• No results found

Buurtbinding op IJburg : de verschillen tussen woningtypes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Buurtbinding op IJburg : de verschillen tussen woningtypes"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor scriptie Kai Meijning 10574719 Harry Koningsbergerstraat 77 k.meijning@gmail.com 06-813747272 16-01-2017

Begeleider: Marco Bontje

______________________________________________________________________________

Buurtbinding op IJburg:

De verschillen tussen woningtypes

(2)

2

Voorwoord

Na vier jaar sociale geografie te hebben gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam, is het nu einde nu eindelijk in zicht. Dit scriptieproject is de samenkomst van alle kennis die ik tot nu toe met deze studie heb opgedaan.

Na een tijdje te twijfelen over mijn onderwerp, kwam ik tijdens mijn zoektocht een interessant onderzoek tegen over IJburg van Tineke Lupi. Tineke Lupi had vanaf de oprichting van IJburg gekeken naar hoe de eerste bewoners van IJburg de plek hadden veranderd van een plek zonder betekenis, naar een plek met een echte eigen identiteit. Voor mij was IJburg als plek interessant om te onderzoeken omdat ik IJburg eigenlijk altijd als een plek zag waar weinig te doen was, misschien zelfs wel een plek in Amsterdam die ik eigenlijk niet meer bij Amsterdam vond horen. Ik wilde daar verandering in brengen en dat is na dit onderzoek ook wel gelukt. Daarbij was ik benieuwd hoe de uitkomsten in Lupi’s onderzoek acht jaar later veranderd zouden zijn. Is de toenmalige dynamiek op IJburg hetzelfde gebleven, of is deze juist heel erg veranderd in positieve of negatieve zin.

Daarnaast is de keuze om verschillende woningtypes op IJburg te vergelijken gekomen vanuit mijn stadsgeografische achtergrond. Tijdens mijn studie was ik altijd al meer geïnteresseerd in de stadsgeografie en dit onderzoek stelde mijn in staat om mijn tot nu toe opgedane kennis op de proef te stellen.

Echter had ik zonder de hulp van mijn begeleider, Marco Bontje, het veel moeilijker gehad. Zijn feedback en opbouwende kritiek zorgde ervoor dat mijn scriptie de goede kant op bleef gaan. Ook wil ik Sonja Kos bedanken voor de feedback op mijn scriptie.

Kai Meijning

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Relevantie ... 6 1.3 Probleemstelling ... 6 1.4 Hypothese en verwachtingen ... 7 1.5 Leeswijzer ... 8 Theoretisch kader ... 9

2.1 De verschillen tussen de bewoners van verschillende woningtypes ... 9

2.1.1 Sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen ... 9

2.1.2 Koopwoningen ... 9 2.2 Territoriale bindingen ... 10 2.2.1 Place making ... 10 2.2.2 Buurtbinding ... 11 2.2.3 Economisch-functionele binding ... 11 2.2.4 Sociale binding... 12 2.2.5 Politieke binding ... 12 2.2.6 Culturele binding ... 12

2.2.7 Factoren die van invloed kunnen zijn op de verschillende bindingen ... 13

2.3 Buurthechting/Place attachment ... 14

2.4 Conclusie en hypothese ... 16

Methode, operationalisering en data ... 18

3.1 Onderzoeksmethoden en onderzoekseenheden ... 18 3.2 Data ... 19 3.3 De respondenten ... 20 3.4 Methode ... 21 3.5 Operationalisering ... 22 3.6 Conceptueel schema ... 24 3.6.1 Verklaring verbanden ... 24

(4)

4

De case van IJburg ... 25

Kenmerken onderzoekspopulatie ... 27

4.1 Verdeling van de respondenten over de woningtypes ... 27

4.2 Wel of geen thuiswonende kinderen? ... 27

4.3 Opleidingsniveau ... 28

4.4 Inkomen ... 28

Economisch-functionele binding ... 30

5.1 Sterkte economisch-functionele binding ... 30

5.2 Deelconclusie... 31

Sociale binding... 32

6.1 Sterkte sociale binding ... 32

6.2 Deelconclusie... 33

Politieke binding ... 34

7.1 Sterkte politieke binding ... 34

7.2 Deelconclusie... 35

Culturele binding ... 36

8.1 Sterkte culturele binding ... 36

8.2 Deelconclusie... 37

Conclusie en discussie ... 38

Literatuur ... 40

Bijlage ... 43

Enquête ... 44

Tabellen kenmerken onderzoekspopulatie ... 54

Tabellen economisch functionele binding ... 56

Tabellen sociale binding ... 57

Tabellen politieke binding ... 58

(5)

5

Inleiding

1.1 Introductie

Sinds het intrekken van de eerste bewoners in de wijk IJburg in Amsterdam, is de wijk al veel in de belangstelling geweest van zowel wetenschappers als de traditionele media. De wijk moest en zou een zeer divers karakter krijgen, met een goede menging van zowel koop, vrije sector als corporatie huurwoningen en een mix van autochtone en allochtone bewoners (Lupi, 2008). Dat dit mengingseffect ook nu nog stand houdt, is te zien aan de cijfers van de gemeente Amsterdam als het gaat om de woningvoorraad en de bevolkingssamenstelling op IJburg anno nu (OIS 2015). In IJburg West is 48,3% van de woningen een koopwoning, met een percentage corporatiewoningen van 34,2% en een percentage particuliere huurwoningen van 17,5%. In IJburg Zuid is het percentage corporatiewoningen 44,9%, terwijl in dit gedeelte van IJburg het percentage koopwoningen op 39,9% ligt met daarbij een gedeelte particuliere huurwoningen van 15,2%. Daarbij ligt het percentage Amsterdammers dat als ‘niet-westers’ bestempeld wordt met 35% in IJburg West en 40,1% in IJburg Zuid op het Amsterdamse gemiddelde van 35% niet-westers of zelfs iets daarboven.

Tineke Lupi heeft in haar boek Buiten wonen in de stad: de place making van IJburg beschreven hoe de eerste bewoners van IJburg de wijk van een betekenisloze space met hun eigen identiteit hebben getransformeerd tot een place met echte betekenis (Lupi, 2008). Tijdens haar onderzoek ontdekte Lupi dat de menging van bevolkingsgroepen ook op IJburg leidde tot meningsverschillen onder de bevolking. Na de komst van het eerste blok woningen dat alleen bestond uit sociale huur, gaven de bewoners van IJburg aan dat er toch een wij-zij gevoel was ontstaan. De mensen die in de sociale huurwoningen woonden, hielden zich volgens de mensen die in koopwoningen woonden niet aan de ontstane sociale normen op IJburg. De eerste bewoners van IJburg beschouwden zichzelf namelijk als pioniers, die op het nieuw ontstane IJburg de toon moesten zetten als het ging om de omgang met de buurt en de andere bewoners. Terwijl de bewoners van de koopwoningen de menging van bevolkingsgroepen op prijs stelden en het volgens hen geen wit bolwerk moest worden, gingen zij zich toch beklagen over de bewoners van de sociale huurwoningen nadat zij overlast van de sociale huurders begonnen te ervaren. Vervolgens werd de verhoogde criminaliteit op IJburg toegedicht aan de komst van de mensen die in de nieuwe sociale huurwoningen kwamen wonen, die als buitenstaanders werden gezien door veel van de oorspronkelijke bewoners van IJburg. Ook gaven sommige bewoners van koopwoningen zelfs aan eraan te denken om te verhuizen, omdat hun kinderen niet veilig meer buiten konden spelen door de aanwezigheid van de kinderen uit de sociale huurwoningen. Tegelijkertijd ergerden de bewoners van de sociale huurwoningen zich aan het feit dat de Yuppen in de koopwoningen hen niet als volwaardige bewoners van IJburg zagen.

(6)

6 1.2 Relevantie

Aan de diversiteit zoals die op IJburg te zien is, is de laatste jaren veel aandacht besteed, zowel door de gemeente Amsterdam zelf als door verschillende onderzoekers. In 2009 heeft de gemeente Amsterdam als haar visie op wonen de ongedeelde stad naar voren gebracht (Gemeente Amsterdam 2009). Het ging hierbij om het feit dat alle bevolkingsgroepen in alle wijken zouden moeten kunnen wonen, ongeacht leeftijd, inkomen of afkomst. Het centrum zou niet alleen voor de rijken moeten zijn en de gebieden buiten de stad zouden niet alleen plaats moeten bieden aan de armste bevolkingsgroepen. Juist deze mix zorgde ervoor dat de spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen op IJburg opliepen. Uit onderzoek van Van Gent et al (2016) naar de wijk Geuzenveld in Amsterdam bleek dat mensen uit een lagere sociale positie hun buurt anders zien dan mensen uit een hogere sociale positie uit diezelfde buurt. De lagere klassen hebben het in de huidige tijden van recessie moeilijker dan de hogere klassen om zich thuis te voelen door de herstructurering van de verzorgingsstaat en de vele veranderingen op de huizenmarkt. Daar komt bij dat de afgelopen dertig jaar het beleid van de Nederlandse regering er ook voor gezorgd heeft dat huiseigenaren als betere burgers werden gezien ten opzichte van mensen die huren, omdat zij meer financiële verantwoordelijkheid zouden hebben en over het algemeen betere burgers zouden zijn. (Ronald, Elsinga 2012). De sociale huursector werd daarbij gezien als laatste oplossing voor de mensen die het niet zo goed voor elkaar hadden. Hoewel onderzoek van Veldboer et al. (2011) erop duidt dat een toename van koopwoningen in een buurt zorgt voor meer vertrouwen onder de bewoners, duidt veel onderzoek er ook op dat door herstructureringen de mensen die blijven wonen in de sociale huurwoningen worden gemarginaliseerd. Alhoewel herstructureringen voor een nieuwe wijk als IJburg nog niet relevant zijn, duidt dit er wel op dat een groot aandeel koopwoningen in een wijk zorgt voor minder vertrouwen onder de bewoners van de sociale huurwoningen.

1.3 Probleemstelling

Om te ondervinden of de bewoners van sociale huurwoningen zich gemarginaliseerd voelen ten opzichte van bewoners van koopwoningen of bewoners van particuliere huurwoningen op IJburg wil ik de verschillen tussen de binding die deze drie groepen hebben met IJburg onderzoeken. Daarbij wordt ook onderzocht in hoeverre de bevindingen van Lupi (2008) op IJburg over de verschillen in buurtbinding tussen de bewoners van de sociale huurwoningen, de vrije sector huurwoningen en de koopwoningen nu nog stand houden. Ik betrek daarbij de particuliere huurders op IJburg bij de vergelijking tussen de sociale huurwoningen en koopwoningen omdat deze groep huurders door de hogere prijzen van de huurwoningen in de particuliere sector in een hogere inkomensgroep zullen vallen dan de mensen met een sociale huurwoning, waardoor de buurtbinding tussen deze twee groepen zeer waarschijnlijk ook zal verschillen. De vergelijking in buurtbinding tussen deze drie groepen zal met behulp van onder andere de vier verschillende territoriale bindingen die Lupi (2008) ook in haar onderzoek heeft gebruikt, gedaan worden, aangevuld met andere literatuur over buurtbinding. De hoofdvraag

(7)

7 die ik daarbij wil beantwoorden is als volgt: Is er een verschil tussen de buurtbinding die mensen met een sociale of particuliere huurwoning en mensen met een koopwoning hebben met IJburg? De deelvragen die daarbij horen zijn als volgt:

1. Hoe verschilt de sociale binding van mensen met een koopwoning en huurders op IJburg?

2. Hoe verschilt de economisch-functionele binding van mensen met een koopwoning en huurders op IJburg?

3. Hoe verschilt de politieke binding van mensen met een koopwoning en huurders op IJburg?

4. Hoe verschilt de culturele binding van mensen met een koopwoning en huurders op IJburg?

5. Is de buurtbinding van IJburgers nu veranderd ten opzichte van de buurtbinding van IJburgers ten tijde van Lupi’s onderzoek?

1.4 Hypothese en verwachtingen

Op basis van eerder onderzoek naar de buurtbinding van verschillende groepen op IJburg van Lupi (2008) is gebleken dat de groep mensen met een koopwoning over het algemeen een sterkere vorm van buurtbinding had dan de groep mensen met een sociale huurwoning. Lupi heeft bij haar onderzoek de groep particuliere huurders nog niet heel sterk betrokken omdat deze groep toen nog relatief klein was, maar Lupi kon al wel de conclusie trekken dat de groep mensen met een particuliere huurwoning een minder sterke binding had dan de groep mensen met een koopwoning, vooral als het ging om culturele binding. Dit waren vaak mensen die veel werkten en daarom minder binding hadden met de buurt. Ik verwacht daarom dat de mensen met een koopwoning op alle vlakken de sterkste buurtbinding zullen hebben. Echter zal het zo kunnen zijn dat de buurtbinding van deze groep vergeleken met de groep mensen met een koopwoning die Lupi heeft onderzocht minder zal zijn, omdat het pioniersgevoel van de eerste mensen die op IJburg kwamen wonen nu na tien jaar veel minder zal zijn. De verschillen tussen de groep mensen met een sociale huurwoning en een particuliere huurwoning zijn minder goed te voorspellen, maar binnen deze groep verwacht ik dat de verschillen minder sterk zullen zijn dan de verschillen tussen de mensen met een koopwoning en de mensen met een sociale huurwoning.

(8)

8 1.5 Leeswijzer

Deze scriptie begint met een theoretisch kader, waarin de verschillende theorieën die gebruikt zullen worden in de analyse van de resultaten uiteengezet worden. Na het theoretisch kader volgt het deel ‘methode en data’. Dit deel bestaat uit een overzicht van de gebruikte data, de gebruikte methode voor het onderzoek, een operationalisering van de afhankelijke en

onafhankelijke variabelen die in dit onderzoek gebruikt zijn en het conceptueel schema. Vervolgens zal de analyse van de economisch-functionele binding, de sociale binding, de politieke binding en de culturele binding worden uiteengezet. In dit gedeelte zal voor elke binding apart gekeken worden naar de binding van mensen in koopwoningen, vrije sector huurwoningen en sociale huurwoningen. Naast de analyse van de bindingen zelf zal in het deel hierna gekeken worden welke kenmerken van de onderzoekspopulatie invloed hebben op de verschillende bindingen en hoe de uitkomst van de bindingen verschilt met de uitkomst van de bindingen in het onderzoek van Lupi (2008) over IJburg. Na de analyse van de resultaten zal de conclusie volgen, waarin getracht zal worden om antwoord te geven op hoofdvraag die in dit onderzoek gesteld is.

(9)

9

Theoretisch kader

2.1 De verschillen tussen de bewoners van verschillende woningtypes

2.1.1 Sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen

Om de verschillen tussen de buurtbinding die de bewoners van de verschillende woningtypes hebben beter te begrijpen is het handig om te bekijken wie er eigenlijk in koopwoningen, sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen wonen. Sociale huurwoningen bieden een oplossing voor mensen die vanwege hun relatief lage inkomen niet de financiële mogelijkheden hebben om een koophuis te betrekken (Boelhouwer 2007). Het beleid van de Nederlandse overheid als het gaat om de woningmarkt heeft ervoor gezorgd dat het aandeel sociale huurwoningen in Nederland relatief hoog is (Planbureau voor de Leefomgeving 2014). Dit grote aandeel sociale huurwoningen zorgt ervoor dat er voor veel mensen geen andere mogelijkheden zijn dan een sociale huurwoning te betrekken. Dit maakt het onduidelijk of mensen geen kans hebben om een woning te kopen of dat een sociale huurwoning hun voorkeur heeft (Dieleman, Everaers 1994; Permentier et al 2013). Uiteindelijk is echter de financiële situatie van een individu de verklarende factor om te kiezen voor een sociale huurwoning (Skabursis 1999). Als er eenvoudigweg niet genoeg financiële middelen zijn om een huis te kopen, is men genoodzaakt om een sociale huurwoning te betrekken. Mensen die in sociale huurwoningen wonen, komen dus vooral uit de lagere inkomensklassen. Ook geldt dat mensen die sneller van plan zijn om te verhuizen vaak kiezen voor een sociale huurwoning, maar dit geldt ook voor mensen die kiezen voor een particuliere huurwoning.

Wat ook voor beide soorten huurwoningen geldt is dat de bewoners meestal eenpersoonshuishoudens of eenoudergezinnen zijn (Dieleman et al 1995). Slechts 10% van de gezinnen met kinderen geeft aan dat huren voor hen een aantrekkelijk optie zou zijn (De Jong, Esveldt 2014). De vaak korte woonduur gecombineerd met het feit dat mensen in huurwoningen soms geen andere keuze hebben om ergens te gaan wonen en het feit dat ze meestal geen kinderen hebben, zorgen voor een initieel minder sterke buurtbinding.

2.1.2 Koopwoningen

Het Nederlandse belastingsysteem kent een groot aantal voordelen voor huiseigenaren (Rijksoverheid 2015). Het grootste voordeel halen huiseigenaren uit de hypotheekrenteaftrek, waarbij een gedeelte van de hypotheekrente mag worden afgetrokken van het bruto inkomen. Zelfs met deze voordelen is het wel zo dat huiseigenaren over het algemeen uit een hogere inkomensklasse komen dan huurders. Daarnaast is het ook zo dat huiseigenaren vaak kiezen om een huis te kopen om bepaalde redenen, terwijl huurders meestal niet zo makkelijk kunnen kiezen en daarom genoegen nemen met wat er voor hen beschikbaar is (Mulder, Hooimeijer

(10)

10 1999). Zo kiezen mensen die een huis willen kopen vaak voor woningen die bepaalde eigenschappen hebben zoals een garage of die in een mooie, groene en rustige wijk liggen. De redenen om een huis te kopen variëren, maar een van de grootse motivaties is kinderen. Huishoudens die al kinderen hebben of die in de toekomst van plan zijn om kinderen te krijgen zijn veel eerder geneigd om een huis te kopen om aan hun behoeftes te voorzien. In tegenstelling tot huurders blijven huiseigenaren lang op een plek wonen. Het bezitten van een huis kan zelfs een restrictie zijn om te verhuizen. Het kopen van een woning is namelijk een langetermijninvestering die niet op een eenvoudige manier ongedaan kan worden gemaakt. Mensen die een woning bezitten blijven dus langer op een plek en hebben vaak kinderen. Ook hebben ze vaak een specifieke keuze gemaakt om op een bepaalde plek in een bepaald huis te gaan wonen. Volgens Lupi (2008) zorgt het hebben van kinderen en een langere woonduur voor een sterkere buurtbinding.

2.2 Territoriale bindingen

2.2.1 Place making

In haar boek heeft Lupi (2008) het in verband met de vier verschillende soorten territoriale bindingen vooral over place making. Een ander woord dat hierop lijkt maar niet helemaal hetzelfde is, is place attachment of buurtbinding. (Lupi 2008; Duyvendak 2011). Lupi gebruikt in haar proefschrift vooral het begrip place making, omdat het bij IJburg ging om een nieuwe wijk, die van zichzelf nog geen betekenis had. Place making is namelijk het proces waarbij bepaalde ruimtelijke aspecten, zoals straten of huizen, inhoud krijgen door de betekenissen die mensen aan deze ruimtelijke aspecten geven. Het gaat er hierbij dus eigenlijk om hoe mensen bepaalde ruimtes interpreteren. Place making in een nieuwe wijk als IJburg verschilt van place making in een al bestaande wijk (Manzo, Perkins 2006). Alhoewel het in beide gevallen gaat om het feit dat mensen door de ervaringen die zij meemaken en het sentiment dat zij met de desbetreffende plaats opbouwen een bepaalde waarde geven aan plekken die zonder de invloed van mensen niet aanwezig zou zijn, gaat het bij al bestaande oude wijken om het aanpassen aan de bestaande omgeving. (Benson, 2014). Dit kan gebeuren zonder verandering in de wijk, maar vaak gebeurt place making in deze wijken ook door de instroom van nieuwe bewoners die allemaal andere waarden hebben dan de oorspronkelijke bewoners van de wijk. Deze nieuwe bewoners, die zichzelf zien als ‘’middenklasse’’, transformeren de buurt in fysiek en sociaal opzicht als proces van hun place making. Tijdens dit proces zien de oorspronkelijke bewoners hoe hun eigen buurt verandert, waardoor zij zich steeds minder gaan thuis voelen en zich distantiëren van de buurt. Dit proces wordt ook wel gentrification genoemd en dit proces kan er ook voor zorgen dat de eerdere bewoners van de buurt verhuizen omdat zij hun eigen buurt niet meer herkennen. Bij nieuwe buurten, zoals IJburg, is dit proces omgekeerd aanwezig. De mensen die oorspronkelijk in IJburg kwamen wonen hadden bepaalde sociale en fysieke wensen, die deels verstoord werden door de instroom van mensen die niet hetzelfde sociale kapitaal hadden en niet dezelfde waarde stelden aan de fysieke omgeving.

(11)

11

2.2.2 Buurtbinding

Hoewel Lupi (2008) haar vier territoriale bindingen gebruikt om place making te duiden, zouden haar bindingen, met aanvulling van literatuur over buurtbinding, ook gebruikt kunnen worden om buurtbinding aan te duiden. Ze heeft haar vier bindingen namelijk afgeleid uit literatuur over

place attachment. Place attachment wordt omschreven als de relatie die bewoners met hun

buurt hebben, ook wel een affectieve band tussen personen en plekken (Duyvendak, van der Graaf 2009). Place making zou dus omschreven kunnen worden als een proces, waarbij place attachment meer de relaties zijn die mensen al met hun buurt hebben opgebouwd. De vier verschillende territoriale bindingen die Lupi in haar boek noemt om place making te duiden zijn: economisch-functionele bindingen, sociale bindingen, politieke bindingen en culturele bindingen. Al deze bindingen nemen een ander aspect in beslag van het omringende begrip binding, maar hoeven niet allemaal even sterk te zijn. Zo kan iemand een hele sterke sociale binding hebben, maar tegelijkertijd een hele zwakke politieke binding. Niet iedereen is het echter eens over deze definitie van buurtbinding. Jean (2016) laat in haar definitie van buurtbinding de politieke en culturele binding achterwege en geeft aan dat er drie aspecten zijn die buurtbinding definiëren; het fysieke aspect van buurtbinding, het sociale aspect van buurtbinding en het symbolische effect. Terwijl het fysieke en sociale aspect in Jean’s definitie van buurtbinding deels overeenkomen met de bindingen die Lupi (2008) in haar onderzoek gebruikte, ontbreekt de symbolische binding in Lupi’s onderzoek. Volgens Jean (2016) zijn dit de gevoelens die respondenten uitten om hun binding aan te geven en die moeilijk definieerbaar zijn, zoals de ambiance van de plaats, de gevoelens die zij hebben over de plaats en bepaalde herinneringen die mensen hebben aan de plek waar zij wonen. Dit komt deels terug in de culturele binding van Lupi (2008), maar deze culturele binding is meer gedefinieerd dan de symbolische binding van Jean (2016) en gaat over het thuisvoelen in de buurt en in hoeverre bewoners zich identificeren met de buurt en de andere bewoners van de buurt. Het politieke aspect van de buurtbinding wordt niet behandeld door Jean, maar Lewicka (2008) geeft aan dat dit juist een van de belangrijkste aspecten is van buurtbinding. Duidelijk is dat Lupi (2008) in haar onderzoek niet alleen overeenkomstige theorieën over buurtbinding heeft geraadpleegd, maar ook tegengestelde theorieën, om in haar onderzoek een zo compleet mogelijk beeld te geven van wat buurtbinding eigenlijk inhoudt.

2.2.3 Economisch-functionele binding

Bij de economisch-functionele binding gaat het erom in hoeverre de bewoners van IJburg gebruik maken van de voorzieningen in hun buurt. In haar onderzoek keek Lupi (2008) hierbij naar hoe ver mensen van hun huis op IJburg werkten, van welke van de voorzieningen op IJburg de bewoners gebruik maakten en hoe de bewoners de nabijheid en de beschikbaarheid van voorzieningen en andere plaatsen ervoeren. Ten tijde van Lupi’s onderzoek was IJburg echter nog in aanbouw en de kans is zeer groot dat het aantal voorzieningen op IJburg nu flink is

(12)

12 toegenomen en dat over het algemeen dus de economisch-functionele binding van de bewoners met IJburg is toegenomen.

2.2.4 Sociale binding

Mensen bouwen sociale binding op met hun buurt door de sociale relaties die zij onderhouden in hun buurt (Lupi 2008). Het gaat hierbij vooral om het contact dat zij met hun buren hebben maar ook de verschillende sociale netwerken die zij hebben opgebouwd op IJburg. Als het gaat om het contact met de buren gaat het vooral ook over wat voor contact dat dan was. Hoe vaak spreken zij hun buren, hoe lang is dit gesprek dan meestal en hebben ze het alleen over oppervlakkige onderwerpen of gaan de gesprekken ook in op andere onderwerpen? Daarbij is ook de locatie van het sociale netwerk dat mensen hebben belangrijk. Is dit vooral in de buurt en dus IJburg zelf, in de stad of zelfs in de regio? Terwijl het lijkt dat bindingen vooral positief kunnen zijn, zijn negatieve sociale bindingen zoals conflicten of overlast ook mogelijk. Deze zouden misschien juist het verschil kunnen duiden tussen de bindingen die mensen in koopwoningen en mensen in (sociale) huurwoningen hebben. Uit onderzoek van Hays en Kogl (2007) is gebleken dat een sterke sociale binding niet automatisch leidt tot een sterke politieke buurtbinding. Het is volgens hen dus niet zo dat iemand die in een koopwoning woont en een sterke sociale binding heeft automatisch een sterkere politieke binding heeft dan iemand die in een sociale huurwoning woont en misschien een minder sterke sociale binding heeft.

2.2.5 Politieke binding

Bij de politieke binding gaat het om de betrokkenheid van de persoon met de buurt. Doet iemand mee met activiteiten in de buurt of zet diegene zich actief in voor de buurt? Lupi (2008) keek hierbij naar lidmaatschap van buurtorganisaties, zowel van eigenaarsverenigingen als bewonersverenigingen. Het gaat hierbij echter ook om morele betrokkenheid in de buurt en over de normen die mensen hebben over hoe het er in de buurt aan toe hoort te gaan. Als indicator voor dit deel van de politieke binding kan gekeken worden naar het verantwoordelijkheidsgevoel dat men heeft over de buurt en de aanspreekbaarheid van de andere bewoners in de buurt. Lupi zag hierbij dat naarmate er meer sociale huurwoningen werden gebouwd, de politieke binding in de buurt afnam.

2.2.6 Culturele binding

Culturele binding is volgens Lupi (2008) de binding die iemand heeft met zijn woonplaats; of diegene zich thuis voelt of niet. Om dit te onderzoeken keek Lupi naar de mening van bewoners over de fysieke structuur van hun woonomgeving. Het gaat hierbij vooral om de architectuur, de ligging van de wijk en hoe bewoners de openbare ruimte ervaren in de buurt. Een tweede deel van de culturele binding gaat over in hoeverre bewoners zich met andere bewoners identificeren. Hierbij kan gekeken worden naar het thuisgevoel van bewoners, en in hoeverre zij

(13)

13 kenmerken met andere bewoners in de buurt delen en dit waarderen. Terwijl volgens Lupi culturele binding en dus het thuisgevoel onderdeel was van place making, zorgt place making volgens Duyvendak (2011) juist voor een thuisgevoel. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er misschien wel een wisselwerking is tussen place making en het thuisgevoel. Thuisgevoel versterkt de place making van mensen, maar tegelijkertijd is het ook zo dat place making het thuisgevoel versterkt. In haar originele onderzoek kwam Lupi erachter dat mensen zich best goed konden identificeren met IJburg. Er was echter wel dreiging van een wij-zij gevoel tussen mensen met een koopwoning en mensen met een sociale huurwoning. Lupi betrekt daarbij de mensen met een huurwoning uit de vrije sector niet expliciet, omdat deze groep op het moment dat Lupi haar onderzoek deed nog niet heel groot was. Het is interessant om te kijken of dit gevoel er nog steeds is, juist sterker is geworden of dat dit gevoel is afgenomen.

2.2.7 Factoren die van invloed kunnen zijn op de verschillende bindingen

Om te kunnen onderzoeken of de bindingen tussen mensen met een koopwoning en mensen met een (sociale) huurwoning daadwerkelijk verschillen, zal er gecontroleerd moeten worden op andere factoren die van invloed zijn op het niveau van de territoriale bindingen van de bewoners van IJburg. Zo heeft volgens Lupi (2008) het aantal jaren dat iemand op IJburg woont duidelijk een effect op de binding die hij heeft met zijn buurt. Daar komt volgens Lupi bij dat iemand met kinderen duidelijk een sterkere binding heeft met IJburg dan iemand zonder kinderen. En hoewel de sociaaleconomische positie sterk verbonden is met het feit of iemand een koopwoning of sociale huurwoning heeft, heeft ook deze factor een sterk effect op de buurtbinding. Deze factoren moeten dus meegenomen worden in het onderzoek naar de bindingen.

(14)

14 2.3 Buurthechting/Place attachment

Hoewel Duyvendak en van der Graaf (2009) het in hun onderzoek niet hebben over buurtbinding, gebruiken zij in hun overzicht wel het begrip buurthechting. Buurthechting is hetzelfde als buurtbinding, maar het begrip wordt door Duyvendak en van der Graaf wel anders gedefinieerd. In hun omschrijving van buurthechting maken Duyvendak en van der Graaf onderscheid tussen twee verschillende soorten buurthechting, namelijk buurthechting die heel sterk bepaald wordt door fysieke plekken of buurthechting die zich vooral ontwikkelt in relatie tot andere mensen waarmee de fysieke omgeving, of dus de buurt, wordt gedeeld. Het gaat hierbij vooral dus om het onderscheid tussen fysieke hechting en sociale hechting. In de theorie die Lupi (2008) gebruikt over place making is dit onderscheid wel te zien in haar vier verschillende territoriale bindingen, maar zij legt hier geen expliciete scheiding tussen.

Naar aanleiding van de scheiding die Duyvendak en van der Graaf (2009) maken, stellen zij daarbij uit eerdere literatuur over buurtbinding ook zes verschillende hechtingsmotieven op die nadruk leggen op de sociale en economische functie van de buurt. Daarnaast leggen Duyvendak en van der Graaf ook de nadruk op het feit dat buurthechting op drie verschillende niveaus voorkomt.

Tabel 1: Dimensies van buurthechting

Bron: Duyvendak en van der Graaf (2009)

In tabel 1 is precies te zien hoe Duyvendak en van der Graaf (2009) buurthechting definiëren. Opvallend is dat verschillende hechtingsmotieven gekoppeld kunnen worden aan overeenkomende bindingen uit de theorie van Lupi (2008). Zo komen de motieven familie in de

buurt en vrienden in de buurt overeen met de omschrijving van de sociale binding uit de theorie

(15)

15 en komen de motieven werkzaam in de buurt en bezit in de buurt overeen met delen van de economisch-functionele binding uit de theorie van Lupi. Zo komen de theorieën overeen, maar vullen beide theorieën elkaar op verschillende vlakken ook aan. Er is duidelijk te zien dat de theorie die Lupi (2008) gebruikt over place making afgeleid is van eerdere literatuur over place attachment. Het niveau van identificatie in de tabel van Duyvendak en van der Graaf (2009) sluit daarbij goed aan bij zowel de theorie over culturele binding als de theorie over sociale binding van Lupi (2008).

Kim en Kaplan (2004) zien place attachment anders dan Lupi (2008) en Duyvendak en van der Graaf (2009). Volgens hen is place attachment deel van een grotere theorie, namelijk die van sense of community. Kim en Kaplan noemen 4 indicatoren voor place attachment oftewel buurtbinding; community satisfaction, sense of connectedness, sense of ownership en long-term

integration. Community satisfaction gaat over het feit dat als bewoners positief zijn over hun

huis en gemeenschappelijke bewoners, zij vanzelf ook een sterkere binding met de gemeenschap zullen hebben. Sense of connectedness is het verschijnsel waarbij bewoners zich verbonden voelen met de gemeenschap als het ze herinnert aan zowel hun persoonlijke als gemeenschappelijke historie en traditie en aan herkenbare omgevingskenmerken. Sense of ownership gaat over het gevoel dat bewoners krijgen wanneer zij controle denken te hebben over hun huis en hun gemeenschap. Een sterke sense of ownership leidt tot een groter gevoel van place attachment. Tenslotte gaat long-term integration over het feit dat een lang verblijf in een bepaalde buurt leidt tot een langdurige sociale integratie in de buurt, waardoor mensen zich meer verbonden voelen met de bewoners in de buurt, de gemeenschap en hun eigen huis. Vooral community satisfaction en sense of connectedness lijken iets toe te kunnen voegen aan de definitie van culturele binding van Lupi (2008). Of de bewoners positief zijn over hun huis en omgeving en of de omgeving goede herinneringen aan vroeger op kan leveren zijn allebei een belangrijk deel van thuis voelen en dus van culturele binding. Sense of ownership kan betrekking hebben op de politieke binding uit Lupi’s theorie. Hebben de bewoners het gevoel een soort ‘mede-eigenaar’ te zijn van hun buurt en kunnen zij genoeg uitvloed uitoefenen op de buurt? Long-term integration heeft vooral betrekking op de dimensie sociale binding. Hoe lang wonen ze al in de buurt en heeft dat positieve of negatieve effecten op de sociale binding? Voelen nieuwkomers in IJburg zich welkom of juist niet of krijgen mensen die al vanaf het begin op IJburg wonen door de vele nieuwkomers een minder sterke sociale binding?

Te zien is dat zowel Lupi (2008) als Kim en Kaplan (2004) geen expliciet onderscheid maken tussen fysieke binding en sociale binding. Kim en Kaplan laten voor het grootste deel van hun theorie over place attachment het fysieke deel van place attachment voor wat het is en focussen zich op het sociale deel van place attachment. Zij zien place attachment vooral als een sociaal fenomeen. Dit komt vooral omdat zij place attachment zien als een van de vier onderdelen van sense of community en in de andere delen van hun theorie meer aandacht besteden aan het fysieke deel van buurtbinding. De omschrijving van place attachment is echter

(16)

16 een goede aanvulling op de verschillende vormen van territoriale bindingen die Lupi (2008) noemt.

2.4 Conclusie en hypothese

In mijn onderzoek zal vooral gebruik worden gemaakt van de theorie over territoriale binding die Lupi in haar onderzoek heeft gebruikt. Hierbij zal ik buurtbindingen primair opdelen in fysiek-economische binding, sociale binding, politieke binding en culturele binding. Door gebruik te maken van deze al bestaande theorie kan het begrip buurtbinding duidelijk worden aangegeven. Als aanvulling op deze theorie van territoriale bindingen zal ook nog gebruik worden gemaakt van de theorie van Duyvendak en van der Graaf (2009). Het gaat hierbij vooral om het onderscheid tussen fysieke hechting aan de buurt en sociale hechting aan de buurt. Dit onderscheid valt namelijk goed samen met de bindingen die Lupi in haar onderzoek heeft gebruikt. In de theorie van Lupi wordt namelijk ook onderscheid gemaakt tussen fysieke binding aan de buurt en sociale binding aan de buurt al is het niet zo expliciet gedaan als bij Duyvendak en van der Graaf (2009). Zo valt het begrip plaatsidentiteit en daarbij het thuis voelen in de buurt samen met delen van de culturele binding. Daarbij vallen ook de andere genoemde hechtingsmotieven samen met delen van de theorie die Lupi (2008) gebruikt. Het hebben van familie of vrienden in de buurt en het feit of iemand werkzaam is in de buurt of bezit heeft in de buurt valt ook samen met respectievelijk de economisch-functionele binding en de sociale binding.

Uit de theorie van Kim en Kaplan lijkt vooral community satisfaction en sense of connectedness iets toe te kunnen voegen aan de definitie van culturele binding van Lupi (2008). Of de bewoners positief zijn over hun huis en omgeving en of de omgeving goede herinneringen aan vroeger op kan leveren zijn allebei een belangrijk deel van zich thuis voelen en dus van culturele binding. Sense of ownership kan betrekking hebben op de politieke binding uit Lupi’s theorie. Hebben de bewoners het gevoel een soort ‘mede-eigenaar’ te zijn van hun buurt en kunnen zij genoeg uitvloed uitoefenen op de buurt? Long-term integration heeft vooral betrekking op de dimensie sociale binding. Hoe lang wonen ze al in de buurt en heeft dat positieve of negatieve effecten op de sociale binding? Voelen nieuwkomers in IJburg zich welkom of juist niet of krijgen mensen die al vanaf het begin op IJburg wonen door de vele nieuwkomers een minder sterke sociale binding?

Hoe wordt vervolgens de buurtbinding beïnvloed door het feit of iemand in een huurwoning of koopwoning woont? Lupi (2008) kwam er in haar onderzoek achter dat bewoners van sociale huurwoningen zich stoorden aan het feit dat er een soort segregatie was ontstaan tussen bewoners van sociale huurwoningen en bewoners van koopwoningen. De bewoners van koopwoningen mengden zich niet met bewoners van sociale huurwoningen. Bewoners van sociale huurwoningen hadden daardoor minder sociale binding en voelden zich minder thuis op IJburg dan mensen met koopwoningen. Lupi zag een duidelijk wij-zij gevoel ontstaan onder de mensen met een sociale huurwoning en mensen met een koopwoning. Mensen met een sociale

(17)

17 huurwoning zagen er tegenop om in een ‘yuppenbuurt’ te wonen, terwijl mensen met een koopwoning vonden dat mensen met een sociale huurwoning niet pasten op IJburg. Vooral ook omdat de mensen met een koopwoning de plotselinge toename van criminaliteit wijtten aan de komst van nieuwe sociale huurwoningen. Hierbij komt dat de mensen die initieel op IJburg kwamen wonen een bepaald beeld hadden van de toekomstige bewoners van IJburg. Namelijk mensen zoals zij zelf waren, laat-twintigers met een bovengemiddeld salaris. Juist dit ideale beeld van de mensen met een koopwoning zorgde initieel voor segregatie op IJburg

Ook bleek dat mensen met een sociale huurwoning en mensen met een koopwoning wel voor meer menging waren, maar het ging hierbij om een zeer beperkte menging. Ook bleek dat vergeleken met mensen met een koopwoning, mensen met een huurwoning maar zeer zelden lid waren van een blokvereniging. Dit in tegenstelling tot de mensen met een koopwoning, die ondanks het feit dat het niet vereist was, toch een Vereniging van Eigenaren hadden opgericht. Er bleek dus onder de mensen met een koopwoning een veel groter gevoel van verantwoordelijkheid voor de buurt te zijn. De politieke binding van mensen met een koopwoning bleek dus sterker te zijn dan van mensen met een (sociale) huurwoning.

Mijn hypothese is dat mensen met een (sociale) huurwoning in alle territoriale bindingen een lagere binding hebben dan mensen met een koopwoning. Mensen met een koopwoning zullen dus een grotere buurtbinding hebben dan mensen met een (sociale) huurwoning. Mensen met een huurwoning uit de vrije sector zullen waarschijnlijk een lagere buurtbinding hebben dan mensen met een koopwoning, maar wel een sterkere buurtbinding dan mensen met een sociale huurwoning.

(18)

18

Methode, operationalisering en data

3.1 Onderzoeksmethoden en onderzoekseenheden

Dit onderzoek valt onder het type beschrijvend onderzoek. Dit onderzoek is een beschrijvend onderzoek omdat het de huidige situatie op IJburg beschrijft aan de hand van een aantal specifieke onderzoeksvragen die gevormd zijn aan de hand van gelezen literatuur over het specifieke onderwerp van dit onderzoek (Bryman 2012). Echter is het onderzoek niet louter beschrijvend, maar ook deels toetsend. Er wordt namelijk aan de hand van eerder onderzoek van Lupi (2008) onderzoek gedaan naar de buurtbinding op IJburg. Er zal namelijk ook gekeken worden in hoeverre de toenmalige bevindingen van Lupi nog overeenkomen met de resultaten die uit het onderzoek zullen komen. Zijn de buurtbindingen van de bewoners van de verschillende woningtypes veranderd ten opzichte van acht jaar geleden, of komen de verschillen juist nog heel erg overeen?

Daarbij is dit onderzoek kwantitatief van aard. Het onderzoek bestaat uit een enquête die ik onder de bewoners van IJburg heb verspreid. Dit werd gedaan op verschillende manieren. Zo stond ik op bepaalde plaatsen zoals winkelcentra of supermarkten waar veel mensen langskomen om op die manier mensen te bereiken voor de enquête. Een andere manier waarop is geprobeerd om mensen te bereiken is om op IJburg briefjes bij mensen in de brievenbus te stoppen met daarop de vraag of zij zouden willen helpen met de enquête door deze op internet in te vullen. Daarnaast is de enquête ook geplaatst op een online platform voor bewoners van IJburg op Linkedin, alsmede het onlineplatform Halloijburg.nl. Om de groep mensen met een sociale huurwoning specifiek te bereiken, heb ik contact opgenomen met woningcorporaties die sociale huurwoningen op IJburg beheren. Deze woningcorporaties bleken echter niet te willen meewerken, waardoor het aantal respondenten dat in een sociale huurwoning woont of in een huurwoning uit de vrije sector laag is. Vergeleken met het aantal respondenten in een koopwoning, is het aandeel respondenten in een sociale huurwoning of huurwoning uit de vrije sector laag, wat de vergelijking tussen de drie groepen moeilijk maakt.

Het gebruik van louter kwantitatieve data in plaats van kwalitatieve data of een combinatie van beide soorten heeft zowel voordelen als nadelen. Door louter kwantitatieve data te gebruiken kunnen uiteindelijk meer respondenten worden bereikt dan als kwalitatieve data wordt gebruikt (Bryman 2012). Verder zijn alle interviews en vragen gelijk en is kwantitatieve data zoals die uit enquêtes wordt verzameld altijd systematisch en volgens een bepaalde structuur verzameld. Doordat altijd dezelfde vragen worden gesteld aan alle respondenten wordt er een grote betrouwbaarheid en validiteit gecreëerd, maar dit kan alleen als er genoeg respondenten zijn en er geen bias in de sample zit . In het geval van dit onderzoek is aan deze beide voorwaarden niet voldaan. Er zit een bias in de sample door de manier waarop de respondenten verkregen zijn.

(19)

19 Deze zijn namelijk ook geworven op sites zoals LinkedIn en Halloijburg. Bezoekers van deze sites hebben vaak al een bepaalde interesse om actiever deel te nemen aan het verbeteren van IJburg, wat ervoor zorgt dat de sample van de respondenten niet geheel willekeurig is en het dus zo kan zijn dat de buurtbinding van deze groep respondenten hoger uitvalt dan als de sample uit een willekeurige groep IJburgers was genomen. Kwalitatief onderzoek kan niet voldoen aan dezelfde grote betrouwbaarheid en validiteit. Wel heeft kwalitatief onderzoek andere voordelen die bij kwantitatief onderzoek ontbreken. Zo kan er bij het gebruik van kwalitatief onderzoek diepte worden gegeven aan de data van de persoon die geïnterviewd wordt, iets dat bij het gebruik van kwantitatief onderzoek totaal ontbreekt. Daarnaast kan de geïnterviewde bij een kwalitatief interview altijd zijn eigen draai geven aan een interview, waardoor nieuwe onderwerpen aan het licht kunnen komen waar de interviewer normaal gesproken niet zelf aan had gedacht. Kortom, door het gebruik van kwantitatief onderzoek wordt er een hogere betrouwbaarheid en validiteit gecreëerd, terwijl bij kwalitatief onderzoek een veel grotere diepgang wordt gecreëerd met gedetailleerdere data dan bij kwantitatief onderzoek. In dit onderzoek is gekozen voor kwantitatief onderzoek omdat het onderzoek van Lupi (2008) ook kwantitatief van aard was, wat de vergelijking tussen de twee onderzoeken vereenvoudigt.

3.2 Data

Om de hoofdvraag te beantwoorden zal ik gebruik maken van een enquête die gebaseerd is op eerdere theorieën over buurtbinding en buurthechting, zoals te zien in het theoretisch kader. De enquête is vooral gebaseerd op de eerdere enquête die Lupi (2008) in haar proefschrift over de oprichting van IJburg heeft gebruikt om de place making van IJburg weer te geven. De enquête bestaat in totaal uit 34 vragen1. Deze vragen gaan over de kenmerken van de bewoners, hoe zij het wonen op IJburg ervaren en hoe zij de binding met hun buurt ervaren. Er is in de enquête natuurlijk ook een vraag opgenomen waardoor uitgevonden kan worden of de betreffende respondent in een koopwoning, sociale huurwoning of huurwoning uit de vrije sector woont. Dit is cruciaal voor mijn onderzoek, aangezien pas dan onderzocht kan worden hoe de binding tussen mensen met deze verschillende types woningen verschilt. Iets dat opvalt in de resultaten van de afgenomen enquête is dat een heel groot deel van de respondenten hoog opgeleid is, dat wil zeggen iemand die afgestudeerd is met een HBO- of universiteitsdiploma. Dit komt waarschijnlijk door de manier waarop respondenten voor de enquête zijn geworven. Dit is voornamelijk gebeurd in een omgeving waar het grootste deel van de mensen een hoge opleiding hebben genoten. De respondenten zijn namelijk onder andere geworven via een kennis van de onderzoeker die zelf hoog opgeleid is en daarom ook mensen die hoog opgeleid zijn in haar kennissenkring op IJburg heeft zitten. De overige respondenten zijn geworven uit een groep voor IJburgers op Linkedin en op de site Halloijburg. Dit kan natuurlijk betekenen dat de resultaten van de uiteindelijke geanalyseerde data een bias zullen vertonen. Door het lage aantal respondenten in mijn onderzoek kan op deze bias niet

1

(20)

20 gecontroleerd worden, wat betekent dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat de uiteindelijke resultaten over de buurtbinding van de onderzochte respondenten ook echt alleen komen door het type woning waar zij in wonen. De verschillende kenmerken zoals opleidingsniveau, wel of geen kinderen en de hoogte van het inkomen kunnen invloed uitoefenen op de buurtbinding, maar op deze invloed kan dus niet gecontroleerd worden.

3.3 De respondenten

Uiteindelijk is het aantal respondenten dat is geworven via de verschillende manieren blijven steken op 72. Als ik meer respondenten had gehad was dit natuurlijk beter geweest voor zowel de interne als externe validiteit van het onderzoek. In grafiek 1.1 is te zien hoe de respondenten verdeeld zijn over de drie verschillende woningtypes.

Grafiek 1: De verdeling van de respondenten over de verschillende woningtypes

Bron: Auteur (2016)

Ik heb daarom besloten om de drie verschillende groepen slechts te vergelijken aan de hand van de uiteindelijke gemiddelden van de vier verschillende soorten buurtbinding, aangezien een vergelijking per vraag uit de enquête met het geringe aantal respondenten geen significante resultaten op zal leveren. Hierdoor is het onderzoek minder uitgebreid, maar kunnen er ondanks het geringe aantal respondenten toch nog conclusies getrokken worden over het verschil in buurtbinding tussen de drie woningtypes. Natuurlijk zijn ook deze gemiddelden niet goed gelijk verdeeld, maar over de significantie van deze gemiddelden kan wel wat gezegd

72% 14%

14%

(21)

21 worden, waardoor toch een vergelijking kan worden gemaakt tussen de sterkte van de

buurtbindingen van de drie verschillende woningtypes.

3.4 Methode

Om de deelvragen te beantwoorden zijn er in de enquête relevante stellingen opgenomen die betrekking hebben op de vier verschillende soorten buurtbinding. Deze stellingen worden vervolgens gecombineerd tot een schaalvariabele voor elke aparte binding. Deze variabele zal lopen van 1 tot 5 waarbij 1 staat voor een zeer zwakke binding en 5 voor een zeer sterke binding. Alle stellingen die in de enquête aanwezig zijn bestaan uit vijf antwoordcategorieën. Deze stellingen zijn dus makkelijk te combineren tot een rangschikking voor elk verschillend type binding. Sommige van de stellingen hebben al de rangschikking waarbij 1 staat voor ‘helemaal mee oneens’ en 5 voor ‘helemaal mee eens’, maar andere stellingen hebben juist een omgekeerde volgorde. Daarbij komt ook nog dat sommige stellingen positief zijn gesteld en andere stellingen negatief. Daarom moeten alle stellingen zo gecodeerd worden dat de stellingen uiteindelijk bij elkaar een sterke of zwakke binding weergeven voor elk verschillend type binding.

In de enquête staan echter niet alleen stellingen. Er zijn ook ja/nee vragen aanwezig. Deze vragen zullen zo gecodeerd moeten worden dat deze ook bij de stellingen passen. Deze ja/nee vragen passen namelijk ook allemaal bij een bepaalde binding. Als een ja/nee vraag bij een ja een positieve binding heeft, zal deze een nummer in de rangschikking moeten krijgen die van juist een sterke binding of zwakke binding getuigt. Samen met de stellingen uit de overige vragen zullen er dus bepaalde sterke of zwakke bindingen uit de vragen van de enquêtes komen. Aan de hand van deze sterke of zwakke bindingen zal met behulp van SPSS analyses worden gemaakt waarmee aangegeven zal worden hoe sterk of zwak de bindingen zijn van mensen met een koopwoning, sociale huurwoning of huurwoning uit de vrije sector. Daarnaast moet er voor bepaalde kenmerken van de onderzoekspopulatie gecontroleerd worden. Zo kan uitgesloten worden dat een sterke of zwakke binding ligt aan een ander kenmerk dan alleen het type woning waarin de respondent woont. Echter, met het aantal respondenten in mijn onderzoek is dit niet mogelijk. Voor de uitkomsten van de verschillen tussen de buurtbinding van de drie verschillende woningtypes zal dus niet gecontroleerd kunnen worden op andere kenmerken. Dit betekent dat er niet met zekerheid gezegd zal kunnen worden dat de sterkte van de buurtbinding ligt aan het type huis waarin iemand woont.

(22)

22 3.5 Operationalisering

Naast de vragen die de verschillende bindingen aangeven zijn er controlevragen opgenomen in de enquête1 die moeten controleren of de sterke of zwakke binding niet ligt aan andere factoren dan alleen het woningtype waar de respondent in woont. Deze controlerende factoren bestaan uit de leeftijd van de respondent2 en de huishoudenssituatie van de respondent3, dus of de respondent alleenstaand is, samenwonend met of zonder kinderen is of een eenoudergezin heeft. Daarnaast wordt er gevraagd naar het opleidingsniveau van de respondent4 en wat het inkomen van het huishouden van de respondent is zonder het inkomen van kinderen onder de 185. Zoals al eerder aangegeven kan er wegens het aantal respondenten in mijn onderzoek niet gecontroleerd worden op deze verschillende kenmerken. Deze worden nog wel beschreven, maar niet gebruikt om de uiteindelijke vier verschillende bindingen van de drie verschillende groepen woningtypes te beïnvloeden.

Om uit te vinden hoe sterk elke soort territoriale binding aanwezig is bij de inwoners van IJburg, zijn er in de enquête stellingen opgenomen die voor elke soort binding de sterkte aan kunnen geven. De verschillende stellingen worden vervolgens samengevoegd om voor elke soort binding een cijfer te kunnen aangeven. Hierbij geldt hoe hoger het cijfer, hoe sterker de binding. Hierbij geeft het cijfer ‘1’ een hele zwakke binding aan, terwijl het cijfer ‘5’ juist een hele sterke binding aangeeft. Als op een bepaalde stelling ‘neutraal’ wordt geantwoord, zal deze stelling het cijfer ‘3’ krijgen.

Om de economisch-functionele binding te meten, zal er gekeken worden naar de volgende punten: of de respondent werkt op IJburg9, of de respondent juist op IJburg bepaalde activiteiten doet of ergens anders10, hoe de respondent de kwaliteit van de voorzieningen op IJburg ervaart11, hoe de respondent de bereikbaarheid van IJburg ervaart12, en wat hun mening is over bepaalde stellingen over de bereikbaarheid van IJburg13. Al deze stellingen zullen bij elkaar gevoegd worden om uiteindelijk een cijfer te geven aan de economisch-functionele binding van de respondent met IJburg.

Om de sociale binding van de respondenten te meten, zijn de volgende stellingen in de enquête opgenomen: heeft de respondent familie op IJburg14, hoe vaak heeft de respondent contact met zijn of haar buren16 en hoe ervaart de respondent het contact met zijn of haar buren17,18. De vraag die gaat over het feit of iemand vrienden, familie of plekken met veel contacten in de straat of elders in Amsterdam heeft15 heb ik niet meegenomen, omdat uit de opmerkingen in de enquête bleek dat deze vraag voor veel respondenten niet duidelijk was.

Om de politieke binding van de respondenten te meten is gekeken naar de volgende punten: of de respondent lid is van een bewonersvereniging of eigenaarsvereniging19, hoe de respondent zich voelt over de buurt20, of de respondent regelmatig dagbladen leest met specifiek nieuws

1

(23)

23 over IJburg21 en of de respondent wel eens op websites komt met specifiek nieuws over IJburg22.

Om de laatste binding te meten, namelijk de culturele binding, zijn de volgende stellingen gebruikt: wat de respondent zich het meest voelt23,24,25, hoe de respondent zich voelt over IJburg26, hoe de respondent zich specifiek voelt over de directe omgeving van IJburg27, hoe de respondent zich voelt over het wonen op IJburg28, hoe de respondent zich voelt over het dagelijkse leven op IJburg29, of de respondent ergens anders zou willen wonen dan op IJburg30 en hoe de respondent zich voelt over het huidige aandeel sociale huurwoningen op IJburg31.

(24)

24 3.6 Conceptueel schema

Figuur 1: Conceptueel schema

Bron: Auteur 2016

3.6.1 Verklaring verbanden

In het bovenstaande conceptueel schema zijn de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen die in dit onderzoek gebruikt worden te zien. In de linker rij staan de onafhankelijke variabelen die potentieel invloed kunnen hebben op de vier verschillende bindingen: de afhankelijke variabelen. De huishoudenssituatie en de woonsituatie hebben invloed op de fysieke hechting aan de buurt en dus op de economisch functionele binding, terwijl het inkomen en het opleidingsniveau alleen invloed hebben op de sociale hechting aan de buurt en dus bindingen die de sociale hechting aan de buurt aangeven: De sociale binding, de politieke binding en de culturele binding. De huishoudenssituatie en de woonsituatie hebben naast de invloed op de fysieke hechting aan de buurt ook invloed op de sociale hechting aan de buurt. De sociale hechting aan de buurt en de fysieke hechting aan de buurt, en daarmee de vier verschillende bindingen, vormen vervolgens het overkoepelende begrip buurtbinding.

(25)

25

De case van IJburg

IJburg is een relatief nieuwe wijk in Amsterdam (Lupi, 2008). Op de plek in IJburg waar in 1997 nog gewoon water lag en verder geen tekenen van een wijk te bekennen waren, betrokken de eerste bewoners in 2002 hun huizen. In figuur 2 is te zien waar IJburg zich bevindt in de omgeving van Amsterdam. Alhoewel de wijk net als alle andere nieuwbouwwijken in het eerste deel van zijn bestaan nog weinig betekenis had, begonnen zich op IJburg al snel verschillende gemeenschappen te vormen die de wijk langzaam betekenis begonnen te geven. En hoewel er vanaf het begin van de oprichting van IJburg al gefocust werd op een goede menging van verschillende woningtypes, werden er in het begin vooral koopwoningen gebouwd op IJburg. Pas later zijn hier blokken sociale huurwoningen en stukken met huurwoningen in de vrije sector bijgekomen. De eerste bewoners van IJburg waren vooral hoog opgeleid en hadden een relatief hoog inkomen. Zij voelden zich als pioniers die op IJburg kwamen wonen en hadden verwacht dat er in de verdere ontwikkeling van IJburg ook veel koopwoningen bijgebouwd zouden worden. Er werden echter al snel blokken met sociale huurwoningen gebouwd, die initieel zorgden voor een gevoel van onrust onder de eerste bewoners van IJburg, die vooral verwacht hadden te maken te krijgen met mensen van hun eigen sociaal economische klasse.

Figuur 2: IJburg in de omgeving

(26)

26 In grafiek 2 is de ontwikkeling van de woningvoorraad op IJburg te zien van 2008 tot 2016. Hierbij valt op dat initieel in 2008 het percentage koopwoningen flink daalde te koste van het percentage particuliere huurwoningen. De daling van het percentage koopwoningen bleef doorzetten tot 2011 en is vanaf dat punt tot 2016 stabiel gebleven. Het percentage sociale huurwoningen is van 2008 tot 2016 licht gestegen, van 34% naar 38%. De toename van het aandeel particuliere huurwoningen is groter, van 11% in 2008 tot een percentage van 17% in 2016

Grafiek 2: Ontwikkeling van woningvoorraad naar eigendom op IJburg van 2008 tot 2016

Bron: IOS Amsterdam (2016)

Sinds het onderzoek van Lupi in 2008 is het aandeel koopwoningen dus gedaald en het aandeel sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen gestegen. Hoewel IJburg initieel dus een wijk was met een groot aantal koopwoningen ten opzichte van het aantal sociale huurwoningen, zijn deze twee woningtypes langzaam naar elkaar toegegroeid. Het aandeel koopwoningen op IJburg ligt met 46% echter nog steeds ver boven het Amsterdamse gemiddelde van 30%, terwijl het aandeel sociale huurwoningen in IJburg met 38% onder het Amsterdamse gemiddelde van 45% ligt. Het aandeel particuliere huurwoningen ligt in IJburg met 17% ook onder het Amsterdamse gemiddelde van 25%.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016

(27)

27

Kenmerken onderzoekspopulatie

4.1 Verdeling van de respondenten over de woningtypes

Uit tabel 2.1 valt af te lezen hoe de populatie van IJburg verdeeld is over de verschillende woningtypes. Het overgrote deel van de onderzoekspopulatie woont in een koopwoning, terwijl het deel dat in een sociale huurwoning of huurwoning uit de vrije sector woont met voor beide een percentage van 13,9% vrij weinig vertegenwoordigd is.

Tabel 2.1: Koopwoning, sociale huurwoning of huurwoning uit de vrije sector

Bron: Auteur 2016

4.2 Wel of geen thuiswonende kinderen?

Tabel 2.2: Wel of geen kinderen?

Koopwoning Sociale

huurwoning Huurwoning uit de vrije sector Totaal Wel kinderen 65,4% 50% 60% 62,5%

Geen kinderen 34,6 50% 40% 37,5%

Totaal (N) 52 10 10 72

Bron: Auteur 2016

Uit tabel 2.2 blijkt dat meer dan de helft van de onderzoekspopulatie kinderen heeft. De verschillen tussen de types woningen zijn niet heel groot en ook niet significant3. Het type woning heeft dus geen invloed op de het wel of niet hebben van kinderen. Wel kan het zo zijn dat het wel of niet hebben van thuiswonende kinderen invloed heeft op de sterkte van de buurtbindingen.

3

Tabel 1.1.2 uit de bijlage H (2)= .878a p>0.05

Percentage

Koopwoning 72,2%

Sociale huurwoning 13,9%

Huurwoning uit de vrije sector 13,9%

(28)

28 4.3 Opleidingsniveau

Tabel 2.3: Opleidingsniveau

Koopwoning Sociale

huurwoning Huurwoning uit de vrije sector Totaal HAVO, VWO, MBO 9.6% 30% 40% 16,7%

Hbo, Universiteit 90.4% 70% 60% 83,3%

Totaal (N) 52 10 10 72

Bron: Auteur (2016)

Uit tabel 2.3 blijkt dat onder de onderzoekspopulatie een opleidingsniveau lager dan Havo, VWO of MBO niet voorkomt. Als dan verder wordt gekeken, valt op dat met 83,3% een zeer groot deel van de onderzoekspopulatie hoog opgeleid is. Tussen de verschillende woningtypes zit hier wel verschil: mensen in een koopwoning zijn veel vaker hoog opgeleid dan mensen in een sociale of particuliere huurwoning en dit verschil is ook significant4. Echter wordt niet aan de voorwaarden van een Chi-square test voldaan, waardoor toch niet met zekerheid gezegd kan worden dat het type woning invloed heeft op het opleidingsniveau.

4.4 Inkomen Tabel 2.4: Inkomen

Koopwoning Sociale

huurwoning Huurwoning uit de vrije sector Totaal

Laag inkomen 5.8% 20% 0% 6.9% Gemiddeld inkomen 53.8% 80% 60% 58.3% Hoog inkomen 40,4% 0% 40% 34.7% Totaal (N) 52 10 10 72 Bron: Auteur (2016)

In tabel 2.4 is duidelijk te zien dat de bewoners van de koopwoningen op IJburg gemiddeld het meest verdienen, gevolgd door de bewoners van de huurwoningen uit de vrije sector. De bewoners van de sociale huurwoningen verdienen gemiddeld het minst. De verschillen zijn in dit

(29)

29 geval niet significant5 en kunnen dus ook geen concrete invloed hebben op de uiteindelijke verschillen tussen de buurtbindingen van de verschillende woningtypes.

4.5 Deelconclusie

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat geen van de onderzochte kenmerken van de onderzoekspopulatie significant verschillen tussen de drie woningtypes. Dit kan komen omdat dit ook echt zo is, maar een meer waarschijnlijke conclusie is dat er geen significantie bestaat tussen de kenmerken omdat het aantal respondenten te laag is waardoor de cellen niet goed opgevuld worden. Hierdoor is de kans op significantie veel kleiner en is het bijna onmogelijk om nog significante resultaten te krijgen. Daarnaast is de Chi-Square test bij alle tabellen niet te gebruiken, omdat de verwachte aantallen in teveel cellen in de tabellen te weinig zijn. Zelfs als een verschil tussen de drie woningtypes significant is, kan deze dus niet aangenomen worden.

(30)

30

Economisch-functionele binding

De economisch-functionele binding wordt onder andere bepaald door het gebruik van de voorzieningen door de bewoners op IJburg (Lupi 2008). Dit kunnen verschillende voorzieningen zijn zoals bijvoorbeeld het gebruik van winkels, restaurants en cafés. De economisch-functionele binding gaat echter ook over het gebruik van openbaar vervoer in de buurt en of iemand in zijn eigen buurt werkt. Om de economisch-functionele binding te bepalen is onderzocht of respondenten op IJburg zelf werken, of zij gebruik maken van de verschillende voorzieningen op IJburg en of zij tevreden zijn met de aanwezige voorzieningen op IJburg. Ten slotte wordt ook gevraagd hoe tevreden de IJburgers zijn over de bereikbaarheid van hun buurt.

5.1 Sterkte economisch-functionele binding

Tabel 3.1 De ongecontroleerde gemiddelden van de economisch-functionele binding onder de verschillende woningtypes

Ongecontroleerde gemiddelden van economisch-functionele binding

Koopwoning 3,055

Sociale huurwoning 2,660

Huurwoning uit de vrije sector 3,073 Bron: Auteur (2016)

In tabel 3.1 zijn de gemiddelden van de economisch-functionele binding verdeeld over de verschillende woningtypes te zien op een schaal van 1 tot 5. In de tabel valt op dat de mensen die wonen in een sociale huurwoning de minst sterke economisch-functionele binding hebben vergeleken met mensen die in een koopwoning wonen of in een huurwoning uit de vrije sector. Als de sterkte van de economisch-functionele binding van de mensen in een koopwoning vergeleken wordt met de sterkte van de economisch-functionele binding van de mensen in een sociale huurwoning valt op dat dat er tussen deze twee groepen wel een groot verschil is. Dit verschil is ook significant en mag dus aangenomen worden6. Het verschil tussen de koopwoningen en de huurwoningen uit de vrije sector is heel klein en ook niet significant en kan dus niet aangenomen7 worden. Uit de ongecontroleerde gemiddelden blijkt dat de mensen in een huurwoning uit de vrije sector de sterkste economisch-functionele binding hebben. Het verschil in binding tussen de huurwoningen uit de vrije sector en de sociale huurwoningen is echter niet significant8 en daarmee kan dus niet aangenomen worden dat mensen in een

6 Tabel 2.1 uit de bijlage: F= 0.44, p<0.05 7 Tabel 2.2. uit de bijlage: F=1.168, p>0.05 8

(31)

31 huurwoning uit de vrije sector een sterkere economisch-functionele binding hebben dan mensen in een sociale huurwoning.

5.2 Deelconclusie

In de hypothese was vooropgesteld dat de groep mensen met een koopwoning in alle vier de delen van de buurtbinding de hoogste binding zou hebben. Uit de analyse van de gemiddelden van de functionele binding is gebleken dat dit niet geldt voor de economisch-functionele binding. De verschillen in binding tussen de huurwoningen uit de vrije sector en de koopwoningen en sociale huurwoningen zijn echter niet significant en mogen daarom niet aangenomen worden. Het enige verschil in economisch-functionele binding dat wel significant is, is het verschil in sterkte van de binding tussen de koopwoningen en de sociale huurwoningen. De conclusie die uit de analyse van de economisch-functionele binding getrokken kan worden is dus dat mensen in koopwoningen een hogere economisch-functionele binding hebben dan mensen in sociale huurwoningen. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat mensen in een sociale huurwoning over het algemeen minder te besteden hebben, aangezien de financiële situatie van een individu vaak de uiteindelijke reden is dat iemand kiest voor een sociale huurwoning (Skabursis 1999). Als iemand minder te besteden heeft, kan hij ook minder gebruik maken van de voorzieningen die aanwezig zijn en zal diegene dat dus ook minder doen. Ook zal iemand die minder te besteden heeft waarschijnlijk de bereikbaarheid van een bepaalde plaats minder snel als positief aanduiden, aangezien hij minder mogelijkheden heeft, zoals een auto of bijvoorbeeld een brommer of scooter, om van en naar IJburg te komen.

(32)

32

Sociale binding

Het sociale deel van de buurtbinding wordt bepaald door het contact dat de bewoners van IJburg hebben met andere bewoners in hun buurt of wijk. Tijdens het onderzoek van Lupi was al gebleken dat er in het begin van IJburg al een soort kleine gemeenschap was ontstaan tussen de originele bewoners van Ijburg (Lupi 2008). Om nu de sociale binding van de verschillende woningtypes te onderzoeken heb ik de volgende indicatoren gebruikt: of de respondent familie heeft op IJburg, hoe vaak de respondent contact heeft met zijn of haar buren en hoe de respondent het contact met zijn of haar buren ervaart.

6.1 Sterkte sociale binding

Tabel 4.1: De ongecontroleerde gemiddelden van de sociale binding onder de verschillende woningtypes

Ongecontroleerde gemiddelden van sociale binding

Koopwoning 3,632

Sociale huurwoning 2,992

Huurwoning uit de vrije sector 3,562 Bron: Auteur (2016)

In tabel 4.1 zijn de ongecontroleerde gemiddelden te zien voor de sterkte van de sociale binding op een schaal van 1 tot 5. Net als bij de economisch-functionele binding valt ook bij deze binding op dat de sterkte van de binding bij de groep mensen die in een sociale huurwoning woont lager ligt dan de bij de mensen die in een koopwoning of huurwoning uit de vrije sector wonen. Het verschil in sterkte van de sociale binding bij de mensen in koopwoningen en de mensen in sociale huurwoningen is het grootst en ook significant9. Het verschil tussen mensen in koopwoningen en mensen in huurwoningen uit de vrije sector is net als bij de economisch-functionele binding heel klein en ook niet significant10. Het verschil in sterkte van de sociale binding tussen de huurwoningen uit de vrije sector en de sociale huurwoningen is bijna even groot als het verschil in sterkte tussen koopwoningen en sociale huurwoningen, maar dit verschil is niet significant11.

9 Tabel 3.1 uit de bijlage: F=.001, p<0.05 10 Tabel 3.2 uit de bijlage: F=5.055, p>0.05 11

(33)

33 6.2 Deelconclusie

Bij de analyse van de sociale binding is gebleken dat de groep mensen die een koophuis bezit de sterkste sociale binding heeft met IJburg. Het verschil in de gemiddelden van de sociale binding tussen mensen met een koopwoning en de groep respondenten met een sociale huurwoning is het grootst en is ook significant, waardoor er gezegd kan worden dat mensen met een koopwoning een sterkere sociale binding hebben met IJburg dan mensen met een sociale huurwoning. Over de verschillen in gemiddelden tussen mensen met een koopwoning en een huurwoning uit de vrije sector kan geen concrete uitspraak worden gedaan omdat het verschil in sterkte van sociale binding tussen deze twee woningtypes niet significant is. Ditzelfde geldt voor het verschil in sociale binding tussen mensen met een huurwoning uit de vrije sector en mensen met een sociale huurwoning. Verklaringen voor het significante verschil in sociale binding tussen mensen met een koopwoning en mensen met een sociale huurwoning zijn onder andere te vinden in het feit dat mensen met een koopwoning vaker kinderen hebben dan mensen in een sociale huurwoning. Bewoners van huurwoningen, zowel sociale huurwoningen als huurwoningen uit de vrije sector, zijn vaker eenpersoonshuishoudens of eenoudergezinnen (Dielemans 1995). Dit blijkt ook uit mijn eigen respondenten. Ondanks het grote aantal mensen met een koopwoning en het kleine aantal mensen met een sociale huurwoning, is in tabel 2.2 te zien dat mensen met een koopwoning vaker kinderen hebben dan mensen met een sociale huurwoning. Lupi (2008) was erachter gekomen dat mensen met kinderen een hogere sociale binding hebben dan mensen zonder kinderen, aangezien de kinderen zorgen voor een connectie met de andere mensen in de buurt. Ook kunnen mensen in sociale huurwoningen een lagere sociale binding hebben dan mensen met een koopwoning omdat mensen met een sociale huurwoning vaker ergens wonen omdat dit de enige optie voor hen was. Het feit dat het Nederlandse beleid ervoor heeft gezorgd dat er zoveel sociale huurwoningen aanwezig zijn, maakt het onduidelijk of mensen daadwerkelijk voor een sociale huurwoning hebben gekozen of dat zij geen andere optie zagen dan een sociale huurwoning te betrekken (Dielemans et al 1995, Everaers 1994; Permentier et al 2013). Mensen met een koopwoning kiezen vaak voor een bepaalde plek om te wonen, bijvoorbeeld omdat zij in een bepaalde omgeving hun kinderen willen laten opgroeien (Mulder, Hooimeijer 1999). Hierdoor zullen zij zich sneller op hun plek voelen op de plek die zij hebben gekozen om te gaan wonen, waardoor zij ook sneller zullen proberen om sociale contacten in hun buurt op te bouwen. Voor de sociale binding geldt de conclusie van Lupi over het verschil in sociale binding tussen mensen met een koopwoning en mensen met een sociale huurwoning nog steeds. Volgens Lupi (2008) hadden mensen in sociale huurwoningen destijds minder sociale binding dan mensen met koopwoningen omdat er een wij-zij gevoel was ontstaan tussen mensen met een sociale huurwoning en mensen met een koopwoning. Dit gevoel bestaat op IJburg blijkbaar nog steeds, ondanks de grote toename in sociale huurwoningen zoals te zien in grafiek 2.

(34)

34

Politieke binding

Bij de politieke binding gaat het erom of iemand zich verantwoordelijk voelt voor zijn buurt. Hierbij kan gedacht worden aan of iemand meedoet met bepaalde activiteiten in zijn buurt of dat hij zich actief voor zijn buurt inzet, bijvoorbeeld door het organiseren van activiteiten in die buurt. Tijdens Lupi’s (2008) onderzoek bleek dat de eerste bewoners van IJburg vaak betrokken waren bij het ontwikkelen van de wijk. Dit kwam ook omdat in het begin van IJburg nog weinig geregeld was en de bewoners zelf hun beste beentje moesten voorzetten om de ontwikkeling van IJburg in goede banen te leiden. Om de politieke binding te meten heb ik in mijn onderzoek gekeken of de respondent lid is van een bewonersvereniging of eigenaarsvereniging, hoe de respondent zich voelt over hoe iemand zich moet gedragen in zijn buurt, of de respondent dagbladen leest met specifiek nieuws over IJburg en of de respondent wel eens websites bezoekt met specifiek nieuws over IJburg.

7.1 Sterkte politieke binding

Tabel 5.1 De gemiddelden van de politieke binding onder de verschillende woningtypes

Ongecontroleerde gemiddelden van politieke binding

Koopwoning 3,789

Sociale huurwoning 3,350

Huurwoning uit de vrije sector 3,646 Bron: Auteur (2016)

In tabel 5.1 staan de ongecontroleerde gemiddelden van de politieke binding verdeeld onder de drie verschillende woningtypes op een schaal van 1 tot 5. Hier is te zien dat de mensen die in een koopwoning wonen weer de sterkste binding hebben in vergelijking met de andere twee woningtypes. Het verschil tussen de koopwoningen en de sociale huurwoningen is hier echter kleiner dan bij de economisch-functionele binding en de sociale binding maar dit verschil is nog wel significant12. Het verschil in sterkte van de binding tussen mensen in een huurwoning uit de vrije sector en mensen uit een sociale huurwoning is minder groot dan het verschil tussen koopwoningen en sociale huurwoningen en dit verschil in gemiddelden is niet significant13. De verschillen in de sterkte van de binding tussen koopwoningen en huurwoningen uit de vrije sector is klein, maar wel significant14.

12 Tabel 4.1 uit de bijlage: F=2.840, p<0.05 13 Tabel 4.2 uit de bijlage: F=2.070, p<0.05 14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

interventions, the actual implementation of these interven- tions into various settings lags behind. The effectiveness of Psyfit.nl, an online mental fitness program based on

3 Dit is onderdeel van Dariuz Diagnose.. 4 Dit is onderdeel van

Sinds de euthanasiewet in ons land uitgebreid werd naar minderjarigen, is hij geen onbekende meer voor buitenlandse lobbygroepen die gekant zijn tegen

Cohen stelde in 1962 voor de effectgrootte bij een vergelijking van twee groepen als volgt te berekenen: neem het verschil tussen de gemiddeldes en deel dat door de

• Van twee even grote groepen zijn de gemiddeldes van een variabele bekend. 63 We illustreren de effectgrootte aan de hand van de lengte van jongens en meisjes. Zet je een groep

Gezien de lage prevalentie van psychopathie in ‘normale’ populaties werd niet verwacht dat in het huidig onderzoek subtypen onderscheiden konden worden die getypeerd werden door

Als er alleen gekeken wordt naar de schooltypes kan er gesteld worden dat op attitude alleen het overig bijzonder onderwijs significant positief scoort.. Op de vorm