• No results found

Ambt als burger, leven als mens : over de implicaties van actief burgerschap op wijkniveau ten opzichte van insluiting en uitsluiting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ambt als burger, leven als mens : over de implicaties van actief burgerschap op wijkniveau ten opzichte van insluiting en uitsluiting"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ambt als burger,

leven als mens.

Over de implicaties van actief burgerschap op wijkniveau

ten opzichte van insluiting en uitsluiting.

Bachelor thesis

Algemene Sociale Wetenschappen

Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Zaza Muntinga, 6339107 Begeleider: Dr. Hylke de Vries Tweede lezer: Dr. Barbara da Roit

(2)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 2

1.1 Introductie ... 2

1.2 Verkenning van de literatuur ... 3

1.3 Casus: Transvaal Pakt Door ... 5

1.4 Doelstelling & relevantie... 8

2 Theoretisch kader ... 10

2.1 Burgerschap ... 10

2.2 Gemeenschapsvorming... 14

2.3 Het streven naar succesvolle sociale interactie ... 17

2.4 Groepsidentiteit en individuele motivatie ... 18

2.5 Conclusie ... 20

3 Probleemstelling ... 21

4 Methode ... 24

4.1 Strategie, Ontwerp & Instrumenten ... 24

4.2 Operationalisering ... 27

4.3 Respondenten & uitkomsten ... 29

5 Resultaten ... 32

5.1 Burgerschap: Transvaal Pakt Door als politiek engagement ... 33

5.2 Sociale uitsluiting via Transvaal Pakt Door ... 36

5.3 Transvaal Pakt Door en het individu ... 39

6 Conclusies ... 42 6.1 Deelconclusies ... 42 6.2 Conclusies ... 46 7 Discussie en reflectie ... 49 8 Literatuurlijst ... 51 9 Bijlagen ... 55

9.1 Infosheet Transvaal Pakt Door ... 55

9.2 De respondenten ... 56

9.3 Interview vragenlijst ... 59

9.4 Foto’s ... 60

(3)

1

Inleiding

1.1 Introductie

‘Participatiesamenleving’ is in 2013 verkozen tot woord van het jaar. De participatiesamenleving is “een samenleving waarin burgers verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en omgeving” (www.binnenlandsbestuur.nl, 17-11-2013). Er wordt in een participatiesamenleving van burgers verwacht een actieve rol aan te nemen. In het publieke en politieke discours heerst de overtuiging dat dit zou zorgen voor een sterkere sociale binding tussen burgers (Tonkens 2008, 2010; Vrooman

etal, 2012; Bams & Houben, 2012; Uitermark, 2012, 2014). Toch is de relatie tussen sociale in- en

uitsluiting en burgerparticipatie nog weinig onderzocht (Tonkens & Verhoeven, 2011; Uitermark, 2014). Deze scriptie gaat over de relatie tussen burgerschap, burgerparticipatie,

gemeenschapsvorming en sociale in- en uitsluiting.

De inrichting van de samenleving is constant aan verandering onderhevig. De ideeën over hoe de samenleving zou moeten zijn verschillen ook per periode. Brede processen als

individualisering en informalisering maar ook grote gebeurtenissen in de geschiedenis zijn van invloed op hoe er wordt gedacht over de verschillende factoren die invulling geven aan de

samenleving (Van Gunsteren, 1992, 1998, 2009). Voorbeelden van dit soort factoren zijn de relatie tussen de staat en het individu en de rol van de gemeenschap. Dit zijn uitingen van deze bredere maatschappelijke processen en bepalend voor de inrichting van de samenleving (Sor-Hoon Tan, 2005; Van Gunsteren, 2009). Het aansturen op een ‘participatiesamenleving’ kan gezien worden als een voorbeeld van een manier van denken over de juiste inrichting van de samenleving. De relatie tussen het individu en de staat en de rol van de gemeenschap spelen hierin een centrale rol.

Nederlands burgerschap gaat om de juridische staat van lidmaatschap van de staat Nederland. Nederland is een staat met een soeverein territorium. Burgerschap houdt in legitiem verblijfsrecht naast alle andere rechten die het staatsburgerschap inhoudt. Maar, burgerschap gaat om ook de staat van lidmaatschap van een gemeenschap, de samenleving. Omdat een

‘participatiesamenleving’ bepaalde eisen stelt aan haar burgers is recht op lidmaatschap niet meer vanzelfsprekend maar moet het, retorisch gezien, verdiend worden door bepaald gedrag te vertonen (Van Gunsteren, 1992, 1996, 2009; Sor-Hoon Tan, 2005). Het kan zijn dat (sociale) uitsluiting een gevolg is wanneer mensen niet (kunnen) deelnemen.

(4)

In deze scriptie zal onderzocht worden wat de relatie is tussen sociale in- en uitsluiting en burgerparticipatie. Hiervoor zal onderzoek gedaan worden bij een bewonersgroep in de

Transvaalbuurt in Amsterdam, ‘Transvaal Pakt Door’. Deze bewonersgroep is in januari 2014 in het leven geroepen om invulling te geven aan een mediaplatform van de Transvaalbuurt nadat het eerdere mediaplatform (‘Transvaal Steeds Beter’) per december 2013 is gestopt. Paragraaf 1.3 geeft een korte introductie van de Transvaalbuurt en het project Transvaal Pakt Door. Het theoretisch kader vormt het theoretisch fundament voor dit onderzoek, en bespreekt de concepten burgerschap, gemeenschap en sociale in- uitsluiting vanuit de sociologie en de sociale psychologie. Relevante hedendaagse opvattingen over burgerschap en betekenis hiervan zullen allereerst worden

besproken. Vervolgens zal dieper ingegaan worden op gemeenschapsvorming en processen van in- en uitsluiting. Ten slotte sociale actie en individueel gedrag worden besproken om zo een

psychologisch begrip van menselijke actie te krijgen. Deze drie invalshoeken vormen samen het theoretisch kader waaruit de probleemstelling en het onderzoek zullen voortkomen. Om een

duidelijk beeld te krijgen van het huidige wetenschappelijke debat omtrent burgerparticipatie zal de volgende paragraaf een overzicht geven van de relevante onderzoeken en literatuur. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een introductie over de casus: de Transvaalbuurt te Amsterdam en Transvaal Pakt Door.

1.2 Verkenning van de literatuur

Burgerschap: een staat van lidmaatschap

Ook burgerschap is, zoals de samenleving, een aan verandering onderhevig concept. De betekenis van burgerschap en de manier waarop hier invulling aan wordt gegeven verschilt in tijd en plaats. Burgerschap kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Hurenkamp en Tonkens (2011, p. 8-9) definiëren burgerschap als volgt: “De status verbonden aan het lidmaatschap van de

gemeenschap. Burgerschap gaat om de rechten en plichten die komen kijken bij het deel uitmaken van de maatschappij”. Deze formele definitie doelt vooral op de passieve aspecten van burgerschap, de rechten en plichten die bij het lidmaatschap van de gemeenschap komen kijken, zoals de wet naleven en belasting betalen. Burgerschap heeft, naast de formele betekenis, ook een morele

betekenis. Deze omvat de normen en waarden wat betreft ‘goed’ maatschappelijk en sociaal gedrag van burgers (Van de Wijdeven, de Graaf & Hendriks, 2013, Van Gunsteren, 2009). Tezamen vormen de formele en morele aspecten een geheel wat ‘burgerschap’ definieert, en dus

lidmaatschap van de gemeenschap en de inhoudt. Het ‘nieuwe’ burgerschap is actief burgerschap, waarbij de bedoeling is dat de burger zelf het burgerschap creëert. De begrippen burgerparticipatie

(5)

en de ‘participatiesamenleving’ zeggen dus iets over de manier waarop invulling gegeven moet worden aan burgerschap, de staat van lidmaatschap van een gemeenschap. Lidmaatschap is dus niet als vanzelfsprekend maar moet door het vertonen van wenselijk gedrag worden verdiend (Sor-Hoon Tan, 2005; Van Gunsteren, 2009).

Burgerparticipatie in het politieke en publieke discours

Vanuit de overheid wordt er het laatste decennium ingezet op burgerparticipatie als mogelijke oplossing voor verschillende maatschappelijke vraagstukken, te weten: “gebrek aan sociale

samenhang, in het bijzonder tussen verschillende bevolkingsgroepen, consumentistisch en asociaal gedrag, sociale uitsluiting en ten slotte de kloof tussen burgers en bestuur.” aldus Tonkens (2008, p. 5). waaronder sociale samenhang (Tonkens, 2008, 2010; Bam & Houben, 2012; Vrooman et al, 2012). Voorbeelden van burgerparticipatie, gestimuleerd door de overheid, zijn zelfgeorganiseerde huiswerkklasjes voor kinderen met een taalachterstand of buurtdiners in het buurthuis voor eenzame ouderen, georganiseerd door de burger. Ook Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) constateert dat er sterk ingezet wordt op burgerparticipatie en de herovering van het maatschappelijk middenveld door de burger (Vrooman et al, 2012) en worden “burgers .. met klem uitgenodigd om een actieve rol te spelen in het publieke domein”, aldus Tonkens (2008, p. 9). ‘Eigen verantwoordelijkheid’ en het vinden van een ‘nieuwe balans’ tussen burger en overheid zijn twee thema’s die de afgelopen jaren steeds vaker worden genoemd op de politieke agenda (Bams & Houben, 2012; Lenos, Sturm & Vis, 2006).

De positieve ondertoon valt niet te ontkennen. Burgerparticipatie wordt vol verwachting ingezet als middel tegen een kloof tussen overheid en burger, maar ook voor sociale binding (Van Gunsteren, 2009) en tegen sociale uitsluiting (Tonkens, 2008, 2010; Uitermark, 2012, 2014). Toch zijn de maatschappelijke en sociale gevolgen nauwelijks onderzocht en is er nog weinig over bekend (Uitermark, 2014). Onderzoek van Tonkens en Verhoeven (2011) heeft aangetoond dat burgerparticipatie inderdaad een sterkere sociale binding tot gevolg had onder de deelnemers van bewonersinitiatieven. Of dit ook het geval was voor niet-deelnemers en hoe deze sociale binding tot stand kwam is niet bekend (Tonkens & Verhoeven, 2011).

Burgerparticipatie: kunnen en willen participeren

Het is uit onderzoek gebleken dat niet iedereen is even goed in staat maatschappelijk te

participeren. Middelen als tijd en geld hebben zijn van groot belang, maar ook competenties zoals zelfreflectie, bureaucratisch inzicht en verbale en schriftelijke vaardigheden wegen mee in het (succesvol) deelnemen in de sociaal-maatschappelijke arena (Tonkens & Verhoeven, 2011;

(6)

Tonkens, 2008, Denters et al, 2013). Daarnaast blijken de persoonlijke netwerken van burgers een grote rol te spelen in de manier waarop zij invulling heven aan hun burgerschap. Het is gebleken dat deelnemers van burgerinitiatieven, werkgroepen en bewonersgroepen vrijwel altijd bestaande persoonlijke banden hebben met initiatiefnemers of andere deelnemers (Uitermark, 2012, 2014; Van der Zwaard & Specht, 2013). Dit betekent dat er aan verschillende omstandigheden en voorwaarden moet worden voldaan voor een burger (succesvol) kan participeren (Tonkens, 2008, 2010; Tonkens & Verhoeven, 2011; Uitermark, 2012, 2014; Van der Zwaard & Specht, 2013).

Uit onderzoek blijkt dat het nieuwe, actieve burgerschap zoals deelname aan

bewonersinitiatieven, werkgroepen en bewonersgroepen op verschillende manieren een positief effect heeft op het individu. Het gaat om persoonlijke emancipatoire effecten (bijvoorbeeld het ontwikkelen van bureaucratische competentie en zelfvertrouwen), en ervaring van een verbetering van de sociale binding op wijk niveau (Tonkens & Verhoeven, 2011). Dit laatste is interessant omdat het bleek dat deze verbeteringen van ervaring van sociale binding geldt voor deelnemers van sociaal-maatschappelijke projecten en initiatieven, maar het is onbekend hoe dit zich verhoudt ten opzichte van niet-deelnemers.

Kortom, burgerparticipatie zou kunnen leiden tot een scheiding tussen de actieve en minder actieve burger. De voorwaarden en omstandigheden waar aan moet worden voldaan voordat iemand kan participeren zorgen ervoor dat er sprake is een machtsverschil tussen de burgers die deze

middelen bezitten en burgers die ze niet bezitten. Bovendien kan burgerparticipatie bij actieve burgers een versterkende werking hebben doordat de gevolgen en effecten voor het individu positief worden bevonden. Door de koppeling met het lidmaatschap van de gemeenschap, namelijk

burgerschap, zou selectieve burgerparticipatie mogelijk kunnen leiden tot uitsluiting van minder actieve deelnemers van de gemeenschap zonder dat zij hier iets aan kunnen doen.

1.3 Casus: Transvaal Pakt Door

Agenda Transvaalbuurt

Op de agenda van de Transvaalbuurt voor 2014 wordt verschillende malen direct of indirect

verwezen naar het stimuleren van actief burgerschap, participatie en bewonersinitiatieven. Zo wordt “verbeterde actieve betrokkenheid van inwoners van Oost bij beleid, bestuur en buurt” als centraal speerpunt genoemd. Ook wil het stadsdeel de bestaande buurtnetwerken ‘faciliteren’ zodat

deelnemers en andere belanghebbenden “tevreden zijn met de overheid en participeren in het proces van belangenweging” (agenda van Transvaal 2014, via www.oost.amsterdam.nl). Onder het thema

(7)

Zorg & Welzijn wordt het meeste aangestuurd op participatie en is “gericht op zelfredzaamheid en participatie” door het “verwerven van vrijwilligers en actieve burgers per gebied.. [en stimuleren van] activiteiten voor en door (kwetsbare) bewoners” (agenda van Transvaal 2014, via

www.oost.amsterdam.nl). Hieronder volgt een introductie van de buurt.

De Transvaalbuurt

De Transvaalbuurt is het gebied tussen de Wibautstraat in het westen, de spoorlijn (tussen Amstel- en Muiderpoortstation) in het noorden, de Transvaalkade in het zuiden en de Linnaeusstraat in het oosten. De buurt telt 8.918 inwoners, en is met een oppervlakte van 38 hectare en een

bevolkingsdichtheid van 242 bewoners per ha klein en dichtbevolkt (Factsheet Transvaalbuurt 2013).

Uit het factsheet over de buurt valt op dat alle verschillende vlakken (sociale binding, veiligheid, sociale inzet) de Transvaalbuurt lager scoort dan Amsterdam-Oost en het gemiddelde van heel Amsterdam. Er heerst veel armoede, veel jongeren leven op minimaal inkomen of eronder, en er is een relatief hoog aantal bijstand-gebruikers. Er zijn gelukkig ook wat lichtpuntjes; de bedrijvigheid is de afgelopen jaren toegenomen, wat veel bewoners als iets positiefs beschouwen. Ook is de leefbaarheid verbeterd in de ogen van de bewoners (Factsheet Transvaalbuurt 2013).

Transvaal Steeds Beter wordt Transvaal Pakt Door

De Transvaalbuurt is één van de buurten die door voormalig Minister Vogelaar aangewezen is voor een intensieve wijkaanpak. Hieronder viel het communicatie platform ‘Transvaal Steeds Beter’. Door middel van een website, nieuwsbrief, buurtkrant en online sociale media werden

buurtbewoners in de periode 2006 - 2013 op de hoogte gehouden van activiteiten en gebeurtenissen in de buurt. De wijkaanpak werd in 2013 echter stopgezet en als gevolg hiervan hield het

communicatie platform (waaronder ook de Facebook, Twitter en Buurtkrant onder vielen) op te bestaan. ‘Transvaal Pakt Door’ kan gezien worden als het vervolg op dit communicatie platform.

‘Transvaal Pakt Door’ is een initiatief van een groep van drie maatschappelijke

‘professionals’ en twee bewoners. De professionals Esther Eij, Nikkie Sicking en Zeraja Terluin hebben ten tijde van de wijkaanpak ook sociaal-maatschappelijke en culturele projecten gedaan in de Transvaalbuurt. De twee bewoners, Herbert en Hanna, zijn ook betrokken geweest bij de projecten van de wijkaanpak en hebben zo kennis gemaakt met Esther, Nikkie en Zeraja. De initiatiefgroep heeft flyers verspreid om deelnemers te verzamelen, en ook online is een oproep1

1 Ter illustratie de oproep van TRANSVAAL PAKT DOOR op www.oost-online.nl:

6

(8)

geplaatst; zowel op de website van Transvaal Steeds Beter (www.transvaalsteedsbeter.nl) als op de site van Amsterdam-Oost (www.oost-online.nl). Het plan was om na vijf bijeenkomsten een mediaplan te hebben gemaakt wat voorgelegd zou kunnen worden aan het stadsdeel. De doelen waren het communicatie platform te behouden en een plan te maken hoe bewoners elkaar kunnen blijven ontmoeten door middel van informatieverspreiding zoals het onderhouden van een

activiteitenkalender. Na de zomer van 2014 was de uitvoering gepland.

Doordat er (te) veel animo was voor de bijeenkomsten, is door Esther, Nikkie en Zeraja besloten met elke deelnemer een kort gesprek te voeren over zijn of haar motieven om deel te nemen. Bij deze gesprekken bleek dat een aantal aanmeldingen door ‘professionals’ was gedaan, mensen die werkzaam zijn in de communicatiesector van het stadsdeel of bij woningcorporaties. Omdat de initiatiefnemers graag alleen bewoners wilden laten meedoen, is besloten de professionals niet uit te nodigen voor deelname, maar wel een rol te geven als ‘adviseur’ voor de deelnemers in het proces.

Het stadsdeel betaalt een vergoeding van €1200 per persoon aan Esther, Nikkie en Zeraja. Hiervan zullen zij de vijf bijeenkomsten begeleiden en voorbereiden, zorgen voor hapjes, drankjes en een locatie. De overdracht van ‘Transvaal Steeds Beter’ media aan de buurtbewoners is voor het stadsdeel een waardevol project, omdat het gaat om een overdracht van een gemeentelijke taak aan bewoners. Dit past binnen de participatie doelstellingen die het stadsdeel heeft geformuleerd in de agenda van Transvaal (agenda van Transvaal 2014, via www.oost.amsterdam.nl). Esther, Nikkie en

TRANSVAALBUURT - Transvaal Steeds Beter is eind 2013 gestopt. Tijdens het project werden

de bewoners via een website, nieuwsbrief, buurtkrant en sociale media geïnformeerd over activiteiten en gebeurtenissen in de wijk. Nu is het initiatief genomen om de communicatie door en voor de buurt voort te zetten.

Onder het motto ‘Transvaal pakt door’ gaat een werkgroep van betrokken bewoners en ondernemers tijdens vijf bijeenkomsten een plan voor de toekomst ontwerpen. De bijeenkomsten vinden plaats tussen februari en april. De werkgroep bedenkt in de bijeenkomsten hoe we elkaar blijven ontmoeten en informeren in

Transvaal en wordt daarbij ondersteund door professionals op het gebied van communicatie en media. In mei wordt het plan gepresenteerd aan de buurt. Na de zomer van 2014 gaat het een en ander van start. Voor de werkgroep wordt nu gezocht naar bewoners en ondernemers uit de Transvaalbuurt die het belangrijk vinden om te weten wat er speelt in de wijk, ideeën hebben over hoe we elkaar beter kunnen informeren in de wijk, het leuk vinden om te fotograferen, schrijven, vormgeven, interviewen, filmen, organiseren, websites en sociale media te beheren en een paar uur per week zich vrijwillig willen inzetten

Meedoen in de werkgroep biedt de mogelijkheid om samen met andere bewoners en ondernemers te bepalen hoe communicatie in Transvaal eruit moet zien. Je leert nieuwe gezichten kennen, werkt samen met media-experts en krijgt professionele begeleiding in het ontwikkelen van het plan.

Wil je aansluiten bij de werkgroep? Neem contact op via wieiswietransvaalbuurt@gmail.com. Aanmelden kan tot 31 januari.

(Bron: www.oost-online.nl, geplaatst op 22-01-2014)

7

(9)

Zeraja hebben de aanvraag in december 2013 ingediend bij het stadsdeel. Er werd positief op gereageerd en er is direct subsidiering toegezegd (N. Sicking, persoonlijke communicatie, 14 mei, 2014). Omdat Transvaal Pakt Door met belastinggeld gefinancierd wordt is het goed het fenomeen te onderzoeken. De volgende paragraaf zal verder ingaan op de maatschappelijke relevantie van onderzoek naar Transvaal Pakt Door. Ook de wetenschappelijke relevantie zal worden besproken.

1.4 Doelstelling & relevantie

Het is de bedoeling met dit onderzoek inzicht te krijgen de relatie tussen burgerparticipatie van deelnemers van Transvaal Pakt Door en sociale in- en uitsluiting. In het maatschappelijk en politiek discours lijkt te worden verwacht dat burgerparticipatie zorgt voor een sterkere sociale binding. Bovendien wordt aangenomen dat deze sociale binding een wenselijk effect is voor een gezonde, veerkrachtige samenleving (Vrooman et al, 2012, Bams & Houben, 2012). Hierom is het van belang dat hier onderzoek naar wordt gedaan.

Ook het stadsdeel en de drie initiatiefnemers, Esther, Nikkie en Zeraja, hebben de

overtuiging dat Transvaal Pakt Door een goed project is wat positieve gevolgen kan of zal hebben voor de bewoners van de Transvaalbuurt. Zoals hierboven vermeld: Transvaal Pakt Door wordt gefinancierd door het stadsdeel en dus met belastinggeld. Dit is een zeer concrete reden om onderzoek te doen naar de werkelijke betekenis en gevolgen van Transvaal Pakt Door.

Het is gebleken dat er bepaalde vereisten gelden voordat iemand kan participeren (Tonkens, 2008, 2010; Tonkens & Verhoeven, 2011; Uitermark, 2012, 2014). Dit betekent dat

burgerparticipatie niet voor iedereen even makkelijk toegankelijk is. Omdat het wel gekoppeld wordt aan burgerschap, en daarmee lidmaatschap van de gemeenschap is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan. In het bijzonder is de relatie tussen sociale binding en burgerparticipatie hiervoor goed om te onderzoeken omdat politiek van een positieve relatie lijkt uit te gaan. Er kan inderdaad gesteld worden dat actief burgerschap de sociale binding verbetert, voor de deelnemers van de projecten, maar dit zegt niks over de mensen die niet deelnemen of over de afstand tussen deelnemers en niet-deelnemers. Er is nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effecten van actief burgerschap voor de sociale binding in bredere zin (Tonkens & Verhoeven, 2011).

Recent onderzoek focust vooral op de omstandigheden waaronder actief burgerschap en bewonersparticipatie kan voorkomen. Onderzoek richt zich veelal op de positieve effecten van actief burgerschap en/of de beleidsmatige omstandigheden en factoren van actief burgerschap voor individuen maar weinig op de gemeenschap als collectief. De betekenis van actief burgerschap op wijkniveau voor de gemeenschap wordt niet behandeld. Met deze scriptie is getracht een neutrale

(10)

conceptie van burgerparticipatie en sociale samenhang te verkrijgen. Hiervoor is sociologische theorie over gemeenschapsvorming en sociaalpsychologische theorie over sociaal gedrag gebruikt. Zodoende is geprobeerd een overkoepelend begrip te ontwikkelen over de relatie tussen

burgerschap, burgerparticipatie en sociale in- en uitsluiting. In het volgende hoofdstuk, het theoretisch kader, zal dieper ingegaan worden op de hiervoor genoemde concepten vanuit de sociologie en sociale psychologie.

(11)

2

Theoretisch kader

2.1 Burgerschap

Maatschappelijke ontwikkelingen en burgerschap

Burgerschap is een betwist concept, en is altijd onderwerp van discussie en debat geweest. Burgerschap is een status van ergens toe behoren en is een kernfactor voor het begrijpen van de politieke en sociale problemen van groepslidmaatschap en individuele identiteit (Sor-Hoon Tan, 2005). Lange tijd was burgerschap een recht voor weinigen, grote groepen mensen zijn er van uitgesloten geweest. Burgerschap wordt gebruikt om uit te sluiten op grond van ras, etniciteit, leeftijd, geslacht, duur van verblijf, religie, levensovertuiging of bezit. Burgerschap heeft dus altijd als mechanisme gewerkt om aan te geven wat behoort en niet behoort, en is het gevolg van

maatschappelijke processen, conflicten, crises en revoluties. Na grootschalige emancipatie bewegingen in het Westen in de 19e en 20ste eeuw is burgerschap geen status meer voor enkelen, maar is burgerschap een formeel recht voor de meesten geworden. Dit betekent een formele gelijkheid op lokaal en nationaal niveau (Sor-Hoon Tan, 2005).

Als onderdeel van staatsinrichting en politiek is burgerschap altijd aan verandering

onderhevig geweest. Na de Tweede Wereldoorlog heerste het geloof dat de politiek zich niet moest inlaten met idealistische overtuigingen en de taak van de staat zich beperkte tot het beschermen van de rechten van haar burgers. Hierdoor was lidmaatschap van een sociale gemeenschap een ander domein dan het lidmaatschap van de staat. Dit was in lijn met de klassiek liberale

burgerschapstheorie. De klassiek liberale burgerschapstheorie gaat uit van volledige vrijheid voor het individu. De enige verplichtingen die de burger heeft zijn de wet naleven en belasting betalen. Er is geen sprake van morele verplichting. Het bijbehorende mensbeeld is dat men van nature zijn eigen belangen nastreeft en de vrijheid dit op eigen wijze te doen het hoogste goed is. De staat heeft als taak de rechten van de burger zo goed mogelijk te beschermen. De ervaring van collectieve culturele normen en waarden maakten dat deze staatsinrichting genoeg structuur bood waarbinnen burgers samen een culturele gemeenschap konden vormen. Maar naarmate er door globalisering en grootschalige migratiestromen steeds meer culturele versnippering leek plaats te vinden veranderde dat idee (Van Gunsteren, 2009). Toch was dit niet direct een oorzaak van veranderende ideeën over burgerschap, maar vormde dit pas vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw een reden om invulling van burgerschap te herdefiniëren. De eerste maatschappelijke omschakeling, in de jaren ’70, had nog een emancipatoir karakter, waarbij de oorzaak van de maatschappelijke sociale problematiek in de staatsinrichting werd gezocht, namelijk de verzorgingsstaat (Van Gunsteren, 1996; Van de Wijdeven, De Graaf & Hendriks, 2013).

(12)

Vanaf de jaren ’70 vond er een maatschappelijke omschakeling plaats in het denken over burgerschap. Burgerschap werd tot dan toe vooral gezien als een formeel juridische status, waar de nadruk lag op burgerrechten en emancipatie van de burger in de vorm van rechten. In de jaren ‘70 ontstond echter een debat over wenselijke vormen van burgerschap. Behalve dat de verregaande verzorgingsstaat niet houdbaar bleek, ontwikkelde er zich in deze periode een besef dat het passieve burgerschap behorend bij deze verregaande verzorgingsstaat, ook onwenselijke maatschappelijke gevolgen had. In het bijzonder voor achtergestelde groepen werkten de sociale

zekerheidsvoorzieningen een passiviteit in de hand die in sommige gevallen verlammende effecten had. Zodoende begon het denken in rechten te verschuiven naar het denken in plichten, inhoud en betekenis, waarmee de discussie over actief burgerschap is begonnen. Er ontstond een publiek debat over morele verplichtingen van de burger (Van de Wijdeven, De Graaf & Hendriks, 2013).

Het publieke debat wat zich vanaf de jaren ’70 ontwikkelde draaide in eerste instantie dus om de juiste manier om te springen met achter gestelde groepen. Formele emancipatie, het verkrijgen van rechten, bleek dus niet de wenselijke maatschappelijke gevolgen te hebben die men verwachtte, wat leidde tot een herdefiniëring van burgerschap (Van Gunsteren, 2009). Pas vanaf de jaren ’90 begon het politieke debat zich met sociale binding bezig te houden. Globalisering creëerde het besef van de versnippering van een nationale cultuur. Door de opkomst van moderne communicatie middelen, de explosieve groei van migratiestromen en de invloed van globalisering op lokale cultuur en levenswijzen werd men zich steeds bewuster van de verschillende overtuigingen die naast elkaar en met elkaar moeten bestaan (Van Gunsteren, 2009). Na de eeuwwisseling vond er een verschuiving plaats in het denken over de Nederlandse waarden en normen: diversiteit en tolerantie werden niet meer als kenmerkend voor Nederland uitgedragen, maar een propaganda voor de ‘Nederlandse cultuur’ werd ingezet (Van Gunsteren, 2009). Van Gunsteren (2009) vermeldt in zijn stuk nog kort hoe hij cultuur beschouwd. Hij ziet de artefacten die ‘cultuur’ worden genoemd, en herhaaldelijk als gegeven entiteit wordt ingezet als uitkomst van “spel en geordende strijd” (p. 45), waarvan de bronnen er later bij worden verzonnen. Hij schaart zich achter het werk van Huizinga (1952) die met Homo ludens: Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur uiteenzet hoe de sociale wereld een arena is voor levensspelers, met winnaars, verliezers, maar ook spelbrekers. Deze spelbrekers tonen de “de betrekkelijkheid en de broosheid van die spelwereld” (Huizinga, 1952, p. 39). De spelbreker, aldus Huizinga, “breekt hun tooverwereld” (1952, p. 39) en daarom moet hij vernietigt, en uitgestoten worden. De regels van het spel worden geproduceerd en hervonden door diegenen die het spel spelen, de spelgemeenschap. Deze opvatting van cultuur, hoewel kort vermeld door Van Gunsteren (2009), is fundamenteel voor de wijze waarop in deze scriptie getracht wordt de ontwikkeling van de ‘participatiesamenleving’ te ontleden. Het uitdragen van het ‘nieuwe’

(13)

burgerschap kan in dit licht gezien worden als een voordracht van de spelregels van de

spelgemeenschap. Via dit burgerschap wordt besloten wie deel uit maakt en wie geen deel uitmaakt, ondanks dat de spelregels niet voor iedereen in gelijke mate haalbaar of vruchtbaar hoeven te zijn. Doordat het ‘nieuwe’ burgerschap in de participatiesamenleving een koppeling maakt tussen het sociale/culturele spel en de juridisch/politieke spel, wordt definitieve en formele maatschappelijke uitsluiting een mogelijkheid als een burger niet of minder in staat is sociaal-maatschappelijk te participeren. In het volgende stuk zal dit tweeledige burgerschap worden besproken.

Tweeledig burgerschap

Na de eeuwwisseling werd er ingezet op een Nederlandse cultuur die de burger moest uitdragen. De dreiging van terreur die het decennium na de eeuwwisseling bleef heersen bleek een

doorslaggevende factor voor een verandering in beleid. De staat, die haar burgers moet beschermen, koos voor een harde aanpak. Met Het multiculturele drama van Paul Scheffer (2000) en 9/11 en de aanslag op Theo van Gogh in het achterhoofd leek het maatschappelijke en politieke gedachtegoed definitief te zijn gebroken met tolerantie en diversiteit als middelen voor een gezonde samenleving. Met het Nederlands burgerschap als centrale troef, uitgeoefend via het actief ‘meedoen’ in de ‘participatiesamenleving’ heeft de republiek zich getracht te wapenen tegen maatschappelijke versnippering en onderling wantrouwen. Staatsburgerschap is Nederlands burgerschap, wat op haar beurt weer cultureel en sociaal burgerschap inhoudt. De burger dient zich te identificeren met Nederland en het Nederlands burgerschap, waarbij sociaal/cultureel en juridisch/politiek

burgerschap worden samengevoegd. Hiervoor wordt teruggegrepen op een Nederlandse cultuur die haar herkomst vindt in de Joods-christelijke traditie. Desalniettemin wordt inlijving van

bijvoorbeeld de Islamitische traditie per definitie verworpen. Deze voor sommigen ogenschijnlijke hypocrisie is een voorbeeld waarom een samenvoeging van een sociaal/cultureel burgerschap met een juridisch/politiek burgerschap problematisch is (Van Gunsteren, 2009). De schijnbare

natuurlijkheid van de geldende cultuur kan voor anderen als onnatuurlijk of onbereikbaar ervaren worden of zijn. Toch wordt de assimilatie met deze cultuur vereist voor de legitimering van juridisch/politiek burgerschap (Van Gunsteren, 2009).

Door de koppeling van deze twee soorten burgerschap in de publieke arena, kan afwijking van de ‘juiste’ invulling van burgerschap monddood worden gemaakt (Van Gunsteren, 2006, 2009). Van Gunsteren zegt hierover: “De nieuwe definitie van een goede burger komt gevaarlijk dicht bij de stelling dat dit iemand is die zich zo gedraagt dat de overheid hem goed kan besturen. Wat zodoende verloren gaat is de stem van de eigenwijze burger, die vaak storend is, maar waarin onder omstandigheden ook de informatie en impuls besloten liggen waardoor de republiek met

verrassingen veerkrachtig kan omgaan” (2009, p. 49). De ‘storende’ burger waar Van Gunsteren 12

(14)

(2006, 2009) naar verwijst zijn de burgers die zich niet (kunnen) conformeren aan de regels gesteld door diegenen die wel conformeren of ze zelfs belichamen. Het nieuwe burgerschap voor en door de heersende klasse. Van Gunsteren stelt dan ook de vraag: “Is de nieuwe conceptie van Nederlands burgerschap bij nader inzien wel geschikt om de gestelde doelen van sociale binding, veiligheid en herstel van legitimiteit bij de bevolking te verwezenlijken?” (2009, p. 47).

‘Nieuw’ burgerschap voor sociale binding

De huidige nadruk op burgerparticipatie is voor velen een antwoord op het gebrek aan sociale binding. Burgerschap wordt dus ingezet als medium voor de ontwikkeling of instandhouding van nationale en lokale sociale binding (Van Gunsteren, 2009). Ook lijkt het ‘Nederlanderschap’ nog steeds een belangrijke vereiste voor een gezonde samenleving, en vormt het verval van gedeelde nationale culturele waarden een belangrijke drijfveer achter de hedendaagse promotie van ‘de Nederlandse cultuur’ en burgerparticipatie (Van Gunsteren, 1992, 1996, 2009). Burgerschap dient hierbij als ambt te worden gezien. Een ambt die de heersende klasse belichaamt. Tonkens (2010) noemt verschillende criteria voor mogelijkheden tot burgerparticipatie, waaronder

‘toegankelijkheid’ en ‘emancipatoir’. Dit houdt in dat burgers die minder goed in staat zijn te participeren wel toegang hebben tot de mogelijkheden en kunnen worden ‘opgeleid’ tot degelijk participerend burger.

In een ideale situatie zouden participerende burgers zorgen voor een meer democratisch beleid, omdat de burger zelf co-produceert. Echter, wanneer de participerende burger steeds dezelfde is kunnen er scheve machtsverhoudingen ontstaan of worden gereproduceerd (Tonkens, 2010). Dit betekent dus dat er een verdeling ontstaat tussen ‘actieve’ en ‘minder actieve’ bewoners. Zoals eerder gesteld zijn niet alle leden van een gemeenschap of samenleving evenredig in staat het actieve burgerschap uit te oefenen. Het is dus de vraag in hoeverre actief burgerschap als

onderscheidingsmechanisme kan werken voor bestaande machtsverdelingen. Om hier meer inzicht in te krijgen zullen in de volgende paragraaf gemeenschapsvorming en processen van in- en

uitsluiting worden besproken. Hiervoor wordt de theorie van Elias (1965/1994) over de gevestigden en de buitenstaanders gebruikt om inzicht te krijgen in de processen omtrent in- en uitsluiting en gemeenschapsvorming. Deze theorie zal de manier waarop het streven naar en uitdragen van een participatiesamenleving kan dienen als een onderscheidingsmechanisme ten behoeve van de heersende klasse. Ook wordt duidelijk dat gemeenschapsvorming een minder rationeel en eerlijk proces is als participatie gezinde beleidsmakers zouden hopen.

(15)

2.2 Gemeenschapsvorming

Gemeenschappen ontwikkelen zich gestaag en procesmatig. De manier waarop leden van een gemeenschap vorm en betekenis geven aan het samenleven is een uitkomst van verschillende factoren, processen en gebeurtenissen bemiddeld door tijd en ruimte. De gemeenschap is de

uitkomst van meer dan de som van de individuele actie van haar leden. Dit zijn de aannames die de processociologie hanteert om de sociale werkelijkheid te bestuderen. Om deze reden is de

processociologische theorie van Elias (1965/1996) over de ontwikkeling van de machtstructuren en sociale binding binnen Winston Parva van toegevoegde waarde voor deze scriptie. Door

burgerparticipatie, burgerschap en de participatiesamenleving te benaderen vanuit deze theorie kan inzicht worden gegeven in de onderliggende processen en mogelijke perverse effecten van een ‘participatiesamenleving’.

Winston Parva en de sociale en ruimtelijke structuur

Het onderzoek ‘The established and the Outsiders’ van Elias en Scotson (1965/1994) geeft inzicht in de sociale processen van in- en uitsluiting. Elias en Scotson hebben in Winston Parva, een buitenwijk van Leicester (Engeland) onderzoek gedaan naar de sociale structuur in deze

gemeenschap. Er was een sterke verdeling tussen de leden te herkennen, de ‘gevestigden’ en de ‘buitenstaanders’. Het enige meetbare verschil tussen deze twee groepen was woonduur: de gevestigden woonden er al generaties lang, maar de buitenstaanders waren relatief nieuwkomers. Deze verdeling was ook ruimtelijk: de gevestigden woonden in het ‘oude’ deel van Winston Parva en de nieuwkomers in het later bijgebouwde deel. Ondanks de afwezigheid van grote verschillen werden de buitenstaanders als minderwaardig behandeld en merkbaar buitengesloten. De

gevestigden kenden zichzelf juist een superieure waardigheid toe: “the distinguishing group charisma” (Elias & Scotson, 1965/1994, p. xv) die de buitenstaanders zou ontbreken. Welke processen en factoren hieraan ten grondslag lagen zijn door Elias en Scotson (1965/1994) blootgelegd.

Ten tijde van het onderzoek bestond Winston Parva uit drie zones. Zone 1, gebouwd in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw, was een middenklasse buurt. Zone 2 was de oudste wijk van Winston Parva, gebouwd eind 19e eeuw. Het waren veelal arbeiderswoningen en een paar

middenstandswoningen. Dit deel werd ‘the village’ genoemd. De bewoners werkten in de fabrieken in de buurt. Veel bewoners woonden er al generaties lang, en er was een sterke sociale binding aanwezig. De bewoners en de buurt werden gezien als respectabel en de gewaarwording van goede normen en waarden. Binnen de gemeenschap waren ook statusverschillen aanwezig. Naar buiten toe trad zone 2, samen met zone 1 echter altijd als collectief naar buiten. Zone 3 is als laatste

(16)

bijgebouwd, in de jaren ’30 van de 20ste eeuw, op een stuk grond wat eerst als ongeschikt voor woningbouw was bestempeld. De zone heeft lange tijd te kampen gehad meet leegstand en had door de grote doorstroom van bewoners decennia na de bouw nog steeds een lage sociale binding.

Bewoners bestonden veelal uit immigranten uit de grote steden. Ook zij werkten in de fabrieken in de buurt. Deze buurt kende weinig sociale binding. De bewoners, de buitenstaanders, werden door de bewoners van Zone 1 en 2 als minderwaardig gezien, maar ook zagen zij zichzelf als

minderwaardig (Elias & Scotson, 1965/1994).

Kortom, de bewoners van Winston Parva waren onder te verdelen in twee groepen wat betreft sociale binding. Zone 1 en 2 met een sterke sociale binding en Zone 3 met een zeer zwakke sociale binding. Deze sociale binding werd onderhouden door middel van het sociale netwerk wat in Zone 1 en 2 goed ontwikkeld was doordat de bewoners al generaties lang samen woonden. De sociale orde die zij door de jaren heen hadden ontwikkeld werd door de bewoners als fundamenteel voor zichzelf en de gemeenschap beschouwd. Met de komst van de nieuwkomers werd deze sociale orde bedreigd.

Bedreiging van sociale orde

De oude bewoners (Zone 1 en 2) hadden door de jaren heen een sociale orde gecreëerd die door de bewoners zelf in stand kon worden gehouden. De komst van de nieuwkomers werd als een

bedreiging voor deze sociale orde en de bewoners zelf ervaren. Bovendien was het door de komst van de nieuwkomers dat de gevestigden een status quo ervoeren waar zij zich eerder niet bewust van waren. Uit angst dat deze status quo verstoord zou worden werd de macht die de gevestigden hadden ten opzichte van de nieuwkomers hadden gebruikt om de positie te bestendigen door middel van uitsluiting van de nieuwkomers. Contact met de nieuwkomers werd als statusverlagend

beschouwd en (interne) sociale repercussie zorgde voor conform gedrag bij de groep gevestigden. De relatie die zij hadden met de nieuwkomers werd door de laatste ook erkend, wat een wederzijdse bevestiging betekende van de legitimiteit van de sociale orde.

De gevestigden hadden door de jaren heen een spelgemeenschap ontwikkeld, met eigen regels en beloningen. Deze gemeenschap werd bedreigd door de nieuwkomers, en het middel wat tegen deze bedreiging werd ingezet was de ontzegging van toegang tot de spelregels. Van

Gunsteren (2009) en Huizinga (1952) zien de culturele artefacten, of inferieure eigenschappen in het geval van Winston Parva, waar deelnemers van het spel op teruggrijpen als illusoire middelen om concrete vorm te geven aan de status quo. Doordat Zone 3 een zwakke sociale binding en geen of weinig sociale interactie had konden zij zich niet weren tegen de uitsluiting, en was emancipatie onmogelijk.

(17)

Macht als natuurlijke entiteit

Elias en Scotson (1965/1994) hebben met hun onderzoek een theorie weten te onderbouwen die het ontstaan en bestaan van machtsverschillen en uitsluiting tussen groepen uiteenzet. Macht is in eerste instantie de factor waardoor onderscheid tussen groepen gecreëerd wordt. De

gevestigden-buitenstaandersfiguratie theorie is hier op gebaseerd. Het uiteindelijke onderscheid is een gevolg van de ontwikkeling en het onderhoud van een machtspositie ten behoeve van de instandhouding van een sociale orde. Deze sociale orde wordt ook in stand gehouden door de buitenstaanders, omdat mensen hun sociale werkelijkheid trachten te legitimeren. Er is sprake van een

machtsverschil als verschillende mensen in verschillende mate toegang hebben tot relevante kennis en middelen. Gevestigde groepen krijgen dus macht door hun betere en snellere toegang tot

instituties, kennis en (relevante) sociale netwerken. Door het ervaren van het verschil in mate van bezit van relevante kennis, sociale netwerken en toegang tot instituties kan de gevestigde groep de sociale structuren onderhouden. De ervaring van conformiteit leidt, in het geval van Winston Parva, tot verklaring hiervan met intrinsieke superieure kwaliteiten door de gevestigden. Hierdoor wordt deze machtspositie bestendigd. Ook bij de groep buitenstaanders wordt de inferioriteit

geaccepteerd, mede door de regelmatige herhaling van het uitspreken van de slechte eigenschappen en de sociale uitsluiting. Hierdoor hebben de buitenstaanders geen toegang tot de middelen

waarmee de gevestigden hun positie bestendigen. Naarmate de tijd vorderde gingen zij zich ook gedragen naar hun stigma. Dit leidde tot een meetbare kloof tussen de twee groepen bewoners van Winston Parva, en is wat door Elias en Scotson de gevestigden-buitenstaandersfiguratie wordt genoemd (1965/1994).

Sociale controle en roddelen

Door sociale controle binnen de groep gevestigden, door onder andere roddelen, werd gedrag van groepsleden gewaardeerd en genormeerd. Hierdoor waren omgangsregels en etiquette duidelijk of werden ze duidelijk gemaakt. Dit was werkzaam omdat binnen de groep status verbonden was aan bepaalde gedragsregels. Naar buiten toe was de groep gevestigden één sterk collectief, maar binnen de groep was sociale repercussie op deviant gedrag of deviante sociale contacten een

veelvoorkomend verschijnsel. Zo hielden de gevestigden hun imago en positie in stand (Elias & Scotson, 1965/1994).

Elias (1965/1994) is van mening dat deze invalshoek met macht als basis, onderdrukking en discriminatie op alle verschillende niveaus kan verklaren, van wijk tot land, van schoolklas tot werknemers van een organisatie. Door de bewustwording van verschillen in macht ontstaan

(18)

groepen, waarbij mensen kenmerken en eigenschappen toekennen om deze structuur te categoriseren en legitimeren. Zo bepalen en vormen zij hun eigen identiteit ten opzichte van anderen. Andere kenmerken zoals etniciteit, religie of geslacht worden toegekend aan de

verschillende posities, waardoor deze vanzelf als superieur of inferieur worden gewaardeerd. Omdat deze kenmerken zichtbaar zijn lijkt het alsof het deze kenmerken zijn die inferieur of superieur worden gewaardeerd (Elias & Scotson, 1965/1994).

Elias (1965/1994) heeft met het onderzoek in Winston Parva aangetoond dat een sociale orde en de structuur van een gemeenschap onderhevig is aan de collectieve wil om de status quo te behouden. Ook het onderzoeksveld van de sociale psychologie houdt zich hiermee bezig. De interactietheorie van de socioloog Collins (2004) biedt een wetenschappelijk brug tussen de sociologische benadering en de sociaalpsychologische benadering van sociale actie en gedrag. De volgende paragraaf is geweid aan de interactietheorie van Collins (2004) die inzicht geeft in de semiwillekeurige ontwikkeling van sociale interactie in groepen.

2.3 Het streven naar succesvolle sociale interactie

De socioloog Collins noemt de gewaardeerde eigenschappen van de bewoners van Zone 1 en 2 ten opzichte van Zone 3 ‘interactierituelen’ die dienen om de sociale orde te bestendigen. Volgens Collins (2004) vinden interactierituelen plaats in groepen mensen en zorgen ze ervoor dat een groep zonder problemen kan voortbestaan. Een groep (2 of meer personen) moet fysiek bij elkaar

aanwezig zijn. Om deze aanwezigheid te legitimeren dient er sprake te zijn van een uitgesproken gezamenlijk doel of richting, dit kan dus het behoud van de gemeenschap zijn. De reden waarom deze rituelen worden uitgevoerd heeft te maken met de hang naar erkenning en bevestiging van bestaan en aanwezigheid van individuen en de bevestiging van de individuele overtuigingen over de (sociale) werkelijkheid. De fysieke aanwezigheid en succesvolle herhaling van rituelen zorgt voor een emotionele energie die de gebeurtenissen aan een wederzijds erkende groepsformatie koppelt. Hierdoor zijn deelnemers deel van de formatie die meer is dan enkel de som van haar deelnemers, wat de formatie ook voor buitenstaanders sterker maakt, wat in lijn is met de theorie van Elias (1965/1996).

Volgens Collins (2004) wordt de vorm en inhoud van de rituelen bepaald door cultuur en overeenstemming over wat passend is. Deze overeenstemming wordt geproduceerd en

gereproduceerd door interactieve rituelen. Dit betekent dat het voor buitenstaanders lastig kan zijn te begrijpen hoe de ‘spelregels’ zijn van de rituelen. De participatiesamenleving en het nieuwe burgerschap kan dus een vorm zijn die door de één als volledig natuurlijk wordt ervaren, maar voor

(19)

de ander als een vreemde gewaarwording. Als de groep erin slaagt de interactierituelen succesvol te laten verlopen kan het wij-gevoel groeien. De vermeende afstand tot buitenstaanders wordt groter en de loyaliteit aan de groep versterkt. Dit heeft tot gevolg dat de vermeende legitimiteit van de participatiesamenleving en het nieuwe burgerschap groeit en bestendigd wordt. Door de emotionele energie die vrijkomt bij de totstandkoming van succesvolle rituelen voelen deelnemers zich erkend en op hun plaats. Hierdoor zullen zij geneigd zijn deel te blijven nemen. Bovendien is dit het aspect wat individuen aantrekt aan groepsverbanden. De uitkomst van de interactierituelen theorie is afhankelijk van de interactie tussen individuen. Collins (2004) ziet dit als een dynamisch, interactief en situationeel proces. Er kan gesteld worden dat de erkenning en bevestiging van behoren via de vrijkomende emotionele energie het motief is van de deelnemers.

De theorieën over burgerschap (o.a. Van Gunsteren, 2009), sociale in- en uitsluiting en gemeenschapsvorming (Elias, 1965/1994) en sociale interactie rituelen (Collins, 2004) hebben een sterke focus op het conformisme van het individu aan de regels van de gemeenschap. Toch is het belangrijk ook begrip te hebben van individuele motieven en beweegredenen. Daarom wordt in de volgende paragraag aandacht besteed aan (sociaal)psychologische theorie over motivatie voor gedrag, zelf-categorisatie en sociale identificatie/identiteit.

2.4 Groepsidentiteit en individuele motivatie

Motivatie

Motivatie wordt vanuit de psychologie op verschillende manieren beschreven. Volgens Arnold et

al. (2005) is één van de belangrijkste grondleggers van kennis over motivatie Abraham Maslow

(1908-1970) geweest. In 1943 publiceerde hij de ‘piramide van Maslow’: een hiërarchisch geordende opsomming van menselijke behoeften. Opeenvolgend zijn de behoeften (5) als volgt: fysiologische behoefte (drinken, eten, seks), behoefte aan veiligheid (voorspelbare en niet

bedreigende omgeving), behoefte aan ergens thuishoren of ‘bijhoren’ (sociaal contact), behoefte aan waardering en erkenning (zelfbeeld), en ten slotte de behoefte aan zelfactualisering en

zelfontplooiing. Volgens Maslow (1943) wordt een volgende behoefte belangrijker naarmate de ‘lagere’ behoeftes vervuld zijn. Als iemand zijn of haar fysiologische behoeftes kan bevredigen zal diegene sterker gemotiveerd zijn om zijn of haar veiligheid te waarborgen. Als hieraan voldaan kan worden zal de behoefte aan sociaal contact een belangrijke motivator worden, etc. Maslow’s

piramide is een veelgebruikte benadering van motivatie en actie maar kent ook veel kritiek (Arnold

et al., 2005), maar de behoefte aan sociaal contact en ergens thuis- of bijhoren is in veel verdere

onderzoeken significant gebleken. Dit is ook wat naar voren is gekomen uit de onderzoeken van 18

(20)

Elias (1965/1994) en Collins (2004): mensen zijn bereid te handelen conform aan (verwachtte) regels van de groep. Baumeister en Leary (1995) concluderen dat sociale behoefte een significante motivator is voor gedrag, en mensen sterk gedreven zijn sociale banden te vormen en hier relatief grote individuele concessies voor te doen. Het blijkt dat individuele keuzes worden gebaseerd op (verwachtte) beloningen of repercussies binnen de gemeenschap of groep, ongeacht wat rationeel gezien het meeste rendement zou opleveren. Bevestiging en erkenning van anderen, aandacht en liefde zijn factoren die mensen lijken nodig te hebben voor een gezonde mentale gesteldheid, en zijn van nature geneigd dit na te jagen (Baumeister & Leary, 1995).

Groepsidentiteit

Het idee van sociale erkenning in relatie tot het individu wordt verder uitgewerkt door de psychologen Turner en Onorato (1999) met hun onderzoek naar zelf-categorisatie en sociale identiteit. Turner en Onorato (1999) maken onderscheid tussen persoonlijke identiteit en sociale identiteit. De persoonlijke identiteit toont de manier waarop mensen zichzelf zien relatief aan andere leden van een groep. De sociale identiteit zijn de gedeelde kenmerken en eigenschappen in de groep. Mensen hebben verschillende identiteiten, welke op verschillende manieren en momenten worden ingezet om een zo congruent mogelijke realiteit en interactie te creëren tussen een individu en zijn of haar omgeving. De omgeving speelt dus een zeer belangrijke rol omdat deze de ideeën vormt over wat hoort en wat niet. Deze omgeving is een cultureel gereproduceerde set van kennis en middelen die de levenswereld van mensen vormt. Zodoende kunnen ze cognitief en emotioneel met externe factoren omgaan, en hun interne en externe belevingswereld categoriseren en begrijpen. Bedreiging van de congruentie van deze belevingswereld door afwijkend gedrag van anderen wordt geminimaliseerd door afkeuring of zelfs uitsluiting en ontzegging van groepslidmaatschap (Turner & Onorato, 1999). Dit is overeenkomstig met de sociale processen in Winston Parva waar Elias (1965) onderzoek naar heeft gedaan.

In groepen gedragen mensen zich anders dan ze individueel zouden doen. Als een groep voor het eerst bij elkaar komt ontstaan er direct machtsverhoudingen door de toegang die

verschillende leden hebben tot de middelen die de groep nodig acht. Zo zijn er sommige leden meer congruent met het groepsideaal dan anderen, en hebben sommige individuen meer middelen tot hun beschikking een prominente rol in te nemen. Door deze rol zijn zij ook meer bepalend in de

voortzetting van de groep en de activiteiten die de groep onderneemt. Deze leden hebben ook een bepalende rol in de vorming van de regels die de groep hanteert en definiëren tot op zekere hoogte wat de groep is (Maier & Solem, 1952; Belbin, 1981). Tot op zekere hoogte, want net als bij de procestheorie van Elias (1965/1994) en interactietheorie van Collins (2004) is de groepsformatie

(21)

een gevolg van de inzet en het gedrag van ieder lid die een relatie heeft met de groep, zowel binnen de groep als buiten de groep. De uitkomst van de groep meer dan de som van de inzet en gedrag van haar leden, maar de buitenstaanders spelen hier ook een belangrijke rol in. Het is door het

(vermeende) bestaan van de ander dat er een groep kan bestaan. Door het bestaan van een ‘zij’ is er sprake van ‘wij’ (Elias, 1965/1994).

Identificatie en groepslidmaatschap

Mensen krijgen een goed gevoel over zichzelf door de groepen waar ze bij horen en zich mee identificeren. Volgens Tajfel en Turner (1986) en Turner (1999) definiëren mensen zichzelf vaak op basis van hun lidmaatschap van een groep, en zijn zij geneigd deze groepen positief te evalueren. Dit doen ze omdat op deze manier het lidmaatschap zinvol wordt en betekenis krijgt. Dit komt overeen met Maslow’s (1943) behoefte aan erkenning van het zelf. Deze erkenning wordt dus gezocht via de lidmaatschap van een groep.

Een individu is bereid grote concessies te doen voor dit lidmaatschap, mits het individu de middelen bezit. Het doen van deze grote concessies is één van de drijfveren om legitimering te zoeken in een superieure waarde van het groepslidmaatschap. Hieraan ten grondslag ligt de menselijke behoefte tot zingeving en betekenisgeving. Hiermee kan een individu de grote hoeveelheid aan informatie en prikkels categoriseren en verwerken, om vervolgens tot handelen over te kunnen gaan. Er wordt een coherent narratief ontwikkeld voor de plaats van het individu in de wereld en de manier waarop de (sociale) wereld werkt. In de psychologie wordt dit als

fundamenteel element van sociaal gedrag gezien (Gray, 2011; Arnold et al, 2005). Verstoring hiervan door deviant of onverwacht gedrag wordt zodoende opgevangen met legitimerende ideeën als mogelijk, of volledig verstoten of ontkend als het niet ingelijfd kan worden in het wereldbeeld.

2.5 Conclusie

Er wordt vanuit de overheid aangestuurd op een verandering van burgerschap. Actief burgerschap en burgerinitiatieven zijn een vorm van dit soort veranderd burgerschap. Waar burgerschap eerst een te verkrijgen recht was, is het verworden tot een te volbrengen plicht. Burgerschap zegt ook iets over wie er wel bij hoort en wie niet. Bij formeel passief burgerschap is er sprake van een egalitaire basis (het burgerschap zelf) waardoor er geen uitsluiting op grond van de actie of input van het individu met betrekking tot burgerschap kan plaats vinden. Burgerschap is nooit volledig vanzelfsprekend geweest voor iedereen, het heeft altijd gewerkt als een mechanisme voor in- en

(22)

uitsluiting, burger versus non-burger. Dit zou betekenen dat het meedoen aan

sociaal-maatschappelijke projecten op wijkniveau verder gaat dan het oplossen van praktische problemen, maar uiteindelijk resulteren in een ‘verdiend’ burgerschap, en dus een formeel en moreel territoriaal bestaansrecht.

In het geval van Winston Parva hadden de gevestigden een superieure positie ten opzichte van de buitenstaanders. Het waren dus juist de buitenstaanders die de superioriteit van de

gevestigden mogelijk maakten. Hier was dus sprake van een inlijving van de sociale situatie. Doordat de uitsluiting van de buitenstaanders cultureel en sociaal van aard was, was uitsluiting beperkt tot het sociale en culturele domein, oftewel de gemeenschap of samenleving. De koppeling tussen sociaal/cultureel en juridisch/politiek burgerschap maakt dat de gevolgen van uitsluiting niet meer enkel sociaal/cultureel van aard hoeft te zijn, maar ook politiek/juridisch, en dus territoriaal.

Dit is ook wat Van Gunsteren (2009) met ‘monddood’ bedoelt: door de koppeling van gewenst gedrag aan juridisch/politiek recht van lidmaatschap vindt een administratieve vernietiging van afwijking plaats, omdat er geen ruimte wordt gelaten voor deze afwijking binnen de

samenleving waarin iedereen moet participeren. Zoals blijkt uit de theorie van Elias (1965/1994) zijn er twee belangrijke argumenten waarom dit problematisch is. Ten eerste zijn groepen mensen geneigd andere groepen mensen uit te sluiten om hun eigen sociale structuur te behouden en

zichzelf te kunnen definiëren. Ten tweede zijn sommige mensen niet in staat te participeren doordat zij geen toegang tot de benodigde middelen hebben, omdat deze toegang ze wordt ontzegd door de gevestigde groep die haar eigen status quo wilt behouden.

Wanneer er bepaalde verwachtingen en plichten worden verbonden aan burgerschap bestaat het gevaar dat bepaalde groepen niet de middelen bezitten dit goede burgerschap te volbrengen, en dus uitgesloten kunnen worden. Mensen zien zichzelf in relatie tot de ander, en macht is een alom aanwezige factor. Machtsverschillen zijn daarom altijd aanwezig. Het is dus waarschijnlijk dat burgerschap zich kan ontwikkelen tot een waarderende en oordelende factor (in de vorm van ‘goed’ of ‘slecht’ burgerschap), en dus tot het in meer of mindere mate recht hebben op lidmaatschap. Het is de bedoeling de participatiesamenleving sociale binding bevordert en burgers stimuleert om mee te doen, maar de sociologische en sociaalpsychologische theorie over gemeenschapsvorming en groepsformaties laten zien dat uitsluiting een inherente factor is van sociaal gedrag en

saamhorigheid. Hierom zal worden gekeken of dit in de praktijk ook het geval is en op welke manier burgers hier mee omgaan.

3

Probleemstelling

(23)

Vanuit de overheid wordt benadrukt dat er in Nederland sprake is van een gemeenschappelijke cultuur, en deze haar uiting vindt in het Nederlands burgerschap. Van Gunsteren (2009) spreekt hier zijn twijfels over uit, en vraagt zich af of het Nederlands burgerschap wel geschikt is om sociale binding te bevorderen. De koppeling tussen sociaal/cultureel burgerschap en juridisch/politiek burgerschap zorgen voor een ontzegging van gelegitimeerd lidmaatschap van de samenleving als sociaal instituut en de staat als juridisch/politiek instituut als iemand niet kan participeren.

Uit het theoretisch kader blijkt dat de nieuwe invulling van burgerschap in theorie problematische gevolgen kan hebben voor de sociale structuur van de gemeenschap of de samenleving. De participatiesamenleving gaat uit van een rationeel handelend en ‘openminded’ burger die uitnodigend zal proberen iedereen te betrekken in de gemeenschap. De theorie van Elias (1965/1994) laat echter zien dan mensen geneigd zijn groepen te vormen waarbij uitsluiting een inherent aspect is van de groepsformatie. Collins (2004) legt uit hoe sociale interactie gericht is op de succesvolle afronding van sociale situaties, waarbij alle deelnemers trachten hun eigen

legitimiteit en wereldbeeld te verifiëren. Zowel Collins (2004) als Elias (1965/1996) stellen dat de herhaaldelijke (succesvolle) interactie binnen de groep, de legitimiteit en betekenis van de groep versterkt ten opzichte van buitenstaanders. De sociaalpsychologische theorie laat zien dan mensen in eerste instantie zo handelen dat ze een legitimerende betekenis kunnen geven aan gebeurtenissen en situaties. Zodoende kunnen mensen cognitief en emotioneel de status quo verklaren, of handelen naar een (gemeenschappelijk) doel.

De casus ‘Transvaal Pakt Door’ is een voorbeeld van een afgestoten taak van de overheid. Door bezuinigingen kon ‘Transvaal Steeds Beter’ niet worden doorgezet, maar bewoners vonden het zonde als de media zouden verdwijnen, Verschillende participanten hebben zich aangemeld om mee te doen, en er staan vijf bijeenkomsten gepland om het zelf te gaan organiseren. In eerste instantie opgezet om een mediaplatform voort te zetten, maar al snel verworden tot een werk/praat groep over de toekomst van de Transvaalbuurt, is Transvaal Pakt Door een interessant

onderzoeksonderwerp. Waarom er wordt deelgenomen en wat er precies gebeurt tijdens deze bijeenkomsten is het onderwerp van dit onderzoek.

Deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’ kan verschillende doelen hebben. Vanuit beleid en beleidstheorieën gelden praktische overwegingen zoals het voortzetten van een mediaplatform, het versterken van sociale binding in de buurt of andere praktische doelen. De besproken theorieën in het theoretisch kader benaderen deelname echter vanuit een realistischer maar genuanceerder

perspectief. Deze theorieën zouden deelname verklaren vanuit individuele drang naar erkenning, het verlangen ergens bij te horen, ui te sluiten en persoonlijke identificatie. Dit kan in contrast staan tot

(24)

de eerder genoemde praktische en verwachte overwegingen. Vanuit deze discrepantie tussen verwachting en realiteit is gekomen tot de centrale onderzoeksvraag:

Wat is de betekenis van de deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’ voor de deelnemers?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er verschillende deelvragen ontwikkeld. Het theoretisch kader biedt hiervoor de leidraad. Daarom vormt de eerste deelvraag een koppeling tussen burgerschap en deelname aan ‘Transvaal Steeds Beter’. ‘Transvaal Steeds Beter’ is een bewonersgroep om sociale en culturele vraagstukken op wijkniveau aan te pakken. Dit sluit aan bij een neo-republikeinse burgerschapstheorie, welke Van Gunsteren (1998) als hedendaagse moraal bestempelt. Daarom is de eerste deelvraag:

In hoeverre is deelname aan Transvaal Pakt Door een uiting van hedendaags politiek engagement van de deelnemers en zodoende een vorm van ‘neo-republikeins’ burgerschap?

De tweede deelvraag gaat dieper in op de samenvoeging van sociaal/cultureel burgerschap en juridisch/politiek burgerschap. Deze deelvraag tracht te beantwoorden of deze samenvoeging een scheiding zal veroorzaken tussen zij die burgerschap kunnen uitoefenen en zij die dit niet kunnen. Het is namelijk de vraag of in de praktijk burgers zich bewust zijn van de retorische implicaties van deze samenvoeging als door Van Gunsteren (2009) beschreven. De tweede deelvraag is:

Hoe manifesteert de samenvoeging van sociaal/cultureel en politiek/juridisch burgerschap zich in de praktijk bij de deelnemers van Transvaal Pakt Door?

De derde deelvraag grijpt terug op de sociale orde die wordt geproduceerd en gereflecteerd door deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’. Elias (1965) liet zien dat mensen in een gemeenschap handelen naar een waargenomen sociale orde welke voortkomt uit machtsverschillen. Deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’, of andere vormen van actief burgerschap, kan dienen als manifestatie, reproductie, of productie ter stabilisering van deze machtsverschillen. De stabilisering verloopt via een sterke interne sociale cohesie en een uitsluiting van groepen die geen toegang tot de relevante middelen hebben. De derde deelvraag is:

Op welke manier tonen processen van in- en uitsluiting zich via Transvaal Pakt Door?

(25)

De interactie theorie van Collins (2004) stelt dat mensen in groepen gezamenlijk proberen een eenheid te vormen om zo de groep zonder problemen te kunnen laten voortbestaan. Dit kan leiden tot sterke (irrationele) in-group en out-group ideeën. Dit versterkt de illusionaire superioriteit en daarmee ook de machtspositie van groepen ten opzichte van elkaar. Hier vloeit de vierde deelvraag uit voort:

Op welke manier hebben sociale interacties binnen Transvaal Pakt Door invloed op de ideeën van de deelnemers over Transvaal Pakt Door ten opzichte van buitenstaanders?

Om inzicht te krijgen in de persoonlijke en individuele motieven om deel te nemen aan ‘Transvaal Pakt Door’ worden de sociaalpsychologische theorieën uit het theoretisch kader onderzocht. Hierin speelt het concept van het zelf een grote rol. Volgens de sociale psychologie gedragen mensen zich naar de mentale constructies die zij hebben van zichzelf ten opzichte van de buitenwereld. Door bepaald gedrag te vertonen krijgen zij een positief en coherent gevoel over zichzelf in de sociale setting van de buitenwereld. Hieruit zijn twee deelvragen geabstraheerd, die samen de vijfde en laatste deelvraag vormen:

a. Hoe draagt deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’ bij aan de zelfconceptie? b. Welke rol spelen buitenstaanders in deze conceptualisering?

Door middel van interviews en observaties is getracht antwoord te geven op de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag. Zo zal er eerst inzicht verkregen worden in de beweegredenen om deel te nemen aan ‘Transvaal Pakt Door’. Vervolgens kan de hoofdvraag beantwoord worden, en zal duidelijk zijn wat deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’ betekent. Want zoals later zal blijken is het van het vanzelfsprekende antwoord ‘het doorzetten van een mediaplatform’ geen sprake is geweest. In het volgende hoofdstuk zullen allereerst de gekozen strategie en methode besproken worden.

4

Methode

4.1 Strategie, Ontwerp & Instrumenten

Onderzoeksstrategie

(26)

Voor dit onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve strategie. Dit was de meest geschikte strategie omdat het om de analyse van een (kleine) case gaat. De onderzoeksvraag en de problematiek lenen zich voor een kwalitatieve benadering van de sociale wereld die is begrepen vanuit haar

participanten, en dus om een interpretatieve benadering heeft gevraagd. Omdat het om een relatief kleine case gaat zijn kwantitatieve analyses niet mogelijk geweest, en was een ‘mixed methods’ strategie uitgesloten. De rol van de gebruikte theorie ten aanzien van de data is inductief geweest, waarbij de data de theorie heeft aangevuld en betekenis heeft gegeven (Bryman, 2008, Lucassen & Hartman, 2007).

Methode

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van diepte-interviews. Door de aanwezigheid bij de bijeenkomsten is begrip en kennis opgedaan over de sociale verhoudingen binnen Transvaal Pakt Door. Ook is hiermee een idee verkregen van de dagelijkse betekenis van de bijeenkomsten voor de deelnemers. Omdat de onderzoeker een natuurlijke rol zal aannemen in het te onderzoeken veld, namelijk als notulist, zal de beïnvloeding van de data worden geminimaliseerd.

Door de aanwezigheid bij de bijeenkomsten kon Transvaal Pakt Door als onderzoeksveld worden verkend. Na de vijf bijeenkomsten zijn de respondenten benaderd of ze mee wilden werken aan dit onderzoek door geïnterviewd te worden. Deze interviews waren semigestructureerd waarbij de vragenlijst diende als rode draad voor de aan te snijden onderwerpen.

Betrouwbaarheid en validiteit

Anders dan bij een groot kwantitatief onderzoek zijn aan de criteria betrouwbaarheid en

generaliseerbaarheid minder makkelijk te voldoen. Het onderzoek is moeilijk te generaliseren naar andere sociale settings, enerzijds omdat het om een kleine onderzoeksgroep gaat maar ook omdat de sociale situatie of dit fenomeen erg specifiek was. De interne betrouwbaarheid is, doordat er maar één onderzoeker is, moeilijk te controleren. Toch is er getracht zoveel mogelijk objectief te blijven door een redelijke afstand te bewaren tot de respondenten en het proces van Transvaal Pakt Door. Dit is gedaan door tijdens de bijeenkomst niet in de kring te gaan zitten, maar aan een tafel ernaast. Ook heeft de onderzoeker zich nooit in de discussies gemengd of bijgedragen aan de inhoud van de plannen of ideeën van de deelnemers. Doordat de onderzoeker een rol als notulist had ging dit makkelijk en natuurlijk, want door het notuleren ontstond er een automatische afstand en

objectiviteit tot de groep en de data. Toch is het belangrijk op te merken dat volledige objectiviteit niet mogelijk is, omdat de onderzoeker zelf als meetinstrument fungeert en een eigen perspectief en identiteit heeft welke invloed kan hebben gehad op de situatie en de uitkomsten van het onderzoek.

(27)

De vragen die de onderzoeker heeft gesteld komen voort uit een bepaalde visie op de werkelijkheid. Het is mogelijk dat een andere onderzoeker dit perspectief niet zou hebben gekozen, maar een andere kant van de situatie zou belichten.

De interne validiteit is door de gebruikte methode juist sterk. Kwalitatief onderzoek heeft de eigenschap een sterke relatie en consistentie te hebben tussen de theorie, de concepten, de

theoretische conclusies en de data. Toch, zoals blijkt uit het theoretisch kader, is er nog weinig bekend over de betekenis van het nieuwe burgerschap, waardoor dit onderzoek hier vooral inzicht in heeft getracht te geven.

Een sociale setting is nooit helemaal te repliceren, omdat het gaat om een situatie binnen een context op een bepaald moment op een bepaalde plaats, wat zich nooit meer zo zal herhalen. Dit maakt kwalitatief onderzoek ook juist zo waardevol, want het kan dieper en beter inzicht geven in soortgelijke projecten en individuen dan tot nu toe het geval is. Het is aan de lezer van dit

onderzoek zelf te bepalen wat zijn of haar epistemologische positie is ten opzichte van kennis, maar de onderzoeker van deze scriptie is van mening dat kwantitatief en kwalitatief niet verschillen in mate van waarheid en kennis maar verschillend zijn in type kennis en waarheid. De kennis die met dit onderzoek is getracht te verkrijgen is kwalitatief van aard, en zou met een kwantitatieve strategie niet zijn verkregen. In het hoofdstuk ‘discussie’ zal dit verder worden besproken, maar kwantitatief en kwalitatief onderzoek kunnen elkaar goed aanvullen. Voor dit onderzoek is echter voor een kwalitatieve benadering gekozen, omdat de staat van het wetenschappelijk debat op het gebied van burgerparticipatie en nieuw burgerschap vraagt om meer en dieper begrip van de werkelijke relatie tussen burgerschap, burgerparticipatie en sociale in- en uitsluiting.

Instrumenten

Het belangrijkste instrument bij deze kwalitatieve strategie is de onderzoeker zelf (Bryman, 2008). Bij de interviews zijn er weinig tot geen vragenlijsten gebruikt en heeft de onderzoeker getracht zo open mogelijk te blijven ten opzichte van de situatie. Er is wel gebruikt gemaakt van een aantal leidende vragen om enigszins een kader te hebben waar binnen de data kon worden vergaard. Deze belangrijkste vraag was ‘Wat doen de deelnemers bij Transvaal Pakt Door?’. Onder deze vraag vallen een aantal subvragen welke in de operationalisering worden bespoken. Zodoende is er een ‘secundair’ instrument gecreëerd door de onderzoeker om de data te kunnen herkennen, noteren en categoriseren. Bovendien heeft dit geholpen consistentie te behouden bij ieder interview met betrekking tot de andere interviews. Er is voor gekozen geen gestructureerde interviews af te nemen omdat het belangrijk is geweest de geïnterviewden zelf de kans te geven antwoord te geven in een ‘natuurlijk’ gesprek. Op deze manier is ook informatie naar boven gekomen die niet

(28)

verwacht werd door de onderzoeker, en met gestructureerde vragenlijsten niet zou zijn ontdekt. De vragenlijsten zijn gebaseerd op indicatoren die in de paragraaf ‘operationalisering’ besproken worden. Deze indicatoren, of concepten dienen als een algemene richtlijn bij de benadering van de overdadige hoeveelheid mogelijke empirie.

4.2 Operationalisering

Om de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag te beantwoorden zijn een aantal concepten ontwikkeld. Deze concepten kunnen gezien worden als Blumers ‘sentisizing concepts’ (1954, in Bryman, 2008). Voor iedere deelvraag zijn een aantal concepten in de vorm van kernwoorden die een centrale positie innemen tijdens het proces van dataverzameling. In de bijlage is een vragenlijst bijgevoegd.

De hoofdvraag was:

Wat is de betekenis van de deelname aan ‘Transvaal Pakt Door’ voor de deelnemers?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er verschillende deelvragen ontwikkeld. Om deze deelvragen te beantwoorden is dus gebruik gemaakt van concepten die hebben geleid tot een antwoord op de vragen.

De eerste deelvraag was:

In hoeverre is deelname aan Transvaal Pakt Door een uiting van hedendaags politiek engagement van de deelnemers en zodoende een vorm van ‘neo-republikeins’ en ‘nieuw’ burgerschap?

Deze vraag kan gezien worden als controle vraag. Als deze vraag wordt bevestigt met een positief antwoord kan doorgegaan worden met de andere vragen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is gevraagd naar politieke activiteit en gevoelens bij ‘burgerschap’. Heeft deelname aan Transvaal Pakt Door een politiek doel? Heeft de deelnemer het gevoel actief burgerschap uit te oefenen door deelname aan Transvaal Pakt Door? Ook is geprobeerd te achterhalen of de deelnemer het gevoel heeft een taak of ‘ambt’ uitoefent ten behoeve van de samenleving door deel te nemen aan

Transvaal Pakt Door.

De tweede deelvraag was:

Hoe manifesteert de samenvoeging van sociaal/cultureel en politiek/juridisch burgerschap zich in de praktijk bij de deelnemers van Transvaal Pakt Door?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu er vanaf september 2020 nog één pastoor en één diaken zijn die samen benoemd zijn in twee pastorale eenheden, is een herschikking van het aantal weekendvieringen nodig.. Dit

zien$ dat$ er$ nog$ maar$ weinig$ onderzoek$ is$ gedaan$ naar$ interventies$ om$ het$ sociale$ netwerk$

Een sterk sociaal netwerk kan de levenskwaliteit van mensen in armoede enorm ten goede komen, terwijl deze mensen nu net vaak erg geïsoleerd leven?. Om die reden werken

Wel degelijk gelden algemene wetten en regels óók voor de actieve burgers (deze zijn er doorgaans niet voor niets), maar in het algemeen geldt dat procedures niet te

Onderzoek laat zien dat mensen met een laag inkomen minder maatschappelijk betrokken zijn, minder sociale contacten hebben en minder tevreden zijn met hun gezondheid.. De

Net als bij het individueel schuldmodel, de arme de schuld krijgt van zijn situatie in armoede, wordt bij het cultureel schuldmodel, de cultuur (en religie) van de ECM

Antwoord: Er is wel degelijk migratie van armen naar België, maar de term ‘generatie-armen’ kan hier voor verwarring zorgen.. De term wordt niet overal op dezelfde

Daarin werken organisaties, overheden en bedrijven samen aan het beter helpen van mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en digitalisering. Dat doen ze door cursussen aan te