een teamleider mee naar een afdeling, waar een kopie van het gastvrijheidrapport ligt. “Gastvrijheid wordt

vormgegeven door de vier kernwaarden liefde, barmhartigheid, dienstbaarheid en verantwoordelijkheid actief uit te dragen. Bewoners voelen zich prettig in het huis. Medewerkers tonen zich zeer betrokken en zijn erop gericht gastvrijheid een gezicht te geven”, zo staat er onder meer te lezen. 2 Op de afdeling is er ook taart voor alle bewoners en personeelsleden, en als ik ’s middags naar huis ga hangt het bord aan de muur.

3.1. De werk- en woonsfeer

Het is twee uur ‘s middags. Alle bewoners zitten op hun kamer of zijn van de afdeling af, want er is een sjoelmiddag beneden in de eetzaal. Mevrouw Barendsen zit in haar eentje aan een eettafel in de huiskamer, de ruimte is verder leeg. Ik heb

2http://www.zorgmetsterren.nl. Vanwege privacyredenen zal ik niet linken naar het verpleeghuis

(37)

van verschillende personeelsleden gehoord dat zij vinden dat deze mevrouw beter op haar plek zou zijn op de psychogeriatrische afdeling, omdat ze dementerend is. Ik besluit naast haar te gaan zitten en ik vraag haar hoe het gaat. Ze begint te huilen. Ik heb van personeelsleden gehoord dat dit een standaardreactie is en dat je de mevrouw hier op kunt aanspreken. ‘Mevrouw Barendsen, wat hadden we nou afgesproken?’ vraag ik. ‘Ja... Niet huilen aan tafel’, zegt ze. Ze stopt met huilen maar ik merk dat het vrijwel onmogelijk is om een gesprek met haar te voeren. Dan komt de verpleegkundige van de afdeling de huiskamer binnen. ‘Als ik dit zie, breekt soms mijn hart’, zegt hij, en ik vraag hem wat hij bedoelt. ‘Dat ze hier zo zit, helemaal alleen.’ Ik vraag hem of dat vaak gebeurt, en hij zegt dat dit bijna dagelijks voorkomt. Het personeel heeft weinig tijd om bij mevrouw Barendsen te gaan zitten, en andere bewoners maken geen contact met haar. Haar zoon komt bijna elke ochtend, maar de middagen duren erg lang. Dan mengt mevrouw Barendsen zich in ons gesprek: ‘Ik heb nieuwe schoenen!’ Ik kijk onder tafel en zie twee versleten schoenen. ‘Mooi hoor, die zitten vast erg lekker!’ Mevrouw Barendsen glimlacht en ik kijk de verpleegkundige aan. ‘Sorry, ik moet weer verder’, zegt hij.

Net als vele andere zorginstellingen heeft ook dit verpleeghuis te maken met een krap budget en daardoor minimale personeelsbezetting. De verzorgenden hebben het erg druk, en met name wanneer zij de bewoners uit bed halen en wassen is er een piek in die drukte. Zij proberen de bewoners zo goed en zo snel mogelijk uit bed te helpen, en daarbij rekening te houden met persoonlijke wensen van bewoners wat betreft bijvoorbeeld willen uitslapen of juist vroeg willen opstaan. Dit zijn dikwijls stressvolle en vermoeiende werkzaamheden: bijna alle bewoners zitten in een rolstoel en het kost veel energie om hen te helpen. De verzorgenden zijn hier het grootste deel van de ochtend mee bezig, en nemen soms nauwelijks tijd voor een pauze. ’s Middags is het weliswaar iets rustiger omdat er dan veel minder bewoners uit bed gehaald worden na een middagdutje en meestal niet alle bewoners op de afdeling zijn, maar alsnog is het druk en de werkdruk is dan ook vrij hoog. De bewoners weten dit en hoewel zij dit vervelend vinden, verwijten zij de verzorgenden niets. Zij zijn van mening dat de meeste verzorgenden zo hard werken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tegenwoordige deelwoorden die gebruikt worden als bepaling van gesteldheid, zoals in (7), zijn dus ook geen beknopte bijzinnen, omdat het in die functie geen werk- woorden zijn,

onderzoek naar zorg- en dienstverlening op lokaal niveau voor en door oudere migranten.

Kijkend naar de verschillen in ervaringen tussen de groepen valt op dat beide PGB groepen (ouderen en mensen met een beperking) een overwegend vergelijkbaar beeld laten zien,

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

Sabine laat zich door haar ziekte niet tegenhouden om van het leven te genieten.... Ik pieker daar

Het gaat traag, maar dit is voor Mil de enige manier om nog iets te kunnen zeggen tegen zijn vrouw, vrienden of bezoek.. ‘Gelukkig zegt een blik mij vaak al meer dan genoeg’,

Ook werd aangegeven dat het gesprek met de patiënt zorgvuldig moet worden voorbereid – dat geldt voor het eerste contact tussen zorgverlener en patiënt, maar ook in een latere