• No results found

3. Dagelijks leven in het verpleeghuis

3.3. De relatie van bewoners met medebewoners

Het is negen uur ’s ochtends en de meeste bewoners zitten in stilte te ontbijten. Iedereen heeft een vaste plek aan tafel. Mevrouw de Jong zegt dat ze niets wil eten. ‘Ik heb geen trek, ik heb gewoon geen trek.’ ‘Ze eet nooit wat hoor, zij daar,’ zegt mevrouw Kootstra tegen me. De gastvrouw haalt mevrouw uiteindelijk over om toch wat yoghurt te eten. ‘Goed zo, zo heb je toch nog wat binnen’, zegt mevrouw Kootstra tegen haar. Het is duidelijk dat ze graag een gesprek wil met iemand, maar niemand reageert. Dan richt ze zich tot mevrouw Postma, die de krant zit te lezen. ‘Zit je nou alweer de krant te lezen? Staat er nog wat leuks in vandaag?’ Dan tegen mij: ‘Zo zit ze altijd, met haar neus in de krant. Gezellig is dat. Woon je hier met z’n allen samen, zegt niemand een woord tijdens het ontbijt’

Dat was mij ook al opgevallen. Het merendeel van de bewoners heeft nauwelijks contact met elkaar en de gesprekken aan tafel zijn vaak ongezellig en vol verwijten en negativiteit. Tegelijkertijd geven veel van deze bewoners aan dat zij meer behoefte aan sociale contacten hebben, maar in praktijk zoekt men elkaar nauwelijks op en weet men bijna niets van zijn medebewoners. Wanneer ik dit aankaart bij de verpleegkundige beaamt hij dat. ‘Maar vergis je niet’, zegt hij, ‘veel van hen zijn verder heen dan het lijkt.’ Het blijkt voor veel bewoners een te grote opgave te zijn om nieuwe sociale contacten aan te gaan. Ondanks het feit dat dit een somatische afdeling is, gaan de geestelijke vermogens van veel bewoners achteruit en zijn zij niet meer in staat om een gesprek aan te gaan, laat staan een nieuw sociaal contact op te bouwen. De bewoners bevinden zich zowel lichamelijk als geestelijk op verschillende niveaus, waardoor degenen die geestelijk en lichamelijk

nog beter zijn dan anderen geen aansluiting kunnen vinden bij de rest van de afdeling.

“Ik eet liever alleen op mijn kamer. Joh, al die zieke mensen, dan zit je daar. De ene wordt gevoerd en alles. Daar kunnen ze niks aan doen, maar dan ga ik daar niet zitten. Nee.” – Meneer de Been

De bewoners zijn grofweg afkomstig uit de gehele omgeving van Rotterdam en hebben weinig gemeenschappelijke factoren die hen met elkaar verbinden. Zij komen uit verschillende delen van de stad, hebben een verschillend opleidingsniveau en een verschillende (familie)geschiedenis. Zij worden voornamelijk verbonden door het feit dat ze op hun oude dag op dezelfde afdeling doorbrengen en dit gebrek aan gezamenlijke achtergrond belet hen om vriendschappen aan te aan. Wanneer deze gezamenlijke achtergrond wel bestaat zorgt dit ook voor meer verbintenis tussen de bewoners: zo gaan twee bewoners die allebei in Indonesië hebben gewoond soms langs op elkaars appartement om samen Indonesisch te praten. Vrijwel niemand van de bewoners kent alle medebewoners van de afdeling, terwijl de afdeling maar achttien bewoners telt. In dit opzicht is het verpleeghuis dus ook een imagined community zoals beschreven door Anderson, te lezen in paragraaf 3.4. Er is onder de bewoners nauwelijks een gevoel van saamhorigheid, terwijl de personeelsleden zich wel duidelijk onderdeel voelen van een bepaald team op een bepaalde afdeling.

Uit onderzoek van Bitzan en Kruzich is gebleken dat mobiliteit een bepalende rol speelt in het feit of bewoners wel of geen nieuwe contacten aangaan in het verpleeghuis (Bitzan en Kruzich, 1990:389). In het verpleeghuis is de meerderheid van de bewoners afhankelijk van een rolstoel, en meestal kunnen zij deze niet zelf besturen of kost dit veel kracht. De mobiliteit van de bewoners is dus sterk afgenomen en zij zijn vaak afhankelijk van anderen als zij zich willen verplaatsen. Wanneer bewoners hun rolstoel handmatig kunnen gebruiken is dit vaak zo inspannend dat de drempel om zichzelf daadwerkelijk over grotere afstanden te

verplaatsen erg groot is. Dit heeft als gevolg dat veel bewoners vaak op hun kamer blijven, of door personeelsleden in de huiskamer neergezet worden met elke dag dezelfde medebewoners naast zich, waar zij weinig meer tegen te zeggen hebben. Naast mobiliteit noemen Bitzan en Kruzich het hebben van een goed gehoor van belang om vriendschappelijke contacten aan te gaan (ibid.). In het verlengde hiervan heb ik in het verpleeghuis gezien dat ook een goed spraakvermogen van belang is. Het is lastig om een gesprek te voeren als je problemen hebt met spreken door bijvoorbeeld afasie (een taalstoornis als gevolg van een hersenaandoening) of problemen met je stembanden. Deze bewoners bleven dan ook vaker dan andere bewoners op hun eigen appartement.

Gesprekken aan de eettafel verlopen wel gezellig wanneer zij geleid worden door een personeelslid. Wanneer hij of zij de krant bespreekt met bewoners, of een spelletje met hen speelt, komen er vaak verhalen over vroeger naar boven en heeft iedereen het gezellig met elkaar. Maar wanneer de bewoners met elkaar zijn lijken zij het niet op te kunnen brengen om hetzelfde te doen. De bewoners hebben veelal een hele kleine wereld gekregen in het verpleeghuis: zij maken weinig meer mee en de dagen zien er grotendeels hetzelfde uit. Zij hebben elkaar daarom weinig meer te vertellen: het merendeel van de gesprekken gaat over vroeger en irritaties groeien snel. Als bewoners met elkaar praten zijn het slechts korte gesprekken, zij lijken niet goed meer in staat om een lang gesprek te voeren of zich in te leven in de ander, waardoor zij gesprekken doorgaans op zichzelf betrekken. Dit wekt bij andere bewoners weer ergernis op en leidt ertoe dat bewoners niet vaak met elkaar praten.

“Ik ga nooit naar de huiskamer. Wat moet ik bij zulke… Die mensen zijn ook uitgepraat. Ik ben er één keer geweest, en heb twee keer geprobeerd om een gesprek te beginnen, maar toen kreeg ik geen antwoord. Dus toen ging ik maar weer.” – Mevrouw Harmsen

Bewoners hebben onderling dus minimaal contact met elkaar. Het is voor hen een te grote opgave om een nieuwe vriendschap aan te gaan en daarnaast zorgt de kleine afdeling ervoor dat de bewoners dagelijks naast dezelfde medebewoners zitten en

dit zorgt op den duur voor irritatie. De bewoners willen voornamelijk praten over hun eigen leven of hun familie, en wanneer iedereen dit wil is het lastig om een gesprek te voeren. De bewoners hebben dan ook de aanwezigheid van een personeelslid nodig die de gesprekken kan leiden, maar vanwege de drukke werkzaamheden is hier niet altijd tijd voor. Wanneer dit wel zo is ontstaat er een fijne onderlinge sfeer, terwijl de bewoners anders vrij negatief zijn naar elkaar toe.