• No results found

4 Methode

5.2 Sociale uitsluiting via Transvaal Pakt Door

Het ‘meedoen’ in de wijk was een belangrijke factor voor veel deelnemers om mee te doen. Dit viel uiteen in twee soorten ‘meedoen’: enerzijds was er het willen weten wat er gebeurt en daar deel van uit maken. Lisa, een 28-jarige AMFI alumnus en conceptontwerper: “Er gebeurt heel veel, en ik wil weten wat het is en er deel van uit maken”. Aan de andere kant was er een behoefte een groep te hebben waar ze bij konden horen, op een veel persoonlijker niveau. De angst om buiten die groep te vallen was voor sommigen zelfs een reden om mee te doen. Wanneer daar op doorgevraagd werd met de interviews kwam dit voort uit een angst dat de veranderingen in de buurt niet konden

worden bijgehouden, en ze buiten de groep zouden vallen. De veranderingen waar op gedoeld werd waren onder andere de wijkaanpak Transvaal Steeds Beter. Lieve zei: “Hoezo steeds beter? Het is hier hartstikke goed. Een fijne wijk. En dan komen er van die mensen die vinden dat alles anders en beter moet...” (persoonlijke communicatie, 14 mei 2014). Ook benoemen ze specifiek de angst voor ‘veryupping’ of, zoals Anita het noemt: “Alles raakt verhipsterd” (persoonlijke communicatie, 23 mei 2014), waarbij oorspronkelijke buurtbewoners zouden kunnen worden vergeten. Tijdens de interviews werd de term gentrification meermaals voorzichtig en met een angstige toon door deze drie vrouwen genoemd. De deelnemers zijn bang het contact met de wijk kwijt te raken en zoeken daarom een sociale bezigheid met elkaar. Zij hadden de wens een ‘dorpsgevoel’ te creëren, een plek waar iedereen elkaar kent en gedag zegt. Hierin kwam de wens de sociale binding te verbeteren ook sterk naar voren, Albert zegt hierover: “ik wil gewoon gezellig met mensen zijn.. elkaar kennen, lekker de kroeg in” (persoonlijke communicatie, 13 mei 2014).

Anna, Anita, Lieve en Janine benadrukten het betrekken van iedereen in de buurt, sociale binding voor iedereen, en het verbeteren van de relatie tussen mensen van verschillende culturen. Lieve stond erg sceptisch tegenover de ‘goede’ bedoelingen van Transvaal Pakt door en in het speciaal tegenover sommige deelnemers. Zowel tijdens de bijeenkomsten als tijdens het interview liet ze merken dat ze bang was dat de deelnemers en hun plannen de buurt niet goed

representeerden, en uitte ze de angst dat de deelnemers, al dan niet passieve, uitsluiting van andere, lager opgeleide en minder welvarende buurtbewoners zouden accepteren of zelfs prefereren, zowel

in de groep of bij toekomstige plannen. Dat Lieve dit benoemde tijdens het interview was niet zomaar want tijdens de bijeenkomsten werd in verschillende gesprekken de afwezigheid van niet- blanke of niet-hoogopgeleiden erkend, waarna de verantwoordelijkheid bij de ‘afwezigen’ zelf werd gelegd. De uitgenodigden deelnemers gingen de uitnodiging als vanzelfsprekend zien. Hun eigen aanwezigheid werd toegeschreven aan positieve eigenschappen van zichzelf terwijl de afwezigheid van andere buurtbewoners werd toegeschreven aan desinteresse en onverantwoordelijkheid of zelfs als asociaal bestempeld. Hanna en Herbert leggen de schuld bij de ‘desinteresse’ van deze mensen en verschillen in cultuur. Herbert legde het als volgt uit: “Nou, je ziet het om je heen.. mensen houden de gordijnen dicht, en je kunt uitnodigen wat je wilt maar niemand gaat erop in.. moet je op een gegeven moment ook concluderen: dit werkt niet. Ik wil gewoon de dingen doen die ik leuk vind..” (Herbert, persoonlijke communicatie, 14-05-2014). Hanna lijkt ook vooral voor zichzelf en ‘haar soort’ mensen actief te willen zijn: “Ja.. Eigenlijk vind ik dat niet meer zo belangrijk.. [het bereiken van ‘andere’ buurtbewoners].. Dat is niet mijn probleem om op te lossen.. Het mag wel weer eens wat meer en wat duurder, voor een hoger niveau.. Ik word zo moe van die hele discussie” (Hanna, persoonlijke communicatie, 15 mei 2014).. Door dit zo te benaderen is het niet meer hun verantwoordelijkheid om deze mensen wel te betrekken bij Transvaal Pakt Door, en dus de

gesprekken over de toekomst van de buurt. Sociale binding werd gezien als een goed streven, maar dan wel voor iedereen die aansluiting op elkaar kan vinden. Ook is het opvallend dat iedereen sociale binding als speerpunt noemt, maar geen van de deelnemers contact wil opnemen met de ‘Islamitische gemeenschap’ zoals zij dit zelf noemen.

Een ander opvallend gegeven is dat wanneer de deelnemers spreken over de nieuwe horeca in de Transvaalbuurt, ze hun enthousiasme uitspreken dat er eindelijk cafés in de buurt zijn. Op de vraag of ze Café de Zon (Pretoriusstraat) en Café Oost (Krugerplein) kennen, die al jaren gevestigd zijn in de Transvaalbuurt, wordt ongemakkelijk en met een honend lachje gereageerd. Geen van de deelnemers is ooit in één van deze cafés geweest of is van plan hier naar toe te gaan. Hanna geeft zelfs toe dat ze heeft geprobeerd met een aantal buurtbewoners en ondernemers Café Oost te doen vertrekken: “Bijvoorbeeld die hoek op het Krugerplein, je zou daar kunnen investeren, dat is een mooie hoek, groot terras.. maar ja, d’r zit een café en die willen er gewoon blijven zitten, en dan moet je een goede reden hebben om ze uit te kopen, en die hebben we niet gevonden..”

(persoonlijke communicatie, 15 mei 2014).

De deelnemers hanteren bepaalde vooroordelen ten opzichte van andere groepen in de buurt waar ze hun gedrag op baseren. Om deze reden wordt de Islamitische gemeenschap niet benaderd, gaat geen van de deelnemers naar Café de Zon of Café Oost, en wordt Joe’s Garage en De Valreep

vermeden. De dingen die ze wel willen doen en organiseren zijn met mensen die ze al kennen of enigszins dezelfde levensstijl hebben.

Als de verschillende posities ten opzichte van sociaal-maatschappelijke actie worden teruggebracht tot hun essentie is deze het wel of niet najagen en aanjagen van verandering. Het bleek uit de interviews dat deelnemers die voor een inclusieve aanpak waren een vrij conservatieve houding hadden. Dit waren de deelnemers met veel ervaring in vrijwilligerswerk en sociale inzet. En andersom, de deelnemers die juist voor zichzelf dingen wilden organiseren zonder al te veel bezig te zijn met andere groepen mensen, waren meer progressief en niet bang voor verandering. De gemene deler van deze tweede groep is dat zij allemaal een plek voor zichzelf zien, misschien juist wel meer dan voorheen, in een ‘hippe’ ‘jonge’ ‘welvarende’ omgeving. De meer conservatieve deelnemers, die al veel vrijwilligerswerk hebben gedaan hebben het gevoel hun plek te verliezen, zoals Anita die de veryupping als bedreiging ziet, en Anna die het gevoel heeft buitengesloten te worden.

Het bleek tijdens de bijeenkomsten dat de deelnemers al snel een groepsgevoel konden ontwikkelen. Ondanks dat er telkens werd benoemd dat spreken van wij/zij-vormen diende te worden vermeden, was dit wel het geval. Het leek alsof deelnemers onder het mom van werken aan sociale binding voor de buurt, vooral werkten aan sociale binding binnen de groep en voor andere gelijkgestemde buurtbewoners. Deelname aan de werkgroep werd toegeschreven aan positieve eigenschappen van de deelnemers zelf, en de afwezigheid van allochtonen en lager-opgeleiden werd ervaren als bevestiging van het onkunnen van deze groepen mensen. Bovendien werd uitgesproken dat het misschien beter was als andere mensen niet zouden deelnemen omdat dit het niveau van de bijeenkomsten in gevaar zou brengen: “het is natuurlijk beter als zij ook zouden deelnemen.. maar ja, als iemand niet wil, dan is het maar beter van niet.. sowieso denk ik dat we best wel moeilijke onderwerpen bespreken wat dan misschien niet zou kunnen” (Hanna, persoonlijke communicatie, 15 mei 2014). Het feit dat alle deelnemers na persoonlijke invitatie hebben deelgenomen woog niet mee in het oordeel wat geveld werd over niet-deelnemers: “ja als je iets te zeggen wilt hebben moet je wel actie ondernemen.. alle middelen zijn er maar zij kiezen ervoor om hun gordijnen dicht te houden en niet mee te doen” (Herbert, 14 mei 2014).

Herbert noemt ‘de middelen’ die iedereen tot zijn beschikking zou hebben. De middelen die de deelnemers van Transvaal Steeds Beter tot hun beschikking hebben zijn echter niet voor iedereen weggelegd. Door hun kennis van bureaucratie, hun uitgebreide netwerk en andere middelen tot hun beschikking hebben als tijd en geld zijn deze mensen goed in staat op hun manier te participeren en actief burgerschap uit te oefenen. Toch erkennen de deelnemers niet dat andere mensen deze middelen niet hoeven te hebben. De persoonlijke toe-eigening van deelname als persoonlijke

kwaliteit is hier een voorbeeld van. Doordat dit niet wordt erkend kan de groep zich superieure waarden ten opzichte van niet deelnemers toe-eigenen.