• No results found

Het eigendomsvoorbehoud en het voorwaardelijk eigendomsrecht : Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij een overdracht van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het eigendomsvoorbehoud en het voorwaardelijk eigendomsrecht : Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij een overdracht van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud."

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het eigendomsvoorbehoud en het

voorwaardelijk eigendomsrecht

Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij een overdracht van een

roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud.

A.A. Hovanesjan

Juli 2016

(2)

Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij een overdracht van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud.

‘Nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse habet.’

- Domitius Ulpianus -

Aram Andranik Hovanesjan

Onder begeleiding van dhr. mr. M. (Marco) Verdonk Universiteit van Amsterdam

Faculteit Rechtsgeleerdheid

(3)

I

AFKORTINGEN

EVB Eigendomsvoorbehoud

Par. Gesch. Parlementaire Geschiedenis

BW Burgerlijk Wetboek HR Hoge Raad Art. Artikel BGB Bürgerliches Gesetzbuch Fw Faillissementswet BGH Bundesgerichtshof

(4)

II

ABSTRACT

Deze scriptie betreft een onderzoek naar de kwalificatie van de rechtspositie van de verkrijger van een roerende zaak die onder eigendomsvoorbehoud overgedragen is. De vraag die centraal staat is of en in hoeverre men kan beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij de overdracht van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud. De wet zegt het niet met veel woorden wat de rechtspositie van de verkrijger is, wel zijn er in de parlementaire geschiedenis van artikel 3:91 BW enkele aanknopingspunten te vinden om de rechtspositie van de verkrijger te kwalificeren: voorwaardelijk eigenaar/een voorwaardelijk eigendomsrecht. De literatuur is verdeeld omtrent dit vraagstuk: enerzijds de monisten en anderzijds de dualisten. De jurisprudentie – in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad dat op 3 juni 2016 is gewezen – is in ieder geval duidelijk waarover de verkrijger kan beschikken: een voorwaardelijk eigendomsrecht dat verpand kan worden. Het fixatiebeginsel ex. artikel 23 jo. 35 lid 2 BW staat daaraan niet in de weg, zolang vóór faillissement een pandrecht gevestigd is op het voorwaardelijk eigendomsrecht. De Hoge Raad heeft verder bepaald dat het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht ‘uitgroeit’ tot een pandrecht op de eigendom van de zaak bij voldoening van de voorwaarde waarvoor het eigendomsvoorbehoud is bedongen, zelfs als de voorwaarde in faillissement wordt vervuld: het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht is derhalve faillissementsproof. Door deze kwalificatie van de Hoge Raad is echter ‘het bezit’ op losse schroeven komen te staan: er rijzen vragen over hoe het pandrecht dogmatisch gezien geleverd/bezwaard moet worden. Immers, voor levering/bezwaring van het pandrecht is vereist, in het licht van artikel 3:84 lid 4 BW, dat het bezit ex. artikel 3:90 BW wordt verschaft. Echter heeft de verkrijger (nog) geen bezit, de verkrijger is houder van de zaak totdat aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Dus, hoe kan de verkrijger die houder is het bezit verschaffen, c.q. rechtsgeldig verpanden, terwijl het bezit bij de vervreemder is? In hoeverre heeft artikel 3:91 BW nog nut nu de Hoge Raad bepaald heeft dat de verkrijger klaarblijkelijk een rechtsgeldig pandrecht tot stand kan brengen terwijl hij ex. artikel 3:91 slechts houder is?

(5)

III Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 1

1.1 Aanleiding ... 1

1.1.1 Opbouw & afbakening ... 3

1.2 Enkele uitgangspunten van het goederenrecht ... 4

1.2.1 Verschil goederenrecht en verbintenissenrecht ... 4

1.2.2 Zekerheden en zekerheidsrechten ... 4

1.2.3 Het goederenrechtelijke systeem ... 5

1.2.4 Overdracht ... 6

1.2.5 Volledige rechten: het eigendomsrecht ... 6

1.2.6 Beperkte rechten: pandrecht ... 7

2. Praktische aspecten van het EVB ... 8

3. Het eigendomsvoorbehoud ... 9

3.1 Achtergrond en doel ... 9

3.1.1 Het verlengd eigendomsvoorbehoud ... 11

3.1.2 Het kredieteigendomsvoorbehoud ... 11

3.2 Dogmatische onderbouwing ... 12

3.2.1 De juridische constructie ... 12

3.2.1.1 De opschortende en ontbindende voorwaarde ... 13

3.2.2 Nadere uitleg juridische constructie ... 15

3.2.2.1 Omstreden ... 15

3.3 De grenzen van het eigendomsvoorbehoud ... 17

3.3.1 De restricties van artikel 3:92 lid 2 BW... 17

3.3.2 Wet op het consumentenkrediet (WCK) ... 18

3.3.3 Fiduciaverbod ... 18

3.4 Rechtsposities: Vervreemder, verkrijger en derden ... 19

3.5 Uitoefenen van het EVB ... 21

3.6 Tenietgaan eigendomsvoorbehoud ... 21

3.6.1 Voldoening bedongen prestatie EVB ... 21

3.6.2 Verjaring van de vordering ... 21

(6)

IV

3.6.4 Afstand en het EVB ... 22

3.6.4.1 Afstand vorderingsrecht ... 22

3.6.4.2 Afstand eigendomsrecht (derelictio) ... 22

3.6.4.3 Afstand eigendomsvoorbehoud (Snippers qq/Rabobank) ... 23

4. Het eigendomsvoorbehoud in faillissement ... 26

4.1 Gevolgen faillissement van verkrijger ... 26

4.2 Gevolgen faillissement van vervreemder ... 26

5. Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht? ... 27

5.1 Het voorwaardelijk eigendomsrecht ... 27

5.1.1 De wet en het voorwaardelijk eigendomsrecht ... 27

5.1.2 Literatuur en het voorwaardelijk eigendomsrecht ... 28

5.1.2.1 Monisten ... 28

5.1.2.2 Dualisten ... 29

5.1.3 Jurisprudentie en het voorwaardelijk eigendomsrecht ... 31

5.1.3.1 De Rechtbank en het Hof ... 31

5.1.3.2 Hoge Raad ... 33

6. Goederenrechtelijke werking van het voorwaardelijk eigendomsrecht? ... 36

6.1 Gevolgen van (g)een goederenrechtelijke werking voorwaardelijk eigendomsrecht ... 38

6.1.1 Wat zijn de gevolgen voor de financiers van afnemers? ... 38

6.1.2 Wat als de Hoge raad met de rechtbank en het Hof was meegegaan? ... 38

6.1.3 Wat zou dan de vermogenswaarde van dit recht geweest kunnen zijn? ... 39

6.1.4 De wenselijkheid ... 39

6.1.5 Bezwaring pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht ... 40

6.2 Mijn optiek ... 40

7. Het eigendomsvoorbehoud in Duitsland ... 42

7.1 Rechtsvergelijking met het Duits recht ... 42

8. Conclusies ... 43

Literatuurlijst ... 45

Jurisprudentieregister ... 49

(7)

1

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Het eigendomsvoorbehoud is een belangrijk leerstuk voor de leveranciers in de praktijk. Veel leveranciers gebruiken het EVB ter zekerheid jegens de afnemer die niet aan zijn verplichting, c.q. betaling van de volledige koopprijs van een zaak kan voldoen. Het ‘object’ van het EVB is echter ruimer dan alleen zaken zoals dat naar de letter van artikel 3:92 lid 1 BW gesuggereerd wordt. De bepaling van het EVB maakt deel uit van de algemene titel over verkrijging en verlies van goederen en de afdeling over overdracht van goederen en afstand van beperkte rechten. Om bijvoorbeeld een machine – dat, aangenomen, kwalificeert als een roerende zaak – af te nemen, om vervolgens met die zaak winst te genereren, hebben veel afnemers bij de aanschaf van die zaak financiering nodig. Om die reden mengen ook banken zich rondom het kopen en financieren van zaken door afnemers. De bank vestigt allerlei zekerheidsrechten op de goederen van de afnemer om de aanschaf van de zaak te financieren. Bij het vestigen van allerlei zekerheidsrechten vestigen banken middels de (verzamel)pandaktes ook een pandrecht op alle

voorwaardelijke eigendomsrechten.

Al een lange tijd is er in de literatuur gediscussieerd over de rechtspositie van de verkrijger van een roerende zaak die onder eigendomsvoorbehoud is overgedragen. Heeft de verkrijger een goederenrechtelijke positie? Zo ja, hoe kwalificeert dit recht? Veel auteurs betogen enerzijds dat de verkrijger een ‘voorwaardelijke eigendomsrecht’ heeft en over dit recht kan beschikken

(dualisten) en anderzijds betogen auteurs dat er geen voorwaardelijk eigendomsrecht bestaat (monisten).

De aanleiding voor het schrijven van mijn scriptie is het arrest van het Hof ‘s-Gravenhage1 dat

voorwaardelijk eigendomsrecht van de hand wees: de verkrijger heeft een relatief toekomstige zaak die slechts bij voorbaat verpand kan worden. De discussie laaide weer op: bestaat er überhaupt wel een ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’? Hoe zit het met het feit dat het eigendomsrecht2 het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben?

1 Hof ’s-Gravenhage 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:4352, JOR 2015/53, m.nt. W.J.M. van Andel &

M.E. ten Brinke.

(8)

2 Past dit ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’ wel binnen ons rechtstelsel? Wat is de rechtspositie van de verkrijger dan precies: wat kan hij wel en wat kan hij niet? Neem het volgende als voorbeeld.

Vervreemder A verkoopt en draagt een roerende zaak voor €100.000,- onder

eigendomsvoorbehoud over aan Verkrijger B. Verkrijger B wil de koopsom in 5 termijnen betalen. Verkrijger B wil het bedrag door Derde C (bank) laten financieren. Derde C financiert uiteraard niet zomaar, Derde C wil daartegenover zekerheid hebben. Derde C vestigt een pandrecht op alle zaken en op alle voorwaardelijke eigendomsrechten van Verkrijger B.

Verkrijger B heeft 4 van de 5 termijnen betaald en gaat op dat moment failliet.

Kon Verkrijger B beschikken over een ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’ zodat er een rechtsgeldig pandrecht door Derde C daarop gevestigd is? En, heeft Derde C door 1/5 te voldoen een rechtsgeldig pandrecht verkregen op de roerende zaak (niet alleen op het ‘voorwaardelijke recht’)? Anders gezegd, kon B beschikken over ‘het voorwaardelijk eigendomsrecht’ van de onder eigendomsvoorbehoud overgedragen zaak en is er derhalve een rechtsgeldig pandrecht door bank C gevestigd op het voorwaardelijk eigendomsrecht? Zo ja, wat gebeurt er bij faillissement van Verkrijger B? Immers, ‘groeit’ dit pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht uit tot een pandrecht op de volledige eigendom bij voldoening van de prestatie waarvoor het EVB is bedongen (?), of worden alle beschikkingshandelingen in het kader van het fixatiebeginsel geblokkeerd na dato faillissement ex. artikel 23 jo. 35 lid 2 Fw, zodat er geen rechtsgeldig pandrecht tot stand gekomen is?

In de literatuur wordt betoogd dat de koper al voordat aan de voorwaarde is voldaan een goederenrechtelijk recht heeft verkregen. Om hier een beter grip op te krijgen heb ik de volgende centrale vraag gesteld.

In hoeverre kan de verkrijger van een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud goederenrechtelijk beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht bij de verkoop van een roerende zaak ex. artikel 3:92 BW?

(9)

3

1.1.1 Opbouw & afbakening

Bij het schrijven van deze scriptie zal ik kort stilstaan bij de algemene leerstukken en de systematiek van het goederenrecht. Zo schets ik eerst het juridische kader om vervolgens steeds dieper in te gaan op de problematiek random het voorwaardelijk eigendomsrecht. Ook zal ik bij het schrijven mij zoveel mogelijk beperken op nieuwe leerstukken zoals bestanddeelvorming en zaaksvorming. Ik beperk mij bij het schrijven van deze scriptie verder tot het EVB betreffende roerende zaken.

Ik zal beginnen met een inleiding over enkele uitgangspunten van het goederenrechtelijke systeem. Bovendien zullen de praktische aspecten van het EVB behandeld worden. Vervolgens zal ik de achtergrond en het doel van het EVB bespreken. Daarna zal ik het EVB bespreken. Verder zal ik de dogmatische onderbouwing van het EVB bespreken en stil staan bij begrippen als de opschortende voorwaarde, de ontbindende voorwaarde, overdracht en het eigendomsrecht. Deze begrippen moet men begrijpen voordat het voorwaardelijk eigendomsrecht besproken kan worden.

Tevens zal het EVB in faillissement besproken worden, om zo een beter kader te creëren voor het voorwaardelijk eigendomsrecht en de goederenrechtelijke gevolgen daarvan.

Daarnaast zal ik een uitstapje maken naar het Duitse ‘Anwartschaftsrecht’. Dit zal ik doen in het kader van de rechtsvergelijking. In de Duitse literatuur heeft deze problematiek zich immers ook voorgedaan, maar klaarblijkelijk heeft het Bundesgerichtshof 3 in 1956 de knoop in Duitsland

doorgehakt. Het eigendomsvoorbehoud in Nederland was niet geregeld in het BW van 1838. De juridische vormgeving van deze figuur geschiedde daarom bijna geheel aan de hand van het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) dat wel aanknopingspunten bood.4 Na de vergelijking met het

Duitse recht zal mijn conclusie volgen.

3 BGH 22 februari 1956, NJW 1956, 665 en BGH 10 april 1961, BGHZ 35, 85, 89.

4 C.J.H Jansen, ‘De invloed van het Bürgerliches Gesetzbuch (1900) op de Nederlandse beoefening van het

(10)

4

1.2 Enkele uitgangspunten van het goederenrecht 1.2.1 Verschil goederenrecht en verbintenissenrecht

Eén van de belangrijkste uitgangspunten is het verschil tussen het goederenrecht en verbintenissenrecht. In het verbintenissenrecht gaat het om relatieve rechten. Met andere woorden, het gaat om rechtsverhoudingen tussen – in beginsel – twee personen waarbij de één tot een prestatie verplicht is waartoe de ander gerechtigd is. De rechten en plichten van de partijen blijven tussen een bepaald aantal mensen gelden, terwijl in het goederenrecht dit niet het geval is.

In het goederenrecht gaat het om de absolute rechten op goederen. Absolute rechten kunnen tegen eenieder geldend worden gemaakt. Hoewel er een onderscheid bestaat tussen deze twee rechtsgebieden, zijn ze toch ook nauw met elkaar verbonden.

Immers, enerzijds liggen aan de goederenrechtelijke rechtsverhoudingen contractuele afspraken ten grondslag en anderzijds heeft het goederenrecht invloed op de mogelijkheden tot het maken van contractuele afspraken.

1.2.2 Zekerheden en zekerheidsrechten

Zekerheidsrechten zijn rechten die een schuldeiser een voorrang verlenen bij de verdeling van de executieopbrengst van een goed.5 Er zijn verschillende manieren waarop een schuldeiser

zekerheden kan bedingen. Zekerheid kan bestaan via voorrechten6. Daarnaast zijn er persoonlijke

zekerheden7. Tot slot zijn er goederenrechtelijke zekerheden. De goederenrechtelijke zekerheden

bestaan uit de beperkte zekerheidsrechten8 en zekerheid gecreëerd via het eigendomsrecht9.

Uiteraard beperk ik bij het schrijven tot de goederenrechtelijke zekerheid, in het bijzonder tot het EVB en, voor zover van belang, het pandrecht.

5 Pitlo p. 439.

6 Artikel 3:283-289 BW.

7 Bijvoorbeeld: borgtocht art. 7:850 BW, hoofdelijkheid art. 6:6 BW, retentie art 3:290 BW en bankgaranties. 8 Pandrecht en hypotheekrecht.

9 Zekerheidsoverdracht (ex. artikel 3:84 lid 3 BW), reclamerecht (ex. artikel 7:39 BW) en het EVB (ex. artikel

(11)

5

1.2.3 Het goederenrechtelijke systeem

Het goederenrechtelijke systeem is een gesloten stelsel, ook wel het numerus clausus10 stelsel genoemd. Dit wil zeggen dat het goederenrechtelijke systeem de beperking van de goederenrechtelijke rechten kent en dat de partijen niet zelf nieuwe – goederenrechtelijke – rechten kunnen creëren.11

Niet alleen het Nederlandse recht kent dit fundamentele goederenrechtelijke numerus clasus beginsel, maar ook het Duitse recht kent het.

Duits recht:

‘Den Betheiligten kann es daher nicht freistehen, jedem beliebigen Rechte, welches sich auf eine Sache bezieht, den Karakter des dinglichen zu verleihen. Der Grundsatz der Vertragsfreiheit, welcher das Obligationenrecht beherrscht, hat für das Sachenrecht keine Geltung. Hier gilt der umgekehrte Grundsatz: die Betheiligten können nur solche Rechte begründen, deren Begründung das Gesetz zulässt. Die Zahl der dinglichen Rechte ist daher nothwendig eine geschlossene.’1213

Hoewel het Duitse recht een numerus clausus stelsel14 kent, wil dit nog niet zeggen dat dit stelsel

absoluut is en derhalve geen ‘nieuwe’ rechten erkend kunnen worden. Sinds de BGB in 1900 zijn

er meerdere ‘nieuwe’ goederenrechtelijke rechten erkend, waaronder – en voor zover hier van belang – het Anwartschaftsrecht. Het Anwartschaftsrecht wordt later besproken.

10 Het tegenovergestelde van een gesloten systeem – een open systeem – noemt men numerus apertus. 11 T.H.D. Struycken, De numerus clausus in het goederenrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 9.

12 Motive III 1888, p. 3.

13 Engelse vertaling: “A person can therefore not be free to create any right in relation to an object with a property

effect. Party autonomy as it is used in the law of obligations is therefore not applicable in property law. Here the opposite is the case: persons can only create those rights that are recognised by the law. The number of property rights is consequently limited.”.

14 In het Duitse recht wordt nog een onderscheid gemaakt: Typenzwang en Typenfixierung. Ik laat dit hier buiten

(12)

6

1.2.4 Overdracht

Een belangrijke wijze van het verkrijgen van goederen is de overdracht. In beginsel zijn eigendomsrechten en beperkte (zekerheids)rechten overdraagbaar.15 De vereisten voor

overdracht van een goed zijn ex. artikel 3:84 lid 1 BW de volgende: 1. levering;

2. krachtens een geldige titel;

3. door hem die bevoegd is over het goed te beschikken (beschikkingsbevoegd).

Als aan deze limitatieve voorwaarden is voldaan, dan heeft er in beginsel een rechtsgeldig overdracht plaatsgevonden. Een onoverdraagbaarheidsbeding, een beding in de overeenkomst dat de overdraagbaarheid van het goed onmogelijk maakt, mist goederenrechtelijke werking. Tot de eigendom behoort de bevoegdheid om vrijelijk over de zaak te beschikken en een ander de eigenaar van te maken.16

Overdracht kan ex. artikel 3:84 lid 4 BW voorwaardelijk zijn. Voorwaardelijke overdracht is een overdracht die afhankelijk is van het intreden van een bepaalde voorwaarde. Dus, er kan onder

ontbindende of opschortende voorwaarde overgedragen worden. Wat deze ontbindende en opschortende voorwaarden precies inhouden zal later besproken worden.

Hoe worden roerende zaken overgedragen? Roerende zaken worden ex. artikel 3:90 lid 1 BW middels bezitsverschaffing geleverd. De constructie bij het eigendomsvoorbehoud is juist dat het bezit bij de vervreemder blijft en de verkrijger houder blijft totdat hij aan die voorwaarde heeft voldaan. Dit zal nader behandeld worden bij de juridische constructie van het EVB.

1.2.5 Volledige rechten: het eigendomsrecht

Eigendomsrecht17 is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Het

eigendomsrecht is geen beperkt recht als bedoeld in artikel 3:8 BW18.

15 Artikel 3:83 lid 1 BW.

16 Pitlo nr. 73. 17 Artikel 5:1 BW. 18 Pitlo nr. 360.

(13)

7 Een meer omvattend recht dan het eigendomsrecht bestaat niet. Uit het eigendomsrecht kunnen wel beperkte rechten worden afgeleid.19

Verlies van eigendom wordt geregeld in artikel 5:18 (afstand eigendom) en 5:19 BW. Verder kan eigendom ook verloren gaan door tenietgaan van de zaak, identiteitsverlies20 en door overgang

van de eigendom op een derde.21

1.2.6 Beperkte rechten: pandrecht

Een pandrecht is een beperkt zekerheidsrecht. Er kan een pandrecht gevestigd worden op roerende zaken en vorderingen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vuistpandrecht en stilpandrecht.

Een stilpandrecht wordt met een geregistreerde onderhandse of authentieke akte gevestigd.22

Voor het vestigen van een rechtsgeldig pandrecht moet er worden voldaan aan de 3 vereisten voor overdracht:

1. levering (vestigingshandeling); 2. geldige titel;

3. beschikkingsbevoegdheid (van de pandgever).

Volgens artikel 3:97 BW kunnen toekomstige goederen bij voorbaat geleverd worden. Artikel 3:98 BW is een schakelbepaling voor beperkte rechten. Er kan dus bij voorbaat een pandrecht gevestigd worden op een (relatief) toekomstige zaak. De omstandigheid dat het stilpandrecht op toekomstige roerende zaken kan worden gevestigd, houdt in dat dit stilpandrecht tot stand komt, zodra de pandgever de eigendom van de zaak heeft verkregen. Met andere woorden: het pandrecht op de (relatief) toekomstige roerende zaak ontstaat pas op het moment dat de pandgever eigenaar wordt van die zaak.

19 Pitlo nr. 360.

20 De zaak verliest zijn goederenrechtelijke identiteit door bijvoorbeeld zaaksvorming of vermenging. 21 Pitlo nr. 398.

(14)

8

2. Praktische aspecten van het EVB

In de praktijk wordt een EVB in algemene bewoordingen gegoten zonder dat partijen een helder beeld hebben van de “technisch-juridische” wijze waarop het voorbehoud wordt vormgegeven. Met het vermoeden van artikel 3:92 lid 1 BW heeft de wetgever beoogd om, waar het niet als een overdracht onder opschortende voorwaarde is geformuleerd, toch als zodanig aan te kunnen merken ten einde het aan de beoogde strekking te laten beantwoorden.

Die strekking is tweeledig. Ten eerste behoudt de leverancier een goederenrechtelijke aanspraak op de geleverde zaak voor het geval de afnemer niet aan zijn verplichtingen (meestal de betaling van de volledige koopprijs) voldoet. Ten tweede, de afnemer verkrijgt een goederenrechtelijke positie die inhoudt dat hij het zelf in de hand heeft onvoorwaardelijk eigenaar te worden, te weten door de prestatie te verrichten waarvoor het EVB is bedongen.

De leverancier behoudt de eigendom onder ontbindende voorwaarde dat de afnemer de prestaties verricht waarvoor het EVB werd bedongen, tegelijkertijd verkrijgt de afnemer de eigendom onder opschortende voorwaarde dat hij die prestatie – meestal betaling van de volledige koopprijs – verricht.

Vanuit het perspectief van – vooral bancaire – financierbaarheid van ondernemingen met hoge voorraadposities is het zeer wenselijk dat zaken die onder EVB overgedragen zijn, verpandbaar zijn. De maatschappelijk-economische vraag naar de wenselijkheid van de mogelijkheid om zaken onder EVB overgedragen te verpanden is een lastige. Immers, er zijn tegenovergestelde belangen die daar een rol spelen.

(15)

9

3. Het eigendomsvoorbehoud

De belangrijkste uitgangspunten van het goederenrechtelijke systeem in het kader van mijn vraagstelling zijn hierboven geschetst. In dit hoofdstuk zal ik het EVB bespreken en de samenhangende problematiek rondom het voorwaardelijk eigendomsrecht. Alvorens ik de problematiek bespreek, sta ik eerst kort stil bij de achtergrond en het doel van het EVB.

3.1 Achtergrond en doel

Wat is het EVB precies en wat is de achtergrond van het EVB? Het EVB is geregeld in de artikelen 3:91 en 3:92 BW. De omschrijving van het EVB is als volgt.

“Heeft een overeenkomst de strekking dat de een zich de eigendom van een zaak die in de macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde prestatie is voldaan, dan wordt hij vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie.”

Het EVB is dus een beding in de titel tot overdracht van een zaak met de strekking dat de eigendom van die zaak ondanks aflevering wordt voorbehouden door de vervreemder tot het tijdstip van voldoening van enige prestatie door de verkrijger.23

In het oude Burgerlijk Wetboek was geen regeling omtrent het EVB opgenomen. Het is later in het wetgevingsproces samen met artikel 3:91 BW – de opschortende voorwaarde bij levering onder EVB – ingevoegd. In de Par. Gesch. is uitdrukkelijk erkend dat het EVB in de vorm van een overdracht onder opschortende voorwaarde van voldoening van de tegenprestatie – in de regel de koopprijs – gegoten zou worden.24 Slechts de huurkoop – een species van het EVB –

was (en is) geregeld in artikel 7A:1576h BW.

23 E.B. Rank-Berenschot, T&C Burgerlijk Wetboek, commentaar op artikel 92 Boek 3 BW. 24 Parl. Gesch. BW boek 3, p. 388-389.

(16)

10 Het EVB wordt al een geruime tijd gebruikt25 en is zeker geen ‘nieuwe’ rechtsfiguur zoals het

stil pandrecht dat ingevoerd werd bij het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Alhoewel er in Ontwerp-Meijers en in het Regeringsontwerp geen regeling was opgenomen omtrent het EVB, bevatten zij wel – de vroegere versie van – artikel 3:38 BW26 en 3:84 lid 4 BW27. Deze twee artikelen

spelen nog steeds een rol bij de juridische constructie van het EVB en zullen derhalve ook in 3.2.1 besproken worden.

Artikel 3:91 BW, het artikel dat voorschrijft dat de levering van een zaak onder EVB geschiedt door de macht over de zaak te verschaffen, is ingevoerd vanwege bij de wetgever gerezen twijfel over de mogelijk om het bezit te verschaffen in geval van een overdracht onder opschortende voorwaarde.28

Het doel van de artikelen 3:91 en 3:92 BW – van het EVB – is om twijfel over de toelaatbaarheid van het EVB uit te sluiten, het EVB in het stelsel van de wet in te passen en de grenzen van het EVB aan te geven.29 De wetgever achtte – ondanks het fiduciaverbod in artikel 3:84 lid 3 BW –

het handhaven van het EVB gerechtvaardigd omdat een verkoper – anders dan een verkrijger van een fiduciaire overdracht – niet alleen maar behoefte heeft aan zekerheid maar ook aan het

behoud van het eigendomsrecht zelf.30 De behoefte aan het behoud van het eigendomsrecht zelf

is gebaseerd op de volgende twee gedachtepunten.

1. Na ontbinding31 van de overeenkomst bij wanprestatie door de koper heeft de verkoper

recht op teruggave van de zaak.

2. Zonder een EVB zou de verkoper zijn aangewezen op een stil pandrecht, waardoor hij steeds ten achter zou staan bij kredietverschaffers die eerder een stil pandrecht bij voorbaat hebben bedongen.

25 Zie arrest uit 1902: HR 31 maart 1902, W7720. 26 Rechtshandeling onder voorwaarde.

27 Verkrijging recht op grond van voorwaardelijke verbintenis. 28 GS Vermogensrecht, art. 91 BW, aant. 8, F.M.J. Verstijlen. 29 GS Vermogensrecht, art. 92 BW, aant. A3, F.M.J. Verstijlen. 30 Idem.

31 Ontbinding heeft in het Nieuwe Burgerlijk Wetboek geen terugwerkende kracht, in het oude Burgerlijk Wetboek

(17)

11 Dit laatste argument is niet juist, omdat een verkoper door middel van een voorbehouden stil pandrecht32 kan voorkomen dat hij ten achter staat bij andere kredietverschaffers.33

Het oorspronkelijke ontwerp voor het EVB was restrictiever dan de huidige bepaling zoals wij die anno 2016 kennen. Het oorspronkelijke ontwerp sprak over een ‘terzelfdertijd overeengekomen tegenprestatie’ in plaats van een ‘prestatie’.34 Na bezwaren van het Nederlands

Genootschap van Bedrijfsjuristen is het toepassingsgebruik verruimd tot de grenzen zoals we die anno 2016 in artikel 3:92 lid 2 BW kennen.

3.1.1 Het verlengd eigendomsvoorbehoud

Leveranciers kunnen een zogenaamd verlengd eigendomsvoorbehoud bedingen, waarbij het eigendomsvoorbehoud dat rust op een bepaalde zaak, zich niet alleen uitstrekt tot zekerheid van voldoening van de vordering tot betaling van de koopprijs met betrekking tot die zaak, maar van alle vorderingen betreffende reeds geleverde en nog te leveren zaken. Ik laat dit hier verder buiten beschouwing.

3.1.2 Het kredieteigendomsvoorbehoud

De meerderheid van de schrijvers35 lijkt aan te nemen dat de leverancier rechtsgeldig kan

bedingen dat in geval van een doorlopende handelsrelatie, het eigendomsvoorbehoud in stand blijft als de leverancier op enig moment niets te vorderen heeft: het zogenaamde kredieteigendomsvoorbehoud. Ook dit laat ik hier verder buiten beschouwing.

32 Zie in dit verband artikel 3:81 lid 1 BW.

33 GS Vermogensecht, art 92 BW, aant. A3, F.M.J Verstijlen. 34 GS Vermogensrecht, art. 92 BW, aant. A3, F.M.J. Verstijlen

35 Zie o.a. Van Mierlo, AA 1999, 4; Janssen, in: ‘Onzekere zekerheid’, in: Insolad jaarboek 2001, p. 269 e.v. en in

(18)

12

3.2 Dogmatische onderbouwing

Bij de dogmatische onderbouwing van het EVB bespreek ik eerst wat het EVB in ieder geval niet is. Het EVB is geen afhankelijk recht als bedoeld in artikel 3:7 BW36 of een nevenrecht als

bedoeld in artikel 6:142 BW37. De aard van het eigendomsrecht verzet zich tegen accessoiriteit.38

Voor het eigendomsvoorbehoud geldt geen algemene regel van zaaksvervanging, zoals art. 3:229 BW die wel biedt voor het pand- en hypotheekrecht. In het stelsel van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek is het EVB geen zuiver zekerheidsrecht zoals pandrecht, omdat het niet behoeft uit te monden in verhaal van de vordering op zaak waarop het behoud betrekking heeft, het kan de vervreemder in belangen van andere aard beschermen, zoals zijn belang om in geval van ontbinding er zeker van te zijn weer de volledige beschikkingsmacht over de zaak te krijgen.39

3.2.1 De juridische constructie

In het eerste lid van artikel 3:92 BW is er een vermoeden geconstrueerd. Degene die zich de eigendom van een zaak die in de macht van een ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een verschuldigde prestatie is voldaan, heeft zich verbonden tot overdracht van die zaak onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie. Tenzij het (rechts)vermoeden ontkracht wordt, brengt dit (rechts)vermoeden de volgende (juridische)constructie met zich mee:

Vervreemder A behoudt de eigendom onder ontbindende voorwaarde dat de verkrijger B de

prestaties verricht waarvoor het eigendomsvoorbehoud werd bedongen, tegelijkertijd verkrijgt

Verkrijger B de eigendom onder de opschortende voorwaarde dat hij die prestatie verricht.

Echter, deze constructie wordt vermoed aanwezig te zijn, hetgeen betekent dat voor partijen de mogelijkheid blijft bestaan het eigendomsvoorbehoud op andere40 wijze vorm te geven.

36 Parl. Gesch. BW Boek 3 (Inv. 3,5 en 6), p. 45-51.

37 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 7, F.M.J. Verstijlen. 38 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 7, F.M.J. Verstijlen. 39 Parl. Gesch. BW Boek 3 (Inv. 3,5 en 6), p. 45-51.

(19)

13 Technisch-juridisch geformuleerd: A behoudt het eigendomsrecht onder de ontbindende voorwaarde dat de ‘voorwaarde’ van de overdracht onder opschortende voorwaarde van A aan B, is vervuld, tegelijkertijd verkrijgt B het eigendomsrecht onder de opschortende voorwaarde van voldoening van de prestatie waarvoor het EVB is bedongen. Het is een spiegelbeeldig recht.

De juridische constructie ziet er als volgt uit.

3.2.1.1 De opschortende en ontbindende voorwaarde

Zoals eerder in 1.2.4 besproken, kan het eigendomsrecht onder een ontbindende dan wel onder een opschortende voorwaarde overgedragen worden. Maar, wat is een ontbindende voorwaarde? En, wat is een opschortende voorwaarde?

Men moet eerst begrijpen dat rechtshandelingen onder voorwaarde verricht kunnen worden. Welke rechtshandelingen onder voorwaarde verricht kunnen worden staan in artikel 3:38 lid 1 BW. Tenzij uit de wet of de aard van de rechtshandeling anders voortvloeit, kan een rechtshandeling onder tijdsbepaling of voorwaarde worden verricht. Het beding dat de werking van de verbintenis afhankelijk stelt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, wordt de 'voorwaarde' genoemd.

(20)

14

Een voorwaardelijke verbintenis is dus een verbintenis die afhankelijk is van een toekomstige en

onzekere gebeurtenis.41

Ontbindend is de voorwaarde, bij welke vervulling de werking van de verbintenis eindigt. Men moet een goed onderscheid maken tussen de overdracht die onder de ontbindende

voorwaarde alsook onder de opschortende voorwaarde ex. artikel 3:84 lid 1 jo. lid 4 BW kan

plaatsvinden en de rechtspositie van de vervreemder die de zaak onder EVB (vermoed onder de opschortende voorwaarde) heeft overgedragen en derhalve het eigendomsrecht behoudt onder de ontbindende voorwaarde van het in vervulling gaan van de bedongen prestatie (de opschortende voorwaarde).

Duidelijkheidshalve: de leverancier kan de machine onder de ontbindende voorwaarde van ‘tekortkoming in de nakoming van de zijde van de afnemer’ overdragen aan de afnemer. De

afnemer is dan eigenaar onder de ontbindende voorwaarde dat hij tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis jegens de leverancier. Schiet de afnemer inderdaad te kort, dan ontstaan er

ongedaanmakingsverbintenissen42 – zonder terugwerkende kracht – om het eigendomsrecht weer

(terug) over te dragen aan de leverancier. Op deze manier overdragen is in mijn optiek niet bepaald verstandig om de eigendom ‘voor te behouden’. Immers, strikt juridisch gezien is de eigendom al overgedragen onder deze constructie en heeft men slechts een verbintenissenrechtelijke aanspraak – die via de rechter afgedwongen kan worden – om het eigendomsrecht ‘terug te vorderen’ als de ontbindende voorwaarde wordt vervuld. Als de eigendom in het vermogen van de afnemer valt en de afnemer op dat moment failliet gaat, dan kan dat problematisch zijn voor de leverancier.

Het eigendomsrecht zit bij de constructie van overdracht onder de ontbindende voorwaarde wel in het vermogen van de afnemer, terwijl bij de constructie van de overdracht onder de opschortende voorwaarde de zaak nooit in het vermogen van de afnemer is geweest. De overdracht van het eigendomsrecht vindt plaats, mits er voldaan wordt aan de (opschortende) voorwaarde.

41 Artikel 6:22 BW.

(21)

15 Het rechtsgevolg (de overdracht) bij de opschortende voorwaarde wordt ‘opgeschort’ totdat de voorwaarde in vervulling is gegaan. Vóór het in vervulling gaan van die voorwaarde is de zaak in het vermogen van de leverancier, hetgeen meebrengt dat de eigendom wordt voorbehouden totdat aan die voorwaarde is voldaan.

Opschortende is dan ook de voorwaarde, bij welke vervulling de werking van de verbintenis een aanvang neemt. Wordt de opschortende voorwaarde vervuld, dan wordt de verkrijger middels overdracht eigenaar.

Of de voorwaarde als opschortend dan wel als ontbindend bedoeld is, is een kwestie van uitleg.

3.2.2 Nadere uitleg juridische constructie

Volgens artikel 3:91 dient de vervreemder de macht over de zaak te verschaffen. Het verschaffen van de macht van de zaak wil zeggen: het houden van de zaak, hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk. De verkrijger van een zaak aan wie onder EVB wordt overgedragen, verkrijgt geen

bezit, aldus artikel 3:91 BW. De verkrijger verkrijgt de macht over de zaak en wordt derhalve houder voor de vervreemder.

Door voldoening van de prestatie waarvoor door de vervreemder het EVB is bedongen, gaat het houderschap van de verkrijger (de ‘macht’) over in bezit en de verkrijger verkrijgt op dat moment de eigendom van de zaak. Overdracht van het eigendomsrecht vindt plaats door

bezitsverschaffing. Op het moment dat er aan de voorwaarde wordt voldaan en het houderschap

over gaat in bezit, vindt bezitsverschaffing plaats, waardoor de overdracht tot stand komt.

3.2.2.1 Omstreden

In de literatuur bestaat er een verschil van mening over de vraag hoe de overdracht onder opschortende voorwaarde precies geconstrueerd wordt.43 Reeds is aan bod gekomen dat zaak

onder EVB vermoed wordt een overdracht onder de ‘opschortende voorwaarde’ te zijn. Maar,

wat schort de voorwaarde precies op? Is de levering onder (opschortende) voorwaarde?

(22)

16 Is de verbintenis onder (opschortende) voorwaarde? Of, is de rechtshandeling, c.q. de overdracht onder (opschortende) voorwaarde?

1. Pitlo44: Voorwaardelijk verbintenis en onvoorwaardelijke levering: Verdedigd wordt dat

de verbintenis die aan de overdracht ten grondslag ligt voorwaardelijk is, de daarop gebaseerde levering onvoorwaardelijk.

2. N.E.D. Faber en Asser/Bartels & van Mierlo45: Onvoorwaardelijke verbintenis en onvoorwaardelijke levering: Verdedigd wordt dat niet alleen de levering, maar ook de verbintenis onvoorwaardelijk is.

3. Andere variaties

a. Verdedigd wordt dat aan de vereisten voor een overdracht geheel en onvoorwaardelijk is voldaan. De voorwaarde in artikel 3:92 lid 1 BW heeft betrekking op de overdracht, de rechtspositie van de vervreemder en de verkrijger wordt niet bepaald door de werking van artikel 3:84 lid 4 BW, maar op de uitgestelde werking van de overdracht.

b. Verdedigd wordt dat er sprake is van een onmiddellijke verschaffing van een voorwaardelijk eigendomsrecht.

44 Pitlo. Nr. 963.

45 Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013/239; Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nr. 522 en 527-528.

Ook anderen volgen deze constructie: J.H.M. van Swaaij, Beschikken en rechtsovergang (diss.. RUG). 2000. p. 129-131 en 136-139; N.E.D. Faber, ‘Levering van toekomstige goederen en overdracht onder opschortende voorwaarde’, in S.C.J.J. Kortmann e.a. (red.), Onderneming en 5 jaar nieuw Burgerlijk Recht, Deventer: W.E. J. Tjeenk Willink 1997, p. 202-215, S.C.J.J Kortmann e.a. (red.), ‘overdracht van voorwaardelijke eigendom’, in N.E.D. Faber, C.J.H. Jansen en N.S.G.J. Vermunt (red.), Fiduciaire verhoudingen (Libellus amicorum prof. Mr. S.C.J.J. Kortmann), 2007, p. 33-58; M.H.E. Rongen, Beschikken over de eigendomsverwachting bij voorbehouden eigendom, in: F.-J. Beekhoven van den Boezem.

(23)

17

3.3 De grenzen van het eigendomsvoorbehoud

Voor welke vorderingen kan een EVB worden bedongen en wat zijn de grenzen van het EVB?

3.3.1 De restricties van artikel 3:92 lid 2 BW

Het EVB kan slechts voor 3 soorten vorderingen rechtsgeldig worden bedongen.

1. Voor vorderingen die de tegenprestatie betreffen voor krachtens overeenkomst geleverde of te leveren zaken.46

2. Voor vorderingen die de tegenprestatie betreffen voor ‘krachtens een zodanige overeenkomst’ verrichte of te verrichten werkzaamheden.47

3. Voor vorderingen wegens het tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst tot het leveren van zaken, daaronder begrepen werkzaamheden die ‘krachtens een zodanige overeenkomst’ worden verricht.48

Voor zover het bedongen EVB deze grenzen te buiten gaat, is het nietig. Volgens de laatste zin van artikel 3:92 lid 2 BW wordt de voorwaarde uit lid 2 voor zover deze te ver gaat, voor ongeschreven gehouden.

De facto betekent het als er in de koopovereenkomst opgenomen is dat het EVB tot zekerheid strekt voor alle vorderingen ‘uit welke hoofde dan ook’, dit meebrengt dat rechtsgeldig een EVB tot zekerheid voor de vorderingen als bedoeld in artikel 3:92 lid 2 BW is.49

Verder is het verstandig voor de vervreemder die ook andersoortige vordering die niet onder het EVB kunnen worden ondergebracht een imputatiebeding met de verkrijger overeen te komen: ontvangen betalingen eerst worden toegerekend aan vorderingen die niet onder het EVB vallen. Dit beding is toegestaan op grond van de artikelen 6:43 en 44 BW.50

46 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 14, F.M.J. Verstijlen. 47 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 15, F.M.J. Verstijlen. 48 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 16, F.M.J. Verstijlen. 49 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 17, F.M.J. Verstijlen.

50 Voor meer over dit beding zie: E.W.J.H de Liagre Böhl, Sanering en faillissement, Deventer: Kluwer 1991,

p.163; Reehuis, Eigendomsvoorbehoud (Mon. BW nr. B6c) 2013/36; H.A.G. Fikkers, ‘Voorwaardelijke eigendom en faillissement’, NbBW 1993, p. 76.

(24)

18

3.3.2 Wet op het consumentenkrediet (WCK)

Er gelden verdere beperkingen voor het EVB als de Wet op het Consumentenkrediet op van toepassing is. De reikwijdte van deze wet wordt bepaald in de artikelen 2 en 3 WCK.51

3.3.3 Fiduciaverbod

Het eigendomsvoorbehoud staat op gespannen voet met het fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW. De wetgever beoogde met het fiduciaverbod de eigendomsoverdracht tot zekerheid te verbieden. Uit de Par. Gesch. blijkt dat het bij het fiduciaverbod niet de bedoeling is ook het eigendomsvoorbehoud, dat in de praktijk vooral wordt bedongen bij koop, onmogelijk te maken.52 Zoals in 2.1. al aan de orde kwam: het EVB beoogt niet alleen zekerheid maar steunt

ook andere gedachtepunten zoals het behoud van het eigendomsrecht zelf. Het EVB is derhalve in de visie van de wetgever niet louter een zekerheidsrecht.53

51 Voor meer over WCK zie: N.J.H. Huls, Wet op het Consumentenkrediet, Kluwer Deventer, 1993, p.102-104;

Reehuis, Eigendomsvoorbehoud (Mon. BW nr. B6c) 2013/9 en 32; A.I.M. van Mierlo, Zekerheidsrechten in het licht van de WCK, NbBW 1995, p. 103-104.

52 Parl. Gesch. Boek 3, p. 387-388. 53 Parl. Gesch. Boek 3, p. 387-388.

(25)

19

3.4 Rechtsposities: Vervreemder, verkrijger en derden

1. Vervreemder draagt de zaak over aan derde.

In het geval dat Vervreemder A een zaak, die eerder door Vervreemder A onder EVB overgedragen is aan Verkrijger B, vervreemdt aan Derde C, dan verkrijgt Derde C een eigendomsrecht van een zaak onder ontbindende voorwaarde van de levering van de eerste vervreemding54. Klinkt heel

gecompliceerd, maar dat is het niet. Immers, het is slechts een uitwerking van het in 1.2.4.1. besproken nemo plusbeginsel. Vervreemder A kan niet meer overdragen dan dat hij heeft: hij heeft een eigendomsrecht onder de ontbindende voorwaarde van voldoening van de prestatie door

Verkrijger B. Indien Verkrijger B de prestatie voldoet waarvoor het EVB is bedongen, dan zal Verkrijger B van rechtswege eigenaar van de zaak worden.

2. Verkrijger B levert aan derde.

Wat gebeurt er met het EVB als de verkrijger de onder EVB geleverde zaak verkoopt en door levert aan een derde? A levert een zaak onder eigendomsvoorbehoud aan B. B heeft de zaak in zijn macht en draagt de zaak over aan C.

Vooropgesteld wordt het feit dat Verkrijger B niet onvoorwaardelijk eigenaar is. Derhalve zou nooit aan de – limitatieve – voorwaarde van ‘beschikingsbevoegdheid van de vervreemder55

voor overdracht ten aanzien van de zaak ex. artikel 3:84 lid 1 BW kunnen worden voldaan.

54 HR 28 april 1989, NJ 1990, 252, m.nt. WMK (Puinbreker). 55 De ‘vervreemder’ in deze zin is dus Verkrijger B.

(26)

20 Geldt hier geen derden beschermingsregel van artikel 3:86 BW voor het geval Derde C ‘niets wist’, c.q. ‘te goeder trouw was ten aan zien’ van het bestaan van het EVB? Kan Derde C ondanks de onbevoegdheid van Verkrijger B eigenaar worden van de zaak?

Vooropgesteld wordt dat Verkrijger B houder is voor Vervreemder A. Omdat Verkrijger B slechts houder van de zaak is, kan hij de zaak niet per constitutum possessorium56 aan Derde C leveren.57

Indien Derde C te goeder trouw58 is, de zaak anders dan om niet heeft verkregen en er een geldige

levering – door bijvoorbeeld machtsverschaffing – plaatsgevonden heeft, dan geniet Derde C ex. artikel 3:86 lid 1 BW bescherming tegen de onbevoegdheid van Verkrijger B.

Derde C is eigenaar van de zaak en het EVB kan niet tegen Derde C worden ingeroepen, c.q. de

zaak kan niet door Vervreemder A bij Derde C gerevindiceerd worden.

Uit een arrest van de Hoge Raad59 (Hoogovens/Matex) volgt dat het verkeersbelang eist dat

Derde C die geen reden heeft tot twijfelen aan de volwaardigheid van de titel van zijn

rechtsvoorganger, bescherming geniet. Ook als er door Vervreemder A een EVB aan de titel heeft verbonden, mag Derde C in beginsel vertrouwen dat de koop tussen Vervreemder A en Verkrijger

B normaal afgewikkeld zal worden.

56 Ook wel de c.p. levering genoemd.

57 Zie in dit verband artikel 3:111 BW en artikel 3:115 onder a BW. 58 C wist niet dat er een EVB was bedongen of kon dat niet weten. 59 HR 29 juni 1979, NJ 1980, 133 (Hoogovens/Matex).

(27)

21

3.5 Uitoefenen van het EVB

Op grond van de gesloten overeenkomst mag de afnemer – zolang hij aan zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst voldoet – de zaak houden vooruitlopend op de volledige betaling van de koopprijs. Of en onder welke omstandigheden de leverancier zijn zaak mag revindiceren, is een uitleg van de gesloten overeenkomst. Is er geen beding overeengekomen onder welke omstandigheden dit mag, dan mag de leverancier zijn zaak opeisen indien aan de vereisten voor ontbinding is voldaan.60

3.6 Tenietgaan eigendomsvoorbehoud

Uiteraard kan het EVB op verschillende manieren EVB tenietgaan.

3.6.1 Voldoening bedongen prestatie EVB

Voor de hand liggende tenietgaan van het EVB is dat er aan de voorwaarde is voldaan. Indien de voorwaarde in vervulling gaat, dan gaat het EVB teniet, zodat de verkrijger een onvoorwaardelijk eigendomsrecht middels de vervulling van die voorwaarde verkrijgt.

3.6.2 Verjaring van de vordering

De vordering van de vervreemder kan verjaren, indien de vordering verjaard, kan hij niet meer nakoming vorderen. De wetgever heeft bepaald dat ‘wanneer de verjaring van de rechtsvordering ter zake van de tegenprestatie is voltooid’61, de voorwaarde voor vervuld wordt gehouden.

Derhalve gaat het EVB teniet en wordt de verkrijger onvoorwaardelijk eigenaar.

3.6.3 Doorverkoop van de zaak

Onderscheid gemaakt moet worden tussen, bevoegde en onbevoegde doorverkoop van de zaak. Bij bevoegde doorverkoop is er sprake van een “geclausuleerd eigendomsvoorbehoud” en bij onbevoegde doorverkoop moet men het arrest Hoogovens/Matex in het achterhoofd houden.

60 GS Vermogensrecht, artikel 3:92 BW, aant. 38.2, F.M.J. Verstijlen.

(28)

22

3.6.4 Afstand en het EVB

Zoals eerder besproken kan het EVB op verschillende manieren tenietgaan. Het EVB kan ook door afstand tenietgaan. Er moet echter wel een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende soorten ‘objecten’ waar afstand van gedaan wordt. Immers, er kan afstand gedaan worden van het vorderingsrecht, het eigendomsrecht (van een zaak) en van het eigendomsvoorbehoud (een bedongen voorwaarde). Krachtens artikel 3:80 lid 4 BW verliest men goederen op de in de wet aangegeven wijzen. Afstand van de eigendom van een onroerende zaak is onmogelijk: er is geen bepaling in het BW opgenomen voor afstand van onroerende zaken.62

3.6.4.1 Afstand vorderingsrecht

De laatste zin van artikel 3:92 lid 3 BW bepaalt dat ingeval de vervreemder afstand van het recht op de tegenprestatie doet, de voorwaarde voor vervuld wordt gehouden ‘behoudens afwijkend beding’. Indien de vervreemder afstand doet van zijn vorderingsrecht, dan heeft het EVB geen nut meer. Afstand van recht in deze zin wordt vaak gezien als kwijtschelding van de schuld van de verkrijger, hetgeen kan ex. artikel 6:160 lid 1 BW ‘door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar’. Kortom, als men afstand doet van het vorderingsrecht, dan wordt in beginsel de voorwaarde voor vervuld gehouden (daarmee gaat het EVB tenietgaat), tenzij een afwijkend beding is overeengekomen.63

3.6.4.2 Afstand eigendomsrecht (derelictio)

Een eigenaar van een roerende zaak kan de eigendom verliezen door afstand te doen: de zaak wordt dan een res nullius en wordt ex. artikel 5:4 vatbaar voor toe-eigening.

62 Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008, nr. 111; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht, nr. 530-531;

Snijders, Goederenrecht (Studiereeks Burgerlijk Recht, nr. 2), nr. 206.

63 Zie meer over afstand en afwijkend beding: R.D. Vriesendorp, Het eigendomsvoorbehoud (diss. RUG),

(29)

23

3.6.4.3 Afstand eigendomsvoorbehoud (Snippers qq/Rabobank)

Afstand kan ook worden gedaan van het EVB. Het belangrijkste arrest over afstand van het EVB is Snippers qq/Rabobank. De casus is als volgt.

Fecken BV draagt zaken (hout) onder EVB over aan Tatra Wood BV. Fecken BV gaat failliet en mr. Terng wordt als curator aangesteld. Tatra Wood BV betaald de koopprijs van het hout niet. De casus ziet er als volgt uit.

De zaken zijn uiteraard bij Tatra Wood sinds Fecken BV middels machtsverschaffing ex. artikel 3:91 BW onvoorwaardelijk geleverd heeft. Tatra Wood geeft de zaken in vuistpand aan Rabobank.

De curator van Fecken, mr. Terng maakt op 23 november 2007 bij de Rabobank aanspraak op de onder EVB overgedragen zaken: Fecken is en blijft eigenaar tot dat er aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Rabobank en mr. Terng spreken enkele dagen na 23 november 2007 af dat uit de executie-opbrengst van de zaken een bedrag zou worden voldaan aan de boedel van Fecken. De zaken worden begin december 2007 geveild.

(30)

24 De casus ziet er nu als volgt uit.

Tatra Wood gaat vervolgens op 18 december 2007 failliet en mr. Snippers wordt als curator aangesteld.

Snippers vordert schadevergoeding van Rabobank omdat de executieverkoop onrechtmatig was, nu Rabobank niet beschikte over een vuistpandrecht. Immers, ten tijde van de vestiging van het pandrecht was Tatra Woods (als gevolg van het EVB) namelijk niet bevoegd over de betreffende zaken te beschikken.

De Rabobank stelt dat de curator van Fecken BV (mr. Terng) eind november 2007 afstand heeft gedaan van het EVB, waardoor het voordien gevestigde pandrecht alsnog ex. artikel 3:58 BW door bekrachtiging tot stand is gekomen.

(31)

25 De Hoge Raad oordeelt als volgt.

Afstand van een bij de overdracht van een zaak voorbehouden eigendom wordt gedaan door een daartoe strekkende overeenkomst met de wederpartij.

Het hof heeft dit echter niet miskend, nu het heeft geoordeeld dat Rabobank in zijn correspondentie met de verkoper onder eigendomsvoorbehoud (mr. Terng van Fecken BV) optrad namens die wederpartij (Tatra Wood BV). Het daarin besloten liggende oordeel dat een afstand van recht ook door een daartoe bevoegd vertegenwoordiger kan worden aanvaard, is juist. Om aan te nemen dat de onmiddellijk belanghebbenden een rechtshandeling als geldig hebben aangemerkt in de zin van artikel 3:58 lid 1 BW, is het voldoende dat zij zich niet op de nietigheid hebben beroepen of zich hebben gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van de rechtshandeling.

Het afstand doen van het voorbehoud komt op een wijziging in de onderliggende overeenkomst en dat geschiedt bij overeenkomst. Om die reden is het niet meer dan logisch dan de Hoge Raad in het arrest Snippers qq/Rabobank overwogen heeft dat ‘afstand van een bij de overdracht van een zaak gemaakt eigendomsvoorbehoud wordt gedaan door een daartoe strekkende overeenkomst met de wederpartij’.

De afstand van Fecken BV had tot gevolg dat een eerder op de zaak gevestigd pandrecht op grond van artikel 3:58 BW alsnog tot stand kwam.

Kortom, afstand van het EVB is mogelijk indien er een daartoe strekkende overeenkomst is met de wederpartij.

(32)

26

4. Het eigendomsvoorbehoud in faillissement

Wat gebeurt er bij een faillissement van de Vervreemder (leverancier) of de Verkrijger (afnemer)?

4.1 Gevolgen faillissement van verkrijger

Als de verkrijger failliet wordt verklaard, dan kan de curator besluiten om de verplichten uit hoofde van de overeenkomst gesloten tussen vervreemder en (gefailleerde) verkrijger na te komen, zodat de voorwaarde vervuld wordt en overdracht plaatsvindt.

Afhankelijk hoe ‘volgelopen’ de voorwaarde is, zal de curator beslissen of hij al dan niet – in het belang van de boedel – de verplichten uit hoofde van de overeenkomst tussen vervreemder en verkrijger na zal komen. Indien de curator de overeenkomst niet nakomt, dan zal de vervreemder uiteraard de zaken ex. artikel 5:2 BW gaan revindiceren.

4.2 Gevolgen faillissement van vervreemder

Wat zijn de gevolgen voor de rechtspositie van de verkrijger indien de vervreemder in staat van faillissement verkeert?

Vooropgesteld wordt dat het systeem van artikel 3:84 lid 1 jo. lid 4 jo. 3:91 BW impliceert dat faillissement in het interval tussen de levering en de vervulling van de voorwaarde de overgang van de eigendom op de verkrijger niet frustreert.64 De levering heeft al vóór het faillissement

plaatsgehad en op dat moment was de verkoper beschikkingsbevoegd, zodat artikel 23 Fw geen toepassing kan vinden. Zolang de verkrijger zijn verplichten uit hoofde van de overeenkomst voldoet – te denken valt aan periodieke aflossing van de koopprijs –, dan heeft het faillissement van de vervreemder geen gevolgen voor de rechtspositie van de verkrijger.

64 Pitlo nr. 964.

(33)

27

5. Beschikken over het voorwaardelijk eigendomsrecht?

5.1 Het voorwaardelijk eigendomsrecht

Nu het kader geschetst is, kijken we naar de rechtspositie van de verkrijger en het voorwaardelijk eigendomsrecht.

5.1.1 De wet en het voorwaardelijk eigendomsrecht

De wetgever heeft het niet met zoveel woorden geregeld hoe de rechtspositie van de verkrijger gekwalificeerd moet worden. Nergens in de wet staat dat met zoveel woorden. Als men naar de Parl. Gesch. kijkt dan valt het op dat de wetgever kennelijk een voorwaardelijk recht voor het ogen had.

“Zij erkennen uitdrukkelijk de mogelijkheid het eigendomsvoorbehoud te gieten in de vorm van een overdracht onder opschortende voorwaarde van voldoening van de tegenprestatie, in de regel de koopprijs. (...) Bij een overdracht onder opschortende voorwaarde

wordt de verkrijger weliswaar voorwaardelijk eigenaar, doch of hij

ook bezitter wordt, kan worden betwijfeld. Hij is immers, zolang de voorwaarde niet is vervuld, ingevolge deze rechtsverhouding verplicht voor de vervreemder te houden, die eigenaar is gebleven, zij het onder dezelfde, doch hier ontbindende, voorwaarde.” 65

" de (…) discussie (…) in hoeverre artikel [3:91] een toepassing van artikel [3:90] mag heten, (is) zonder praktische betekenis (…). Zoals gezegd is juist de conclusie (…) dat de verkrijger pas na de vervulling van de voorwaarde bezitter en onvoorwaardelijk eigenaar wordt, een eindresultaat dat overeenstemt met dat van artikel [3:90] lid 1, maar is niet juist dat de leveringshandeling zelf pas dan is voltooid; deze doet

immers onmiddellijk een voorwaardelijk eigendomsrecht ontstaan.

(…)” 66

65 MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 388-389.

(34)

28 In de Parl. Gesch. wordt er gesproken van een ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’ en ‘voorwaardelijk eigenaar’.

Is uitleg van Parl. Gesch. voldoende om een (nieuw) goederenrechtelijk recht aan te nemen, terwijl het nergens anders in de wet uitdrukkelijk is geregeld? In mijn optiek is dit het ‘grijze gebied’ in het goederenrecht, omdat nergens uitdrukkelijk staat dat de verkrijger een voorwaardelijk recht heeft verkregen waarover hij kan beschikken. Vanuit het perspectief van rechtszekerheid is dit onwenselijk, te meer omdat in het goederenrecht de rechtszekerheid meer centraal staat dan andere rechtsgebieden zoals het verbintenissenrecht.

5.1.2 Literatuur en het voorwaardelijk eigendomsrecht

De literatuur is de verdeeld als het gaat om de vraag of er al dan niet een voorwaardelijk eigendomsrecht bestaat. De discussie gaat tussen de monisten en de dualisten.

5.1.2.1 Monisten

De monistische benadering is als volgt. Er is slechts één rechthebbende: de vervreemder. In deze visie brengt de omstandigheid dat de verkrijger van een zaak onder eigendomsvoorbehoud overgedragen heeft gekregen, geen verandering in de rechtspositie van de verkrijger. Tot dat er aan de voorwaarde is voldaan bestaat er voor de verkrijger slechts een relatief toekomstige zaak, ten aanzien waarvan hij dus (nog) niet beschikkingsbevoegd is. Wat betekent dit voor de verpandbaarheid? De verkrijger kan een relatief toekomstige zaak slechts bij voorbaat (ex. artikel 3:97 jo. 3:98 BW) laten verpanden. Dit brengt weer met zich mee dat indien de verkrijger voor het in vervulling gaan van die voorwaarde in staat van faillissement verkeert, op grond van artikel 23 jo. 35 lid 2 Fw alle beschikkingshandelingen geblokkeerd worden, zodat er (o.a. ook) geen rechtsgeldig pandrecht tot stand is gekomen. Kortom, het pandrecht op de relatief toekomstige zaak van de verkrijger dat faillissement kan doorstaan ontstaat pas wanneer de voorwaarde van het EVB vóór het intreden van faillissement is vervuld, zodat de verkrijger het eigendomsrecht vóór faillissement verwerft en deze zaak in zijn vermogen valt.

(35)

29

5.1.2.2 Dualisten

De dualistische benadering is als volgt. De verkrijger verwerft een eigen goederenrechtelijke

positie met betrekking tot de zaak die onder EVB is overgedragen en de verkrijger kan over die positie beschikken (dus ook bezwaren). De goederenrechtelijke positie wordt afgeleid uit de

volgende kenmerken:

I. de koper wordt van rechtswege eigenaar van de zaak als de voorwaarde van het EVB is vervuld;

II. tussentijdse wilswijzigingen van de vervreemder kan dit niet meer voorkomen;

III. de verkrijger geniet vanaf het moment van de onvoorwaardelijke levering van de zaak bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder;

IV. latere beschikkingen door de vervreemder (behoudens derdenbescherming) kunnen de verkrijger niet worden tegengeworpen;

V. faillissement of beslag te laste van de vervreemder kunnen de verkrijger niet tegengeworpen worden.

Deze rechtspositie dient gekwalificeerd te worden als een eigen goederenrechtelijke rechtspositie waar men ook over kan beschikken. Er zijn verschillende soorten kwalificaties:

1. sui generis;

Bepleit is de absoluut werkende aanspraak van de eigendomsvoorbehoudkoper te beschouwen als een recht ‘sui generis’, enigszins vergelijkbaar met het Duitse Anwartschaftsrecht. Deze aanspraak zou kunnen worden overgedragen en bezwaard, waarbij een faillissement van de koper voordat de voorwaarde in vervulling is gegaan, de verkrijging door de derde niet kan frustreren.67

2. vermogensrecht;

Kwalificatie van deze (mogelijk) economisch waardevolle positie als een zelfstandig subjectief vermogensrecht (art. 3:6 BW). Dit valt te ontlenen aan de tekst van art. 3:84 lid 4 BW, die spreekt van een aan een voorwaarde onderworpen “recht”.68

67 Conclusie A-G mr. E.B. Rank-Berenschot: HR 3 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:73 68 Conclusie A-G mr. E.B. Rank-Berenschot: HR 3 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:73.

(36)

30 3. Anwartschaftsrecht;

Een ´Nederlands Anwartschaftsrecht´ dat gezien kan worden als een zelfstandig recht, dat vatbaar is voor overdracht en verpanding. Overdracht aan een derde vindt plaats op dezelfde wijze als die van de zaak zelf en leidt, na vervulling van de opschortende voorwaarde, tot rechtstreekse en derhalve ´konkursfest´ verkrijging door de derde.

4. voorwaardelijk eigendomsrecht

de verkrijger bij een overdracht onder opschortende voorwaarde van een zaak een positie verwerft die kan worden gekwalificeerd als een voorwaardelijk eigendomsrecht, dat bovendien vatbaar is voor (onvoorwaardelijke) vervreemding en bezwaring.69

De ´tegenstanders´ voor de kwalificatie als voorwaardelijk eigendomsrecht zijn van mening dat het gaat om een relatief toekomstig goed. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud wordt door betaling tijdens zijn eigen faillissement eerst op dat moment onvoorwaardelijk eigenaar en tot die tijd gaat het om toekomstige goederen: daarmee valt dit onder de werking van art. 35 lid 2 Fw. Zelfs als het technisch-juridisch mogelijk zou zijn om de voorwaardelijke eigendom te verpanden, de Hoge Raad ter bescherming van het belang van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement het fixatiebeginsel zou kunnen – en moeten – toepassen, zulks teneinde te bewerkstelligen dat er geen pandrecht tot stand komt wanneer de koopprijs van het onder eigendomsvoorbehoud geleverde goed pas tijdens faillissement wordt voldaan. Ten slotte wordt betoogd dat het uiteindelijk aan de wetgever is om de verschillende belangen af te wegen en het ‘voorwaardelijk eigendomsrecht’ tot een overdraagbaar vermogensrecht te promoveren.70

69 Mezas, a.w., p. 45-54; F.B. Bakels, Naschrift, WPNR 1985/5724, p. 25-26; R. Zwitser, De betekenis van

‘Anwartschaftsrecht’ voor de rangorde van zakelijke rechten, WPNR 1993/6099, p. 528 e.v.; Van Hees, a.w., p. 98-107; Snijders, a.w., par. 3 sub c en par. 4; Verstijlen, a.w. (2007), p. 826 e.v.; Faber, a.w. (2007), p. 52 e.v.;

Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010/550-551 en 554; A. Steneker, Pandrecht, Mon. BW B12a (2012), nr. 38; Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht (2012), nr. 411 en 493; Van Andel, noot onder JOR 2012/377; Jac. Hijma en M.M. Olthof, Nederlands vermogensrecht (2014), nr. 135; F.J.L. Kaptein, De onvoorwaardelijke verpandbaarheid van voorwaardelijke eigendom, in: Groninger zekerheid (2014), p. 211; Rongen, a.w., p. 312-315; S.C.J.J. Kortmann, noot onder HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460 Snippers q.q./Rabo), JOR 2015/26; Van Andel en Ten Brinke, noot onder JOR 2015/53, nr. 10-11 en 15; Verstijlen, GS Vermogensrecht, art. 3:92, aant. 33.1 en 33.3.

70 R.M. Wibier en C.H.M.A. Smid, Verpanding van onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken en faillissement

(37)

31

5.1.3 Jurisprudentie en het voorwaardelijk eigendomsrecht

5.1.3.1 De Rechtbank en het Hof

De rechtbank heeft de verweren van Rabobank verworpen en Rabobank veroordeeld tot betaling aan Reseur van een bedrag van € 110.920, vermeerderd met wettelijke rente.71

Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Met betrekking tot het beroep van Rabobank op haar pandrecht heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:

Met een beroep op artikel 3:92 lid 1 BW stelt Rabobank dat Revadap als koper onder eigendomsvoorbehoud niet een toekomstig goed, te weten het eigendomsrecht, heeft verkregen, maar dat zij terstond een goed, te weten een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde, heeft gekregen en dat daarop het pandrecht van de bank is gevestigd. Dit standpunt komt erop neer dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud een goederenrechtelijke positie wordt toegekend die kan worden aangemerkt als een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde waarover hij kan beschikken. Het eigendomsrecht wordt aldus gesplitst in een door de vervreemder behouden eigendomsrecht onder de ontbindende voorwaarde en een aan de verkrijger toegekend eigendomsrecht onder de opschortende voorwaarde van volledige voldoening van het aan de vervreemder nog verschuldigde.72

Dat doet ook artikel 3:92 lid 1 BW niet. Die bepaling voorziet wel in een voorwaardelijke overdracht van de zaak en deze geeft de koper onder eigendomsvoorbehoud wel een sterkere positie dan die welke toekomt aan de koper aan wie de zaak nog niet (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk) overgedragen is, maar dat betekent nog niet dat de koper ook terstond het (of een) recht van eigendom verwerft en hij verwerft ook niet een beperkt recht op de zaak (wat de bank trouwens ook niet gesteld heeft) of een vorderingsrecht.

Het is immers niet duidelijk welk vorderingsrecht dat zou moeten zijn tenzij een vorderingsrecht tot overdracht, maar dat kan het ook niet zijn want wat de vervreemder daartoe diende te verrichten, heeft hij al verricht.

71 Rechtbank ’s-Gravenhage 12 september 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7231. 72 Hof ’s-Gravenhage 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:4352, r.o 3.4.

(38)

32 Volgens artikel 3:84 BW zijn andere rechten dan eigendom, beperkte rechten of vorderingsrechten slechts vatbaar voor overdracht (en ingevolge artikel 3:98 BW dus ook voor verpanding) als de wet dat bepaalt, maar voor de positie van de koper onder eigendomsvoorbehoud bepaalt de wet dat niet.73

Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat het onder eigendomsvoorbehoud aan Revadap geleverde machine voor haar slechts een toekomstige zaak was. Als men haar positie aanduidt als een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde, is dat slechts juist in de zin van een eigendomsrecht dat zij kon verwachten te verwerven na vervulling van de voorwaarde, maar niet eerder.

Dat sluit niet uit dat zij op de machine een pandrecht vestigde want toekomstige zaken zijn ook

vatbaar voor overdracht of voor verpanding, maar de levering geschiedt dan bij voorbaat en verkrijgt pas werking nadat de voorwaarde vervuld is. Toen echter verkeerde Revadap in staat

van faillissement en had zij haar beschikkingsbevoegdheid verloren. Artikel 35 lid 2 Fw brengt

dan met zich dat het ten gunste van de bank gevestigde pandrecht in de boedel viel en door de bank niet meer kon worden ingeroepen.7475

De rechtbank en het Hof zijn er duidelijk over: er bestaat geen voorwaardelijk eigendomsrecht en de beschikkingsbevoegdheid van de verkrijger ontstaat pas op het moment dat er aan de voorwaarde is voldaan, zodat er geen rechtsgeldig pandrecht voor faillissement is gevestigd. De Hoge Raad denkt er anders over.

73 Hof ’s-Gravenhage 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:4352, r.o 3.6. 74 Hof ’s-Gravenhage 2 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:4352, r.o 3.7. 75 Dikgedrukt door A.A. Hovanesjan.

(39)

33

5.1.3.2

Hoge Raad

De Hoge Raad heeft op 3 juni 2016 een arrest gewezen omtrent de vraag hoe de rechtspositie van de verkrijger van een zaak die onder EVB is overgedragen gekwalificeerd moet worden. De feiten van de casus waren als volgt.

Meteor draagt een machine voor €600.000 onder EVB (onder de opschortende voorwaarde van voldoening van de volledige koopprijs) over aan Revadap. De Rabobank heeft een pandrecht gevestigd op alle zaken en alle voorwaardelijke eigendomsrechten van Revadap.

De casus ziet er als volgt uit.

Op 24 november 2009 wordt Revadap failliet verklaard. Revadap had inmiddels €480.000 voor de zaak betaald. De restantvordering bedraagt €120.000.

(40)

34 Rabobank spreekt met Meteor af, dit in overleg met de curator van Revadap, dat Rabobank (€135.000 tegen finale kwijting) de restantvordering zal voldoen en Meteor afstand zal doen van het bedongen EVB.

De situatie na finale kwijting en afstand van EVB

Zoals eerder besproken is voor afstand van het EVB vereist dat er een schriftelijke overeenstemming is met de wederpartij. De curator had niet ‘zomaar’ ingestemd met de finale kwijting en dat Meteor afstand doet van het EVB. De curator onder verschillende voorbehouden meegewerkt: onder meer ten aanzien van de aanspraken van de boedel op de overwaarde van de machine (het verschil tussen het bedrag waarvoor de machine is meeverkocht en de aan Meteor gedane finalekwijting van €135.000).

De curator heeft vervolgens Rabobank gesommeerd om een bedrag van 110.920, althans 77.000 aan de boedel te voldoen terzake van de overwaarde van de machine. Rabobank heeft geen gehoor gegeven.

(41)

35 De curator vraagt aan de commissaris om Rabobank in rechte aan te spreken. De rechter-commissaris verleent deze toestemming niet. Met toestemming van de rechter-rechter-commissaris heeft de curator de vordering op de bank aan zichzelf in persoon (in casus gemakshalve: Reseur) verkocht en gecedeerd.

Reseur vordert dat Rabobank wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 110.920 dan wel € 77.000. Hij voert daartoe aan dat, nadat Rabobank het restantbedrag voor de machine aan Meteor had voldaan en daarmee het eigendomsvoorbehoud was vervallen, de machine in de boedel is gevallen. Na de overdracht van de onderneming heeft Rabobank ten onrechte een door haar verondersteld zekerheidsrecht op de machine geëffectueerd. De boedel heeft een vordering jegens de bank terzake van de overwaarde, welke vordering aan Reseur is gecedeerd.

Erkenning

De Hoge Raad volgt het betoog van Reseur niet en vernietigt het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof. De vordering van Reseur wordt afgewezen. Volgens de Hoge Raad had de Rabobank wel degelijk een rechtsgeldig pandrecht gevestigd op de machine. Immers, de Rabobank had een rechtsgeldig pandrecht gevestigd op het voorwaardelijk eigendomsrecht. Het wijzen van dit arrest gaat gepaard met de erkenning van de Hoge Raad dat er een voorwaardelijk eigendomsrecht bestaat waarover men kan beschikken. De Hoge Raad heeft hiermee een novum gecreëerd, maar – jammer genoeg – niet onderbouwd hoe het pandrecht dogmatisch gezien bezwaard kan worden. De Hoge Raad verwijst voor bezwaring van het pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht slechts naar artikel 3:236 lid 1 of artikel 3:237 lid 1 BW. Dit wordt later in 6.1.5 besproken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van hem bestaan beelden, geschriften, inscripties, beschrijvingen van tijdgenoten als Cicero en we hebben in het Allard Pierson Museum dus onze kleizegel, die hij met zijn eigen

De huurkoop (van de affaire) als contractuele verhouding regardeert alleen de verkoper en de koper. In het Voorlopig Verslag werd bij het vooronderzoek van het

Overigens was de rechter evenmin gecharmeerd van de stelling dat de blote eigendom te gelde gemaakt zou moeten worden indien er geen andere bezittingen aanwezig zouden zijn waaruit

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen

De Hoge Raad concludeert dat door een beschik- king onder voorwaarde een recht onder opschortende voor- waarde en een recht onder ontbindende voorwaarde ontstaan en noemt beide