• No results found

Het wetsvoorstel “Wet compartimenteringsreserve” inzake het compartimenteren binnen de deelnemingsvrijstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het wetsvoorstel “Wet compartimenteringsreserve” inzake het compartimenteren binnen de deelnemingsvrijstelling"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Scriptie

Het wetsvoorstel “Wet compartimenteringsreserve”

inzake het compartimenteren binnen de

deelnemingsvrijstelling

5 mei 2015

Naam: Soumaya Jaidi Touzani

Studentennummer: 10448829

Studierichting: Fiscale Economie

Scriptiebegeleider: Mr. P.C. De Heer

(2)

1

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 3

1.1 Aanleiding en probleemstelling ... 3

1.2 Afbakening van het onderwerp ... 4

1.3 Doelstelling ... 4

1.4 Opbouw... 4

Hoofdstuk 2 Algemene beschrijving van de deelnemingsvrijstelling ... 5

2.1 Achtergrond van de deelnemingsvrijstelling ... 5

2.1.1 Klassiek stelsel en verrekeningssstelsel ... 5

2.2 Doel van de deelnemingsvrijstelling ... 7

2.3 Toepassing van de deelnemingsvrijstelling ... 7

2.3.1 Verruimingen ... 9

2.3.2 Beperking ... 10

2.4 Sfeerovergangen in verband met de deelnemingsvrijstelling ... 11

2.5 Samenvatting en conclusie... 12 Hoofdstuk 3 Compartimentering ... 13 3.1 Compartimenteren ... 13 3.2 Feitencompartimentering ... 13 3.3 Regelcompartimentering ... 15 3.4 Samenvatting en conclusie... 17

Hoofdstuk 4 Het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve ... 19

4.1 Algemeen ... 19

4.2 Voorgestelde artikel 28c Wet VPB 1969 ... 19

4.2.1 Het oorspronkelijke wetsvoorstel ... 19

4.2.2 Nota van wijziging ... 22

4.2.3 Tweede nota van wijziging ... 23

4.3 Voorgestelde artikel 34c Wet VPB 1969 ... 24

4.3.1 Het oorspronkelijke wetsvoorstel ... 24

4.3.2 Nota van wijziging ... 24

4.3.3 Tweede nota van wijziging ... 25

(3)

2

Hoofdstuk 5 Kritiek op het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve ... 26

5.1 Toerekening van dividend aan winstjaren ... 26

5.2 Formele en materiele terugwerkende kracht ... 28

5.3 Europeesrechtelijke paragraaf en houdbaarheid ... 31

5.4 Geen voor bezwaar vatbare beschikking ... 32

5.5 Belastingclaim versus directe afrekeningsmogelijkheid ... 33

5.6 Geen uitvoeringsregels in verband met de verrekeningssfeer ... 35

5.7 Toepassing van de earn-out regeling ... 36

5.8 Negatieve compartimenteringsreserve ... 38

5.9 Een ingewikkelde regeling... 38

5.10 Goed koopmansgebruik in relatie tot het wetsvoorstel ... 39

5.11 Samenvatting en conclusie... 41

Hoofdstuk 6 Oplossingen en alternatief ... 44

6.1 Oplossingen ... 44

6.2 Alternatief wetsvoorstel: Wet codificatie compartimenteringsleer deelnemingsvrijstelling ... 49

6.3 Samenvatting en conclusie... 51

Hoofdstuk 7 Eindconclusie ... 53

(4)

3

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en probleemstelling

De Hoge Raad heeft met betrekking tot de toepassing van de deelnemingsvrijstelling het

compartimenteringsleerstuk ontwikkeld. Dit leerstuk ziet op sfeerovergangen die zich rondom een deelneming kunnen voordoen. Op grond van dit leerstuk dienen de voordelen uit hoofde van

aandelenbelangen te worden gesplitst in een deel dat wordt toegerekend aan de vrijgestelde (onbelaste) periode, een deel dat wordt toegerekend aan de belaste periode en/of een deel dat wordt toegerekend aan de verrekeningsperiode.1

In het arrest van 14 juni 2013 oordeelde de Hoge Raad dat er geen compartimentering van

deelnemingsvoordelen hoeft plaats te vinden, indien het gaat om sfeerovergang ten gevolge van een wetswijziging en er niet is voorzien in overgangsrecht.2

Het gevolg hiervan is dat een belastingplichtige zich kan beroepen op de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst waardoor er moet worden gecompartimenteerd, dan wel het arrest van de Hoge Raad waarin is beslist dat niet behoeft te worden gecompartimenteerd.3 De belastingplichtige kan derhalve beide opties overwegen en kiezen voor de voor hem meest gunstige uitkomst. Volgens de staatssecretaris leidt dit tot een budgettair verlies waarvan de omvang wordt geschat op ongeveer € 200.000.000.4

Het budgettair verlies is overigens niet onderbouwd.

Als reactie op het betreffende arrest heeft de staatssecretaris van Financiën op dezelfde dag aangekondigd een wetsvoorstel in te dienen om compartimentering wettelijk te regelen en deze wetgeving terug te laten werken tot en met 14 juni 2013. Het wetsvoorstel ziet op sfeerovergang ten gevolge van verandering in feiten en omstandigheden alsmede ten gevolge van een wetswijziging.5 De toepassing van de compartimenteringsreserve en de terugwerkende kracht is geregeld in het

voorgestelde artikel 28c en 34c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969). Vanwege de complexiteit van het compartimenteren binnen de deelnemingsvrijstelling is er het afgelopen jaar veel kritiek geleverd vanuit de fiscale literatuur.6 Dit uit zich dan ook in de volgende onderzoeksvraag:

Wat zijn de knelpunten (of aandachtspunten) met betrekking tot de voorgestelde artikelen 28c en 34c Wet VPB 1969 en hoe kunnen deze worden opgelost?

1 O.C.R. Marres, S.J. Mol-Verver, J.L. Van de Streek, Hoofdzaken belastingrecht, Den Haag: Boom fiscale uitgevers 2012, p. 256. 2 HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177. 3 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 4 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 5 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 6

(5)

4

1.2 Afbakening van het onderwerp

Deze scriptie heeft betrekking op het compartimenteren binnen de deelnemingsvrijstelling als gevolg van het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve.7 Ik richt mij derhalve alleen op het

compartimenteren in de vennootschapsbelasting en de toepassing van de voorgestelde artikelen 28c en 34c Wet VPB 1969 (voorheen: artikel 34b Wet VPB 1969).

In de tweede nota van wijziging is artikel 34b Wet VPB 1969 vervangen door artikel 34c Wet VPB 1969.8 Dit komt omdat het overgangsrecht met betrekking tot de afschaffing van de

stamrechtvrijstelling in artikel 34b Wet VPB 1969 is opgenomen. Om verwarring te voorkomen zal in deze scriptie alleen gesproken worden van artikel 34c Wet VPB 1969.

Verder zal ik beperkt aandacht besteden aan Europeesrechtelijke aspecten en artikel 3.25 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in relatie tot compartimentering.

1.3 Doelstelling

Het doel van deze scriptie is om inzicht te verschaffen in de knelpunten van de voorgestelde artikelen 28c en 24b Wet VPB 1969 en de mogelijke oplossingen daarvoor. Op grond daarvan zal ik

aanbevelingen doen met betrekking tot het verbeteren van de Wet compartimenteringsreserve.

1.4 Opbouw

 In hoofdstuk 2 zal de deelnemingsvrijstelling (artikel 13 Wet VPB 1969) globaal behandeld worden.

 In hoofdstuk 3 wordt het compartimenteren behandeld. Hierbij wordt aandacht besteed aan zowel feitencompartimentering alsmede regelcompartimentering. Ook worden de arresten besproken die hierbij van belang zijn.

 In hoofdstuk 4 zal het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve behandeld worden. Hierbij worden de voorgestelde artikelen 28c en 34c Wet VPB 1969 elk afzonderlijk behandeld.  In hoofdstuk 5 zal aandacht worden besteed aan de geleverde kritiek op het wetsvoorstel en de

knelpunten indien het wetsvoorstel wordt aangenomen.

 Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de mogelijke oplossingen voor de knelpunten die in het voorgaande hoofdstuk zijn beschreven. De mogelijke oplossingen worden met elkaar vergeleken.

 Tot slot zal er in het laatste hoofdstuk antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag en dit hoofdstuk zal dan ook als eindconclusie dienen.

7

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 2. 8

(6)

5

Hoofdstuk 2 Algemene beschrijving van de deelnemingsvrijstelling

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving gegeven van de deelnemingsvrijstelling. Hierbij wordt aandacht besteed aan de achtergrond van de deelnemingsvrijstelling (2.1), de toepassing van artikel 13 Wet VPB 1969 (2.2) en de mogelijke sfeerovergangen (2.3). Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting en conclusie (2.4). Dit hoofdstuk is van belang omdat de betreffende

sfeerovergangen met betrekking tot de deelnemingsvrijstelling compartimentering noodzakelijk maken.

2.1 Achtergrond van de deelnemingsvrijstelling

2.1.1 Klassiek stelsel en verrekeningsstelsel

Nederland hanteert het zogenoemde klassieke stelsel. In een klassiek stelsel geldt als uitgangspunt dat de vennootschap (veelal een NV/BV) een economische entiteit is met een juridisch zelfstandig bestaan ten opzichte van haar aandeelhouders. De vennootschap wordt als een fiscaal subject beschouwd dat losstaat van de aandeelhouder. De winst is in dit opzicht een door de vennootschap zelfstandig behaald resultaat wegens haar deelname aan het economische verkeer en wordt als zodanig bij de

vennootschap belast. De wettelijke uitwerking van deze beschouwing heeft geresulteerd in een stelsel waarbij een zelfstandige heffing van vennootschapsbelasting over de totale winst van alle typen van aandelenvennootschappen plaatsvindt, ongeacht de werkelijke mate van hun economische

zelfstandigheid en los van de vraag of de winsten worden gereserveerd dan wel aan de aandeelhouders worden uitgekeerd.9

In een klassiek stelsel ontstaat hierdoor economische dubbele belasting over de winst, zowel in situaties waarin sprake is van binnenlandse of buitenlandse winst alsmede in situaties waarin sprake is van binnenlandse of buitenlandse aandeelhouders. In de eerste plaats is de door de vennootschap gerealiseerde winst belast met vennootschapsbelasting. De aan de aandeelhouders uitgekeerde winst wordt vervolgens bij de aandeelhouders belast met inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.10 Is de aandeelhouder een in Nederland woonachtige natuurlijke persoon, dan zijn de winstuitkeringen belast in box 2 of box 3. Heeft die natuurlijke persoon een zogenoemd aanmerkelijk belang als in artikel 4.6 Wet inkomstenbelasting 2001, dan zijn de winstuitkeringen belast in box 2 tegen maximaal 25%, heeft die natuurlijke persoon geen aanmerkelijk belang, dan wordt over de waarde van de aandelen bij het lichaam een forfaitair rendement van 4% berekend, welk rendement in box 3 wordt belast tegen 30%.11 Is de aandeelhouder een in Nederland gevestigde vennootschap, dan zijn de winstuitkeringen belast tegen maximaal 25 % vennootschapsbelasting.12

Naast het klassieke stelsel zoals dat geldt in Nederland bestaan andere stelsels als het gaat om

belastingheffing van lichamen en hun aandeelhouders, zoals het verrekeningsstelsel. Ons omringende landen als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk kenden in het verleden een vorm van het verrekeningsstelsel. Bij het verrekeningsstelsel geldt als uitgangspunt dat de vennootschap geen draagkracht heeft, maar slechts een verlengstuk is van de aandeelhouders. Dit uit zich door een verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting of door (beperkte) verrekening van de

9 J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 5-6. 10

J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 310. 11

Artikel 2.12 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2.13 Wet inkomstenbelasting 2001. 12

(7)

6 vennootschapsbelasting met de door de aandeelhouder verschuldigde inkomstenbelasting.13

Bij het verrekeningsstelsel blijft de geheven vennootschapsbelasting over de winst intact en is op dit punt vergelijkbaar met het klassieke stelsel. Als echter de winst wordt uitgekeerd aan een natuurlijk persoon, wordt de door deze aandeelhouder verschuldigde inkomstenbelasting verlaagd. De

vermindering van de inkomstenbelasting wordt uitgedrukt in een percentage van de door de

aandeelhouder ontvangen winstuitkering. De vermindering is echter begrensd, deze kan nooit hoger zijn dan de feitelijk over de winstuitkering te betalen inkomstenbelasting. Het verschil tussen de eerder berekende vermindering en de feitelijk over de winstuitkering te betalen inkomstenbelasting komt derhalve niet ten laste van de te betalen inkomstenbelasting en leidt ook niet tot een teruggaaf.14 Cijfermatige voorbeelden van het klassieke stelsel

13

C. Bruijsten & Ernst & Young Belastingadviseurs, Financieel Zakboek, Deventer: Kluwer 2010, hoofdstuk 11. 14

C. Bruijsten & Ernst & Young Belastingadviseurs, Financieel Zakboek, Deventer: Kluwer 2010, hoofdstuk 11.

Natuurlijke persoon

Winst vóór belastingen € 500.000

Af: Vennootschap sbelasting

20% over € 20.000 € 40.000 25% over het meerdere (€ 300.000) € 75.000

€ 115.000

Saldo (uitgekeerd als dividend) € 385.000

Af: inkomstenbelasting (box 2)

25% over € 385.000 € 96.250

€ 96.250

Restant € 288.250

Rechtspersoon

Winst vóór belastingen € 500.000 Af: Vennootschap sbelasting

20% over € 20.000 € 40.000 25% over het meerdere (€ 300.000) € 75.000

€ 115.000

Saldo (uitgekeerd als dividend) € 385.000 Af: Vennootschap sbelasting

20 % over € 200.000 € 40.000 25 % over het meerdere (€ 185.000) € 46.250

€ 86.250

(8)

7 Cijfermatige voorbeeld van het verrekeningsstelsel:

Kortom, in het geval van een klassiek stelsel staan de vennootschapsbelasting en de

inkomstenbelasting op de uitgekeerde winsten derhalve volledig los van elkaar. Als het restant weer wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder, dan is nogmaals inkomstenbelasting of

vennootschapsbelasting verschuldigd. Terwijl er bij het verrekeningsstelsel een onlosmakelijk verband bestaat tussen de vennootschapsbelasting op de winsten en inkomstenbelasting op de uitgekeerde winsten.

2.2 Doel van de deelnemingsvrijstelling

Een belangrijke maatregel om het nadelige effect van het klassieke stelsel te matigen is de invoering van de zogenoemde deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling voorkomt dat voordelen die al eerder belast zijn bij een vennootschap (dochtermaatschappij) nog een keer worden belast bij de aandeelhouder (moedermaatschappij). De dubbele of zelfs mogelijke meervoudige heffing van

vennootschapsbelasting wordt teruggebracht tot een enkelvoudige heffing van vennootschapsbelasting bij het lichaam, waar het voordeel over het algemeen is ontstaan.15

Artikel 13 lid 1 Wet VPB 1969 luidt dan ook als volgt: “Bij het bepalen van de winst blijven buiten

aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, evenals de kosten ter zake van de verwerving of vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling).”

2.3 Toepassing van de deelnemingsvrijstelling

De deelnemingsvrijstelling is een fiscale regeling en geldt vennootschappelijk niet. Wanneer een deelneming winst uitkeert aan de moedermaatschappij in de vorm van dividend, leidt deze uitkering bij de moedermaatschappij tot vermogenstoename. Bedrijfseconomisch is er derhalve sprake van

15

J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 310-311.

Winst vóór belastingen € 500.000

Af: Vennootschapsbelasting

20% over € 200.000 € 40.000 25% over het meerdere (€ 300.000) € 75.000

€ 115.000

Saldo (uitgekeerd als dividend) € 385.000

Af: Inkomstenbelasting

Stel 50% over € 500.000 € 250.000 (gebruteerd dividend van € 385.000)

Verrekenbare VPB € 115.000

€ 135.000

(9)

8 vermogenstoename (winst). Door deze toename in de fiscale winstberekening van de

moedermaatschappij te corrigeren wordt bereikt dat deze dividenduitkering fiscaal buiten de belastbare winst valt. In de vennootschappelijke jaarrekening daarentegen worden dividenduitkeringen wel als opbrengsten gezien bij de winstbepaling.16

De deelnemingsvrijstelling houdt in dat onder bepaalde voorwaarden alle voordelen, zowel positieve als negatieve, uit hoofde van de deelneming fiscaal buiten aanmerking blijven. Als voorbeelden kunnen worden genoemd dividenden en koerswinsten bij verkoop of herwaardering van de

deelneming. Koersverliezen bij verkoop of afwaardering van deelnemingen zijn niet aftrekbaar.17 Een uitzondering wordt gemaakt voor het verlies bij liquidatie van een deelneming, indien en voor zover het totaal van de liquidatie uitkeringen lager is dan het voor de verkrijging van de deelneming opgeofferde bedrag.18

De deelnemingsvrijstelling is in beginsel van toepassing wanneer de moedermaatschappij een deelneming heeft in de dochtermaatschappij. Het hebben van een deelneming houdt in dat een onderneming een deel van een andere onderneming bezit. Wanneer de eerstgenoemde onderneming een doorslaggevende invloed heeft in de laatstgenoemde, dan worden zij moedermaatschappij respectievelijk dochtermaatschappij genoemd. De moedermaatschappij is een binnenlands belastingplichtige die aan de vennootschapsbelasting onderworpen is. Zij kan een besloten vennootschap, naamloze vennootschap, commanditaire vennootschap, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting, fonds voor gemene rekening of een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn.19 Aangezien de deelnemingsvrijstelling onderdeel uit maakt van de Wet VPB 1969 is deze niet van toepassing op natuurlijke personen welke belastingplichtig zijn voor de

inkomstenbelasting.

Een deelneming kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. De definitie is afhankelijk van de wet of richtlijn waarin de definitie staat. De fiscale aangifte wordt beheerst door het fiscale recht. In het kader van de deelnemingsvrijstelling is vooral van belang de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. De vennootschappelijke jaarrekening wordt beheerst door het vennootschapsrecht. In dit kader is voornamelijk van belang het Burgerlijk Wetboek.20

Op grond artikel 13 lid 1 Wet VPB 1969 is er sprake van een deelneming indien de vennootschap (moedermaatschappij):

 voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

 ten minste 5% bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van

deelgerechtigheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;  lid is van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag;

16

G.W.J.M. Kampschöer, Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte, Amsterdam/Wassenaar: 2010.

17

W.C. Martens, De deelnemingsvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Deventer: Kluwer 2008, p. 71. 18 Artikel 13d Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

19

Artikel 2 Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 20

G.W.J.M. Kampschöer, Herleiding van de vennootschappelijke jaarrekening tot de fiscale aangifte, Amsterdam/Wassenaar: 2010.

(10)

9  als commanditaire vennoot een aandeel heeft in de vennootschappelijke gemeenschap van een

open commanditaire vennootschap en daardoor voor ten minste 5 % deelt in het door de vennootschap behaalde voordeel.21

In artikel 13 Wet VPB 1969 zijn een aantal belangrijke regelingen opgenomen die de toepassing van de deelnemingsvrijstelling verruimen of beperken. Deze worden in de volgende paragraaf behandeld. Vennootschappelijk wordt er onderscheid gemaakt tussen een deelneming in een rechtspersoon en een deelneming in een personenvennootschap. Een rechtspersoon of personenvennootschap heeft een deelneming in een rechtspersoon indien hij of een of meer van zijn dochtermaatschappijen alleen of samen voor eigen rekening aan die rechtspersoon kapitaal verschaft of doet verschaffen, ten einde met die rechtspersonen duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid.22 De drie naast elkaar staande criteria zijn derhalve:

 kapitaalverschaffing voor eigen rekening;  duurzame verbondenheid;

 ten dienste van de eigen werkzaamheid.23

Door het vereiste van duurzame verbondenheid ten dienste van de eigen werkzaamheid onderscheidt een deelneming zich van een belegging. Gelet wordt op het doel dat met het houden van het

kapitaalbelang wordt beoogd. Geen rendement op korte termijn, maar duurzame verbondenheid met de onderneming waarin wordt deelgenomen met het oog op de eigen activiteiten. Ten behoeve van het vaststellen of er sprake is van een deelnemingsrelatie heeft de wet een wettelijk vermoeden van een deelneming ontwikkeld. Indien 20% of meer van het geplaatste kapitaal wordt verschaft, wordt het bestaan van een deelneming vermoed. In de praktijk wordt deze grens van 20% ook aangehouden voor het onderscheid tussen een deelneming en een belegging. Echter is het vermoeden wel weerlegbaar.24 Een rechtspersoon heeft een deelneming in een personenvennootschap indien hij of een

dochtermaatschappij:

 daarin als vennoot jegens schuldeisers volledig aansprakelijk is voor de schulden, of

 daarin anderszins vennoot is teneinde met die vennootschap duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid.25

2.3.1 Verruimingen

In artikel 13 lid 3 Wet VPB 1969 is bepaald dat bij een bezit van aandelen in een vennootschap die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het aantal stemrechten, eveneens sprake is van een deelneming indien de aandelen in het bezit van de belastingplichtige ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigen.

21

Artikel 13 lid 2 Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 22 Artikel 2.24c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. 23

Raad voor de Jaarverslaggeving, 214.202. 24

Ernst & Young Accountants, Directoraat Vaktechniek, Handboek Jaarrekening 2013, Deventer: Kluwer 2013, p. 282. 25

(11)

10 In artikel 13 lid 4 Wet VPB 1969 is bepaald dat indien de belastingplichtige op grond van artikel 13 lid 2 of 3 Wet VPB 1969 een deelneming in een vennootschap heeft, dat dan ook andere

vermogensbestanddelen van de belastingplichtige die in betrekking staan tot de desbetreffende deelneming eveneens onder de deelneming kunnen worden gerangschikt. Het kan daarbij gaan om winstbewijzen en de deelnemerschapsleningen.26 Deze opgenomen regeling staat bekend onder de naam meesleepregeling. 27

Op grond van artikel 13 lid 5 Wet VPB 1969 wordt een belang in, een schuldvordering op of een winstbewijs van een lichaam, waarin de belastingplichtige geen deelneming heeft als in lid 2, 3 en 4, onder omstandigheden toch als deelneming aangemerkt. Deze opgenomen regeling staat bekend onder de naam meetrekregeling. In het betreffende artikel is bepaald dat door de belastingplichtige gehouden aandelen in een lichaam, schuldvorderingen als bedoeld in artikel 10 lid 1 onderdeel d Wet VPB 1969 op een lichaam en winstbewijzen van een lichaam welke niet als deelneming in de zin van artikel 13 lid 2, 3 of 4 Wet VPB 1969 kwalificeert, toch als deelneming wordt aangemerkt indien een met de belastingplichtige verbonden lichaam een deelneming in het lichaam heeft.28 Het door de

belastingplichtige gehouden bezit wordt meegetrokken in de deelnemingsvrijstelling met het door het verbonden lichaam kwalificerende bezit.29

Tot slot is in artikel 13 lid 16 Wet VPB bepaald dat indien een belastingplichtige een belang heeft in een lichaam dat hij al meer dan een jaar houdt, waarvoor hij gedurende die periode onafgebroken aanspraak kon maken op de deelnemingsvrijstelling en dat op enig moment niet meer voldoet aan het 5 % vereiste of het 5 % stemrechtvereiste, dat dit belang dan nog gedurende drie jaar onder de deelnemingsvrijstelling blijft vallen. Deze regeling is imperatief en houdt derhalve in dat belastingplichtigen er niet voor kunnen kiezen de deelnemingsvrijstelling niet toe te passen op dergelijke belangen.

2.3.2 Beperking

De deelnemingsvrijstelling geldt niet voor belangen die ter belegging worden aangehouden in een beleggingsinstelling, tenzij er sprake is van een kwalificerende beleggingsinstelling.30 Een deelneming wordt als belegging gehouden indien deze wordt aangehouden met het oog op het verkrijgen van een rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht. Blijkens artikel 13 lid 11 Wet VPB 1969 is er in de volgende twee situaties sprake van een kwalificerende beleggingsinstelling:  de deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar

Nederlandse maatstaven reële heffing; of

 de bezittingen van de deelneming bestaan onmiddellijk of middellijk doorgaans voor minder dan de helft uit laag belaste vrije beleggingen.

26

Artikel 10 lid 1 onderdeel d Wet op de vennootschapsbelasting 1969. 27

P.M. van Schie, I.J.J. Burgers, e.a., Belastingrecht in Hoofdlijnen, Deventer: Kluwer 2014, p. 148. 28

Volgens HR 11 maart 1998, nr. 32 240, BNB 1998/208 is sprake van een zogenoemde “deelnemerschapslening’’ indien de vergoeding van de crediteur afhankelijk is van de winst, de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en de schuld geen vaste looptijd heeft maar slechts opeisbaar is bij faillissement, surseance van betaling of liquidatie. 29

P.M. van Schie, I.J.J. Burgers, e.a., Belastingrecht in Hoofdlijnen, Deventer: Kluwer 2014, p. 148. 30

(12)

11

2.4 Sfeerovergangen in verband met de deelnemingsvrijstelling

Het kan zich voordoen dat op enig moment niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de

deelnemingsvrijstelling en daarna wel. Het omgekeerde kan ook plaatsvinden. In deze gevallen wordt gesproken van sfeerovergang. Het gaat daarbij op de eerste plaats om de situatie waarin een pakket aandelen dat niet aan één of meer vereisten voor een deelneming voldoet, vanaf een zeker moment wel als deelneming kwalificeert, of waarin, omgekeerd, een deelneming die kwalificatie verliest omdat niet meer aan alle voorwaarden voor een deelneming wordt voldaan. Deze sfeerovergang kan zich

bijvoorbeeld voordoen wanneer een niet kwalificerende beleggingsdeelneming transformeert in een vrijgestelde deelneming of, omgekeerd, een vrijgestelde deelneming transformeert in een niet kwalificerende beleggingsdeelneming. Op de tweede plaats kan worden gedacht aan een

wetswijziging. Hierbij gaat het om een bezit dat een niet onder de deelnemingsvrijstelling vallende deelneming vormt, maar daarna door een wetswijziging van de regeling wel kwalificeert als deelneming waarop toepassing van de deelnemingsvrijstelling plaatsvindt (of omgekeerd).31 Deze sfeerovergang heeft zich bijvoorbeeld voorgedaan bij de afschaffing van de zogenoemde

gelijkgestelde deelneming.32 Vóór het jaar 2007 kon de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing zijn op de zogenoemde gelijkgestelde deelneming. Met ingang van het jaar 2007 is de gelijkgestelde deelneming komen te vervallen.33

Er zijn derhalve drie mogelijke sferen met betrekking tot de deelnemingsvrijstelling:

 Vrijgestelde (onbelaste) sfeer: de deelnemingsvrijstelling is van toepassing. Er wordt voldaan aan de voorwaarden voor een deelneming als in artikel 13 Wet VPB 1969. Zowel dividenduitkeringen alsmede vervreemdingsvoordelen uit hoofde van de deelneming zijn belastingvrij en reguliere boekverliezen zijn niet aftrekbaar.

 Belaste sfeer: de deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een deelneming als in artikel 13 Wet VPB 1969. Er is derhalve geen sprake van een deelneming.

 Verrekeningssfeer: terminologisch is derhalve wel sprake van een deelneming maar het is een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt. Een niet kwalificerende beleggingsdeelneming is op grond van artikel 13 lid 9 Wet VPB 1969 uitgezonderd van de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling is echter wel van toepassing op

beleggingsdeelnemingen die een zogenoemde kwalificerende beleggingsdeelneming vormen. In het geval van een niet kwalificerende beleggingsdeelneming zal op grond van artikel 13aa Wet VPB 1969 een gebruteerd bedrag van de voordelen uit die deelneming tot de winst worden gerekend. Het voordeel uit de deelneming dient te worden gebruteerd met de factor 100/95.

De verschuldigde vennootschapsbelasting wordt vervolgens verminderd met de belasting die voortvloeit uit de gebruteerde winst.34 Dit volgt uit artikel 23c waarnaar wordt verwezen in artikel 13aa, lid 5, Wet VPB 1969.

31

J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 375. 32

Er was sprake van een gelijkgestelde deelneming, indien er niet werd voldaan aan de 5 % deelnemingseis, maar het houden van de aandelen wel in lijn lag met de normale ondernemingsuitoefening van de door de belastingplichtige gedreven onderneming.

33

HR 28 maart 2014, nr. 13/02818, BNB 2014/119. 34

(13)

12 Met betrekking tot de sfeerovergangen is in de jurisprudentie de compartimenteringsleer ontwikkeld. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk uitgebreid ingegaan.

2.5 Samenvatting en conclusie

Nederland hanteert het zogenoemde klassiek stelsel. In een klassiek stelsel wordt

vennootschapsbelasting geheven over de totale winst van alle typen van aandelenvennootschappen. De vennootschap wordt hier als een zelfstandig subject beschouwd dat losstaat van de aandeelhouder. Hierdoor ontstaat economische dubbele belasting over de winst. In de eerste plaats is de door de vennootschap gerealiseerde winst belast met vennootschapsbelasting. Vervolgens is de aan de

aandeelhouders uitgekeerde winst belast met inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Naast het klassieke stelsel bestaan er ook andere stelsels als het gaat om belastingheffing, zoals het

verrekeningsstelsel. De vennootschap wordt dan niet als zelfstandig subject beschouwd maar als verlengstuk van de aandeelhouder. Het gevolg hiervan is dat de verschuldigde inkomstenbelasting wordt verlaagd en/of de verschuldigde vennootschapsbelasting (beperkt) verrekend wordt.

Een belangrijke maatregel om het nadelige effect van het klassieke stelsel te matigen is de invoering van de zogenoemde deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling voorkomt dat voordelen die al eerder belast zijn bij een vennootschap (dochtermaatschappij) nog een keer worden belast bij de aandeelhouder (moedermaatschappij). In beginsel is de deelnemingsvrijstelling van toepassing indien de moedermaatschappij een deelneming heeft in de dochtermaatschappij.

Fiscaal is er sprake van een deelneming indien wordt voldaan aan de voorwaarden als in artikel 13 Wet VPB 1969. Ook zijn er in dit artikel een aantal regelingen opgenomen die de toepassing van de deelnemingsvrijstelling verruimen en beperken. Vennootschappelijk is er sprake van een deelneming indien wordt voldaan aan de voorwaarden als in artikel 2:24 c lid 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek. Echter is de deelnemingsvrijstelling een fiscale regeling en geldt deze vennootschappelijk derhalve niet.

Het kan zich voordoen dat op enig moment de deelnemingsvrijstelling van toepassing is omdat er wordt voldaan aan de voorwaarden en daarna niet meer. Het omgekeerde is ook mogelijk. In deze gevallen wordt gesproken van sfeerovergangen. Er zijn drie mogelijke sferen in verband met de deelnemingsvrijstelling, namelijk de onbelaste (vrijgestelde) sfeer, de belaste sfeer en de verrekeningssfeer.

(14)

13

Hoofdstuk 3 Compartimentering

In dit hoofdstuk wordt weergeven wat onder compartimentering wordt verstaan (3.1). Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan feitencompartimentering (3.2) alsmede regelcompartimentering (3.3). Ook worden de relevante arresten toegelicht. Tot slot wordt dit hoofdstuk afgesloten met een samenvatting en conclusie (3.4).

3.1 Compartimenteren

Compartimenteren houdt in dat bij een sfeerovergang, zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk, waarbij derhalve de deelnemingsvrijstelling eerst niet van toepassing was op een belang en daarna wel of andersom, de voordelen uit de betreffende deelneming gesplitst en toegerekend moeten worden aan de vrijgestelde (deelnemingsvrijstelling) respectievelijk belaste (geen deelnemingsvrijstelling) periode. De splitsing verloopt als volgt:

 voor zover het (positieve) voordeel uit hoofde van het aandelenbelang is ontstaan in de periode waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, blijft het voordeel onbelast; voor zover het negatieve voordeel is ontstaan in de periode waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, is het negatieve voordeel niet aftrekbaar;

 voor zover het (positieve) voordeel uit hoofde van het aandelenbelang is ontstaan in de periode waarin de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was, is het voordeel belastbaar; voor zover het negatieve voordeel is ontstaan in de periode waarin de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was, is het negatieve voordeel aftrekbaar.35

Dit wordt ook wel de compartimenteringsleer genoemd. Compartimentering is een uitzondering op de hoofdregel dat bij sfeerovergang een fiscale afrekening hoort te volgen. Bij compartimentering vindt deze afrekening niet plaats op het moment van sfeerovergang maar op een later moment, namelijk op het moment van realisatie. Met compartimentering wordt bereikt dat de totale winst niet beïnvloed wordt door het tijdstip van winstneming op grond van goedkoopmansgebruik.36

Er zijn twee soorten compartimentering te onderscheiden, namelijk feitencompartimentering en regelcompartimentering.

3.2 Feitencompartimentering

Feitencompartimentering is aan de orde indien het gaat om sfeerovergang ten gevolge van een wijziging in de feiten en omstandigheden bij de belastingplichtige. In het voorgaande hoofdstuk met betrekking tot de sfeerovergangen is als voorbeeld genoemd, een niet kwalificerende

beleggingsdeelneming die transformeert in een vrijgestelde deelneming. Ook een voorbeeld is de situatie dat het belang van de belastingplichtige beneden de 5% grens daalt doordat de deelneming nieuwe aandelen emitteert.

35

P.G.H. Albert, ‘Wetsvoorstel 33713 (Wet compartimenteringsreserve)’, NTFRA 2014/1. 36

(15)

14 De compartimenteringsleer is door de Hoge Raad ontwikkeld.37 In de fiscale jurisprudentie gaat het tot aan de uitspraak van de Hoge Raad in het arrest BNB 2013/177 steeds om feitencompartimentering. Feitencompartimentering vloeit niet letterlijk voort uit de tekst van artikel 13 Wet VPB 1969 maar is gegrond op een redelijke wetstoepassing.38

De Hoge raad ontwikkelde de compartimenteringsleer voor het eerst in het zogenoemde

compartimenteringsarrest.39 In dit arrest, BNB 1986/305, hield de belastingplichtige een deelneming die eerst kwalificeerde als een deelneming die viel onder de reikwijdte van de deelnemingsvrijstelling en daarna deze kwalificatie verloor, omdat er toen sprake was van een fiscale beleggingsinstelling. Vervolgens realiseerde de belastingplichtige een voordeel door het betreffende aandeel te verkopen. Hierdoor rees de vraag of het deel van de verkoopwinst op het aandeel dat was ontstaan in de periode dat de deelnemingsvrijstelling nog gold alsnog onbelast kon worden genoten. De Hoge Raad besliste dat een redelijke wetstoepassing meebracht dat de deelnemingsvrijstelling ook geldt voor voordelen die zijn ontstaan in de periode waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, maar welke voordelen in een periode waarin dat aandelenbelang niet meer als een deelneming kan worden beschouwd, zijn gerealiseerd.40 Doorslaggevend is derhalve in welke periode een voordeel is ontstaan en niet op welk moment een voordeel wordt gerealiseerd.

Het eerste compartimenteringsarrest heeft in de praktijk veel vragen opgeroepen en er is veel kritiek op geweest. Er was twijfel uitgesproken over de vraag of het betreffende arrest wel algemene gelding zou hebben en er werd gewezen op de vele uitvoeringsbezwaren die een integrale toepassing van de compartimenteringsleer voor de praktijk met zich mee zou brengen.41 In latere arresten is de

compartimenteringsleer bevestigd door de Hoge Raad. Hieronder zijn de belangrijkste arresten over compartimentering kort toegelicht.

Het arrest BNB 1991/268 heeft betrekking op een verlies dat is ontstaan wegens de afwaardering op een pakket aandelen dat sinds kort geen deelneming meer vormde omdat het door een voorafgaande verkoop beneden de 5% grens was gebracht.42 Hierdoor rees de vraag of het verlies op het aandeel dat was ontstaan in de periode dat de deelnemingsvrijstelling nog gold in aftrek kon worden gebracht. De Hoge Raad besliste dat dit boekverlies binnen de deelnemingsvrijstelling viel en dus niet aftrekbaar was, ondanks het feit dat de aandelenparticipatie op het moment van de afwaardering geen deelneming meer vormde.43 De uitspraak van de Hoge Raad is derhalve in overeenstemming met het eerste

compartimenteringsarrest.

In het arrest BNB 1995/250 is de compartimenteringsleer toegepast op een liquidatie uitkering.44 In dit arrest staat de winst centraal die wordt behaald ter zake van de liquidatie van een Limited (Ltd.) die naar Nederland was verplaatst vanuit een jurisdictie waar zij niet aan een belastingheffing naar de winst was onderworpen. Voor de verplaatsing was de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing maar na de verplaatsing wel, omdat zij nu wel was onderworpen aan een belasting naar de winst die

resulteert in een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Ook nu past de Hoge Raad zijn

37

HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177. 38

P.G.H. Albert e.a., ‘Compartimenteren zonder reserve’, WFR 2014/7064. 39

HR 2 juli 1986, nr. 23 444, BNB 1986/305. 40

P.G.H. Albert e.a., ‘Compartimenteren zonder reserve’, WFR 2014/7064.

41 J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 377. 42

HR 19 juni 1991, nr. 26 102, BNB 1991/268. 43

J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 377. 44

(16)

15 compartimenteringsleer toe, waardoor de liquidatie uitkering niet onbelast kon worden genoten. De winst kon namelijk worden toegerekend aan de periode waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was.45

In het arrest BNB 1997/101 werd een praktische invulling gegeven aan de compartimenteringsleer.46 In betreffende arrest is bepaald dat een deelneming die niet meer kwalificeert voor de

deelnemingsvrijstelling, omdat niet meer wordt voldaan aan de 5% eis, op dat tijdstip mag worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Deze waarde geldt dan als de kostprijs van de aandelen. De winst die gemaakt wordt door deze herwaardering is vrijgesteld onder de

deelnemingsvrijstelling. Bij verkoop van de aandelen kan dan de geherwaardeerde kostprijs in aanmerking genomen worden om de vervreemdingswinst te berekenen. In dit arrest wordt derhalve ook de compartimenteringsleer toegepast maar dan op een andere manier.47 Een voorbeeld van compartimentering ter verduidelijking:

Stel, voor voordelen uit een aandelenpakket dat is verkregen voor € 200 en voor € 200 te boek gesteld, geldt de deelnemingsvrijstelling niet, omdat belastingplichtige geen aandelenbelang heeft van 5% of meer. Op enig moment doet zich een sfeerovergang voor, de belastingplichtige heeft aandelen bijgekocht en voldoet nu wel aan de 5% eis. Derhalve is de deelnemingsvrijstelling van toepassing na de sfeerovergang. Op het tijdstip van de sfeerovergang is het oorspronkelijke pakket van € 200, € 250 waard. Op een later tijdstip wordt het betreffende pakket in zijn geheel verkocht voor € 220. In de belaste periode heeft zich een waardestijging van € 50 voorgedaan. Deze € 50 is belast. In de vrijgestelde periode heeft zich een waardedaling van € 30 voorgedaan. Deze € 30 is niet aftrekbaar.

3.3 Regelcompartimentering

Regelcompartimentering is aan de orde indien het gaat om een sfeerovergang als gevolg van een wijziging van de wettelijke regeling, kortom een wetswijziging.48 Uit de parlementaire behandeling blijkt dat de wetgever erop rekende dat de Hoge Raad behalve feitencompartimentering ook regelcompartimentering zou voorschrijven. In de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst is namelijk destijds aangegeven dat de codificatie van regelcompartimentering te complex zou zijn en dat er aangesloten moet worden bij de regeling van de feitencompartimentering. Volgens deze toelichting dient er derhalve ook te worden gecompartimenteerd bij sfeerovergang als gevolg van een wetswijziging.49 De Hoge Raad heeft echter de visie van de wetgever in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst niet gevolgd. De Hoge Raad maakt namelijk onderscheid tussen regelcompartimentering, waarbij niet gecompartimenteerd behoeft te worden en

feitencompartimentering, waarbij wel gecompartimenteerd dient te worden. Het onderstaande verklaart dit nader.

Op 14 juni 2013 is door de Hoge Raad het arrest gewezen dat aanleiding vormt voor het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve.50 In het betreffende arrest BNB 2013/177 ging het om een

Nederlandse moedervennootschap die de deelnemingsvrijstelling eerst niet en vervolgens wel kon toepassen op de buitenlandse dochtervennootschappen als gevolg van een wetswijziging. Vervolgens

45

J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 377. 46

HR 22 januari 1997, nr. 31 748, BNB 1997/101.

47 J.L. van de Streek & S.A.W.J. Strik, Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013, p. 377. 48

W.R. Kooiman & M.H.C. Ruijschop, ‘Het nieuwe compartimenteren’, WFR 2013/1282. 49

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3 & Kamerstukken II, 2005/06, 30572, nr. 8 50

(17)

16 werden op deze aandelen na de sfeerovergang dividenden ontvangen, waarbij de vraag speelde of compartimentering ook moet plaatsvinden in het geval dat de sfeerovergang van de belaste naar de onbelaste sfeer plaatsvindt als gevolg van een wijziging van de wettelijke regeling. In het geval dat er niet zou behoeven te worden gecompartimenteerd, zou dit met zich brengen dat dividenden onder de deelnemingsvrijstelling kunnen worden genoten, dat wil zeggen onbelast. Dit terwijl bij

compartimentering de dividenden wel in de heffing zouden worden betrokken voor zover deze zijn toe te rekenen aan de belaste periode.51

De Hoge Raad heeft in het betreffende arrest beslist dat “Indien de wetgever bij wijziging van een

wetsbepaling in de Wijzigingswet geen overgangsbepaling opneemt, moet worden uitgegaan van de hoofdregel van onmiddellijke werking van de gewijzigde bepaling. In de wet waarbij artikel 13 Wet VPB 1969 is gewijzigd ontbreekt een dergelijke overgangsbepaling, zodat de per 1 januari 2007 geldende tekst van artikel 13 Wet VPB 1969 met ingang van die dag toepassing dient te vinden op voordelen die op of na die dag worden gerealiseerd. Daaraan doet niet af dat de wetgever blijkens de toelichting bij deze wetswijziging ervan is uitgegaan dat compartimentering zou plaatsvinden. Bij het ontbreken van overgangsmaatregelen die afwijken van de hoofdregel van onmiddellijke werking is het niet aan de rechter om in afwijking van de nieuw geldende wettekst de voor die wijziging geldende wetsbepaling te blijven toepassen voor zover voordelen toerekenbaar zijn aan tijdvakken van voor die wetswijziging. Wanneer de wetgever ten gevolge van een wetswijziging wil compartimenteren, dient hij dat dus bij wet vast te leggen”.52 Kortom, volgens de Hoge Raad dient er niet gecompartimenteerd te worden indien er sprake is van een sfeerovergang als gevolg van een wetswijziging en door de wetgever geen overgangsrecht is opgenomen. De gewijzigde bepaling heeft dan directe werking. Het feit dat de wetgever in de toelichting ervan uitging dat gecompartimenteerd diende te worden doet hier niet aan af.

Mijn inzien is de zienswijze van de Hoge Raad niet onrechtvaardig. In artikel 104 van de Grondwet is bepaald dat belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld. De wetsgeschiedenis dient derhalve haar basis te vinden in een formele wet. Dit basisprincipe volgt uit het legaliteitsbeginsel van artikel 104 van de Grondwet.53 Als de zienswijze van de wetgever gevolgd zou worden, zonder dat deze wettelijk is vastgelegd dan zou dit in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel.54 Echter wordt fiscaal wel vaker het legaliteitsbeginsel omstreden zoals in BNB 1978/135 waarin het vertrouwensbeginsel voorrang heeft op het

legaliteitsbeginsel.55 Verder is het regelen van overgangsrecht niet de taak van de rechter, maar dat van de wetgever. Indien de rechter invulling zou geven aan het overgangsrecht, dan zou hij op de stoel van de wetgever gaan zitten.

Het betreffende arrest heeft voor veel verwarring gezorgd. Het gevolg is namelijk dat een belastingplichtige, in hoeverre dit door de belastingplichtige wenselijk wordt geacht, zich kan beroepen op de memorie van toelichting op de Wet werken aan winst waardoor er moet worden gecompartimenteerd, dan wel op het arrest van de Hoge Raad waarin is beslist dat niet behoeft te worden gecompartimenteerd. Deze keuzemogelijkheid achtte het kabinet niet wenselijk. Volgens de wetgever diende de compartimentering bij wetswijziging hierom, ondanks de complexe materie,

51

HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177. 52 HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177. 53

P.M. van Schie, I.J.J. Burgers, e.a., Belastingrecht in Hoofdlijnen, Deventer: Kluwer 2014, p. 3. 54

E.J.W. Heithuis, ‘Applausje voor de Hoge Raad (2)’, WFR 2013/866. 55

(18)

17 wettelijk te worden vastgelegd.56 Om dit te verwezenlijken is het wetsvoorstel Wet

compartimenteringsreserve kort na het gewezen arrest ingediend.

In het arrest BNB 2014/119 ging het om een verlies op de verkoop van een 4,7 % minderheidsbelang, de zogenoemde gelijkgestelde deelneming, in het jaar 2010.57 Vóór het jaar 2007 kon de

deelnemingsvrijstelling ook van toepassing zijn op de gelijkgestelde deelneming. Er was sprake van een gelijkgestelde deelneming, indien er niet werd voldaan aan de 5 % eis, maar het houden van de aandelen wel in lijn lag met de normale ondernemingsuitoefening van de door de belastingplichtige gedreven onderneming. Deze deelneming werd dan toch aangemerkt als een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling kon worden toegepast.58 Met ingang van 2007 is de gelijkgestelde deelneming komen te vervallen. Voor op dat tijdstip bestaande gelijkgestelde deelnemingen werd een

overgangsregeling getroffen waardoor de deelnemingsvrijstelling nog tot en met 2009 van toepassing bleef. De Hoge Raad wijst in het betreffende arrest op dat wettelijk overgangsrecht met betrekking tot compartimentering ontbreekt en hierom niet hoeft te worden gecompartimenteerd. Het gerealiseerde verkoopverlies was fiscaal aftrekbaar, waarbij het resultaat diende te worden berekend zonder te compartimenteren. Als uitgangspunt werd derhalve de kostprijs van de deelneming ten tijde van de aankoop genomen verminderd met de verkoopopbrengst.59

3.4 Samenvatting en conclusie

Compartimenteren houdt in dat bij een sfeerovergang de voordelen uit de betreffende deelneming gesplitst en toegerekend moeten worden aan de vrijgestelde respectievelijk belaste periode. De zogenoemde compartimenteringsleer is een uitzondering op de hoofdregel dat bij sfeerovergang een fiscale afrekening hoort te volgen. Er zijn twee soorten compartimentering te onderscheiden namelijk feitencompartimentering en regelcompartimentering.

Feitencompartimentering is aan de orde indien het gaat om sfeerovergang ten gevolge van een

wijziging in de feiten en omstandigheden bij de belastingplichtige. In de fiscale jurisprudentie gaat het tot aan de uitspraak van de Hoge Raad in het arrest BNB 2013/177 steeds om

feitencompartimentering. Feitencompartimentering vloeit niet letterlijk voort uit een wettekst maar is gegrond op een redelijke wetstoepassing. In het eerste compartimenteringsarrest, BNB 1986/305, is bepaald dat het doorslaggevend is in welke periode een voordeel is ontstaan en niet op welk moment een voordeel wordt gerealiseerd. In latere arresten is deze compartimenteringsleer bevestigd door de Hoge Raad, zoals in bijvoorbeeld BNB 1991/268, BNB 1995/250 en BNB 1997/101.

Uit de parlementaire behandeling blijkt dat de wetgever erop rekende dat de Hoge Raad ook

regelcompartimentering zou voorschrijven. Regelcompartimentering is aan de orde indien het gaat om een sfeerovergang als gevolg van een wetswijziging. In de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst is destijds aangegeven dat er ook in dit geval moet worden gecompartimenteerd. De Hoge Raad heeft echter de visie van de wetgever in de memorie van toelichting bij de Wet werken aan winst niet gevolgd. In het arrest BNB 2013/177 heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat in het geval van regelcompartimentering niet gecompartimenteerd dient te worden, indien door de wetgever geen

56 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 57

HR 28 maart 2014, nr. 13/02818, BNB 2014/119. 58

Artikel 13 lid 3 Wet op de vennootschapsbelasting (tekst 2006). 59

(19)

18 overgangsrecht is opgenomen. In het meest recente arrest BNB 2014/119 beslist de Hoge Raad

hetzelfde.

Naar mijn mening is de zienswijze van de Hoge Raad niet geheel onrechtvaardig. Op grond van artikel 104 van de Grondwet dienen belastingen van het Rijk geheven te worden uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld. Als de Hoge Raad anders had beslist zou dit in strijd met het legaliteitsbeginsel zijn als in artikel 104 van de Grondwet. Bovendien zou hij dan ook op de stoel van de wetgever gaan zitten, wat niet de bedoeling is.

Het arrest BNB 2013/177 heeft voor veel verwarring gezorgd. Het gevolg is namelijk dat een

belastingplichtige zich kan beroepen op de memorie van toelichting op de Wet werken aan winst, dan wel op het arrest van de Hoge Raad. Deze keuzemogelijkheid achtte het kabinet niet wenselijk. Volgens de wetgever diende daarom de compartimentering bij wetswijziging wettelijk vastgelegd te worden. Om dit te verwezenlijken is het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve kort na het gewezen arrest ingediend.

(20)

19

Hoofdstuk 4 Het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve

In dit hoofdstuk komen de hoofdlijnen van het wetsvoorstel aan bod. Het wetsvoorstel zal per artikel worden besproken. Allereerst zal een algemene beschrijving van het wetsvoorstel worden gegeven (4.1), waarna vervolgd wordt met een bespreking van het voorgestelde artikel 28c Wet VPB 1969 (4.2) en het voorgestelde artikel 34c Wet VPB 1969 (4.3). Ook komen de tussentijdse wijzigingen van het wetsvoorstel aan bod. Tot slot wordt dit hoofdstuk afgesloten met een samenvatting en conclusie (4.4).

4.1 Algemeen

De aanleiding van het wetsvoorstel is het arrest dat de Hoge Raad op 14 juni 2013 heeft gewezen.60 In dit arrest, BNB 2013/177, heeft de Hoge Raad beslist dat er in het geval van een sfeerovergang ten gevolge van een wetswijziging, alleen behoeft te worden gecompartimenteerd indien dat bij wet is vastgelegd. Bij het ontbreken van overgangsrecht komt compartimentering derhalve niet aan bod. De wetgever heeft hierop gereageerd door het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve in te dienen. Met dit wetsvoorstel wil de wetgever zowel feitencompartimentering alsmede regelcompartimentering wettelijk regelen en vastleggen. Deze wet zal bestaan uit twee artikelen, artikel 28c Wet VPB 1969 en artikel 34c Wet VPB 1969. Artikel 28c Wet VPB 1969 regelt de compartimentering en artikel 34c Wet VPB 1969 bevat de overgangsregeling.

Voordat een voorstel wet wordt dient er een uitgebreid stappenplan te worden doorlopen. Op die manier wordt voorkomen dat wetgeving lichtzinnig tot stand komt. Het oorspronkelijke wetsvoorstel is gedurende dit proces op een aantal punten gewijzigd. Deze wijzigingen zijn vermeld in de eerste nota van wijziging en tweede nota van wijziging.

Het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve is op 16 oktober 2014 door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer heeft op dinsdag 14 april 2015 het betreffende wetsvoorstel aanvaard.61 De Wet compartimenteringsreserve is geldig vanaf het moment dat zij gepubliceerd wordt in het Staatsblad met een terugwerkende kracht naar 14 juni 2013. De Wet compartimenteringsreserve is recentelijk op 16 april 2015 in het staatsblad gepubliceerd en treedt op 1 mei 2015 in werking.62

4.2 Het voorgestelde artikel 28c Wet VPB 1969

4.2.1 Het oorspronkelijke wetsvoorstel

In het voorgestelde artikel 28c Wet VPB 1969 wordt de compartimentering voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling wettelijk gecodificeerd. Ingevolge lid 1 dient de belastingplichtige een compartimenteringsreserve te vormen ingeval deze een belang heeft in een lichaam waarbij zich een overgang van de belaste naar de onbelaste sfeer (deelnemingsvrijstelling) of andersom voordoet. Een belang in een lichaam omvat daarbij niet alleen de aandelen in dat lichaam, maar tevens alle andere vermogensrechten waarbij die sfeerovergang zich voordoet.63 Er wordt onderscheid gemaakt tussen 60 HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, BNB 2013/177. 61 www.taxlive.nl/-/wetsvoorstel-compartimenteringsreserve-aangenomen-door-eerste-kamer. 62 http://taxlive.nl/-/wet-compartimenteringsreserve-in-werking-getreden 63

De regeling geldt dus ook bijvoorbeeld voor een belang dat onder artikel 13 lid 16 Wet VPB 1969 valt (aflopende deelneming), een meegetrokken belang en een meegesleept belang.

(21)

20 een belaste en een onbelaste compartimenteringsreserve. Bij een sfeerovergang van de belaste naar de onbelaste sfeer dient een belaste compartimenteringsreserve te worden gevormd. Bij een

sfeerovergang van de onbelaste naar de belaste sfeer dient een onbelaste compartimenteringsreserve te worden gevormd.64 Het is dus afhankelijk van het regime in de periode voorafgaande aan de

sfeerovergang of een belaste of een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd dient te worden. De compartimenteringsreserve behoort tot het fiscaal eigen vermogen en dient dan ook opgenomen te worden op de fiscale balans van de belastingplichtige.65

In lid 2 is de omvang van de compartimenteringsreserve geregeld. De compartimenteringsreserve wordt gevormd voor een bedrag ter grootte van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang en de boekwaarde daarvan. Met boekwaarde wordt de fiscale boekwaarde van het belang bedoeld.66 Tevens dient de boekwaarde van de aandelen te worden vermeerderd met het bedrag waarvoor een

compartimenteringsreserve wordt gevormd. De term “vermeerderd met” moet algebraïsch uitgelegd worden. De (belaste en onbelaste) compartimenteringsreserve kan derhalve zowel positief als negatief zijn. Dat de term “vermeerderd met” algebraïsch moet worden uitgelegd is niet af te leiden uit de wetstekst.67

De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet hoe moet worden omgegaan met een

negatieve compartimenteringsreserve indien op het tijdstip direct voorafgaande aan de sfeerovergang de waarde in het economische verkeer van de aandelen lager is dan de fiscale boekwaarde daarvan. Voor gevallen waarin sprake is van een sfeerovergang van de onbelaste naar de belaste sfeer, waarbij de waarde in het economische verkeer direct voorafgaande aan die sfeerovergang lager is dan de boekwaarde van dat belang, dient een negatieve onbelaste compartimenteringsreserve te worden gevormd. De fiscale boekwaarde van het belang dient dan verminderd te worden met het bedrag waarvoor deze negatieve onbelaste compartimenteringsreserve is gevormd. Hierdoor zal het verlies dat is ontstaan in de onbelaste sfeer na de sfeerovergang niet in de belaste sfeer vallen.68 De

staatssecretaris van Financiën laat in de nota naar aanleiding van het verslag weten dat er een

negatieve onbelaste compartimenteringsreserve kan bestaan.69 Naar mijn mening zal dit geval niet of nauwelijks voorkomen. Een onderneming zal zijn aandelenbelang niet willen uitbreiden als de boekwaarde van het huidige aandelenbelang lager is dan de fiscale boekwaarde daarvan. In theorie is het denkbaar dat ook sprake kan zijn van een negatieve belaste

compartimenteringsreserve, maar dit zal volgens de staatssecretaris in de praktijk niet of nauwelijks voorkomen. De staatssecretaris gaf aan dat de regeling niets wijzigt aan de bestaande invulling van goedkoopmansgebruik bij de waardering van aandelenbelangen. Dit betekent onder meer dat een belang dat niet valt onder de deelnemingsvrijstelling bij een waardedaling voor sfeerovergang kan worden afgewaardeerd naar lagere bedrijfswaarde of beurskoers en dat als gevolg daarvan dus geen negatieve belaste compartimenteringsreserve wordt gevormd.70 Deze zienswijze is door de

staatssecretaris bevestigd in de nota naar aanleiding van het nader verslag.71 64 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 65 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 6. 66 Kamerstukken II, 2014-2015, 33 713, nr. 6 67

F.J. Elsweier, Cursus Belastingrecht, 2.4.4.D.d3.I Algemeen. 68 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 6.

69

http://taxlive.nl/-/wetsvoorstel-compartimenteringsreserve-blijft-doorspekt-met-onduidelijkheden 70

F.J. Elsweier, Cursus Belastingrecht, 2.4.4.D.d3.I Algemeen. 71

(22)

21 De toerekening van een voordeel uit hoofde van het belang wordt geregeld in lid 3. Het is aannemelijk dat het begrip voordeel ruim moet worden opgevat omdat het wetsvoorstel onder het

deelnemingsvrijstellingregime valt als in artikel 13 Wet VPB 1969.72 Echter heeft lid 3 geen

betrekking op vervreemdingsvoordelen. Wanneer na de sfeerovergang een voordeel uit hoofde van het belang wordt gerealiseerd, wordt dit voordeel toegerekend aan de periode waarin dit voordeel is ontstaan en met inachtneming van de in die periode geldende regels in de winst begrepen.73

Indien bijvoorbeeld een dividend wordt ontvangen in de belaste periode dat kan worden toegerekend aan de onbelaste periode, kan dit voordeel onbelast worden genoten. Wel zal dan de onbelaste compartimenteringsreserve met eenzelfde bedrag worden verminderd. Immers, het bedrag waarvoor nog recht bestaat op onbelaste voordelen, wordt dan (gedeeltelijk) gebruikt. Indien het voordeel betrekking heeft op de belaste periode en wordt genoten in de onbelaste periode, zal het voordeel in de winst worden begrepen. Indien de voordelen ook daadwerkelijk in de heffing worden begrepen, zal de belaste compartimenteringsreserve onbelast afnemen met eenzelfde bedrag. De belaste

compartimenteringsreserve vermindert niet in gevallen waarbij dividend wordt ontvangen dat niet aan heffing is onderworpen. In de memorie van toelichting wordt als voorbeeld gegeven, voordelen uit hoofde van aandelenbelangen die vrijgesteld zijn op grond van de Moeder-dochterrichtlijn.74 De regeling bevat geen expliciete regels over de toerekening van dividend aan bepaalde periodes. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de belastingplichtige in beginsel de vrijheid heeft om in het dividendbesluit aan te geven uit welke jaarwinst het gedeclareerde dividend is geput en ook feitelijk kan worden geput. Als er niets wordt aangegeven zal volgens deze passage de LIFO (last in first out) methode worden gehanteerd.75

Ingevolge lid 4 valt de compartimenteringsreserve vrij op het moment dat (een deel van) het

aandelenbelang, waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort. Dit is bijvoorbeeld het geval bij (een gedeeltelijke) vervreemding van het aandelenbelang. Als het gaat om een positieve belaste compartimenteringsreserve leidt de vrijval tot fiscale winst. Als het gaat om een negatieve belaste compartimenteringsreserve leidt de vrijval tot fiscaal verlies. Als het gaat om een onbelaste compartimenteringsreserve heeft de vrijval geen effect op de fiscale winst.76 Deze regeling geldt onder andere ook voor de volgende situaties, een overgang van het vermogen onder algemene titel, een fusie of splitsing waarbij de belastingplichtige ophoudt te bestaan, een ontbinding of vereffening van het vermogen van de belastingplichtige en het aangaan van een fiscale eenheid tussen de belastingplichtige en het lichaam waarop de

compartimenteringsreserve betrekking heeft. Bij een fusie of splitsing kan de

compartimenteringsclaim worden doorgeschoven naar de verkrijgende vennootschap indien wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 14b lid 2 Wet VPB 1969 stelt.77

Lid 5 ziet op de situatie waarin er een belaste compartimenteringsreserve is gevormd en de

belastingplichtige dividenden op de aandelen ontvangt. Indien dividenden daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken en daardoor hebben geleid tot een onbelaste vermindering van de belaste

compartimenteringsreserve mag het ter zake van de aandelen opgeofferde bedrag in de zin van artikel 13d lid 2 Wet VPB 1969 worden verhoogd met de vermindering. Overigens kan het zo zijn dat bij een

72

L.P. Cats & B. Suvaal, ‘Creatief met compartimenteren’, WFR 2013/1282 73

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 2.

74 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 75

W.R. Kooiman & M.H.C. Ruijschop, ‘Compartimenteren met reserve’, TFO 2014/132.3. 76

P.G.H. Albert, ‘Wetsvoorstel 33713 (Wet compartimenteringsreserve)’, NTFRA 2014/1. 77

(23)

22 liquidatie deze dividenden ingevolge artikel 13d lid 3 Wet VPB 1969 tot de liquidatie uitkering

moeten worden gerekend. In dat geval wordt het mogelijk te nemen liquidatieverlies verminderd.78 Compartimentering kan zich ook voordoen in het geval van een (niet) kwalificerende

beleggingsdeelneming. Er is dan sprake van een sfeerovergang van de verrekeningssfeer naar de onbelaste sfeer (of omgekeerd) of van de verrekeningssfeer naar de normaal belaste sfeer (of omgekeerd).79 In de memorie van toelichting is aangegeven dat een dergelijke sfeerovergang zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoet. Desondanks is in lid 6 de mogelijkheid geopend voor het geval zich een dergelijk sfeerovergang mocht voordoen, bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Deze nadere regels zullen in hoofdlijnen dezelfde zijn als die van het voorgestelde artikel 28c Wet VPB 9196. Hierbij wordt derhalve een onbelaste compartimenteringsreserve gevormd indien een sfeerovergang van de onbelaste sfeer naar de verrekeningssfeer plaatsvindt en wordt een belaste compartimenteringsreserve gevormd bij een sfeerovergang van de verrekeningssfeer naar onbelaste sfeer.80

4.2.2 Nota van wijziging

Op 6 december 2013 is het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve voor het eerst gewijzigd door middel van de nota van wijziging.81 In deze nota van wijziging zijn wijzigingen aangebracht in lid 4 en lid 5 van het oorspronkelijke voorgestelde wetsartikel.

In lid 4 onderdeel a vervalt een zinsnede in verband met de ontbinding van een lichaam. Deze wijziging hangt samen met de hierna beschreven wijziging van lid 5. In onderdeel b vervalt ook een zinsnede die van redactionele aard is. Verder wordt aan lid 4 een volzin toegevoegd. Deze volzin heeft betrekking op de doorschuifmogelijkheid bij een fusie of splitsing van het lichaam waarin de

belastingplichtige een belang heeft waarop de compartimenteringsreserve van toepassing is. Indien aandelen niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoren als gevolg van een fusie of splitsing van het lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft waarop de

compartimenteringsreserve betrekking heeft, valt de compartimenteringsreserve vrij voor zover deze betrekking heeft op het belang. Hetzelfde geldt bij de inbreng van aandelen in dat lichaam tegen uitreiking van aandelen of een aandelenruil. Mocht dit leiden tot een belaste vrijval bij de

belastingplichtige, dan kan de compartimenteringsreserve echter toch in stand worden gehouden voor zover bij de fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil een belang wordt verkregen dat in de plaats treedt van het oorspronkelijke belang. De compartimenteringsreserve wordt dan doorgeschoven naar het vervangende belang.82

De wijziging van lid 5 heeft betrekking op de samenloop van de compartimenteringreserve met de liquidatieverliesregeling. In lid 5 is bepaald dat de compartimenteringreserve direct voorafgaande aan het tijdstip van voltooiing van de vereffening van het lichaam, waarin de aandelen worden gehouden, waarop (een deel van) die compartimenteringreserve betrekking heeft, vrij valt. In het geval dat sprake is van de vrijval van een belaste compartimenteringreserve wordt het opgeofferde bedrag vermeerderd met het bedrag dat aan de winst van de belastingplichtige wordt toegevoegd als gevolg van de vrijval.

78

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3.

79 Artikel 13aa Wet vennootschapsbelasting 1969 jo. Artikel 23c Wet Vennootschapsbelasting 1969. 80 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 81 Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 3. 82 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 7.

(24)

23 Hierdoor kan bij de bepaling van het liquidatieverlies rekening worden gehouden met de vrijgevallen compartimenteringsreserve.83

4.2.3 Tweede nota van wijziging

Op 28 mei 2014 is het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve voor de tweede keer gewijzigd door middel van de tweede nota van wijziging.84 In deze tweede nota van wijziging hebben er een tweetal inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden.

Ten eerste is de systematiek aangepast met betrekking tot de afwikkeling van de

compartimenteringsreserve, in het geval dat een belastingplichtige een voordeel verkrijgt dat toerekenbaar is aan een periode voorafgaande aan de sfeerovergang. Deze systematiek staat

beschreven in lid 3. Bij de nieuwe systematiek dient bij verkrijging van een voordeel dat toerekenbaar is aan de periode voorafgaande aan de sfeerovergang, de boekwaarde van het belang waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft, te worden verminderd met het bedrag van dat voordeel.85 Wanneer het bedrag van de compartimenteringsreserve lager is dan het bedrag van het voordeel, dan wordt de boekwaarde verminderd met het bedrag van de compartimenteringsreserve. Daarnaast wordt op hetzelfde moment de belaste compartimenteringsreserve voor hetzelfde bedrag toegevoegd aan de winst. De vermindering van de boekwaarde en de belaste vrijval van de compartimenteringsreserve worden echter weer teruggedraaid wanneer de toevoeging aan de winst van de belaste

compartimenteringreserve niet daadwerkelijk in de heffing is betrokken.86 De onbelaste

compartimenteringreserve dient, in tegenstelling tot de belaste compartimenteringsreserve, niet op de fiscale balans opgenomen te worden. De onbelaste compartimenteringsreserve maakt deel uit van het fiscale vermogen van de belastingplichtige en dient separaat te worden bijgehouden.87 Als gevolg van de gewijzigde systematiek is elke afname van de belaste compartimenteringreserve belast. Een belaste compartimenteringsreserve kan derhalve niet meer onbelast verminderen. De aanpassing van de systematiek heeft ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel geen wijziging in het te belasten resultaat bij compartimentering tot gevolg.

Ten tweede is in lid 4 een volzin toegevoegd in verband met de doorschuifmogelijkheid van de belaste compartimenteringreserve bij een fusie, splitsing, inbreng of aandelenruil waarbij het lichaam is betrokken waarin de belastingplichtige een belang heeft waarop de compartimenteringsreserve betrekking heeft. Zoals eerder aangegeven kan de belaste compartimenteringsreserve in stand worden gehouden voor zover een belang wordt verkregen dat in de plaats treedt van het oorspronkelijke belang. De compartimenteringsreserve wordt dan doorgeschoven naar het vervangende belang. Met het toevoegen van de volzin wordt vastgelegd dat de belaste compartimenteringreserve uiterlijk aan de winst wordt toegevoegd op het tijdstip dat het belang in dat lichaam niet meer middellijk of

onmiddellijk behoort tot het vermogen van de belastingplichtige, bijvoorbeeld als gevolg van een vervreemding aan een derde.88

83 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 7. 84 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 10. 85 Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 9. 86

L.P. Cats & B. Suvaal, ‘Compartimenteren maakt creatief’, WFR 2014/7055. 87

Kamerstukken II, 2013-2014, 33 713, nr. 10. 88

(25)

24

4.3 Het voorgestelde artikel 34c Wet VPB 1969

4.3.1. Het oorspronkelijke wetsvoorstel

De Wet compartimenteringsreserve werkt terug tot en met 14 juni 2013. Het voorgestelde artikel 34c Wet VPB 1969 voorziet in overgangsrecht. Als zich voor 14 juni 2013 een sfeerovergang heeft voorgedaan, kan op het moment van de sfeerovergang geen compartimenteringsreserve worden gevormd, omdat artikel 28c Wet VPB 1969 voor 14 juni 2013 nog niet van toepassing was. Artikel 34c Wet VPB 1969 bewerkstelligt dat er in de betreffende gevallen alsnog een

compartimenteringsreserve dient te worden gevormd. Wel is het vereist dat de belastingplichtige het aandelenbelang nog in zijn bezit heeft.89

Lid 1 ziet dan ook op situaties waarbij de belastingplichtige een belang heeft in een lichaam waarop

voor 14 juni 2013 een sfeerovergang als bedoeld in artikel 28c Wet VPB 1969 heeft plaatsgevonden. De belastingplichtige dient dan alsnog een compartimenteringsreserve te vormen. Dit dient te geschieden op het moment dat de belastingplichtige na 13 juni 2013 voor het eerst een voordeel als bedoeld in artikel 28c lid 3 Wet VPB 1969 realiseert dan wel het belang geheel of gedeeltelijk niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort als bedoeld in artikel 28c lid 4 Wet VPB 1969.90

Ingevolge lid 2 dient de omvang van de compartimenteringsreserve vastgesteld te worden

overeenkomstig artikel 28c lid 2 Wet VPB 1969, oftewel op het bedrag ter grootte van het verschil tussen de werkelijke waarden van de aandelen op het tijdstip voorafgaande aan de sfeerovergang en de boekwaarde daarvan. Vervolgens dient de compartimenteringsreserve met inachtneming van artikel 28c lid 3 Wet VPB 1969 verminderd te worden met de voordelen die de belastingplichtige voor 14 juni 2013 heeft gerealiseerd. Tot slot is in dit artikel aangegeven dat artikel 28c lid 5 Wet VPB 1969 van overeenkomstige toepassing is.

De wetgever kiest bij de Wet compartimenteringsreserve voor terugwerkende kracht ter voorkoming van anticipatiegedrag door belastingplichtigen. Volgens de wetgever zouden belastingplichtigen er anders toe over kunnen gaan de aandelen waarop de voordelen die ingevolge de Wet werken aan winst moeten worden gecompartimenteerd, voor het van kracht worden van het onderhavige wetsvoorstel te vervreemden waardoor de voordelen ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 niet behoeven te worden gecompartimenteerd.91

4.3.2. Nota van wijziging

Zoals eerder aangegeven is op 6 december 2013 het wetsvoorstel Wet compartimenteringsreserve voor het eerst gewijzigd door middel van de nota van wijziging. Door de wijziging in artikel 28c Wet VPB 1969 is een derde situatie toegevoegd aan het moment waarop een compartimenteringsreserve

gevormd dient te worden, namelijk indien artikel 28c lid 5 van toepassing is. Hierdoor diende ook een wijziging plaats te vinden in artikel 34c Wet VPB 1969. In lid 1 onderdeel b wordt een zinsnede

89

P.G.H. Albert, ‘Wetsvoorstel 33713 (Wet compartimenteringsreserve)’, NTFRA 2014/1. 90

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 713, nr. 2 & nr. 3. 91

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

deelnemingsvrijstelling mede van toepassing verklaard op valutaresultaten die werden behaald op leningen die strekten tot de financiering van een deelneming. Ook voordelen

In de wetsgeschiedenis van de Omgevingswet is weinig aandacht voor de vraag of ook een aanvraag kan worden ingediend voor een wijziging van het omgevingsplan.. Artikel 3.9 Wro

De rechtbank conclu- deert uit de bewoordingen van de gelijktijdig gesloten koopovereenkomst en overeenkomst van achtergestelde geldlening dat deze vordering voortvloeit uit

Th e education system should provide the op- portunities to change education according to the (modern) teaching and learning needs of the education clientele and thus include modern

Kort samengevat komt het erop neer dat bij een faillissement van een echtgenoot geen verzwaarde bewijslast meer geldt voor de andere echtgenoot wat betreft het bewijs dat hij

Deze bepaling houdt - globaal gesteld - in dat op een buitenlandse deelneming geen liquidatieverlies mag worden genomen indien de moedermaat­ schappij inde periode

Volgens de oude standaardvoorwaarden voor fiscale eenheden (en de nieuwe zullen daarvan op dit punt wel niet gaan afwijken) eindigt de fiscale eenheid per het

Bij deze uitspraak heb ik persoonlijk vooral op het oog de in artikel 12, lid 3, neergelegde regeling, waarin, op de grondslag van een bijzondere tegemoetkoming, is