• No results found

Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland. Multiculturalisme en feminisme bij Feministische Uitgeverij Sara

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland. Multiculturalisme en feminisme bij Feministische Uitgeverij Sara"

Copied!
154
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aysel en anderen

Turkse vrouwen in Nederland

Multiculturalisme en feminisme

bij Feministische Uitgeverij Sara

Faculteit der Geesteswetenschappen Prof.dr. E.A. Kuitert

MA Boekwetenschap en Handschriftenkunde Universiteit van Amsterdam

14 januari 2017

(2)

Titel: Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland.


Ondertitel: Multiculturalisme en feminisme bij Feministische Uitgeverij Sara

Illustratie omslag: Foto door Bertien van Manen uit het door Feministische Uitgeverij Sara uitgegeven boek Vrouwen te gast (1980). Deze foto wordt tevens gebruikt op het omslag van Aysel en anderen. Turkse vrou-wen in Nederland (1981).

Faculteit: Faculteit der Geesteswetenschappen Eerste lezer: Prof.dr. E.A. Kuitert

Tweede lezer: Dr. P. Dijstelberge

Studie: MA Boekwetenschap en Handschriftenkunde Specialisatie: Cultureel ondernemen in het boekenvak Instelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 14-01-2017

Naam: Evelien van der Veer Student nummer: 10200231

(3)

Voorwoord

In de masterscriptie die hier voor u ligt, heb ik het boekhistorisch onderzoek gecombineerd met mijn achter-grond als politicoloog. Mijn dank gaat dan ook uit naar Prof.dr. E.A. Kuitert die mij onvermoeibaar heeft begeleid in het samenbrengen van deze twee werelden gedurende mijn masterstudie, maar ook en vooral bij het doen van het onderzoek naar Aysel en anderen met als eindresultaat deze masterscriptie. Ik wil ook graag de tweede lezer van deze scriptie, dr. P. Dijstelberge, bedanken voor zijn enthousiasme en inzet.

Dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder het materiaal uit het archief van Feministische Uit-geverij Sara, dat in de Collectie Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) beschikbaar is ge-steld door Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis Atria (Amsterdam). Ik wil alle dames bedanken die werkzaam zijn bij Atria, en met name Annette Mevis, archivaris van de Collectie IAV, voor haar enthousiasme en verregaande hulp. Dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de vrouwen van Sara, die het materiaal hebben geschonken aan de Collectie IAV: Pauline Beran, Connie Boekhout, Annema-rie Bokslag, Mirre Bots, Loes de Bruijn, An Dekker, Jeanne Doomen, Elma Drayer, Ria van Hengel, Selma Leydesdorff, An Luttikholt, Diny van Manakker, Anja Meulenbelt, Nelleke Metselaar, Joyce Outshoorn, Martine van Rappard, Marijke Rawie, Riek Rijkers, Ria Sikkes, Marjo van Soest, Aafke Steenhuis, Joke Tol, Marijke van Vugt, Mieke Westerink en Hennie van der Zande. Papatya Nalbantoğlu, auteur van Aysel en an-deren. Turkse vrouwen in Nederland, wil ik graag bedanken voor de inzichten uit haar ervaringsverhalen en de inspiratie om deze scriptie te schrijven. Voor al het gebruikte (beeld)materiaal is zo zorgvuldig mogelijk verwezen naar de maker en is binnen de grenzen van redelijkheid contact gezocht met alle rechthebbenden.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 6

1.1 Boekhistorisch onderzoek als spiegel van culturele en sociale geschiedenis 7

1.2 Sara als feministische gatekeeper 8

1.3 Onderzoekseenheden 9

1.4 De onderzoeksvraag 10

2. Feminisme in de multiculturele samenleving 12

2.1 Multiculturalisme 12

2.1.1 Migratiegolven 12

2.1.2 Van migratie naar integratie 15

2.2 Feminisme 23

2.2.1 De tweede feministische golf: een identiteitsprobleem 23

2.2.2 De politisering van het persoonlijke 25

2.2.3 Dolle Mina 26

3. Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 36

3.1 Feministische Uitgeverij Sara 36

3.1.1 Waarom is Sara opgericht? 37

3.1.2 Het opzetten van de uitgeverij 41

3.1.3 Over het collectief 46

3.1.4 De vrouwen van Sara 48

3.1.5 Uitgeverij Sara 1982 - 1987 49

3.2 Het uitgeefbeleid van Sara 52

3.3 Pataya Nalbantoğlu 61

3.3.1 Wie is Papatya Nalbantoğlu? 61

3.3.2 Papatya Nalbantoğlu en uitgeverij Sara 62

3.3.3 Papatya Nalbantoğlu na uitgeverij Sara 64

3.4 Het boek: Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 67

3.4.1 Omschrijving boek als object 67

3.4.2 Omschrijving inhoud 70

3.4.3 Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland als geheel 80

3.5 Uitgeefproces Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 82

3.5.1 Besluitvorming rond Aysel en anderen in Sara’s Fonds 82

3.5.2 Beoordeling manuscript 83

3.5.3 De verdere uitvoering van het buitenlandse vrouwenplan 84

4. De ontvangst van Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 86

4.1 Lezer 86

4.1.1 Verkoop 86

4.1.2 Recensies 87

4.2 Uitgever 95

(5)

4.2.3 Vertaalrechten 104

4.3 Ontwikkeling fonds Sara 107

4.3.1 Fondsoverzicht 107

4.3.2 Vóór Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 108

4.3.3 Na Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland 109

4.3.4 Fondslijn versus uitgeefklimaat 111

5. Conclusie 113

5.1 Feministische Uitgeverij Sara in de multiculturele samenleving 113

5.2 Het buitenlandse vrouwenplan 114

5.3 De invloed van de multiculturele samenleving op Sara’s fondslijn 115

6. Bibliografie 117

6.1 Secundaire bronnen 117

6.2 Primaire bronnen 124

8. Bijlagen 130

Bijlage A. Fondslijst Sara 131

Bijlage B. Informatie lezerspubliek 145

Bijlage C. Feministische uitgeverijen in buiten- en binnenland 148

(6)

1. Inleiding

Feminisme en de multiculturele samenleving. Twee onderwerpen die heden ten dage brede en veel bevochten concepten zijn die intrinsiek met elkaar verweven lijken te zijn in de Nederlandse samenleving. In de vroege jaren tachtig was die verwevenheid minder vanzelfsprekend. Bij Feministische Uitgeverij Sara verscheen in 1981 echter een verhalenbundel van de Turkse Papatya Nalbantôglu die de twee met elkaar verbond en aan-dacht vroeg voor de emancipatie van Turkse migrantenvrouwen in Nederland. Dit luidde het begin in van een verandering in de feministische fondslijn van uitgeverij Sara. 1

De feministische Uitgeverij Sara is in oktober 1977 opgericht onder de vleugels van Stichting Sara's Moeder. Sara is opgericht als een ideologische uitgeverij, waarbinnen feminisme als motivatie en uitgangs-punt voorop stond. Het doel was om mooie boeken uit te geven voor vrouwen, over vrouwen en van vrou-wen. Daarnaast was het doel om aan de buitenwereld te laten zien dat vrouwenemancipatie zich ontwikkelt. De dertien vrouwen die Sara gezamenlijk oprichtten wilden de verscheidene feministische publicaties onder één naam uitgeven, als onderdeel van een overzicht van de vrouwenemancipatie en alles wat er in de vrou-wenbeweging (nationaal en internationaal) gebeurde. Het fonds gaf dan ook verschillende feministische boe-ken uit, van buitenlandse vertalingen van feministische klassiekers tot kinderboeboe-ken en feministische tijd-schriften. De uitgeverij ging na tien jaar in 1987 failliet en werd als imprint voortgezet binnen uitgeverij Van 2

Gennep.

Sara werd door dertien vrouwen opgericht: Jeanne Doomen, Ria van Hengel, Selma Leijdesdorff, An Luttikholt, Anja Meulenbelt, Joyce Outshoorn, Marijke Rawie, Ria Sikkes, Loes van der Snoek, Marjo van Soest, Aafke Steenhuis, Mieke Westerink en Hennie van der Zande. De ideologische opzet van de uitgeverij uitte zich in een collectief besluitvormingsproces en een bedrijfsvoering zonder winstoogmerk. Alle omzet vloeide dus terug naar de stichting en werd gebruikt om nieuwe boeken uit te kunnen geven. Omdat de uit-geverij opgezet was als collectief was er sprake van een horizontale organisatiestructuur waarin iedereen met een gelijke stem inspraak had in het uitgeefbeleid. De uitgeverij wilde vanuit ideologische overwegingen elk ingezonden manuscript door drie vrouwen uit het collectief laten lezen. Het idee was dat vrouwen die van-wege hun geslacht niet gepubliceerd werden, via uitgeverij Sara toch een eerlijke kans hadden om gepubli-ceerd te worden. Het collectief wilde een podium bieden voor vrouwen uit de wetenschap om hun scripties als boek uit te geven, maar ook voor vrouwen die niet vanuit een professionele positie schreven.

Na het faillissement bleek voor de buitenwereld dat de ideologische bedrijfsvoering van Sara ook voor veel onrust had gezorgd. Door de structuur van het collectief duurde het lang voordat beslissingen ge-maakt konden worden, waardoor het uitgeven van een boek erg lang kon duren. Er was geen hoofdredacteur die knopen kon doorhakken of snel op problemen kon inspelen. Daarnaast was de werkdruk erg hoog voor de redactieleden. Samen met de horizontale bedrijfsstructuur leidde dit, naast de creatieve ideeën die vanuit het collectief ontstonden, helaas ook tot veel conflicten die niet opgelost werden. Daarnaast waren er finan-ciële problemen, die Sara er aanvankelijk toe dwongen om het fonds drastisch in te perken. Toen men inzag dat met een klein fonds ook niet genoeg winst gemaakt kon worden om de schuld te kunnen aflossen, werd het fonds weer uitgebreid. De fondsuitbreiding in de laatste paar jaar kon Sara niet redden van het

Zie ook: Huisman, M. (2016). Feministische Uitgeverij Sara (1976 - 1987). Historica. Nummer 3, p. 18 - 23

1

Een overzicht van het fonds is te vinden in: Bijlage A. Fondslijst Sara

(7)

ment, tot ongenoegen van enkele leden van het collectief die van mening waren dat de uitgeverij wel degelijk gered had kunnen worden met een responsievere bedrijfsstructuur. 3

In 1981 werd door de Feministisch Uitgeverij Sara het boek Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland uitgegeven. Dit boek, waarin tien verhalen van Turkse vrouwen in Nederland zijn opgeschreven, 4 riep veel aandacht op in een tijd in Nederland waar men zich weinig bewust was van de invloed van multi-culturalisme, de buitenlandse vrouwen die zich in de Nederlandse samenleving voortbewogen en het effect dat de ‘nieuwe migranten’ hadden op het beleid van integratie en feminisme.

Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland is geschreven door Papatya Nalbantoğlu. Zij emi5

-greerde naar Nederland in 1968, waar ze trouwde met een Nederlander en vanaf 1973 les gaf op een Amster-damse school. Ze gaf daar les aan Turkse kinderen in hun eigen taal en cultuur. Vanuit haar eigen ervaring viel het haar op dat het vooral de vrouwen die in een totale staat van isolement en onzekerheid terecht komen door de (door haar omgeschreven als) onoverbrugbare cultuurverschillen tussen de Turkse en Nederlandse samenleving. Het boek Aysel en anderen schreef zij naar aanleiding van haar ervaringen en wordt in het fonds logischerwijs aangeduid als ervaringsliteratuur. Ik kwam dit boek tegen in de fondslijst van Sara en 6

besloot het nader te onderzoeken.

1.1 Boekhistorisch onderzoek als spiegel van culturele en sociale geschiedenis

Het onderzoek naar Sara en de uitgave van Aysel en anderen moet gezien worden in de cultuurhistorische kant van de boekwetenschap. Boekwetenschap kan ook wel gezien worden als de geschiedenis van commu-nicatiemiddelen. De drie pijlers in dit onderzoek zijn de productie, distributie en consumptie. Zoals De Glas omschrijft, heeft in de boekwetenschap lange tijd de aandacht voor het boek als object centraal gestaan. Dit 7

noemt men ook wel de Engelse school binnen de boekwetenschap. In de Engelse school gaat het om het ob-ject: wie het heeft gemaakt en hoe het is gemaakt. Dit zegt namelijk ook iets over wie er toegang toe had. Deze tak ontstond vanuit het vak van bibliothecarissen. Het herkennen van bepaalde kenmerken van een druk, afzonderlijke boeken bekijken en vergelijken, drukkers opsporen en/of fondsreconstructie zijn hier uit voortgekomen.

De tak van boekwetenschap, waar het onderzoek van deze scriptie op gebaseerd is echter afkomstig uit de Franse school. Dit is het onderzoek naar de cultuurgeschiedenis van boeken, oftewel onderzoek naar het boek als voertuig voor de cultuuroverdracht: ‘histoire du livre’. Dit boekhistorisch onderzoek is een spie-gel van historische en/of maatschappelijke veranderingen. Het type onderzoek wat hieruit voortvloeit is on-derzoek naar de context, een reconstructie van een stukje van de boekenwereld, het leggen van verbindingen met cultuurgeschiedenis. Het onderzoeksmateriaal is niet primair de fysieke boeken zelf, maar bijvoorbeeld

Discussiestuk’ in Verslagen van de coördinatiegroep 1984, Map 18. Archief Feministische Uitgeverij Sara. Collectie IAV, Atria Am

3

-sterdam.

Nalbantôglu, Papatya (1981) Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland. Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam.

4

Hierna zal de titel van dit boek worden afgekort tot Aysel en anderen.

5

Zie bijlage A: Fondslijst Sara

6

Glas, F. de (2003). De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de repu

7

(8)

de brieven over de boeken en ander materiaal uit een uitgeversarchief. De verdere aanpak vanuit deze boek-wetenschappelijke tak wil ik uitleggen aan de hand van de Amerikaanse onderzoeker Robert Darnton, die zich toelegt op de Franse school van de boekwetenschap. 8

Boekwetenschap wordt door Darnton omschreven als de ‘sociaal-culturele geschiedenis van de communicatie via het gedrukte woord’. Omdat het zo’n nieuw interdisciplinair veld is, raakt men gemakke9

-lijk verdwaald in de verschillende methodes. Darnton introduceert daarom een algemeen model ‘ter analyse van de manier waarop boeken ontstaan en door de maatschappij verspreid raken’: het communicatiecircuit. 10

Deze loopt van de schrijver, via de uitgever, drukker vervoerder, boekverkoper tot de lezer. De lezer beïn-vloedt op zijn beurt weer de schrijver, zowel voor en na het schrijven. Schrijvers zijn zelf namelijk ook lezers en door te lezen en in contact te zijn met andere lezers en schrijvers, vormen ze denkbeelden over genres, stijl en literatuur in het algemeen. De geschiedenis van het boek gaat over elke fase van dit circuit en het 11

circuit zelf. Het circuit zelf laat zien wat de economische en sociale conjunctuur om het boek heen was, daarmee overlappen de politieke en wettelijke sancties (onderzoek naar de uitgever, drukkers, leveranciers, vervoerders tot en met de boekverkopers) en de intellectuele invloeden en publiciteit (boekverkopers, lezers (en binders), de schrijver en wederom de uitgever als gatekeeper). Om deze methode te operationaliseren, 12

zegt Darnton dat het haalbaarder is om een bepaald segment van het circuit te nemen en de werkwijze van die discipline te analyseren. In de verschillende schakels van Darnton, zal hier de focus vooral uitgaan naar 13

de schrijfster en de uitgever. De sociale en economische conjunctuur rondom de uitgeverij, de schrijfster en het uitgeefproces rond Aysel en anderen is het onderwerp van deze scriptie.

1.2 Sara als feministische gatekeeper

Feministische Uitgeverij Sara moet in dit onderzoek gezien worden als de gatekeeper van haar fondsauteurs. Deze functie als gatekeeper is bij Sara extra interessant gezien haar bijzondere bedrijfscultuur en besluitvor-mingsprocessen: het collectief. Peltoniemi ziet twee selectietypes in het gatekeeping: upstream en down-stream selectie. Gatekeeping is essentieel op de boekenmarkt. Er worden ontzettend veel boeken geschre14

-ven en consumenten kunnen maar in beperkte mate lezen. De uitgever bepaalt als gatekeeper wat er op de boekenmarkt wordt toegelaten door een ‘filter’ waarmee het aantal producten op de markt beperkt wordt. De ‘selectors’ die deze filter in stand houden, zijn dan upstream degenen die het product naar de markt brengen (bijvoorbeeld de uitgever), en downstream degenen die zeggen of het product goed of slecht is en invloed

Darnton, R. (1990) Wat is de geschiedenis van het boek? De Kus van Lamourette. Amsterdam.

8 Darnton, R. (1990) p. 103 9 Darnton, R. (1990) p. 105 10 Darnton, R. (1990) p. 106 11

Darnton, R. (1990) p. 107: figuur 1 Het communicatiecircuit

12

Darnton, R. (1990) p. 106

13

Peltoniemi, M. (2014) Cultural Industries: Product–Market Characteristics, Management Challenges and Industry Dynamics. In

14

(9)

hebben op het wel of niet bereiken van het publiek (recensenten, prijscomité’s, media en bijvoorbeeld boek-handelaren) . 15

In het collectief van Sara werden beslissingen gemaakt over boeken die wel of niet de feministische boekenmarkt op mochten, en de ‘Sara-stempel’ van goedgekeurde feministische lectuur mochten dragen. Dit is wat Hirsch omschrijft als het faciliteren of blokkeren van culturele producten naar de markt toe. Ik be16

-toog daarom dat het Saracollectief een functie als upstream gatekeeper had naar haar fonds toe, en als zoda-nig gezien moet worden in het onderzoek naar haar fonds.

Deze concepten doen denken aan Bourdieu en het culturele kapitaal. De tekst die door Sara wordt 17

uitgegeven, wordt in het feministische spectrum geplaatst om te bepalen wat wel of niet goed is en is daar-mee in de ogen van het Saracollectief dus te plaatsen in een low-brow, middle-brow of high-brow waarde-ring. Dit zal in het onderzoek naar voren komen. Bij uitgeverijen wordt vaak een afweging gemaakt in het fonds om meer low- of middle-brow boeken uit te geven om de financiële vrijheid te creëeren om high-brow boeken uit te geven. Bij Sara is dit keuzeproces sterk verbonden met haar ideologische overwegingen. Het is daarom interessant om te zien hoe deze afweging bij Sara wordt gemaakt in haar functie als gatekeeper.

1.3 Onderzoekseenheden

De onderzoekseenheden in de casus van het uitgeven van Aysel en anderen door uitgeverij Sara zijn naar Darnton’s communicatiecircuit de schakels ‘schrijver’ en ‘uitgever’. Om het onderzoek naar deze eenheden te operationaliseren, wordt voornamelijk gekeken naar archiefmateriaal van Feministische Uitgeverij Sara in de Atria collectie: vergaderverslagen, verkoopboeken, financiële jaarverslagen, correspondentie tussen auteur en uitgever, reclamewerk en recensies. Waar nodig zal dit aangevuld worden met bronmateriaal uit andere archieven, om een compleet beeld te krijgen van de economische en sociale context (de opkomst van de mul-ticulturele samenleving en de invloed hiervan op het feminisme) rondom de publicatie van Aysel en anderen en wat dit heeft betekend voor de fondslijn van Sara.

Het materiaal rondom het boek (alles behalve de tekst zelf), geeft inzicht in hoe deze context het boek heeft beïnvloed en wat de (culturele, maatschappelijke of ideologische) bedoeling was van dit commu-nicatiemiddel naar de lezer toe. Een goede methode hiervoor is volgens de theorie van Genette. Genette be-argumenteert in Paratext. Threshold of interpretation dat alle teksten worden begeleid door paratext, be18

-staande uit bijvoorbeeld de naam van de auteur, de titel, het voorwoord en de illustraties. Paratext draagt bij 19

aan de leeservaring van een tekst door middel van ‘bepaalde’ berichten over de tekst aan de lezer, waarmee deze een context vormen voor de tekst en de lezer de tekst begrijpt in die context. Met het definiëren van een paratextueel element, wordt iets gezegd over de locatie en de datum van verschijning (en verdwijning) van

Peltoniemi, M. (2014) p. 6

15

Hirsch, P.M. (1972) Processing Fads and Fashions: An Organizing-Set Analysis of Cultural Industry Systems. American Journal of

16

Sociology, Vol. 77, no. 4, pp. 639-659; p. 163

Bourdieu, P. & Nice, R. (1980) The production of belief: contribution to an economy of symbolic goods. Media Culture Society. 2:

17

p. 265

Genette, G. (1997). ‘Introduction’ Paratexts. Thresholds of interpretation. Cambridge University Press. p. 1-15

18

Genette, G. (1997). p. 1

(10)

de tekst, de vorm waarin de tekst bestaat, de karakterisering van de communicatie (van wie en aan wie is de tekst geschreven?) en de (bedoelde) functie van de tekst. Het komt er in de praktijk op neer dat in dit on20

-derzoek gezocht wordt naar ‘berichten’ rondom het boek Aysel en anderen, dat aanwijzingen kan geven over hoe het gelezen werd.

1.4 De onderzoeksvraag

Het uitgeven van Aysel en anderen viel in een periode waarin het begrip ‘multiculturele samenleving’ nog maar net opkomt. De multiculturele samenleving als fenomeen was echter al een tijdje in zwang, dat wil zeggen dat er in Nederland verschillende nationaliteiten neergestreken waren. Het is aannemelijk dat dit ef-fect heeft gehad op de vrouwen binnen het collectief van Sara, en op het feminisme dat zij wilden uitdragen en hoe het fonds van Sara dit in de toekomst kon weerspiegelen.

Bij het uitbreiden van het fonds in de latere jaren 80 leek uitgeverij Sara een afweging te maken tus-sen ideologie en een fonds waarmee voldoende financiële middelen opgebouwd zouden kunnen worden om het dreigende faillissement te voorkomen. In combinatie met de veranderingen in de samenleving, die de context vormde voor het beleidsplan, heeft dit voor bepaalde keuzes in de fondsinrichting gezorgd. Met de theorie van het communicatiecircuit van Darnton enerzijds, en de paratext-theorie van Genette anderzijds, kan in een analyse van het onderzoeksmateriaal uit het archief van Sara op zoek gegaan worden naar de in-vloed van deze context op de fondslijn van Sara. Dit heeft voor deze scriptie geleid tot de volgende hoofd-vraag:

Heeft de opkomst van de multiculturele samenleving in Nederland invloed gehad op de fondslijn van de Fe-ministische Uitgeverij Sara?

Met het beantwoorden van deze hoofdvraag, worden antwoorden gegenereerd voor een aantal achterliggende vragen. Doel is een zo sluitend mogelijk beeld te geven van de context binnen en buiten de Feministische Uitgeverij Sara, waarin het boek Aysel en anderen is uitgegeven en de invloed die dit mogelijk verder heeft gehad op de fondslijn van Sara in de laatste jaren voor haar faillissement. De deelvragen die bij zullen dra-gen aan het beantwoorden van bovenstaande hoofdvraag zijn dan ook;

1. Hoe was de Feministische Uitgeverij Sara gepositioneerd in de context van de multiculturele samenle-ving?

2. Wat was het plan achter het uitgeven van Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland? 3. Welke invloed had Aysel en anderen. Turkse vrouwen in Nederland op de fondslijn van Sara?

Deze vragen worden beantwoord in drie hoofdstukken. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de context geschetst waarin Aysel en anderen werd uitgegeven en de context waarin de Feministische Uitgeverij Sara zich op dat moment bevond: het feminisme onder invloed van de opkomst van de multiculturele samenleving. Met de behandeling van deze kernthema’s in paragraaf 2.1 en 2.2 worden de concepten ‘multiculturalisme’ en

Genette, G. (1997).. p. 4

(11)

minisme’ geoperationaliseerd voor het vervolg van het onderzoek. Vervolgens komt het hoofdonderwerp van dit onderzoek aan bod in hoofdstuk 3. In paragraaf 3.1 wordt een duik genomen in de geschiedenis van Fe-ministische Uitgeverij Sara, om daarna in paragraaf 3.2 het algemene uitgeefbeleid van Sara uiteen te zetten. In paragraaf 3.3 wordt de auteur van Aysel en anderen, Papatya Nalbantoğlu onder de loep genomen. Dit wordt gevolgd door een uiteenzetting van het boek Aysel en anderen in paragraaf 3.4 en een onderzoek naar het uitgeefproces van Aysel en anderen door uitgeverij Sara in paragraaf 3.5. In hoofdstuk 4 wordt de uitgave van Aysel en anderen geanalyseerd aan de hand van Darnton’s schakels consumptie en productie. Paragraaf 4.1 dient om de ontvangst van Aysel en anderen door de lezer in kaart te brengen. De perceptie van Aysel en anderen door uitgeverij Sara zelf wordt in paragraaf 4.2 uiteengezet. Tenslotte wordt er in paragraaf 4.3 de invloed van Aysel en anderen op het fonds van Sara besproken. Zo doende wordt duidelijk of en hoe Aysel en anderen de invloed van de multiculturele samenleving op de feministische fondslijn van de Feministische Uitgeverij Sara blootlegt.

(12)

2. Feminisme in de multiculturele samenleving

Hoe was de Feministische Uitgeverij Sara gepositioneerd in de context van de multiculturele samenleving? Om deze vraag te beantwoorden, wordt in dit hoofdstuk eerst de opkomst van multiculturalisme in de Neder-landse samenleving besproken. Wie waren de ‘Turkse vrouwen’ en hoe kunnen we ze plaatsen in de maat-schappelijke ontwikkelingen in de jaren zestig, zeventig en vroege jaren tachtig? Er kan hier niet voorbij ge-gaan worden aan de effecten van immigratie, integratie dan wel segregatie, en hoe er vanuit de Nederlandse samenleving op deze ontwikkelingen werd gereageerd. Dit wordt besproken in hoofdstuk 2.1, waarbij in wordt gegaan op een geschiedenis van ‘migratiegolven’ en hoe migratie en integratie werden gezien in Ne-derland door beleidsmakers, immigranten en autochtone NeNe-derlanders. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2.2 besproken hoe het feminisme er in de jaren voor de publicatie van Aysel en anderen uit zag en of (en hoe) migrantenvrouwen daar een plek in vonden. Omdat dit tevens het ideologische uitgeefklimaat schetst voor uitgeverij Sara, wordt ook omschreven hoe de problematiek die in de jaren zeventig in het feminisme cen-traal stond en hoe persoonlijke ervaringen van vrouwen een politieke lading kregen.


2.1 Multiculturalisme

In de jaren die vooruitlopen op het publiceren van Aysel en anderen, neemt de migratie van ‘gastarbeiders’ steeds meer toe. Multiculturalisme en integratie van culturele normen en waarden worden steeds belangrijker gevonden en vinden hun weg in het politieke debat. De situatie rond buitenlandse vrouwen die in de gezins-herenigingen hun mannen volgen in de migratiestroom, moeten daarmee ook een plaats vinden in het femi-nisme. Deze tweeledige ontwikkeling in de Nederlandse samenleving wordt in de komende paragrafen uitge-licht. 


2.1.1 Migratiegolven

In het naoorlogse niet-communistische deel van Europa, waaronder dus ook Nederland, is volgens White sprake van drie overlappende migratiegolven. De eerste migratiegolf bestaat uit laagopgeleide arbeidsmi21

-gratie uit Zuid-Europa, Turkije en Noordwest Afrika. Deze golf van goedkope arbeidskrachten ontstond van-af 1960 om het tekort aan de onderzijde van de arbeidsmarkt aan te vullen dat door de ongekend grote eco-nomische groei na de Tweede Wereldoorlog was ontstaan. Aan deze migratiegolf kwam een einde met de 22

recessie van 1973. De meeste West-Europese landen stelden een restrictief beleid in om de arbeidsstroom te doen stoppen in 1973, maar Nederland was hier relatief laat mee, en stelt de maatregelen pas in 1975. 23

De tweede migratiegolf bestaat uit zowel de gezinshereniging als de gezinsvorming die door de eer-ste migratiegolf was ontstaan. Met gezinshereniging wordt bedoeld: het herenigen van een in het land van origine ontstaan gezin (vrouw en kinderen). Uit een krantenartikel uit 1972 blijkt dat 85% van de Turkse

White, P.E. (1993). The social geography of immigrants in European cities: The geography of arrival. In: R. King (red.), The new

21

geography of European migrations (pp. 47-66). Londen: Belhaven

Migratie naar en vanuit Nederland. Een eerste proeve van de Migratiekaart. Wetenschappelijke Onderzoek en Documentatie Cen

22

-trum. Maastricht University (2009), p. 34 - 35

En niet voordat nog een groot aantal illegalen van een legale verblijfsstatus werden voorzien. Zie Migratie naar en vanuit Neder

23

(13)

grantenarbeiders noodgedwongen een vrouw in het land van herkomst had moeten achterlaten. Met gezins24

-vorming wordt bedoeld dat arbeidsmigranten (jonge mannen) een vrouw uit het land van origine trouwden en naar Nederland haalden om daar een gezin te stichten. Een groot deel van de arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko besloot om hun familie naar Nederland over te laten komen, in tegenstelling tot de arbeidsmi-granten uit Zuid-Europa, die er juist voor kozen terug te gaan naar het land van herkomst. Deze golf begint in 1976 en is heden ten dage, naast de vluchtelingencrisis, het meest voorkomende immigratietype. Vervol25

-gens kwam in de jaren tachtig de postindustriële migratiegolf op gang. White identificeert deze met de asiel-zoekers, hoger opgeleide arbeidsmigranten en illegalen. In Nederland waren het na 1980 dus vooral de 26

asielzoekers die samen met gezinsmigranten het beeld van de immigratie gingen bepalen.

Naast deze drie migratiegolven hadden veel West-Europese landen, waaronder Nederland, te maken met postkoloniale migratie. In de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig, werd deze bepaald door deko-lonisatie van het voormalig Nederlands Indië. Vanaf 1974 tot 1980 zorgde de onafhankelijkheid van Surina-me voor een toenaSurina-me van migratie. 27

In onderstaande tabel (figuur 2.1.1) zijn de cijfers van de verschillende migratiestromen te zien. Omdat de context rond het verschijnen van Aysel en anderen in 1981 bekeken wordt, wordt er gefocust op de cijfers uit de periode hiervoor. Deze waren namelijk vormend voor de context waarin besloten werd het boek uit te geven. In 1972 was er een stroming van migranten uit Suriname en de Nederlandse Antillen (er immigreerden 7.480 Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders naar Nederland). Van de migranten uit wat door het Centraal Bureau Statistiek ‘Middellandse-Zee landen’ genoemd wordt, bleven er 7.145 mensen in Nederland. Deze Middellandse-Zee landen, werden in ambtelijke rapporten ook wel ‘wervingslanden’ ge-noemd en zijn een combinatie van Zuid-Europa, Turkije en Noord-Westelijk Afrika. 


Figuur 2.1.1 Globale samenstelling van de migrantenstromen in 1972. Gebied van herkomst of

bestemming Immigratie Emigratie Blijvend in Nederland

Nederlanders

Suriname en Nederlandse

Antillen 12005 4525 +7480

Europa 13769 19193 -5424

rest van de wereld 13423 12914 +509

totaal 39197 36632 +2565

Buitenlanders

Seksuele nood geeft onduldbare spanningen Gastarbeiders: grote problemen maar toch een vriendelijk volkje. Nieuwsblad van het

24

Noorden. Groningen, (26-01-1972)

Migratie naar en vanuit Nederland, p. 34 - 35

25

White, P.E. (1993)

26

Migratie naar en vanuit Nederland, p. 6 - 7

(14)

Penninx, wiens onderzoek is gebruikt voor het WRR onderzoek uit 1972, laat zien dat er van 1969 tot en met 1973 uit de mediterrane landen een ongekende migratiegolf was. Vanuit Turkije vertrokken in 28

die vijf jaar, volgens de officiële cijfers, meer dan een half miljoen arbeiders naar Europa. Het accent bij de 29

werving van deze arbeiders verschoof steeds meer van de landen aan de zuidflank van Europa (Italië, Spanje en Griekenland) naar Noord-Afrika en Turkije. Op het platteland in deze landen viel in sommige gebieden in zowel Turkije, Marokko als Tunesië op dat 's winters vrijwel uitsluitend oudere mannen, vrouwen en kinde-ren daar nog woonachtig wakinde-ren. In de zomervakantie ‘vermannelijkte’ het platteland vervolgens weer . 30

Uit dit onderzoek blijkt ook dat vanaf 1965 Turkse en Marokkaanse migranten procentueel langer gevestigd bleven in de noordelijke regio’s dan hun Spaanse collega’s, en dat dat percentage richting 1972 bleef stijgen. In 1968 bleef bijvoorbeeld 72,5% van de Turkse migranten 7 jaar of langer in Nederland, en van de Marokkaanse zelfs 87%. Dit was bijna het dubbele van de Spaanse arbeidersmigranten met 43,5%. 31

Dit percentage steeg in 1970 naar 78% voor Turkse migranten die na vijf jaar nog steeds in Nederland ver-bleven en 88% voor Marokkaanse migranten. In 1972 was dat 86,3% voor Turkse migranten die in ieder ge-val voor twee jaar in Nederland zijn gebleven. Voor Marokkaanse migranten was dat zelfs 92,9%. Turkse en Marokkaanse migranten bleken dus steeds langer te blijven. Bedenk hier nota bene dat het gaat om cijfers die beschikbaar waren in 1975. Op deze cijfers was het minderhedenbeleid, en het beeld van de hoeveelheid mi-grantenarbeiders door de Nederlandse overheid en de Nederlandse samenleving gebaseerd.

De tabel hieronder laat zien dat verwacht werd dat de immigratie tussen 1978 en 1984 af zou nemen van maximaal 14.000 immigranten in 1978, naar maximaal 6.800 immigranten in 1984. Vanuit het historisch

Middellandse Zee-landen (Italië, Portugal, Spanje, Joegoslavië, Griekenland, Turkije, Algerije, Marok-ko en Tunesië)

18248 11103 +7145

overig Europa 13777 9293 -4484

rest van de wereld 9658 4972 +4686

totaal 41683 25368 +16135

Bron: C.B.S. Maandstatistiek van bevolking en volksgezondheid, jaaroverzicht 1972. (mei 1974) Figuur 2.1.1 Globale samenstelling van de migrantenstromen in 1972.

Gebied van herkomst of

bestemming Immigratie Emigratie Blijvend in Nederland

Penninx, R. (1979). Etnische minderheden. Deel B. Naar een algemeen etnisch minderheidsbeleid?. WRR. Staatsuitgeverij, p. 105

28

Abadan-Unat, N. (Ed.). (1976). Turkish Workers in Europe 1960-1975: 1960-1975 a socio-economic reappraisal. Brill. p 11

29

Heinemeijer, W. F., van Amersfoort, J. A., Ettema, W., De Mas, P., & van der Wusten, H. (1976). Weggaan om te Blijven. Gevolgen

30

van Gastarbeid op het Marokkaanse Platteland.; Koelstra, R. W., & Tieleman, H. J. (1977). Ontwikkeling of migratie: een onderzoek naar mogelijkheden ter stimulering van de werkgelegenheid in minder ontwikkelde regio's van Tunesië. Remplod/Nuffic.;

Abadan-Unat e.a.1976

Sociaal en Cultureel Planbureau. (1975) Sociaal en Cultureel rapport 1974 Staatsuitgeverij, Den Haag, p. 36

(15)

perspectief dat wij heden ten dage hebben, kan echter aangenomen worden dat aan deze verwachting niet is voldaan en dat er met deze verwachting in het opstellen van beleid waarschijnlijk geen rekening is gehouden met de grote groep arbeidsmigranten uit de ‘wervingslanden’ die, samen met hun ofwel herenigde dan wel met immigranten gevormde gezin, besloot te blijven in Nederland. Dit is vooral te zien zijn aan het aantal Turken in Nederland. Uit een CBS rapport blijkt dat er in 1979 207.000 buitenlandse arbeiders in Nederland zijn, waarvan 85.000 uit Turkije (de grootste groep) en 48.000 migranten uit Marokko. 
32

2.1.2 Van migratie naar integratie

In de jaren 70 en 80 was het nog nieuw voor de Nederlandse samenleving dat migranten die men als ‘gastar-beiders’ zag, besloten te blijven. Toen ze dat, zoals we hierboven zagen, deden, moest er beleid gevormd worden. Met welke adviezen dit beleid gepaard ging, zegt iets over hoe men destijds naar deze ontwikkelin-gen keek. Er wordt in deze scriptie daarom ook naar adviesrapporten gekeken. Het concept ‘multiculturalis-me’, en ‘samenleven’, was daar een rode lijn in. Een definitie van multiculturalisme, die in dezes scriptie gebruikt om dit verschijnsel van ‘blijvers’ in de Nederlandse samenleving te begrijpen, is:

A system of beliefs and behaviors that recognizes and respects the presence of all diverse groups in an organization or society, acknowledges and values their socio-cultural differences, and encourages and enables their continued contribution within an inclusive cultural context which empowers all within the organization or society. 33

Dit is dus een samenleving, waarbinnen mensen met diverse culturele achtergronden een plaats in de maatschappij krijgen, en waarin mensen met andere culturele achtergronden gerespecteerd en gewaardeerd worden.

Figuur 2.1.2 Schatting van migratie van vreemdelingen uit ‘wervingslanden’ voor 1978 - 1984

1978 1980 1982 1984

max. min. max. min. max. min. max. min.

Immigra-tie 14.000 9.900 7.800 4.300 6.300 2.300 6.800 1.900 Emigratie 6.700 6.700 5.400 5.400 4.000 4.000 3.000 3.900 Blijven in Neder-land 7.300 3.200 2.400 -1.100 2.300 -1.700 3.800 -1.100

Bron: Penninx, R. (1979). Etnische minderheden. Deel B. Naar een algemeen etnisch minderheidsbeleid?. WRR. Staatsuitgeverij, p. 109

WRR (1979) Etnische Minderheden. Deel A Rapport aan de Regering, Staatsuitgeverij. p 11-12

32

Rosado, C. (1996) Toward a definition of multiculturalism, p. 2

(16)

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid kwam in 1979 met een rapport ‘Etnische Min-derheden’, waarin een beeld wordt geschetst van de situatie waar men anticiperend beleid op zou moeten opstellen. Hierin werd ingegaan op de problematiek van ‘de immigratie van omvangrijke groepen van een andere cultuur en/of ras in een gevestigde samenleving’. Achterstandsproblemen, culturele- en/of identi34

-teitsproblemen en ‘meerderheidsproblemen’ waren de voornaamste thema’s voor het beleidsrapport. Achter-standsproblemen ontstonden vaak door de sociaaleconomische positie in de samenleving. Dat wil zeggen: mensen die arm en laagopgeleid waren en werk deden met een lage sociale waarde, hadden vaak moeite met het leggen van sociale contacten in andere lagen in de samenleving, het vinden van uitdagender werk met meer aanzien en het opdoen van een hogere educatie. Culturele of identiteitsproblemen waren geworteld in de mate waarin migranten bereid én in de gelegenheid waren om zich aan te passen aan de ‘dominerende’ cultuur, dan wel hun eigen identiteit en/of cultuur te behouden en durfden uit te dragen. Het WRR rapport 35

benadrukte dat de overheid beleid moest afstemmen op deze drie thema’s. 36

De meerderheidsproblemen hadden te maken met de mate waarin mensen binnen de Nederlandse samenleving bereid waren zich te ontwikkelen naar een multiculturele samenleving, waarin mensen van ver-schillende etnische herkomsten in harmonie met elkaar konden leven. Een voorbeeld van zo’n meerderheids-probleem was het stugge gevoel van autochtonen dat Nederland al 'vol' was. Dit gevoel werd geuit in een ingezonden brief in het NRC in 1975: 'Het is niet alleen een gevoel, het is ook een tastbaar ruimtelijk pro-bleem. Tenzij je nog meer Rijnmonden en Bijlmermeers toejuicht. Een beperking van de migratie zou daar-om zeker wenselijk zijn. En niet alleen voor Surinamers maar ook voor Zuid-Europese gastarbeiders en Brit-se metaalarbeiders.' De Wet arbeid buitenlandBrit-se werknemers heeft dit gevoel daadwerkelijk omgezet in een 37

wet. Jaap Boersma (ARP) en minister van Agt (KVP) zorgden ervoor dat deze wet in 1979 werd inge38 39

-voerd, zodat niet buitenlandse werknemers maar Nederlandse werkgevers verantwoordelijk waren voor de papieren van gastarbeiders. Deze controversiële wet werd als discriminerend ervaren, wat Boersma tot ‘boeman’ maakte voor veel Turkse en Marokkaanse gastarbeiders en hun gezinnen. Zo stond hij ook be40

-kend om de 'oprotpremie', die hem ook niet bepaald populair maakte bij deze groep. 41

Uit een artikel uit 1972 bleek dat men bijvoorbeeld problemen zag in de ‘seksuele nood’ van de jonge man-nen die hun vrouw thuis hadden achtergelaten hadden, of niet getrouwd waren: 'De federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeder en haar Kind te Den Haag toont aan, dat de 2.535 buitenechtelijke zwangerschap-pen in 1970 voor 20 procent door migrantenarbeiders werden veroorzaakt. Hier dienen zij zich inderdaad aan

WRR (1979), p. 5

34

WRR (1979), p. 5

35

Aksoycan-de Bever, Inge. (1987) Mediterrane Nederlanders: positie, problemen, beleid. Nijmegen, SUN. p. 37

36

Brieven Zakelijk racisme. NRC Handelsblad. Rotterdam, (07-08-1975)

37

Anti-Revolutionaire Partij

38

Katholieke Volks Partij. Van 1977 tot 1982 was A.A.M. (Dries) van Agt minister-president van Nederland in drie achtereenvol

39

-gende kabinetten. Zie:Website Parlement. A.A.M. van Agt. https://www.parlement.com/id/vg09llgz6ywn/a_a_m_dries_van_agt (Geraadpleegd op 10-1-2017)

Wennen aan anderen in Radio Thuisland. NRC Handelsblad. Rotterdam, (10-01-1980)

40

Mediterrane Nederlanders: een goed begin. De Waarheid. Amsterdam, (22-04-1987)

(17)

als 'groep die er uit springt’.’ Mevrouw Giskes van de Delftse afdeling van Werkgroep Buitenlandse Arbei42

-ders vond dat dit ook lag aan het Nederlandse beleid: gezinnen mochten niet herenigd worden, om verschil-lende redenen (bijvoorbeeld woningnood), maar er werd verder ook geen hulp gegeven bij deze vorm van integratie. Zij was voorstander, en organisator van „voorlichting in engere zin van de man-vrouw verhouding in ons land en […] de mogelijkheden en het gebruik van voorbehoedmiddelen'. 43

In het WRR Rapport werd benadrukt dat de overheid aanvankelijk inspeelde op het (voor een deel ook door henzelf gewenste) terugkeren van migranten naar de ‘wervingslanden’. Men verwachtte dat deze arbeidsmigranten kortstondig de lacune zou opvullen die ontstond toen de Nederlandse bevolking te hoog opgeleid raakte, en bepaalde banen niet meer gewild waren, maar was niet voorbereid op het blijven van deze migranten én de stroom aan migranten die de gezinshereniging en -vorming met zich mee bracht. Er was dus geen beleid voor ‘blijvers’. Nederland werd simpelweg niet gezien als een land dat zich bezig 44

moest houden met blijven migratieproblematiek. We zagen al uit de gegevens van Pennis dat de werkelijk-heid anders was.

Een interessante opmerking die hierbij werd gemaakt, is dat een deel van de etnische minderheden uit het onderzoek geconcentreerd was in de grote steden van de Randstad, dikwijls in de oude, negentiende-eeuwse volkswijken. Men verwachtte dan ook dat er problemen zouden ontstaan, omdat er in de woonsitua-ties geen ‘normaal’ contact zou plaatsvinden tussen Nederlanders en immigranten. Ook werd er gewaar-schuwd rekening te houden met een grotere stroom migranten, mede vanwege de ‘Europese Gemeenschap-pen met Griekenland, Spanje en Portugal en de associatie met Turkije op lange termijn’. Het beleid dat op45

-gesteld werd in verband met het vrije verkeer van werknemers en de makkelijkere migratie hierdoor, zouden de factoren die een migratie naar Nederland bevorderden alleen maar versterken. In het rapport staat dat dit ‘vermoedelijk […] het sterkst [zou] gelden voor Turkije.’ In 1960 was de Turkse nationaliteit onder de bui46

-tenlanders nauwelijks vertegenwoordigd, in 1973 vormen de Turken al de grootste groep. 47

De aandacht lag op de mogelijke problematiek om het permanent blijven van migrantenarbeiders: ‘De problemen bij deze groep concentreren zich op de spanning tussen het streven naar het verrichten van (zo nodig onaangenaam) werk in Nederland en het deelnemen aan de Nederlandse samenleving enerzijds en het verlangen naar behoud van eigen cultuur en naar terugkeer naar het land van herkomst anderzijds.’ De 48

problemen waren verschillend voor elke groep migranten. Voor de Surinamers en Antillianen concentreerden de problemen zich op ongelijke kansen en een ongelijkwaardige behandeling in Nederland, door de raciale verschillen. Daarnaast was er binnen deze groep een sterke culturele oriëntatie op de landen van afkomst, maar was er niet of nauwelijks sprake van ‘retourmigratie’, waarbij migranten terugkeerden naar het land

Nieuwsblad van het Noorden, (26-01-1972)

42 Ibid 43 WRR (1979), p. 5 - 6 44 WRR (1979), p. 35 45 Ibid 46

Sociaal en Cultureel Planbureau (1975), p. 37

47

WRR (1979), p. 12

(18)

van origine. Voor de Molukkers stonden de problemen in het teken van spanning tussen politieke idealen en culturele oriëntatie enerzijds en participatie in de Nederlandse samenleving anderzijds. Voor de mediterrane buitenlandse werknemers deed zich voornamelijk een spanning voor tussen de behoefte aan werk en het deelnemen in de Nederlandse samenleving enerzijds en het verlangen naar behoud van eigen cultuur en te-rugkeer naar het land van herkomst anderzijds.

Een belangrijk gemeenschappelijk element in de problematiek was de sociaaleconomische achter-stand. Het ging om arme mensen met geen of een lage opleiding. Dit was een groot verschil met de autoch49

-tone Nederlanders in die tijd: men was steeds hoger opgeleid, kreeg steeds meer betaald en al in al ging het welzijn en de welvaart hand in hand gestaag omhoog sinds de wederopbouw. Gastarbeiders vulden de lacu-ne in die door deze vooruitgang in de Nederlandse arbeidsmarkt ontstond. De voorspelling uit het onderzoek van Penninx vonden hun weg naar de Tweede kamer in de Minderhedennota in 1983 (een jaar na de publica-tie van Aysel en anderen). Het minderhedenbeleid bevatte een integrapublica-tiedoelstelling die zich richtte op 50

‘Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Arubanen, vluchtelingen, Zuid-Europeanen (Grieken, Ita-lianen, (ex-)Joegoslaven, Kaapverdianen, Portugezen, Spanjaarden, Tunesiërs), Molukkers, woonwagenbe-woners en zigeuners. De vijf eerstgenoemde zijn aangemerkt als prioriteitsgroepen.’ De hoofddoelstelling 51

van het integratiebeleid was het vormen van een multiculturele samenleving: ‘een samenleving waarin de in Nederland verblijvende leden van minderheidsgroepen ieder afzonderlijk en als groep een gelijkwaardige plaats en volwaardige ontplooiingskansen hebben.’ Deze doelstelling bestond uit (1) het scheppen van 52

voorwaarden die noodzakelijk zijn om te kunnen emanciperen in en te kunnen deelnemen aan de samenle-ving, (2) het verminderen van sociale en economische achterstand en (3) het voorkomen en zo nodig bestrij-den van discriminatie.

Migrantenvrouwen

Hoewel het aantal mannen in 1979 nog duidelijk in de meerderheid was, nam het aantal vrouwen en kinderen snel toe door gezinshereniging. Dit blijkt onder andere uit de volgende gegevens: terwijl het aantal buiten53

-landse werknemers tussen 1975 en 1976 vrijwel constant bleef (respectievelijk 101.300 en 100.700), nam het totaal aantal buitenlanders uit ‘wervingslanden’ in die jaren toe van 169.700 tot 179.000. Dit zullen voorna-melijk vrouwen en kinderen geweest zijn, van Marokkaanse en Turkse komaf. In 1981 waren er volgens De Waarheid ongeveer 40.000 Turkse vrouwen in Nederland. In 1990 was dit aantal al gestegen naar zo’n 54

70.000 vrouwen van Turkse komaf. Het is duidelijk dat het aantal vrouwen van migrantenarbeiders uit Tur55

WRR (1979), p. 11-12

49

Penninx, R. (1979); Ministerie van Binnenlandse Zaken (1983). Minderhedennota. The Hague: Staatsuitgeverij, p. 13

50

Ministerie van Binnenlandse Zaken (1983), p. 13

51

Ibid

52

WRR (1979), p. 11-12

53

Feesten. De Waarheid. Amsterdam, (07-03-1981)

54

Redmond, R. 1990) Daar hoor ik ook bij. De zwarte en migranten vrouwen beweging in Nederland. Stichting Burgerschapskunde.

55

(19)

kije die in Nederland zouden blijven wonen in de jaren 70 en 80 toenam.


Uit de schets van de problematiek die migrantenarbeiders hadden, blijkt dat er groten problemen ontstonden door de achterstand in opleiding, en de grote verschillen in ‘economische macht’: migrantenar-beiders hadden minder mogelijkheden en minder inkomsten dan Nederlanders, waardoor maatschappelijke problemen kunnen ontstaan. Daarom was volgens het WRR educatie een groot deel van integratie. De ver56

-wachting was echter dat dit niet zonder veelvuldige en intensieve inmenging van de overheid tot stand zou komen.

Deze immigranten hadden vaker wel dan niet een slechte ‘startpositie’: de arbeidsmigranten en hun vrouwen beschikten over weinig elementaire kennis en verkeerden niet in de positie deze op te doen. Vooral ‘bij de gezinshereniging overkomende vrouwen en de wat oudere kinderen’ ervoeren hierbij enorm veel pro-blemen met het leren van taal en het daardoor doen van een Nederlandse opleiding, waarmee ze hun positie in de samenleving zouden kunnen versterken. De omgeving thuis beïnvloedde daarnaast ook de leerpresta57

-ties van de jongere kinderen. Ouders, en vooral de moeders die toch vaak de opvoeding van de kinderen op zich nemen, konden hun schoolgaande kinderen daar niet of nauwelijks bij helpen. Daarbij werd in het rap-port van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid opgemerkt dat een ‘succesvol deelnemen van jongens en meisjes aan het huidige Nederlandse onderwijs […] een houding van zelfstandigheid en ontplooi-ingsgerichtheid [vraagt]. Deze kan pas tot ontwikkeling komen in een gezins- en opvoedingssituatie waarin de vrouw een aan de man gelijkwaardige positie inneemt en het gezagsaspect tussen ouders en kinderen zo-danig is afgezwakt, dat een grotere scholing van de kinderen door de ouders niet als bedreigend wordt erva-ren. Bij een deel van de minderheden zijn de gezinsverhoudingen echter sterk hiërarchisch van aard.’ Hier58

-door verwachtte men dat de achterstand die de eerste generatie immigranten met zich meedroeg, zou worden doorgegeven aan volgende generaties.

Met ‘achterstand’ werd hierbij vooral bedoeld: een achterstand in de ‘Nederlandse cultuur’. Dat wil zeggen, een relatief slechte positie om dingen toe te eigenen die in de Nederlandse samenleving als belang-rijker werden gezien: ‘opleiding, inkomen, huisvesting, status, macht, arbeidskwaliteit, etc.' Vooral voor 59

vrouwen die immigreerden in het kader van gezinshereniging en -vorming, zou het omdat ze nauwelijks werkten of een opleiding hadden en/of kregen, moeilijk zijn om deze achterstand in te halen. De WRR be-noemde dat dit in de eerste generatie misschien nog niet zo ervaren werd, omdat de (Turkse) arbeidsmigran-ten vooral nog in termen van hun eigen cultuur dacharbeidsmigran-ten. Voor de volgende generatie (de jonge jongens en 60

meisjes uit deze gezinnen), zou dit echter veel meer opvallen: die zouden meer op de Nederlandse samenle-ving zijn georiënteerd omdat ze hier opgegroeiden. Tegelijkertijd werd verwacht dat ze daardoor meer van de eigen cultuur, en daarmee ook hun ouders, vervreemd zouden raken.

Het geconcentreerde wonen van arbeidsmigranten had ook een versterkende werking op de achter-stand van deze groep mensen. Hierdoor werden de verschillen tussen de Nederlandse en de eigen cultuur nog

WRR (1979), p. 13-14 56 Ibid 57 Ibid 58 WRR (1979), p. 13-14 59 Ibid 60

(20)

groter gevoeld: de taal werd minder snel opgepikt, men kwam niet in aanraking met andere opvattingen en gewoonten en de verschillen in sociaaleconomisch opzicht (opleiding, werk en welvaart) zouden des te gro-ter worden. Dit groepsverband maakte het ook mogelijk om de eigen cultuur, opvattingen en gewoonten te 61

handhaven en dezelfde sociale status te blijven genieten. Daarnaast gaf het sociale netwerk dat mee immi-greerde sociale en economische hulp: men kreeg hulp van elkaar en hoefde dat niet buiten de groep te zoe-ken. De WRR gaf aan dat dit effect zich vooral zou voordoen bij de ‘sociaal zwakkeren’. De groep die zich 62

het meest in deze groepsvorming terugtrekt waren de huisvrouwen, zeker naarmate de Nederlandse samenle-ving weinig sociaaleconomische mogelijkheden bood voor èn in cultureel opzicht bedreigend werd ervaren door deze groep.

Het effect van het geconcentreerde wonen op de houding van de autochtone bevolking moet ook niet onderschat worden. Dit werd gezien als ‘afsluiten van de samenleving’ en was een voedingsbodem voor ‘ongunstige wederzijdse beeldvorming en zelfs vijandschap’: onbegrip en vooroordelen krijgen ruim baan. 63

Dit zou weer een wederkerig effect hebben op de immigranten(vrouwen), die hier weinig weerbaar tegen waren. De groep uit de immigranten die in dit ongunstige ‘woon- en werkklimaat’ zich toch wisten te redden en kansen wisten te grijpen, zou hierdoor op weinig begrip en aanmoediging uit de eigen groep kunnen reke-nen. Hierdoor ontstond een breuk tussen degenen die hun cultuurgenoten juist in de Nederlandse samenle-ving konden betrekken en de ‘sociaal zwakkeren’.

Dit noemde de WRR ook wel de ‘sociale achterhoede’ in ‘culturele isolering’, welke zich versterkten en langdurig konden doorwerken door verschillende generaties. Vooral voor de jongere generatie, zou het opgroeien in twee werelden met een verschillende sociale status, afwijkende opvattingen, weinig begrip en soms zelfs vijandigheid, maar waarin in beide werelden wel een beroep werd gedaan op loyaliteit, een voe-dingsbodem kweken voor ernstige problemen met identiteit. De ouders, met name de moeders, kampten bij de opvoeding van deze kinderen met grote problemen. Zij wisten deze kinderen niet de ondersteuning te bie-den die ze nodig hadbie-den, en ervoeren deze oriëntatie van hun kinderen op de Nederlandse samenleving als zeer bedreigend voor hun eigen opvattingen, gewoonten en positie. Deze generatiekloof zou dikwijls leiden tot generatieconflicten. 64

In een artikel over Radio Thuisland, een radioprogramma van de NOS voor buitenlandse jongeren, werden deze problemen besproken. Er waren tussen de verschillende generaties van migrantengezinnen ver-wijten over het wel en/of niet (willen) deelnemen aan de Nederlandse samenleving en over 'vergiftiging' van jongeren door de Nederlandse cultuur. In een naar dit radioprogramma ingezonden brief bleek dat voor deze jongeren ook problemen ontstonden door 'onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, dus ook van de Nederlandse cultuur en het discriminerend gedrag van de samenleving, waardoor door hen vaak gewilde aanpassing [werd] tegengehouden.’ 65

Ibid 61 Ibid 62 Ibid 63 Ibid 64

'Wennen aan anderen in Radio Thuisland'. NRC Handelsblad. Rotterdam, (10-01-1980)

(21)

Inzoomend op de immigrantenvrouwen, die voornamelijk verantwoordelijk waren voor het huishou-den en de opvoeding van de kinderen, is het belangrijk in te zien dat er veelal sprake was van ‘maatschappe-lijk isolement’ . In 1973 werd al gesignaleerd dat vooral Turkse vrouwen 'het bijzonder moei‘maatschappe-lijk hebben'. 66 67

In huishoudens met een hoger inkomen werd het huishouden vaak gedaan door een betaalde kracht. Een echt ‘huisvrouwenbestaan’, werd echter versterkt als de Nederlandse taal niet wordt gesproken en de persoon in kwestie uit een 'Turkse of Marokkaanse samenleving’ komt. Daarnaast moesten deze vrouwen, omdat het 68

'zogenaamde gezinsinkomen' (het inkomen van de man) niet toereikend is, vaak ongeschoold en slecht be69

-taald werk doen. Hiermee ontstond een grote kloof met Nederlandse vrouwen met een hoge opleiding en een goedbetaalde baan (vergeleken met deze vrouwen): ' In het algemeen geldt dat de verschillen tussen ‘arbei-ders, midden en bourgeois' klasse vrouwen, tussen gekleurde en blanke vrouwen, tussen vrouwen die in Ne-derland zijn opgegroeid en in andere landen, reële verschillen zijn die niet onder een algemene noemer van vrouwenonderdrukking mogen verdwijnen.' 70

Uit een interview met Esma Yigitoglu van Stichting Hulp aan Buitenlandse Werknemers, die het op zich had genomen om contact te leggen met de vrouwen en kinderen van gastarbeiders, blijkt dat het heel moeilijk was om deze groep vrouwen te bereiken. Uit haar huisbezoeken bleek dat vrouwen vaak 3 tot 5 kin-deren hadden, vijf dagen werkten in een fabriek, en verder voor alle sociale activiteiten toestemming nodig hadden van hun man. Het kwam er dus vaak op neer dat vrouwen op de door Yigitoglu georganiseerde cur-sussen niet kwamen op dagen. De vrouwen leken zich daar wat in te berusten: 'In een enquete onder Turkse 71

vrouwen was het meest voorkomend antwoord op de vraag: „Moeten man en vrouw alles samen bedisselen?': „Nee, laat de man de baas maar zijn.' Een tragische berusting, vindt Esma, ik spreek vrouwen van 25 jaar die zeggen: „Ik iets leren? Op mijn leeftijd?' Ze worden snel oud, ploffen na hun huwelijk in el-kaar. „De Turkse vrouw is een gebruiksvoorwerp', zegt Esma fel. Bij huisbezoeken gebeurt het dat zij in het gesprek haar blik niet rechtstreeks op de vrouw mag richten. Als ze tegen de vrouw praat en haar aankijkt, gaat de man gauw naast zijn echtgenote zitten en vangt de blik op. Je praat dan via de voorzitter.’ Dit beeld 72

van ‘de buitenlandse vrouw’ bleef lang hangen. In een onderzoek naar buitenlandse vrouwenorganisaties uit 1984 werd nog benadrukt dat het beeld van ‘in huis opgesloten, hulpeloze vrouwen met hoofddoekjes die geen woord Nederlands spreken en niks mogen van hun echtgenoten’ nog altijd heerste. 73

Daarnaast zat er een probleem in het verschil in leeftijd tussen vrouwen en hun wensen voor en per-spectieven op veranderingen. Een voorbeeld dat genoemd wordt in Een analyse van het 'Vrouwenvraagstuk'

Dijkstra, T., Grotenhuis, S. , A, M. van der, et al. Een analyse van het 'Vrouwenvraagstuk'. Den Haag: Ministerie van Sociale Zak

66

-en -en Werkgeleg-enheid. Directie Coördinatie Emancipatiebeleid 1982. Atria, p. 54 Turkse vrouwen. De tijd : dagblad voor Nederland. Amsterdam, (12-05-1973)

67 Dijkstra, T., e.a. (1982), p. 54 68 Ibid 69 Ibid 70

Veel heimwee bij Turkse vrouwen. NRC Handelsblad. Rotterdam, (04-11-1972)

71

Ibid

72

Baak, A. (1984) Tegen de stroom in. Een onderzoek naar groeps- en organisatievormen van buitenlandse vrouwen in Nederland.

73

(22)

was de ‘speciale problematiek’ van Turkse en Marokkaanse meisjes. Deze verschilde enorm van de proble-men die Nederlandse vrouwen opmerkten: vrouwen in de overgang, vrouwen wier kinderen het huis uit zijn, die in een Blijf-van-mijn-huis op een nieuw onderkomen wachten of vrouwen die alleen de zorg droegen voor hun kinderen: 'bij al deze en soortgelijke verschillen, gaat het zowel om de structurele verschillen in maatschappelijke (macht) posities die vrouwen innemen, als ook om de verschillen in ervaringen van vrou-wen.' De diverse problematiek die bij de jongere en oudere migrantenvrouwen ervaren wordt, zal dus onge74

-twijfeld nieuw zijn geweest voor het feminisme dat men tot dan toe in Nederland kende.

(23)

2.2 Feminisme

Om een beeld te krijgen van de context waarbinnen de Feministische Uitgeverij Sara werd opgericht, is één van de pijlers die beschreven moet worden het feminisme zoals daar in de tijd van het bestaan van de uitge-verij over na werd gedacht en naar werd gehandeld. De periode van het feminisme die voor het begrijpen van deze context belangrijk is, moeten we dus zoeken in de jaren 70 en vroege jaren 80. Het is belangrijk om te beseffen dat men de definitie van feminisme op dat moment vergeleek met wat men in ‘de eerste golf van het feminisme’ als definitie zag. De eerste golf van het feminisme betreft de periode van 1880 tot 1920, waarin vrouwenemancipatie vooral gericht was op het verwerven van vrouwenkiesrecht en de toelating tot het uni-versitair onderwijs. Daarnaast is het voor ons vooral interessant om op zoek te gaan naar het multiculturalis-me in het feminismulticulturalis-me en de vraag te stellen waar in die periode op gefocust werd binnen het feminismulticulturalis-me. Was er in die periode bijvoorbeeld ook oog voor migrantenvrouwen? Was racisme een issue waaruit ook gedacht werd in het feminisme? En was er sprake van een ‘wit feminisme’? We gaan op zoek naar een definitie van feminisme die in die tijd werd aangehouden. We zullen echter zien dat men nog erg zoekende was naar een passende definitie - persoonlijk en politiek gezien.75

2.2.1 De tweede feministische golf: een identiteitsprobleem

Om een beeld en de achtergrond van het feministische denken in de tijd van uitgeverij Sara te reconstrueren, wordt in dit onderzoek onder andere het boek van Costera Meijer Het persoonlijke wordt politiek. Feministi-sche bewustwording in Nederland 1965 - 1980 gebruikt. Zij stelt dat het boek van Betty Friedan, een soci-aal-psychologe, The feminisme mystique het begin van de tweede feministische golf markeerde in 1963. 76

Friedan was geïnspireerd door De tweede sekse van Simone de Beauvoir, uit 1949. Beauvoir was van mening dat de positie van de vrouw al sinds de eerste feministische golf niet meer verbeterd was en dat de economi-sche afhankelijkheid van de vrouw een halt toegeroepen moest worden. In Amerika werd The feminine 77

mystique uitgegeven door W.W. Norton and Co.. In Nederland werd het in 1971 uitgegeven onder de titel Het misverstand vrouw door uitgeverij Bijleveld en in 1985 opnieuw uitgegeven door Maarten Muntinga. Het boek was een internationale bestseller en werd ook in Nederland veel gelezen. Hierin stond centraal dat de 78

vrouw een identiteitsprobleem heeft dat veroorzaakt wordt door ‘een belemmering of vermijden van geeste-lijke groei’ . Ook in Nederland werd dit gezien als de centrale kwestie in het feminisme. Vertaalweten79

-schapper Joke Kool-Smit signaleerde vier jaar later in ‘Het onbehagen bij de vrouw’ dat de identiteit van de vrouw een afgeleide was van die van mannen. Hierbij bepaalde de huwelijkse staat vooral haar situatie. Dit 80

Costera Meijer, I. (1996) Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in Nederland 1965 - 1980. Het Spinhuis,

75

Amsterdam

Friedan, B. [1963] (2010). The feminine mystique. WW Norton & Company

76

Beauvoir, S. de (1949). Le deuxième sexe. Paris, Gallimard, p. 313-315

77

Costera Meijer, I. (1996), p. 1

78

Costera Meijer, I. (1996), p. 1

79

Kool-Smit, J. (1967) Het onbehagen bij de vrouw. De Gids, Jr. 130, Nr. 9/10, p. 267-281

(24)

artikel in De Gids wordt vrij algemeen beschouwd als het startsein voor de tweede feministische golf in Ne-derland.

Aanvankelijk dacht men dat de emancipatie al zo goed als voltooid was: vrouwen hadden stemrecht, en mochten naar de universiteit. Het boek van Betty Friedan zette een tweede feministische golf in gang zet-te. De gedachte die binnen de feministische beweging werd overgenomen was vanaf dat punt dan ook: hoe kunnen we spreken over ’voltooide emancipatie’ als er gesproken wordt over identiteitsproblematiek? Het vraagstuk identiteit, de verhouding van vrouwen tot zichzelf en hun vrouw-zijn, kreeg echter steeds meer aandacht en werd het feministische probleem van de tweede golf. 81

"

Afbeelding 2.2.1.1: KWJ beweging van werkende jongeren. Affiche vóór gelijke arbeid en gelijke beloning van en voor mannen en vrouw. Onbekende maker. Collectie IAV, Atria Amsterdam.

Er waren al grote stappen gemaakt in de abortusstrijd, de ontwikkeling van het feminisme als poli-tieke stroming en de strijd voor de positieverbetering van de vrouw. Toch waren veel vrouwen economisch afhankelijk. Dit had te maken met het kostwinnersmodel: weinig getrouwde vrouwen namen deel aan de ar-beidsmarkt. Zo besteedden werkende mannen in 1975 2,4 uur aan huishoudelijk werk, 1,6 uur aan het zorgen voor de kinderen en 2,3 uur aan het doen van boodschappen per week, terwijl huisvrouwen hier totaal 38,7 uur aan kwijt waren. Aan werken besteden mannen in 1975 gemiddeld 43,7 uur, terwijl huisvrouwen hier gemiddeld 1,4 uur aan besteden. In de jaren 80 waren de verschillen in beloning voor arbeid voor mannen 82

Costera Meijer, I. (1996), p. 2

81

Stichting speurwerk betreffende het boek (1980) Boekenvakboek. Cijfergids voor de informatiesector. Kosmos Amsterdam

82

Antwerpen, p. 32 ; Knulst, W. P. (1977). Een week tijd: rapport van een onderzoek naar de tijdsbesteding van de Nederlandse

(25)

en vrouwen al minder erg, maar nog steeds verschilden voor 80% van alle beloningen tussen mannen en vrouwen. De Wet gelijk loon uit 1975 had dus nog steeds weinig effect. 83 84

Ondanks de nieuwe seksuele normen en waarden die in de jaren 60 in Nederland langzaamaan wer-den geïntroduceerd, was er nog altijd sprake van een keurslijf waarin de ‘verwezenlijking van de vrouw als menselijk wezen’ werd tegengehouden. Friedan ontmaskerde in The feminine mystique de zogenaamd ‘na85

-tuurlijke’ bestemming van de vrouw die haar opgelegd werd door psychologen. Het argument van deze psy-chologen was dat vrouwen biologisch gezien een onontkoombare bestemming hadden: kinderen krijgen en voor het gezin zorgen. Het hebben van een identiteitscrisis of het uitzoeken wie je bent was voor mannen normaal maar voor vrouwen was dat inherent verbonden aan en gedetermineerd door hun vrouw-zijn en daardoor overbodig. In de tweede feministische golf werd dit idee bestreden, door de vrouwelijke identi86

-teitsvorming en de legitimiteit van de vrouw als zelfstandig individu aan te kaarten. Het ontbreken van 87

vrouwelijke subjectiviteit, waarin vrouwen hoofdpersoon zijn van hun ‘zelfgekozen en zelf vertelde verhaal’, werd daarmee als grootste probleem gezien van de tweede feministische golf.88

2.2.2 De politisering van het persoonlijke

Om een beter beeld te krijgen van de context van het feminisme - en wat wel en niet onderdeel was van het debat daaromheen - moeten we aandacht besteden aan de politisering van wat voorheen een persoonlijke aangelegenheid was. Hier droegen verschillende mechanismen aan bij. Costera Meijer noemt rond het poli-tiek worden van ‘het persoonlijke’ onder meer de identiteitscrisis en de persoonlijke ontwikkeling van vrou-wen door arbeid, de klassenstrijd en de seksuele revolutie van de jaren zestig. De nieuwe perspectieven op seksualiteit en normen en waarden hadden invloed op het gezin, instituties en maatschappelijke structuren. 89

In de samenleving kwamen grote verschillen aan het licht – jonge en vooruitstrevende mensen gingen heel anders om met seksualiteit dan ouderen en minder ontwikkelden (ook lager opgeleiden, en migrantenarbei-ders).

In dit nieuwe debat komen organisaties als Sexpol, Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homo-seksualiteit COC, NVSH (Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming) en FSWH (Federatie Studen-ten Werkgroepen Homoseksualiteit) en de radicale jongeren tegenover de MVM (Man Vrouw Maatschappij,

Bedrijven maken verschil tussen man of vrouw. Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland. Leeuwarden, (14-01-1983)

83

Beloning vrouwen nog altijd lager dan die van mannen. NRC Handelsblad. Rotterdam, (01-11-1980); Friedan, B.[1963] (2010)

84 Costera Meijer, I. (1996), p. 2 85 Costera Meijer, I. (1996), p. 3 86 Costera Meijer, I. (1996), p. 6 87 Ibid 88 Costera Meijer, I. (1996), p. 80 - 91 89

(26)

opgericht door Joke Kool-Smit en Hedy d’Ancona in 1968) te staan. Er ontstond een splitsing: de radicalen 90

tegenover de niet-radicalen, de ideologie tegenover het praktisch denken. Verbij verbindt MVM met ‘nette damesfeminisme’. Costera Meijer omschrijft het als volgt: ‘MVM ziet geen heil in politisering van het per91

-soonlijke omdat dit als consequentie heeft at huwelijk en gezin eerst moeten verdwijnen alvorens ‘echte’, of ‘radicale’ veranderingen kunnen worden doorgevoerd. De seksuele hervormers en revolutionairen stellen dat echte veranderingen pas mogelijk zijn na, of als uitdrukking van, een radicale omwenteling van de maat-schappij.’92

2.2.3 Dolle Mina

Vanuit deze botsing in het feministische gedachtengoed ontstond Dolle Mina. Dolle Mina wordt gezien als de eerste Nederlandse feministische actiegroep en liet in 1970 zien dat het door een strategie die gestoeld is op speelsheid in combinatie met revolutionaire retoriek, wel weet te bereiken waar MVM in faalde. Dolle Mina radicaliseerde wèl en gaf met ludieke acties een nieuwe invulling aan vrouwenemancipatie: ‘MVM was erg naar binnen gericht. Er was nauwelijks contact met de vrouwen om wie het ging. In onze ogen be-vestigde MVM het onsympathieke imago van de feministe: elitair, intellectueel en verzuurd. Zelf waren wij daarentegen een stel jonge, knappe meiden. Wij waren niet minder verontwaardigd [..] Wij wilden een daad stellen waarmee de boodschap in één klap duidelijk werd.’ Bij Dolle Mina werd in de retoriek ook wel eens 93

naar slavernij verwezen. Zo stond op een poster de leus: 'Bent u ook een blanke slavin, en wilt u dat blijven?'. Zie onderstaande foto (afbeelding 2.2.3.1).

‘Sexpol-groepen’ verbonden de seksuele bevrijding met antikapitalistische strijd en de vrouwenstrijd met de klassenstrijd. In Ams

90

-terdam bestond deze groep uit jonge vrouwen uit de kring van de radicale Maagdenhuisbezetter Frank Jaap Buijs. Zie: Verbij, A. (2010). Tien rode jaren: Links radicalisme in Nederland, 1970-1980. Ambo| Anthos.; Costera Meijer, I. (1996), p. 98; Blekendaal, M. 35 jaar Dolle Mina. ‘Bent u ook een blanke slavin, en wilt u dat blijven?’ Historisch Nieuwsblad. (december 2004), p. 20

Verbij, A. (2010)

91

Ibid

92

Blekendaal, M. (december 2004), p. 22; Costera Meijer, I. (1996), p. 100

(27)

"

Afbeelding 2.2.3.1: Vondelpamflet Dolle Mina. Onbekende maker. Bron: Vrouwen nu voor later.

Dolle Mina zette het onaantrekkelijke beeld dat is ontstaan van het feminisme op z’n kop ‘door zich sexy, vrolijk en uitdagend op te stellen’ De groep voorkwam de suggestie dat het uitdrukkelijk om verbete94

-ring van haar eigen situatie gaat: het gaat om andere vrouwen, ‘de gewone huisvrouw’. Dolle Mina richt zich daarom tot de grote groep vrouwen die zij blanke slavinnen noemt: ‘onderbetaald, zonder uitkomst in een noodlijdende huishouding, zonder verantwoorde opvang voor de kinderen, toch moeten werken om het hoofd boven water te houden. deze vrouwen hebben geen tijd om zich bezig te houden met kwezelproblema-tiek, maar zijn de eerste gegadigden om uit het slop te worden gehaald, voor hen liggen de kansen bij Dolle Mina.’ Dolle Mina wilde dus voornamelijk opkomen voor andere vrouwen en draagt haar boodschap daar95

-om uit in eenvoudigere bewoordingen dan bijvoorbeeld de MVM. Dolle Mina’s waren vrouwen die al be-vrijd waren. Bij andere organisaties was een belangrijk doel van het organiseren van de vrouwen, om zich96

-zelf een omgeving te geven waarbinnen zij zich kunnen bevrijden. Dit gebeurde veel door middel van

Costera Meijer, I. (1996), p. 101

94

Wetering, I, van de, Waar de actie is. Haagse Post (07-02-1970)

95

Soest, M. van (1975). Meid wat ben ik bewust geworden. Dolle Mina, p. 157

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This chapter presents some key debates from the existing literature with regard to multifunctional landscapes, forest fragments, rural livelihoods and the

Investigations of flame- retardant epoxy resins provided further evidence of the shift in the chemical decomposition mechanism and ultimately mode of action: all materials exhibited

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

Bron: Dementie-event, VOOR en DOOR mensen met dementie 5 september 2018, Alzheimer Nederland en Zorginnovatiebureau DAZ.. 1 Durf om hulp te vragen, geef aan waar je

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

de meeste gevallen is. De cultuur is dus bepalend voor onze morele opvattingen in de zin dat we ons daarvan niet kunnen bevrijden. We hebben geen 'pristine eyes', zegt

Gestolde antwoorden ten aanzien van de vormgeving van de dienst, de inrichting van de liturgische ruimte, de inhoud en vorm van het getuigenis, de manier waarop de maaltijd van

Terwijl in november 2009 de Zeekoeten verspreid over het hele onderzoeksgebied werden vastgesteld, werd nu een aantal concentraties gezien in het centrale en noordwestelijke deel