• No results found

Affectieve vrijwilligers in de ouderenzorg : een kwalitatief onderzoek naar motivaties van vrijwilligers en onderlinge verhoudingen binnen de zorgorganisatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Affectieve vrijwilligers in de ouderenzorg : een kwalitatief onderzoek naar motivaties van vrijwilligers en onderlinge verhoudingen binnen de zorgorganisatie"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Affectieve vrijwilligers in de

ouderenzorg

Een kwalitatief onderzoek naar motivaties van vrijwilligers en

onderlinge verhoudingen binnen de zorgorganisatie

Tessanne van Vlimmeren (10216235) Bachelorscriptie Sociologie Begeleider: Thomas Kampen Tweede beoordelaar: Marcel van den Haak Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

(2)
(3)

3

Universiteit van Amsterdam

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN

G

EDRAGSWETENSCHAPPEN

Afdeling Sociologie en Antropologie

Affectieve vrijwilligers in de ouderenzorg

Een kwalitatief onderzoek naar motivaties van vrijwilligers en

onderlinge verhoudingen binnen de zorgorganisatie

Bachelorscriptie Sociologie 18 juni 2014

Naam: Tessanne van Vlimmeren

Studentnummer: 10216235

Email: tavanvlimmeren@hotmail.com

Begeleider: Thomas Kampen

(4)
(5)

5

Voorwoord

Afgelopen half jaar heb ik met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt. Het resultaat van drie jaar studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam ligt in deze vorm voor u.

Mijn dank gaat uit naar de vrijwilligers die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Zij hebben de tijd genomen om mij hartelijk te ontvangen en open te vertellen over het vrijwilliger-zijn. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn begeleider Thomas Kampen. Bedankt voor het steeds opnieuw kritisch lezen van mijn voorstellen. Je opmerkingen, bemoedigingen en inzichten hebben bijgedragen aan het resultaat. Ook wil ik mijn tweede beoordelaar Marcel van den Haak bedanken

voor het geven van gerichte feedback en aanwijzingen.

(6)
(7)

7

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 9

Leeswijzer ... 11

2. Theoretisch kader ... 12

2.1. De veranderingen van vrijwilligerswerk ... 12

2.2. Hedendaags vrijwilligerswerk... 13

2.3. De motivaties van vrijwilligers ... 15

2.4. Verwachtingen van de burger en de vrijwilliger ... 18

2.5. Hoe geeft de overheid vorm aan de verwachtingen? ... 19

2.6. Framing en feeling rules ... 20

3. Methodologische verantwoording ... 22

3.1. Onderzoeksmethode ... 22

3.2. Selectie van de respondenten en dataverzameling ... 22

3.3. Interviews ... 24

3.4. Analyse ... 24

3.5. Beoordeling van de kwaliteit ... 25

4. Motivaties voor vrijwilligerswerk in de ouderenzorg ... 26

4.1. Aanleidingen en motivaties voor het doen van vrijwilligerswerk ... 26

Aanleiding Familie ... 27

Aanleiding Geen werk ... 28

Aanleiding Vanzelfsprekend ... 29

4.2. Motivaties die veel vrijwilligers gemeen hebben ... 30

Motivatie Leuk vinden ... 30

Motivatie Belangrijk vinden iets te betekenen voor anderen ... 32

4.3. Motivaties die enkele vrijwilligers gemeen hebben ... 33

(8)

8

5. Vrijwilligers over vrijwilliger-zijn en vrijwilligerswerk in de ouderenzorg ... 35

5.1. Betekenisgeving aan vrijwilliger-zijn ... 35

5.2. Betekenisgeving aan vrijwilligerswerk ... 36

5.3. Gevolgen van de betekenisgeving aan vrijwilliger-zijn en vrijwilligerswerk ... 36

Vrijwillig maar niet vrijblijvend ... 37

Formele of informele participatie? ... 38

Ja ik wil, vrijwilliger zijn ... 39

6. Vrijwilligers bewaken de grenzen ... 41

6.1. Grenzen stellen en overvragen ... 41

6.2. Welke verwachtingen hebben de vrijwilligers? ... 43

6.3. Nieuwe verwachtingen van de vrijwilligers ... 44

7. Conclusie ... 47

Bevindingen ... 47

Aanbeveling en discussie ... 51

Bibliografie ... 52

(9)

9

1. Inleiding

Naar schatting zijn in Nederland 100 000 vrijwilligers actief in de ouderenzorg (De Boer & De Klerk 2013: 31). Toch is dit aantal niet genoeg en kampen vrijwilligersorganisaties met grote tekorten en kan niet worden voldaan aan de toenemende zorgvraag. De toenemende zorgvraag zal naar verwachting leiden tot een nog groter tekort aan vrijwilligers. “Veel mensen zijn bereid voor een ander te zorgen, maar er zijn wel grenzen” (ibid.: 10). Er zijn niet alleen grenzen aan hulp, ook is niet iedereen bereid om zich in te zetten in de directe leefomgeving blijkt uit onderzoek van TNS Nipo naar de participatiesamenleving in 2013 (Kanne et al. 2013: 1). Na het lezen van dit onderzoek is mijn interesse gewekt in de bereidheid tot participeren en ik vroeg me af waarom mensen daartoe besluiten. Deze vraag heeft ook te maken met de verschillende manieren waarop de overheid burgers probeert te stimuleren, motiveren en aan te zetten tot inzet in de leefomgeving.

Vrijwilligerswerk is een actueel onderwerp geworden. Door veranderende regelgeving en toenemende decentralisatie worden burgers gedwongen tot zelfredzaamheid en het nemen van eigen verantwoordelijkheid (Verhoeven & Tonkens 2013). Op deze manier doet de overheid een beroep op de eigen kracht van de burger en streeft de overheid naar affectief burgerschap (Kampen et al. 2013). Zo zijn er in Nederland talloze initiatieven gericht op eigen kracht, burgerkracht en participatie. De overheid stuurt immers aan op eigen verantwoordelijkheid van burgers (Verhoeven & Tonkens 2013).

Nu de overheid van de burgers vraagt meer te steunen op eigen kracht en op het eigen netwerk is mijn vermoeden dat eenzamen tussen wal en schip vallen. Want eenzamen beschikken vaak niet over sociale contacten en kunnen niet terug vallen op hun sociale netwerk. Zij zijn hiermee afhankelijk van anderen. De verwachtingen van de overheid werpen zo een ander licht op

eenzaamheid. In dit onderzoek ligt de focus op de vrijwilligers in zorginstellingen die eenzaamheid bestrijden. Door de bezuinigingen in de gezondheidszorg en het groeiend aantal ouderen zijn vrijwilligers in zorgorganisaties een steeds grotere rol gaan innemen. Ouderen hebben behoefte aan aandacht en gezelschap en zijn hiervoor afhankelijk van vrijwilligers (Uitslag 2011: 34).

Niet iedereen is bereid om te participeren. Dit samengenomen met de recente

ontwikkelingen van de participatiesamenleving maken het interessant om te onderzoeken waarom mensen zich vrijwillig inzetten voor anderen. Hierbij is het vooral boeiend om de motivaties van vrijwilligers die een rol spelen bij het besluiten om zich in te zetten voor een ander te onderzoeken. En om te onderzoeken wat de gevolgen van de veranderingen zijn voor de onderlinge verhoudingen voor vrijwilligers. Aan de hand van theorie is het zinvol om na te gaan wat motivatie van vrijwilligers heeft beïnvloed en waardoor zij gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door de overheid. Voelen zij zich

(10)

10 verplicht om voor de medemens te zorgen, of voelen zij een druk van de overheid omdat deze zich terugtrekt? Deze interesses en inzichten hebben geleid tot de volgende onderzoeksvraag:

Welke gevolgen hebben de veranderingen in de verzorgingsstaat voor de vrijwilligers in zorgorganisaties, gelet op onderlinge verhoudingen en motivatie?

De onderzoeksvraag is beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen: Welke motivaties spelen een rol bij vrijwilligers om vrijwilliger te worden in een zorgorganisatie? Welke betekenis geven vrijwilligers aan het vrijwilliger-zijn en aan het doen van vrijwilligerswerk? Wat is het effect van de betekenisgeving op de motivatie? In welke mate hangen betekenisgeving en verwachtingen samen? Hoe gaan de vrijwilligers om met deze verwachtingen? Wat zijn de gevolgen van de veranderingen in de verzorgingsstaat voor de onderlinge verhoudingen? Wat zijn de gevolgen van professionalisering van de vrijwilliger voor de onderlinge verhoudingen en de motivatie van de vrijwilligers?

Door middel van kwalitatief onderzoek worden de motivaties die een rol spelen bij de beweegredenen van de vrijwilliger in kaart gebracht. In het onderzoek ligt de focus op de vrijwilligers omdat zij zich ongedwongen inzetten voor de medemens en daarmee bereid zijn om zich in te zetten in de directe leefomgeving. Daarnaast wordt vrijwilligerswerk gezien als een belangrijke indicator van sociale samenhang (Arts & te Riele 2010: 53). Het streven is om met het onderzoek inzicht te

verkrijgen in de betekenisgeving van vrijwilligers aan hun handelen want volgens Bekkers (2002: 13) is de belangstelling van vrijwilligers aan het verschuiven. Vanwege de veranderingen die

vrijwilligerswerk heeft ondergaan en nog steeds ondergaat en de komst van de calculerende vrijwilliger, die zich niet voor langere tijd wil binden, is het van belang dat vrijwilligersorganisaties weten wat er omgaat in de vrijwilliger zodat zij vrijwilligers beter aan zich kunnen binden (ibid.: 1). Daarnaast is het voor zorgorganisaties van grote waarde om nieuwe vrijwilligers aan te trekken. Er is in de zorg sprake van een groeiend tekort aan vrijwilligers. Dit heeft te maken met de over het algemeen oudere vrijwilligers (65+) die niet worden vervangen, terwijl het aantal ouderen toeneemt (Uitslag 2011: 34).

Het doel van het onderzoek is ook het in kaart brengen van de invloed van beleid op de motivatie van vrijwilligers. Met dit inzicht kan worden nagegaan in hoeverre de doelstellingen van de overheid, namelijk eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht haalbaar zijn, aangezien de overheid participatie wil bevorderen. Niet iedereen is bereid om te participeren en de belangstelling van de vrijwilligers verschuift. Het is van belang om te weten welke gevolgen de veranderingen in de verzorgingsstaat hebben voor de onderlinge verhoudingen bij het nagaan wat vrijwilligers beweegt en motiveert waarbij de veronderstelling is dat onderlinge verhoudingen en motivatie elkaar beïnvloeden. Inzicht in de motivatie van vrijwilligers is van belang bij het starten van een initiatief,

(11)

11 het creëren van voldoende draagkracht, het succesvol maken van projecten of activiteiten en het binden van vrijwilligers.

Leeswijzer

Het eerste hoofdstuk bevat een theoretische beschouwing waarin de veranderingen die

vrijwilligerswerk vanaf de jaren ’80 tot heden heeft ondergaan zijn beschreven. Vervolgens is er aandacht voor de verschillende motivaties van vrijwilligers. Daarna komen de verwachtingen van burgers en vrijwilligers en hoe de overheid hier vorm aan geeft. Het theoretisch kader is afgesloten met de theorie van framing rules en feeling rules van Arlie Hochschild (2003). Hoofdstuk 3 bevat de methodologische verantwoording waarin de methode van onderzoek is beschreven en de

methodologische keuzes zijn verantwoord. De hoofdstukken 4, 5 en 6 bevatten de analyse. Hoofdstuk 4 bevat de verschillende motivaties van vrijwilligers. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de betekenisgeving van vrijwilligers aan vrijwilligerswerk en aan de definitie vrijwilliger. In hoofdstuk 6 is ingegaan op hoe vrijwilligers het vrijwilligersbeleid binnen de zorgorganisatie ervaren. Ook is er in hoofdstuk 6 aandacht voor de vervaging van de grens tussen vrijwilligers en professionals. Ten slotte bevat hoofdstuk 7 de conclusie waarin een antwoord is gegeven op de onderzoeksvraag gebaseerd op de bevindingen. De conclusie is afgesloten met de discussie en een aanbeveling.

(12)

12

2. Theoretisch kader

“[…] the interest in the benefits of volunteering is triggered by a desire to encourage more volunteering” (Wilson & Musick 1999: 168).

In Nederland zijn ruim 5.5 miljoen vrijwilligers actief en de overheid ziet er het liefst meer (Rijksoverheid 2014). De overheid wil graag burgers die mee doen en niet buitenspel staan

(Verhoeven et al. 2013). De overheid wil actief burgerschap bevorderen waarbij actief burgerschap wordt gezien als een oplossing voor vier grote maatschappelijke problemen namelijk de kloof tussen burgers en bestuur, consumentisme en asociaal gedrag, een gebrek aan sociale samenhang en sociale uitsluiting (Tonkens 2006: 5). Van iedereen wordt participatie verwacht dat aanvankelijk op ‘eigen kracht’ dient te gebeuren (Verhoeven et al. 2013). De overheid veronderstelt dat iedereen actief participeert en een sociaal netwerk in stand houdt (ibid.: 16). De nadruk van eigen

verantwoordelijkheid ligt hiermee op het netwerk van de burger. Eenzamen beschikken veelal niet over een sociaal netwerk dat ondersteuning en hulp kan bieden. Omdat zij niet beschikken over een netwerk zijn zij voor hulp afhankelijk van anderen. Dit geldt ook voor ouderen in zorginstellingen die voor aandacht en activiteiten afhankelijk zijn van vrijwilligers. Bezuinigingen en de invoering van de zorgzwaartepakketten maken vrijwilligers noodzakelijk (Uitslag 2011: 36). Uit cijfers van het

Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) komt naar voren dat in 2008 ongeveer 29% van de ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen eenzaam is (NIVEL 2008). Het leveren van een bijdrage aan het verminderen van eenzaamheid onder ouderen door vrijwilligers draagt bij aan het oplossen van één van de vier grote maatschappelijke problemen namelijk sociale uitsluiting.

Het doen van vrijwilligerswerk is een manier waarop burgers op een zinvolle manier vorm aan hun eigen leven kunnen geven, zich nuttig maken voor de maatschappij en problemen oplossen waar de overheid niet aan toe komt of zich niet geroepen voelt om het op te lossen (Hurenkamp et al. 2006). De vrijwilliger neemt een centrale rol in in het veranderde overheidsbeleid wat het interessant maakt om de motivaties van vrijwilligers te onderzoeken. Daarnaast is het ook interessant om te onderzoeken hoe de overheid door haar in toenemende mate ingrijpen invloed heeft op de motieven van vrijwilligers en welke rol emoties hierbij spelen nu de overheid gericht is op affectief burgerschap (Kampen et al. 2013).

2.1. De veranderingen van vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk heeft veel veranderingen ondergaan. In de jaren 80 zag men het maatschappelijk middenveld vooral als een erfenis van de verzuiling (Hurenkamp et al. 2006). In de jaren 90 activeert de overheid burgers om minder gebruik te maken van sociale voorzieningen waarbij een groeiende

(13)

13 belangstelling was voor vrijwillige maatschappelijke verbanden (Dekker 1999: 7; Verhoeven et al. 2013). Om burgers te motiveren en stimuleren om actief deel te nemen is inventiviteit van de

overheid gewenst stelt de voorzitter van de Commissie Vrijwilligersbeleid in 2005, want er wordt nog teveel uitgegaan van bestaande structuren en traditionele vormen van vrijwilligerswerk (Hurenkamp et al. 2006).

Vercauteren (2009: 32) stelt dat de veranderingen rond vrijwilligerswerk zijn beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen namelijk globalisering, individualisering en digitalisering. Deze ontwikkelingen zijn door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in (2004)aangevuld met

informalisering, informatisering, intensivering en internationalisering (Vercauteren 2009: 34; Dekker et al. 2007 ). In het kort is de invloed van informalisering op vrijwilligerswerk het minder hecht worden van de sociale cohesie waarbij individualisering invloed heeft op het verminderen van de traditionele verbanden. Met het verminderen van de invloed van de kerk, de buurt en het gezin is er meer ruimte voor eigen invulling. Een ander effect van individualisering is dat er vraag is naar meer maatwerk van vrijwilligerswerk. Door informatisering hebben de communicatie en interactie veranderingen ondergaan. Mensen hebben minder directe ontmoetingen. Met het proces van intensivering is beleving meer naar de voorgrond getreden. Dit heeft tot gevolg dat er meer behoefte is aan variatie en verandering. Vrijwilligers blijven minder lang hetzelfde werk doen en er is een toenemende vraag naar hulp die aansluit bij interesse en competenties. Deze verandering gaat samen met individualisering en informalisering. Internationalisering heeft meer betrekking op het uitbreiden van relaties, op sociale, culturele en economische terreinen. Sociale en culturele instituties worden opgenomen in grotere supranationale verbanden. Daarnaast komen ook meer mensen met verschillende achtergronden met elkaar in contact (Vercauteren 2009: 34; Dekker et al. 2007: 71).

2.2. Hedendaags vrijwilligerswerk

De eerder genoemde maatschappelijke veranderingen hebben ertoe geleid dat het beleid rondom vrijwilligerswerk is aangepast. De veranderingen hebben er ook toe geleid dat er meer diffuse vormen van vrijwilligerswerk zijn ontstaan welke verschillen in context. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen autonoom en ingebouwd vrijwilligerswerk (Vercauteren 2009: 32). Autonome organisaties bestaan uitsluitend uit vrijwilligers en ingebouwde organisaties bestaan uit vrijwilligers en professionals, hiertoe kan de zorgorganisatie gerekend worden (ibid.). Vercauteren vult dit later aan met geleid vrijwilligerswerk. Dit houdt in dat de overheid wil aanzetten tot maatschappelijke participatie (ibid.: 37). Geleide vrijwilligers komen via bijvoorbeeld een maatschappelijke stage, sociale werkvoorzieningen en taalstages in de zorg terecht (Uitslag 2011: 34). Uitslag stelt dat daarom de geleide vrijwilligers andere behoeften en motivaties hebben dan traditionele vrijwilligers.

(14)

14 Volgens Uitslag is de geleide vrijwilliger hoger opgeleid en laat deze duidelijk zijn wensen blijken (2011: 34).

Ondanks de eerder genoemde veranderingen is de omschrijving van vrijwilligerswerk al decennia hetzelfde. Vrijwilligerswerk wordt vaak gezien als de graadmeter voor de gezondheid van de samenleving waaruit valt af te lezen of we wel genoeg over hebben voor een ander (Bekkers 2002: 1). Vrijwilligerswerk wordt daarom gezien als een uiting van sociale verbondenheid en betrokkenheid bij de maatschappij (Kloosterman & Schmeets 2010: 107). Het werk dat zij uitvoeren kan omschreven worden als belangeloos, onverplicht en onbetaald en niet beroepsmatig. Het wordt verricht in een georganiseerd verband ten behoeve van anderen of de samenleving (Dekker 1999: 11; Vercauteren 2009:32; Arts & te Riele 2010: 53). Niet alle vormen van vrijwillige inzet worden als vrijwilligerswerk gezien. Mensen beschouwen zichzelf soms niet als een vrijwilliger terwijl zij wel maatschappelijk actief zijn. Dit levert problemen op bij het identificeren van het aantal

maatschappelijk actieven (Arts & te Riele 2010: 54). Ook ligt er bij vrijwilligerswerk een nadruk op de positieve bijdrage die wordt geleverd aan een solidaire samenleving waarbij het van belang is om je in te zetten voor anderen (Vercauteren 2009).

In verschillende onderzoeken is aandacht besteed aan hoe maatschappelijke veranderingen van invloed zijn geweest op vrijwilligerswerk waarbij steeds verschillende typen vrijwilligers de boventoon voeren. Bekkers (2002) stelt dat als gevolg van individualisering de traditionele

vrijwilligers verdwijnen en plaats maken voor een nieuw type vrijwilliger, namelijk de calculerende vrijwilliger. Dit is een vrijwilliger die weet wat hij wil en zich niet meer levenslang aan één project wil verbinden (Bekkers 2002: 1). Naast de traditionele vrijwilliger werden in het verleden vrijwilligers ook wel ‘nieuw’ of ‘episodisch’ genoemd en tegenwoordig ‘actief’ en ‘affectief’ (Vercauteren 2009: 34; Kampen et al. 2013). De termen van de vrijwilligers hangen samen met de rol die zij vervullen. Met

de veranderende termen verandert ook de rol.

Met het uitbreiden van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) staan vrijwilligers nog meer veranderingen te wachten. De decentralisatie houdt in dat taken die betrekking hebben op het domein zorg en welzijn van de overheid worden overgedragen aan gemeenten en zij dus de Wmo uitvoeren (Verhoeven et al. 2013: 12). Met het invoeren van de Wmo vindt er herverdeling plaats van de verantwoordelijkheden tussen de overheid en de burger en tussen burgers onderling waarbij de overheid een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. In eerste instantie worden vrijwilligers aangespoord om zorg aan kwetsbare groepen te bieden waarna als laatste mogelijkheid de professionals in beeld komen (Verhoeven & Tonkens 2013). Een gevolg van de intrede en uitbreiding van de Wmo is dat de lokale overheid vaker een beroep moet doen op initiatieven genomen door burgers en organisaties waarbij vrijwilligerswerk een belangrijke plaats inneemt. De voordelen van een beroep doen op vrijwilligers zijn: de instrumentele waarde, vanwege

(15)

15 mogelijke financiële voordelen, en de intrinsieke waarde omdat vrijwilligers er zelf belang bij hebben en vrijwilligerswerk een bijdrage kan leveren aan het eigen leven en dat van anderen (Dekker et al. 2007: 68).

De maatschappelijke veranderingen zorgen voor een nieuwe balans tussen staat, de markt en non-profitorganisaties en de civil society (Dekker et al. 2009: 68). De overheid vraagt meer eigen verantwoordelijkheid van de burgers binnen de civil society, wat het domein is waar burgers zich vrijwillig verenigen en waar de staat, de markt en de private sfeer buiten vallen (Vercauteren 2009). Aan de andere kant wordt er door decentralisatie een beroep gedaan op vrijwilligers waarbij de overheid ondersteuning van de burger vraagt. Geleid vrijwilligerswerk heeft ervoor gezorgd dat er anders tegen de verhoudingen van de civil society, de overheid en het bedrijfsleven wordt

aangekeken (ibid: 37). Dit komt volgens Vercauteren (2009) omdat geleid vrijwilligerswerk gestuurd wordt door de overheid. Hoe de overheid participatie bevordert komt nader aan bod in §2.5. Tussen de overheid en de civil society ontstaat een andere balans (Dekker et al. 2007). In bijvoorbeeld de zorgorganisatie werken professionals en vrijwilligers samen om eenzaamheid te verminderen. Er is een samenwerking tussen de verschillende domeinen waarbij geen duidelijke grens aanwezig is wie welke rol vervult. Beïnvloeden de vage grenzen tussen de verschillende domeinen de motivatie van vrijwilligers en de onderlinge verhoudingen? Grote maatschappelijke processen hebben

vrijwilligerswerk veranderd. Het is niet meer hetzelfde als vroeger (Vercauteren 2009:32).

Vrijwilligerswerk heeft veel veranderingen ondergaan die mogelijk van invloed zijn geweest op de motivatie van vrijwilligers. ‘Wat betekenen de actuele ontwikkelingen voor de onderlinge

verhoudingen en de motivatie van vrijwilligers?’, is daarom de vraag die centraal staat in het onderzoek.

2.3. De motivaties van vrijwilligers

De vrijwilliger wordt vaak omschreven als een zorgzame burger die verantwoordelijkheid neemt en door het zorgen, steunen en helpen van anderen zijn zorgzaamheid toont. De zorgzame burger zet zich actief in voor anderen en draagt bij aan sociale cohesie (Tonkens 2006: 11). Vrijwilligers hebben een sociale functie omdat er middels hun inzet sociale contacten en netwerken ontstaan waaraan zij voordelen ontlenen (Bekkers 2002: 7). Vrijwilligerswerk is altijd geassocieerd met belangeloosheid (Vercauteren 2009: 35; Wilson & Musick 1999). Maar is vrijwilligerswerk wel zo belangeloos als gesteld wordt?

Clary en Snyder (1999) hebben een functionele benadering uitgewerkt van de motieven van vrijwilligers. Zij benoemen zes mogelijke persoonlijke en sociale motivaties die een rol spelen om vrijwilligerswerk te doen. De motivaties komen voort uit een onderzoek waarin is gekeken welke rol vrijwilligerswerk heeft voor de vrijwilliger bij het beginnen met en het voortzetten van

(16)

16 vrijwilligerswerk. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag waarom vrijwilligers zich bezighouden met vrijwilligerswerk. Motivaties van vrijwilligers die hetzelfde vrijwilligerswerk uitvoeren worden met elkaar vergeleken. Uit het onderzoek komt naar voren dat de functies die vrijwilligerswerk heeft van invloed zijn op de motivatie (ibid.: 156). Clary en Snyder (1999) creëren de Volunteer Functions Inventory (VFI) waaruit zes functies naar voren komen namelijk: waarden, carrière, sociaal, kennis, verbeteren en bescherming.

1) De waarde functie houdt in dat vrijwilligers het belangrijk vinden om anderen te helpen (Clary & Snyder: 157).

2) Met de carrière functie wordt bedoeld dat de vrijwilliger door het doen van vrijwilligerswerk ervaring opdoet (ibid.: 157). Een voordeel voor de vrijwilliger is dan het beschikken over beroepsvaardigheden. Daarnaast is het uitvoeren van de handeling voor de vrijwilligers een manier om hun identiteit en hun waarden te uiten (Wilson & Musick 1999).

3) De sociale functie is het creëren en versterken van sociale netwerken (Clary & Snyder 1999: 157). Uit een in 2000 gehouden onderzoek naar persoonlijke motivaties en voldoening van vrijwilligers komt naar voren dat sociale motivaties zoals het maken van vrienden een minder belangrijke rol spelen. Een verklaring hiervoor is dat het opbouwen van een netwerk als vanzelfsprekend wordt gezien bij vrijwilligerswerk (Bekkers 2002: 7). Motivaties vanuit morele, religieuze en politieke opvattingen zijn ook afgenomen, maar spelen nog wel een rol (ibid.: 7).

4) De kennis functie is het beter begrijpen van de omgeving (Clary & Snyder 1999: 157). 5) De verbeteringsfunctie houdt in dat de vrijwilliger zich verder ontwikkelt en kan groeien

(ibid.: 157) Zo is persoonlijke effectiviteit als motief een grotere rol gaan spelen (Bekkers 2002: 7). De persoonlijke motivaties sluiten aan bij eerder onderzoek waaruit geconcludeerd is dat vrijwilligerswerk een bijdrage levert aan het verwezenlijken van persoonlijke doelen (Wilson & Musick 1999). Zij stellen ook dat vrijwilligerswerk een aandeel levert aan het sociaal kapitaal van de samenleving, het algemeen vertrouwen en normen van

wederkerigheid welke democratische politiek mogelijk maken (ibid.: 141).

6) Met de beschermingsfunctie bedoelen Clary en Snyder dat een vrijwilliger op deze manier kan ontsnappen aan zijn persoonlijke problemen(1999: 157). Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat vrijwilligers gezonder zijn dan niet-vrijwilligers (Bekkers 2002: 7).

Vrijwilligers geven vaak meerdere motivaties aan waarom zij vrijwilligerswerk verrichten (Clary & Snyder 1999: 157). Dat er sprake kan zijn van meerdere motivaties blijkt uit onderzoek van TNS Nipo (2013) waarin de motieven van eenzame en niet-eenzame vrijwilligers zijn vergeleken. Eenzame

(17)

17 vrijwilligers geven aan nog eenzaam te zijn maar zonder het doen van vrijwilligerswerk zouden zij zich eenzamer voelen. Motivaties die belangrijker zijn voor eenzame vrijwilligers dan voor niet eenzame vrijwilligers zijn dan ook het leggen van contact met anderen en het ergens bij willen horen, afleiding zoeken en het uitbreiden van een sociaal netwerk. De voornaamste motivaties om vrijwilligerswerk te doen komen voor eenzame en niet-eenzame vrijwilligers overeen. Beide groepen willen zich nuttig maken, graag iets voor anderen betekenen, het lijkt ze leuk en ze krijgen er een goed gevoel van (ibid.: 4). Dat vrijwilligers het vrijwilligerswerk leuk vinden sluit aan bij het eerder genoemde

onderzoek in 2000 naar persoonlijke motivaties en voldoening van vrijwilligers (Bekkers 2002: 7). De motivatie leuk, waar vrijwilligers een eigen invulling aan geven, kan beschouwd worden als een functie die vrijwilligerswerk heeft voor vrijwilligers. Dit zou de ‘leuk functie’ zijn die toegevoegd kan worden aan de zes functies van Clary en Snyder (1999). De leuk functie is het effect van het doen van vrijwilligerswerk op het individu. De betekenisgeving van de functie is afhankelijk van de vrijwilliger zelf, wat de vrijwilligers beschrijven als leuk.

Volgens Wilson en Musick (1999) reiken de voordelen van vrijwilligerswerk verder dan de belangen voor de vrijwilliger want de gevolgen van vrijwilligerswerk blijven langer hangen dan de vrijwilligers direct uitvoeren. Zij concluderen dat voordelen vaak onbedoeld zijn en vrijwilligers niet altijd uit zijn op een beloning zoals indirecte voordelen voor de gezondheid van de vrijwilliger (Wilson & Musick 1999). Waarmee de functies van Clary en Snyder (1999) mogelijk aangevuld kunnen

worden met de ‘beloningsfunctie’.

In recenter onderzoek naar burgerinitiatieven van Hurenkamp et al. (2006) zijn de algemene uitspraken over hedendaags burgerschap gespecificeerd en daarna getoetst of burgers zich

daadwerkelijk losser organiseren, zich minder binden, korten inzetten en meer gericht zijn op eigenbelang en eigen interesse (Hurenkamp et al. 2006: 20). Eerder, in 2002, heeft Bekkers namelijk gesteld dat de ‘nieuwe calculerende vrijwilliger’ zich minder lang wil binden en graag alleen nog leuke dingen doet (Bekkers 2002: 1). In het onderzoek van Hurenkamp et al. (2006) is aan actieve burgers ook de vraag gesteld wat ertoe heeft geleid dat zij maatschappelijk actief zijn geworden. De aanleiding van burgers om te participeren is gebaseerd op ervaringen uit hun eigen leven, een ervaring uit het leven van iemand uit de directe omgeving of een maatschappelijke gebeurtenis. Bij de drie verschillende aanleidingen spelen andere gevoelens een rol. Zo speelt bij initiatieven gericht op ervaringen van derden solidariteit een rol. Vaak wordt een acuut probleem als aanleiding gegeven voor participatie. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat burgers niet alleen handelen uit

eigenbelang, er is dus nog sprake van altruïsme. Daarmee is eigenbelang niet uitgesloten maar neemt het geen centrale plaats in bij de motivatie (Hurenkamp et al. 2006). Deze conclusie sluit aan bij Clary en Snyder die stellen dat motieven niet alleen altruïstisch of egoïstisch zijn omdat er sprake kan

(18)

18 Onderstaand figuur is gebaseerd op de theorie. De functionele benadering van motivaties van Clary en Snyder (1999) zijn weergegeven in dezelfde figuur als de aanleidingen voor participatie van Hurenkamp et al. (2006).

Figuur 1: Schematische weergave van aanleidingen en motivaties van vrijwilligers.

Vrijwilligerswerk is eigenlijk een win-win situatie (Bekker 2002: 1). In het kort gesteld komt uit verschillende onderzoeken naar voren dat er verschillende motieven zijn. De vraag die zich aandient is: Zijn er andere motieven naar de voorgrond getreden gezien de actuele ontwikkelingen?

2.4. Verwachtingen van de burger en de vrijwilliger

De overheid verwacht van burgers meer inzet in de samenleving en wijst de burger vooral plichten en verantwoordelijkheden toe (Tonkens 2006). Zij wil dat burgers voor zichzelf en voor anderen zorgen waarbij affectieve relaties een centrale rol innemen (Verhoeven et al. 2013). In deze gedachte is solidariteit een gunst die burgers elkaar verlenen en bestaat het sociale uit interacties tussen actieve burgers. Affectief burgerschap doet zijn intrede. Met affectief burgerschap doelt de overheid op autonome burgers die onderling van elkaar afhankelijk zijn. Door de overheid wordt affectief

burgerschap op twee manieren geuit. Ten eerste ligt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en ten tweede doet de overheid een beroep op actieve solidariteit (ibid.: 15). De overheid ziet solidariteit als een gunst die individuen elkaar verlenen en doet een beroep op burgers om elkaar te helpen (ibid.: 13).

De overheid verwacht van burgers dat zij zich meer en vaker vrijwillig willen inzetten voor anderen en hopen inactieven te stimuleren actief te worden (ibid.: 17). Zo zijn er in 2011 ongeveer 100 000 vrijwilligers werkzaam in verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit aantal lijkt veel maar met het

Sociale functie Beloningsfunctie omgeving Verbeteringsfunctie Bescherminsfunctie Kennis functie Motivaties Maatschappelijke gebeurtenis Carriere functie Leuk functie Waarde functie Aanleidingen Eigen ervaring Ervaring van iemand

(19)

19 groeiend aantal ouderen in de toekomst is dit te weinig om aan de groeiende zorgvraag te voldoen volgens Uitslag (2011). Zoals eerder gesteld zijn de vrijwilligers vaak ouder dan 65 jaar en komen er door de huidige ontwikkelingen vrijwel geen nieuwe vrijwilligers bij. Bij de instelling en de ouderen heerst daarom de angst dat er een tekort aan vrijwilligers gaat ontstaan (Uitslag 2008).

Vrijwilligers in de ouderenzorg hebben te maken met onderbezetting van verzorgers. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de ouderen maar ook voor de vrijwilligers. De Inspectie voor de Gezondheidszorg geeft aan dat hulp van vrijwilligers op andere terreinen zoals het eten en drinken geven aan ouderen kan leiden tot gevaarlijke situaties. De Inspectie voor de Gezondheidszorg laat weten: “Je moet van vrijwilligers geen veredelde beroepskrachten willen maken” (Uitslag 2008: 36). De goed bedoelde hulp om de verzorgers te ontlasten is niet toegestaan. Daarnaast rekenen verzorgers ook bewust en soms onbewust op de hulp van een vrijwilliger (ibid.). Met het invoeren van de Wmo is de rol van de vrijwilliger veranderd. Er is sprake van een verschuiving van een ‘professionalregime’, van Freidson (2001), naar een ‘vrijwilligersregime’. In een professionalregime heeft de vrijwilliger een meer aanvullende rol en in het vrijwilligersregime nemen vrijwilligers een meer invullende rol in (Van Bochove et al. 2013: 187). Met deze verschuiving verandert ook de relatie tussen de professional en de verzorger waarbij in dit onderzoek de focus ligt bij de vrijwilliger (ibid.: 188). De overheid stimuleert en moraliseert maar in hoeverre beïnvloeden zij de motivatie van vrijwilligers en de onderlinge verhoudingen?

2.5. Hoe geeft de overheid vorm aan de verwachtingen?

Naast het opleggen van plichten en verantwoordelijkheden gebruikt de overheid ook andere manieren om participatie te stimuleren. De overheid kan een pro actieve rol innemen wat leidt tot meer tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk komt uit onderzoek van Andersen et al. (2006) waarin de rol van de overheid en de hoeveelheid tijd die wordt besteed aan vrijwilligerswerk is vergeleken tussen Nederland, Amerika, Canada en Engeland.

De overheid beschikt over drie sturingsinstrumenten om burgers actief te stimuleren door: wet en regelgeving, communicatie en geld (Verhoeven et al. 2013: 17). Een voorbeeld van wet en regelgeving is de Wmo en onder het stimuleren met geld kan bijvoorbeeld het verlenen van subsidies verstaan worden (Verhoeven et al. 2013: 17; Vercauteren 2009: 37). Ook stimuleert de overheid vrijwilligerswerk door het verstrekken van een vrijwilligersverzekering en door het koppelen van een maatschappelijke stage van scholieren aan vrijwilligerswerk (Rijksoverheid 2014). De overheid kan echter ook participatie afdwingen door vrijwilligerswerk verplicht te stellen wat invloed heeft op de verhoudingen tussen de civil society, de overheid en het bedrijfsleven (Vercouteren 2009: 37). Zo is geleid vrijwilligerswerk een vorm van vrijwillige inzet die door de overheid of het bedrijfsleven is ingericht of opgelegd (ibid.).

(20)

20 Voor de overheid is framing van het beleid een manier om participatie te bevorderen.

Informatie over hoe de Nederlandse overheid actief burgerschap probeert te bevorderen is

gebaseerd op een vergelijkend onderzoek naar de framingsprocessen van de Engelse en Nederlandse overheid (Verhoeven & Tonkens 2013: 27). In Nederland spreekt de overheid burgers vooral aan op hun verantwoordelijkheid en hun plicht om voor anderen te zorgen waarbij in Engeland het Big

Society-beleid geldt. Dit beleid is vooral gericht op meer empowerment van de gemeenschap. De framing in Nederland waar burgers worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid verschilt in

uitwerking van Engeland, waar de burger verantwoordelijk wordt gehouden voor wat er fout gegaan is (ibid.: 30). Door de manier van framing in Nederland kunnen negatieve gevoelsregels ontstaan. Door de plichten die aan burgers opgelegd worden kan een vermoeidheid tegenover niet actieve burgers ontstaan (ibid.: 33). Andere negatieve emoties komen naar voren uit het beeld dat de overheid neerzet van het onvoldoende nakomen van publieke plichten en het niet nemen van verantwoordelijkheid. De burgers moeten zich schuldig voelen als zij zich niet inzetten voor de samenleving (ibid.: 36). In het beleid zoals het wordt geschetst door de overheid schuilt een zekere noodzaak van waaruit de burger een actieve bijdrage gaat leveren (ibid.). Welke effecten heeft de negatieve framing van de overheid op de onderlinge verhoudingen en motivaties van vrijwilligers in zorgorganisaties? Voelen vrijwilligers zich gedwongen door de overheid om te participeren?

2.6. Framing en feeling rules

Bij framen van het beleid door de overheid spelen de feeling rules van Hochschild (2003) een rol (Verhoeven & Tonkens 2013: 26). Want framing rules en feeling rules zijn met elkaar verbonden (Hochschild 2003: 99). Onder framing wordt verstaan: een doelgericht proces van betekenisgeving waarbij bepaalde aspecten van de werkelijkheid worden geaccentueerd, gekarakteriseerd en benadrukt (Verhoeven & Tonkens 2013: 26). Framing rules zijn regels waarmee mensen betekenis toekennen aan situaties (Hochschild 2003: 99). Feeling rules zijn een manier waarop mensen met hun gevoelens omgaan en welke regels zij daarop toepassen (Van Daalen 2009: 152). Deze regels bepalen hoe zij zich in een bepaalde situatie behoren te voelen of hoe zij zich willen voelen en hoe zij deze gevoelens uiten (ibid.: 159). De overheid motiveert burgers door in te spelen op emoties want emoties zijn een beweegreden voor het veranderen van gedrag (Verhoeven & Tonkens 2013: 18). Met het inspelen op emoties van mensen en de boodschap die de overheid wil overdragen

veranderen de gevoelens van mensen en wederzijdse verwachtingen tussen de overheid en burgers (ibid.: 18). Maar verandert de overheid hiermee ook de gevoelens van vrijwilligers? Er is een directe relatie tussen hoe we ons voelen en hoe we ons gedragen. Hochschild onderscheidt hierbij twee benaderingen namelijk: hoe sociale factoren invloed hebben op de gevoelens van mensen en hoe sociale factoren beïnvloeden hoe mensen denken dat ze behoren te voelen en hoe ze zich hiernaar

(21)

21 gedragen (Hochschild 2003: 88). Volgens Hochschild nemen mensen een actieve rol in in hun

gevoelsleven (Van Daalen 2009: 152). Er zijn verschillende manieren waarop gevoelens bewerkt worden. Mensen proberen hun emoties te verminderen, of aan te passen aan bijvoorbeeld de situatie (ibid.: 156). Centraal in de theorie van Hochschild staat zelfreflectie van mensen over hun eigen gevoel, en het beïnvloeden van hun emoties (ibid.: 157).

(22)

22

3. Methodologische verantwoording

3.1. Onderzoeksmethode

Om te onderzoeken welke gevolgen de recente ontwikkelingen in de verzorgingsstaat hebben op de onderlinge verhoudingen en motivaties van vrijwilligers in de ouderenzorg is gekozen om vrijwilligers te interviewen die werken binnen een zorgorganisatie. Er is sprake van een case study omdat het onderzoek gaat over één geval of fenomeen, namelijk vrijwilligers binnen een zorgorganisatie, dat gedetailleerd en intensief wordt onderzocht (Bryman 2008: 52). Er is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd om de motivaties en onderlinge verhoudingen van vrijwilligers in kaart te brengen. Er is hiervoor gekozen omdat met deze methode het fenomeen goed in beeld gebracht kan worden. Daarnaast is kwalitatief onderzoek een goede methode om de betekenisgeving van de vrijwilligers over het vrijwilliger-zijn en vrijwilligerswerk uit te diepen. Betekenisgeving is van belang bij het in kaart brengen van de motivaties en de verwachtingen die vrijwilligers hebben. Volgens Bryman is een kenmerk van kwalitatief onderzoek dat de sociale werkelijkheid begrepen moet worden vanuit het perspectief van de onderzochte (Bryman 2008: 385). De betekenisgeving van de vrijwilliger neemt in dit onderzoek een centrale rol in. Om de sociale werkelijkheid van de vrijwilliger beter in beeld te krijgen zijn naast vrijwilligers ook de vrijwilligerscoördinatoren en een voorzitter van een

vrijwilligersorganisatie geïnterviewd. De recente ontwikkelingen maken het interessant om te onderzoeken wat de gevolgen zijn voor de vrijwilligers als gekeken wordt naar motivaties en onderlinge verhoudingen. Er is sprake van drie onderzoekseenheden die in het onderzoek niet worden onderscheiden omdat de drie instellingen vallen onder dezelfde zorgorganisatie. Daarnaast is de vrijwilligerscoördinator werkzaam voor de drie instellingen en wisselt zij van werkplek gedurende de week.

3.2. Selectie van de respondenten en dataverzameling

Om een antwoord te vinden op de hoofdvraag en de deelvragen ligt de focus op vrijwilligers die zich inzetten voor eenzamen. De overheid ziet graag actieve burgers die in eerste instantie aanspraak maken op het eigen netwerk en niet op de overheid (Verhoeven et al. 2013). Omdat van mensen verwacht wordt dat zij meer aanspraak maken op het eigen netwerk en niet in eerste instantie op de overheid is gekozen om vrijwilligers te interviewen die zich inzetten voor eenzamen. Daarbij zijn oudere eenzamen in een zorgorganisatie afhankelijk van vrijwilligers voor aandacht en contact. Dat gevoelens een rol spelen bij vrijwilligers die zich inzetten voor eenzame ouderen is een

vooronderstelling. Deze vooronderstelling is gebaseerd op het idee dat bij het zorgen voor anderen er sprake is van gevoelens. Deze gevoelens kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit medelijden met de oudere of het verantwoordelijk voelen om te participeren. Ook is er in zorginstellingen een groeiend

(23)

23 tekort aan vrijwilligers. Naast dit tekort en de noodzaak van vrijwilligers voor extra activiteiten voor de ouderen is er sprake van professionalisering van de vrijwilligers (Van Bochove et al. 2013). Er is daarom gekozen om het onderzoek te richten op eenzaamheidsbestrijding bij ouderen in een

zorgorganisatie, waarbij de focus van het onderzoek ligt bij de motivatie en onderlinge verhoudingen van de vrijwilligers.

De respondenten zijn op verschillende manieren benaderd. Eerst zijn vanuit de

zorgorganisatie per mail de assistent van de vrijwilligerscoördinator en de voorzitter/vrijwilliger benaderd. Om privacy redenen was het voor de coördinator en de voorzitter niet mogelijk om gegevens van vrijwilligers te verstrekken. De assistent van de vrijwilligerscoördinator heeft daarom een oproep gedaan welke vrijwilligers ervoor openstaan om een interview af te geven. Bij de manier van respondenten verzamelen door de assistent van de vrijwilligerscoördinator is gebruik gemaakt van convenience sampling en zijn er zes vrijwilligers op basis van beschikbaarheid geïnterviewd (Bryman 2008: 183). Met het ontvangen van gegevens van vrijwilligers is zorgvuldig omgegaan. Vanwege de anonimiteit zijn de namen van de respondenten veranderd en zijn de namen van de zorginstellingen weggelaten. De respondenten zijn eerst per mail benaderd en enkele dagen later per telefoon. Vaak was het mogelijk om op korte termijn een afspraak te maken. Slechts een enkele keer duurde het twee weken voordat het interview kon plaatsvinden. Voor het benaderen van meer vrijwilligers heb ik mijn eigen netwerk aangesproken. Via een bekende ben ik in contact gekomen met vijf andere vrijwilligers die voor de zorgorganisatie werken. Na het afnemen van de interviews met de vrijwilligers is de overweging gemaakt om de vrijwilligercoördinator en de voorzitter van de vrijwilligersorganisatie te interviewen. Hier is voor gekozen om de verwachtingen waar de

vrijwilligers mee te maken hebben en over spraken van meerdere kanten te kunnen belichten namelijk vanuit het beleid en vanuit de vrijwilligers.

Het totaal aantal respondenten (11 vrijwilligers, een vrijwilligerscoördinator en een voorzitter vrijwilligersorganisatie) is gezien het werk dat zij uitvoeren homogeen (zich inzetten voor ouderen) maar dit hoeft niet van invloed te zijn op individuele motivaties. Omdat motivaties

persoonsgebonden zijn, zijn de respondenten niet verder geselecteerd op leeftijd of geslacht. De respondenten zijn op één na allemaal ouder dan vijftig jaar. Dit heeft ermee te maken dat de gemiddelde leeftijd van de vrijwilligers in de zorgorganisatie boven de zestig ligt. Ook zijn het voornamelijk vrouwen die werken met ouderen. Om deze reden is het aantal vrouwen twaalf tegen één man. Een beperking van het onderzoek is dat door het niet bewust selecteren van vrijwilligers er niet gegeneraliseerd kan worden naar de populatie (Bryman ibid.: 187). Het kwalitatieve onderzoek is gericht op vrijwilligers die zich binnen zorgorganisaties inzetten voor eenzame ouderen. Dit heeft tot gevolg dat er geen algemene uitspraken gedaan kunnen worden over de vrijwilligers. Het doel van

(24)

24 het onderzoek is dan ook het bieden van inzicht in onderlinge verhoudingen en motivaties van vrijwilligers.

3.3. Interviews

Door het afnemen van diepte-interviews is meer inzicht verkregen in de onderlinge verhoudingen en motivaties van vrijwilligers en hoe deze zijn beïnvloed. In het onderzoek zijn de data geïnterpreteerd vanuit een interpretativistisch perspectief (Bryman 2008). Motivaties zijn een lastig te omschrijven begrip en voor ieder persoon verschillend. Er is daarom gekozen om semigestructureerde interviews af te nemen omdat er dan meer ruimte is om dieper in te gaan op gegeven antwoorden en hierop te reflecteren (Bryman 2008: 437). De interviews zijn afgenomen bij de vrijwilliger thuis en een enkele keer in de zorgorganisatie. De duur van de interviews liep uiteen van 20 minuten tot ruim een uur. Met toestemming van de respondenten zijn de interviews opgenomen.

Bij het interviewen is gebruik gemaakt van een itemlijst die gebaseerd is op theorie (Bryman ibid.: 373). Het gaat in het onderzoek vooral om de motivaties van de vrijwilliger en welke betekenis zij hechten aan vrijwilliger-zijn en vrijwilligerswerk. De topiclijst (Bijlage I) is tijdens het interviewen gebruikt voor het aanbrengen van focus en het bespreken van de onderwerpen. De topiclijst met mogelijke vragen is tijdens het interviewen niet in vaste volgorde voltooid. Er zijn, waar mogelijk, ook andere vragen gesteld die niet in de lijst zijn opgenomen als reactie op de gegeven antwoorden van de respondent. Als er bij een interview interessante kwesties naar voren kwamen is hier verder op in gegaan. Daarnaast zijn verkregen inzichten meegenomen in de interviews die volgden.

3.4. Analyse

Voor het afnemen en verwerken van de diepte-interviews is een maand de tijd genomen waarbij rekening is gehouden met eventuele uitloop omdat zaken anders kunnen lopen dan gepland. Na het transcriberen van de interviews zijn deze in Atlas.ti voorzien van labels en codes en memo’s

waarmee de inhoud is geanalyseerd. In de ontwerp fase is de topiclijst gebruikt als leidraad bij het verzamelen en ordenen van de data via de semigestructureerde interviews. Tijdens de data-ordening zijn memo’s en codes aangebracht welke in de volgende fase hebben geleid tot categorieën zoals onder andere: familie, werk, vrijwilliger, vrijwilligerswerk, informele participatie, aanleiding, grenzen stellen, beleid, overvragen, dankbaar, vrijwillig, vrijblijvend en belang. Categorieën hebben een hoger abstractie niveau en leiden tot eigenschappen. De eigenschappen die naar voren zijn gekomen bieden een verklaring voor de relatie tussen verschillende concepten waaruit stellingen of hypotheses gevormd kunnen worden (Bryman 2008).

(25)

25

3.5. Beoordeling van de kwaliteit

Bij het beoordelen van de data zijn betrouwbaarheid en validiteit belangrijke criteria voor de onderzoeker (Bryman 2008: 376). Bij kwalitatief onderzoek is de externe betrouwbaarheid lastig te meten. Het is immers niet mogelijk om een situatie als gelijk te herhalen. De onderzoeker kan de externe betrouwbaarheid vergroten door steeds dezelfde rol aan te nemen. Daarnaast zijn alle stappen in het onderzoek vastgelegd. Aan het begin van ieder interview is benadrukt dat het gaat om persoonlijke ervaringen en belevingen van de respondent. Bij het repliceren van het onderzoek geven respondenten mogelijk andere antwoorden omdat bij diepte interviews de sfeer en het vertrouwen in de interviewer van belang zijn.

De externe validiteit waarmee generaliseerbaarheid wordt bedoeld is een probleem bij kwalitatief onderzoek. Het moeilijk kunnen generaliseren van het onderzoek heeft te maken met het gebruik van een case study en een kleine steekproef (ibid.: 376). Het onderzoeksdoel is niet het kunnen generaliseren naar een grotere populatie maar het inzicht krijgen in de betekenisgeving van vrijwilligers aan het vrijwilligerswerk en te generaliseren naar theorie. Door het toetsen van theorie kunnen de uit het onderzoek verkregen resultaten dienen als basis voor verder onderzoek (Bryman 2008: 391).

(26)

26

4. Motivaties voor vrijwilligerswerk in de ouderenzorg

Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat vrijwilligers diverse motivaties hebben voor het uitvoeren van vrijwilligerswerk en dat er vaak sprake is van een combinatie van motivaties (Clary & Snyder 1999: 157). De functionele benadering van de motivaties van vrijwilligers van Clary en Snyder (1999) bestaat uit zes functies: waarden, carrière, sociaal, kennis, verbeteren en bescherming. De leuk functie en de beloningsfunctie zijn hieraan toegevoegd. Uit later onderzoek blijkt ook dat het minder eenzaam voelen van de vrijwilliger zelf een motivatie is voor het uitvoeren van

vrijwilligerswerk, wat onder de sociale functie valt (TNS Nipo 2013). Welke motivaties en aanleidingen een rol spelen bij vrijwilligers om vrijwilliger te worden in een zorgorganisatie is de vraag die in dit hoofdstuk is beantwoord.

4.1. Aanleidingen en motivaties voor het doen van vrijwilligerswerk

Uit de gesprekken komt naar voren dat vrijwilligers verschillende aanleidingen en motivaties hebben voor het uitvoeren van vrijwilligerswerk die gedurende de interviews ter sprake komen. De

aanleidingen om te beginnen met vrijwilligerswerk en de verschillende motivaties die de

geïnterviewde vrijwilligers zeggen te hebben zijn in onderstaande Figuur 2 aangeduid. Er is gekeken naar de wijze waarop de vrijwilligers verbonden zijn geraakt met de zorgorganisatie ofwel, wat de aanleiding is geweest voor aanmelding bij de zorgorganisatie waarbij de indeling is gemaakt: Familie,

Geen werk en Vanzelfsprekend. In de figuur zijn de motivaties benoemd in kolom I en II. De

motivaties die vallen onder Motivatie I hebben een directe relatie met de aanleidingen Familie en

Geen werk en zijn daarom in dezelfde kleur weergegeven. In kolom II staan de door de vrijwilligers

genoemde motivaties. Bij de aanleidingen en motivaties zijn de namen van de vrijwilligers toegevoegd waaruit naar voren komt dat vrijwilligers vaak meerdere motivaties hebben om vrijwilligerswerk uit te voeren.

(27)

27

Figuur 2: Aanleidingen en motivaties voor het doen van vrijwilligerswerk binnen een zorgorganisatie

Aanleiding Familie

Zoals in het overzicht is weergegeven zijn er drie vrijwilligers die Familie als aanleiding hebben om vrijwilligerswerk in de zorgorganisatie uit te voeren. Onder Familie is verstaan ouders of

schoonouders van de vrijwilliger die wonen in de zorginstelling. De drie vrijwilligers zijn na het overlijden van de familie bij de zorgorganisatie gebleven, de redenen verschillen. Het blijven vanuit eigen interesse, het inzien van de noodzaak van vrijwilligers en het gevraagd worden om te blijven zijn de mogelijke aanleidingen. Simone zegt begonnen te zijn met vrijwilligerswerk omdat haar moeder daar verbleef. Simone vertelt dat zij tijdens de bezoeken bewust is geworden van het belang van vrijwilligers voor de organisatie en de bewoners en daarom vaak helpt als zij aanwezig is. Simone zegt hierover: “De meiden die daar werken zijn daar heel erg blij mee dat je als vrijwilliger komt helpen. Zo help ik vaak de was opvouwen en dan moet de verzorging naar beneden of ze moeten iets doen. Dan zijn ze blij dat iemand er is die een oogje in het zeil kan houden”. Karen was betrokken bij de organisatie door haar schoonvader en geeft aan gebleven te zijn na zijn overlijden omdat de directrice haar vroeg vrijwilliger te worden. “ Het begin dat ik er kwam…dat kwam omdat mijn vader

Aanleidingen

Familie Gebleven Noodzaak Dankbaar werk

Merel, Karen Simone, Afra Karen, Els, Dina Eigen behoefte

Gebleven, noodzaak Dina, José, Piet,

Simone, Verzorgers Afra, Merel

Gevraagd om te blijven verlichten Contact met

Simone, Karen Karen, Simone, Merel ouderen

Geen werk Pensioen, graag iets doen Ergens bij horen José, Els, Simone,

Els, Dina, Nel Esther Piet

Waardering

Werkloos, graag iets doen Sociale contacten Els Leuk

Esther, Greet, Piet José, Esther, Nel Karen, José, Nel, Els Simone, Merel, Piet,

Gevraagd Niet thuis zitten Beloning Greet, Eshter, Dina

Greet Piet, Dina, Esther Dina, Piet, Merel

Advertentie Staat goed op cv

Dina, Esther Greet Interesse

Afra, Merel, Dina Iets betekenen

Vanzelf- Vroeger was het zo voor een ander

sprekend José, Nel Els, Greet, José,

Vanuit de kerk Emoties van Afra, Merel, Nel,

Afra, Merel anderen Dina, Piet, Simone,

Opvoeding Dina, Merel, Piet, Eshter

Dina, Merel, Karen, Greet, José Els, Simone

Motivaties II Motivaties I

(28)

28 zijn pleegvader er kwam wonen. Toen werd ik benaderd door de directrice en die vroeg aan me of ik hand en span diensten wilde doen”. Karen vertelt later wat ze vindt van vrijwilligerswerk en welke motivatie ook een rol speelt.” Het is dankbaar werk en ja je neem toch een zoot uit handen van de zorg”. Net als Karen geeft ook Simone aan meer betrokken te zijn omdat zij is gevraagd om meer en vaker te helpen en zich betrokken voelt bij de ouderen die weinig aanspraak hebben. Simone zegt:

“Nou zonder die vrijwilligers konden ze dat allemaal niet doen hoor. Echt niet hoor. Dat is erg. Ik had wel al een aantal keer aangegeven dat als ze iemand nodig hadden dat ik

bereid was om mee te gaan. Naja ze vragen op een gegeven moment zou je dat of dat willen doen. Aan mij hebben ze toen gevraagd of ik eventueel mee zou willen gaan”. Simone heeft het besef dat voor aandacht en leuke zaken de instelling afhankelijk is van vrijwilligers. José heeft dit ook gezien tijdens de bezoeken. Voor José is het een aanleiding geweest om zich aan te melden als vrijwilliger. “Nou ook omdat mijn schoonouders hier woonden en dan kom je in huis en dan zie je de dingen. En dan stap je er veel makkelijker in”.

Aanleiding Geen werk

Uit de interviews blijkt ook dat Geen werk hebben een aanleiding is om te starten met

vrijwilligerswerk. De mensen die niet werken hebben verschillende motivaties om vrijwilligerswerk te doen zoals het opdoen en onderhouden van sociale contacten, het ergens bij willen horen, het staat goed op je cv en het ontsnappen aan eigen problemen. Greet is op dit moment werkloos en is gevraagd om vrijwilligerswerk te doen voor mensen zonder een sociaal netwerk. “Ja ze vroeg mijn omdat ik haar kon…en omdat zij wist dat ik geen werk had. Het is ook maar één keer in de twee weken. En dan af en toe kan je nog wat hand en span diensten doen. Dus maar ja. Ik zou het niet voor elke organisatie doen”. Nu Greet geen werk heeft geeft ze aan dat het plaatsen van

vrijwilligerswerk op haar cv een motivatie is voor het doen van vrijwilligerswerk. Later in het gesprek geeft ze aan het belangrijk te vinden om iets te doen voor een ander en wil, als ze een baan vindt, kijken of ze het kan combineren.

“Nou zolang ik geen betaald werk vind en dat zit er voorlopig niet in denk ik dan wel. Kijk het is toch ook een ervaring die je opdoe en je kunt het toch weer op je cv zetten. Maar al zou ik werk vinden dat zou het toch max twee dagen zijn misschien valt het dan nog te combineren. Maar dat weet ik niet, dat moet ik dan maar zien, misschien kom ik wel helemaal niet meer aan het werk”.

Andere motivaties die zes vrijwilligers aangeven om vrijwilligerswerk te doen is het niet thuis willen zitten. Vaak is dit in combinatie met het niet hebben van werk, behalve voor José. De zes vrijwilligers doen graag sociale contacten op, vinden het prettig iets om handen te hebben, horen graag ergens bij, willen verveling tegengaan of zien vrijwilligerswerk als een uitvlucht voor persoonlijke

(29)

29 vinden het belangrijk om iets voor een ander te kunnen betekenen. Dina zegt voor vrijwilligerswerk te hebben gekozen omdat ze is gestopt met werken en door het tegenkomen van een advertentie voor vrijwilligers: “Nou ik gestopt ben met werken wil ik niet achter de geraniums gaan zitten. Ik heb een man die ziek is en die eigenlijk weinig doet. Maar ik heb geen zin om de hele dag te blijven zitten en gelukkig begrijpt hij dat”. Els wilde altijd graag iets doen voor anderen als zij gestopt was met werken. “Ik wilde er altijd iets bij gaan doen. Alleen maar thuis zitten vond ik ook niks en dan nu, dan ben ik dit dus gaan doen en heb er echt bewust voor gekozen”. Over het bewust kiezen voor

vrijwilligerswerk en de consequenties die vrijwilligers hieraan verbinden is verder ingegaan in hoofdstuk 5. Voor Piet is vrijwilligerswerk vooral een afleiding omdat hij zijn baan is kwijtgeraakt. Daarnaast vindt hij het prettig om anderen te helpen, ook omdat resultaatgerichtheid centraal stond in zijn werk. “Toen zijn er allerlei dingen in mijn leven gebeurd waardoor ik mijn baan ben

kwijtgeraakt. En toen ben ik begonnen”. Wat hem aantrok in vrijwilligerswerk geeft hij even later in het gesprek aan. Hierbij geeft Piet ook aan dat er voor hem eigenlijk meerdere redenen waren om te beginnen met vrijwilligerswerk. “Ja, ik vind het fijn andere mensen te helpen en dat kan hier

natuurlijk heel goed in een verzorgingshuis ja. En dat is ook één van de redenen. De grootste reden eigenlijk”.

Bij twee vrijwilligers, Dina en Esther, leiden interesse en het stuiten op een

vrijwilligersadvertentie tot aanmelding. Esther, die net als Dina in contact is gekomen met de

zorginstelling door een advertentie geeft aan graag ergens bij te willen horen. “Het is vooral, het idee je bent ergens bij”. Later in het gesprek geeft ze aan dat een motivatie is het niet graag thuis te zitten omdat er bij haar thuis niet veel te doen is en zo klaar is met schoonmaken. “Er stond een keer een advertentie in de krant en toen heb ik een gesprek gehad. En toen kon ik al een paar weken later beginnen. Ik ga nu kijken of er nog een dagje bij kan want hier ben je zo klaar. Want kijk je hoeft hier (thuis) niet alle dagen schoon te maken”. Bij Esther heeft het niet thuis willen zitten ook te maken met het tegengaan van verveling blijkt uit haar uitspraak.

Aanleiding Vanzelfsprekend

Dat één persoon meerdere aanleidingen kan hebben komt ook naar voren bij José. Ze zegt begonnen te zijn met vrijwilligerswerk omdat het een rol heeft gespeeld in de opvoeding. Daarnaast wijt ze het doen van vrijwilligerswerk aan het gedwongen moeten stoppen met werken als je trouwde. Hierdoor beschouwde ze het doen van vrijwilligerswerk als gewoon en vanzelfsprekend.

“Nou het was natuurlijk zo dat ik trouwde moest ik stoppen met werken. In die tijd was dat zo. Me baan die moest ik opgeven. Ik deed administratief werk ..naja dan zoek je wat anders en ja ik vind mensen helpen is sowieso prachtig vind ik. Dus dan ga je het vrijwilligerswerk in. Ja dat is logisch. Dat vind ik een logisch gevolg”.

(30)

30 Dat opvoeding een belangrijke rol speelt bij het beginnen met vrijwilligerswerk komt ook naar voren uit de interviews met Dina, Merel, Karen en Greet. Dina zegt dat zij het van huis uit heeft

meegekregen om voor anderen klaar te staan en dat zij dit meegeeft aan haar kinderen. ”Ik heb mijn kinderen daar ook in opgevoed. Zelf heb ik het ook van huis uit meegekregen, om wat voor je medemens te betekenen”. Ook bij Karen is het doen van vrijwilligerswerk een onderdeel geweest van haar opvoeding. “Gewoon klaar staan voor een ander. Dat heeft me moeder me thuis geleerd. Ze zei altijd stof ligt er elke dag maar als iemand je nodig hebt moet je voor ze klaar staan”. Merel heeft twee aanleidingen waardoor zij is beïnvloed om vrijwilligerswerk te gaan doen. Merel zegt het gevoel te hebben dat het doen van vrijwilligerswerk wordt verwacht en vanuit de opvoeding. “Ook wel vanuit mijn geloof. Ja…wel zeker vanuit mijn geloof. Omdat daar de nadruk op ligt, om iets te doen voor een ander. Ja zeker wel. En van huis uit is het ook wel een beetje gestimuleerd”.

4.2. Motivaties die veel vrijwilligers gemeen hebben

Uit een aantal van de in dit hoofdstuk voorkomende citaten blijkt dat verschillende motivaties vaak samengaan. De motivaties liggen soms dicht tegen elkaar en vertonen soms overlap. Omdat er zo nu en dan sprake is van overlap zijn in Figuur 2 de motivaties opgenomen die de geïnterviewde

vrijwilligers expliciet benoemen. Motivaties die het grootste aantal vrijwilligers gemeen heeft zijn:

iets willen betekenen voor anderen en het leuk vinden. Deze motivaties spelen een rol bij het

besluiten om vrijwilligerswerk te gaan doen. Voor de vrijwilligers zijn het leuk vinden en iets willen

betekenen voor een ander voorwaarden die samengaan met de aanleiding. Daarnaast is het leuk

vinden voor de vrijwilligers bepalend voor het blijven doen van vrijwilligerswerk.

Motivatie Leuk vinden

Het leuk vinden van vrijwilligerswerk zien de vrijwilligers vooral als een voorwaarde voor het zorgen voor eenzame ouderen. Tien van de geïnterviewde vrijwilligers gebruiken het woord leuk om te omschrijven wat ze vinden van vrijwilligerswerk. Voor Karen is het lastig om uit te leggen wat ze bedoelt met leuk. “Ten eerste vind ik het leuk. Want je moet het zelf leuk vinden en ja dat vind ik best wel moeilijk. Ik vind het gewoon heel leuk. Kijk de een vindt het wel leuk en de ander niet. De een heb er wel iets mee en de ander niet”. Dina geeft ook aan vrijwilligerswerk leuk te vinden. Als wordt doorgevraagd wat zij bedoelt met leuk geeft zij het volgende antwoord. “Het omgaan met de mensen. Het echt omgaan met de mensen en dan hier als je mensen ziet genieten van de kleine dingen die ze nog hebben, wat ze kunnen. De mensen zijn erg dankbaar maar ik ben eigenlijk dankbaar dat ik daar mag helpen”. Achter het leuk vinden gaan ook andere motivaties schuil zoals blijkt uit het antwoord van Dina. Zij vindt het leuk om te zien hoe de mensen genieten van haar aanwezigheid. Dina’s omschrijving van leuk grenst aan de motivaties: emoties van anderen en

(31)

31 (1999). Hetzelfde geldt voor Piet. Hij zegt de gezelligheid binnen de zorgorganisatie te waarderen. Wat hij leuk vindt aan het zijn van een vrijwilliger verwoordt hij als volgt: “Ik vind het prachtig om die mensen te helpen”. Piet’s omschrijving van leuk ligt dicht tegen de motivatie iets betekenen voor een

ander. Later geeft Piet aan dat iets betekenen voor een ander voor hem een motivatie is maar dat hij

het in het algemeen ook een belangrijk aspect van vrijwilligerswerk vindt.

Dat leuk ook doorslaggevend kan zijn bij het besluiten om te stoppen met vrijwilligerswerk komt naar voren bij José. “Ik heb aldoor gezegd…als ik iets niet leuk vind dan stop ik ermee”. José vindt het leuk vinden een belangrijk element van vrijwilligerswerk. Wat zij er leuk aan vindt omschrijft ze later in het gesprek. Hierbij geeft ze meerdere motivaties die ze leuk vindt aan

vrijwilligerswerk. “Zelf bezig zijn, absoluut. Contact met mensen. Iets betekenen voor mensen dat is logisch. Ja leuk is ook: je bent zelf onder de mensen dat is sowieso ook belangrijk. Niet alleen maar thuis zitten. Ja je sociale contacten die je ook terug krijg eigenlijk weer”.

Dat vrijwilligers het belangrijk vinden dat het vrijwilligerswerk leuk wordt gevonden komt op twee manieren tot uiting. Ten eerste zijn de vrijwilligers van mening dat je alleen standhoudt als je het leuk vindt. Hiermee stellen de vrijwilligers ook eisen aan toekomstige vrijwilligers. Zij verwachten van toekomstige vrijwilligers dat zij het leuk vinden net al zij. De geïnterviewde vrijwilligers zijn daarom ook van mening dat gedwongen vrijwilligerswerk geen zin heeft. Karen zegt hierover het volgende: “Vind je het niet leuk dan hou je het niet vol. Makkelijk zat. Ik heb het nog steeds naar me zin. Kijk als iemand er geen behoefte aan heeft of denkt dat wil ik niet dan moet je er ook niet aan beginnen. Dan sta je er ook niet achter”. Greet zegt dat wanneer mensen het niet leuk vinden zij ook niet gemotiveerd zijn en dat je niet veel hebt aan mensen die niet gemotiveerd zijn. “Helemaal niks. Volgens mij hebben wij ook iemand in het team zitten. En het is drie keer niks. En dan is ie weer ziek en dan weer dit”. Het is niet alleen vervelend voor collega-vrijwilligers maar ook voor de bewoners komt naar voren uit een uitspraak van Truus (vrijwilligerscoördinator). Zij geeft aan het niet erg te vinden dat mensen die het niet ligt, dus niet leuk vinden, vertrekken en zegt hierover:

“En eigenlijk vind ik dat ook wel prettig. Als je vrijwilligerswerk doet en het bevalt niet dan moet je niet komen. Zoek het dan ergens anders. Want wat je met tegenzin doet dat wordt altijd gevoeld bij degene bij wie je het aanbiedt. Daar hoef je niet dement voor te zijn of gezond voor te zijn. Dat wordt altijd gevoeld als iemand met tegenzin komt. Dus dan heb ik eigenlijk niet zo heel veel aan je”.

Naast dat je het leuk vindt om voor ouderen te zorgen vinden vrijwilligers het belangrijk dat je er iets mee hebt. Zo geeft Els aan waarom zij het leuk vindt om vrijwilliger te zijn in een zorginstelling:

“Ik denk dat het gewoon belangrijk is dat je er plezier in hebt en dat je gewoon jezelf durft te zijn. En dat het heel waardevol is en dat de mensen dan ook heel blij zijn met jou en je dan ook dingen vertellen en ook gewoon in goed vertrouwen en dat je daar best heel dankbaar

(32)

32 voor mag zijn. Dat als ze gewoon even verdrietig zijn dat je ze even kunt vasthouden en dat is eigenlijk… dat het allemaal mag en dat ze het je toe vertrouwen en vertellen dat”.

Bij Els’s omschrijving van leuk komen net als bij andere vrijwilligers ook andere motivaties aan bod zoals: waardering, emoties van anderen en beloning. Daarnaast zien de meeste vrijwilligers

vrijwilligerswerk als iets wat in je zit. Zo geven José en Dina aan familieleden te hebben die dezelfde opvoeding hebben gehad maar ‘het’ niet in zich hebben. Naast dat je het moet willen en dat je het leuk vindt om vrijwilligerswerk te doen is volgens Piet ook niet iedereen geschikt om vrijwilliger te zijn bij ouderen. Met zijn uitspraak geeft Piet aan het ook van belang te vinden dat je zorgt vanuit je hart. ”Misschien dat iemand dan niet geschikt is voor het bejaardenhuis maar voor iets anders. Ja want niet iedereen is hier geschikt voor dat heb ik wel gemerkt. Ja je moet het denk ik wel vanuit je hart doen”. Affiniteit naar de ouderen zien de vrijwilligers als een vereiste voor het doen van vrijwilligerswerk binnen een zorgorganisatie.

Motivatie Belangrijk vinden iets te betekenen voor anderen

Een groot aantal vrijwilligers vindt het ook belangrijk om iets voor een ander te betekenen. Dina zegt vrijwilligerswerk nodig te hebben om iets te doen voor een ander. “Dat is een reden dat ik het doe. Ja voor de mensen om toch iets te kunnen betekenen”. José wil graag iets voor anderen betekenen maar vindt het ook belangrijk in het algemeen dat er vrijwilligerswerk gedaan wordt. José zegt dit als volgt: “Tuurlijk, anders kan de maatschappij niet meer bestaan. Dat weten we allemaal”. Ook geeft Simone aan graag iets te betekenen voor anderen en dat het voor de ouderen van belang is dat er vrijwilligers zijn. “Dan zijn ze blij dat er dan iemand komt die ze bezighoudt of aandacht geeft”. Dit vult ze later aan met dat de vrijwilligers ook voor de verzorgers van belang zijn. Zonder vrijwilligers zijn veel activiteiten niet mogelijk. “Als die vrijwilligers er niet zijn dan kan dat niet. Want als er wat te doen is in het huis dan zijn het de vrijwilligers die koffie en thee schenken en opruimen en afwassen en weet ik veel wat nog meer wat ze allemaal doen”. Els zegt het voor de bewoners erg te vinden als er geen vrijwilligers zouden zijn: “Want als zij er niet zouden zijn dan zouden ze echt zielig zijn”. Dina geeft ook aan het belangrijk te vinden om iets te betekenen voor anderen. Ze vindt het belangrijk dat er vrijwilligers zijn om de volgende reden die samen gaat met haar eigen behoefte. Ze vertelt dat haar man accepteert dat ze vrijwilliger is. “Hij weet ook dat ik het nodig heb. Ik heb het gewoon nodig. Om iets te doen. Dat is een reden dat ik het doen. Ja voor de mensen om toch iets te kunnen betekenen”. Merel zegt: “Ik vind het vooral belangrijk dat je omziet naar een ander”. Merel geeft later aan dat ze het belangrijk vindt omdat het haar interesse heeft, vanuit de kerk verwacht wordt en ze het heeft meegekregen in de opvoeding.

(33)

33

4.3. Motivaties die enkele vrijwilligers gemeen hebben

Naast de motivaties het leuk vinden het iets betekenen voor een ander hebben een aantal vrijwilligers ook de motivatie emoties van anderen en beloning gemeen. Voor drie van de vijf

vrijwilligers die aangeven dat emoties van de ouderen een motivatie is om vrijwilligerswerk te doen, zien zij het ook als een beloning. Welke betekenis de vrijwilligers geven aan beloning is persoonlijk en om deze reden ook verbonden met meerdere functies zoals de waarde functie en de kennis functie van de in het theoretisch kader genoemde functionele benadering van Clary en Snyder (1999).

Motivatie Emoties van anderen en Beloning

Een aantal vrijwilligers zegt vrijwilligerswerk leuk te vinden en geven daarbij aan wat ze er voor terug krijgen. Zo zegt Merel: “Ik heb sowieso heel veel plezier. Dat vind ik leuk. En het allerleukste vind ik toch wel om te zien hoeveel ze van bezoek genieten en van de dingen die we samen doen”. Met deze uitspraak komt naar voren dat Merel haar motivatie ook afmeet aan het gevoel dat zij anderen ermee geeft. Merel zegt dat ouderen zo blij zijn als je boodschappen hebt gedaan: “Ze zijn daarna zo dankbaar dat je het dan inderdaad hebt. En dat je dan een dikke smakkerd krijgt ofzo. Dat vind ik leuk. Daar doe ik het voor”. Dina zegt ook blij te worden als ze ziet wat haar aanwezigheid betekent voor de ouderen. Net als Simone die het zelf leuk vindt maar ook ziet wat het met de ouderen doet. “Ja kijk ik vind het ook leuk. Dan kom ik een paar uurtjes en dan… echt veel doe ik niet maar ze zijn gewoon echt blij”. Later zegt ze: “Omdat ik het leuk vind en de mensen vinden het leuk”. Els zegt ook veel terug te krijgen van de ouderen en dat dit haar gevoel beïnvloedt.

“Ook de liefde van de mensen, de blijheid van de mensen en het je vertrouwen. Het gewoon van: mag ik je even vasthouden dat soort dingetjes. Of dat je bij iemand komt die vreselijk verdrietig is en die vraagt wil je me eventjes vasthouden. Ik vind het gewoon heel fijn dat de mensen je zo waarderen en blij zijn als je er bent en zeggen: oh wat heb ik toch een fijne middag gehad”.

Afra geeft expliciet aan de behoefte te hebben om anderen te helpen. Ze zegt dat het een innerlijke behoefte van haar is en dat zij hierachter is gekomen nadat ze iemand voor het eerst had geholpen op jonge leeftijd. Afra geeft ook aan dat het helpen haar een goed gevoel gaf.

“Toen voelde ik me zo goed daarna. En toen dacht ik dit is wat ik moet. Ik merk dat dan aan mijn wezen. Dat het moet, en de behoefte ook. Ik denk dat wij allemaal werken of wat dan ook doen vanuit een behoefte. Maar ik weet vanuit mijn wezen, ik ben er ook goed in om mensen te helpen”.

Piet heeft eerder aangegeven het leuk te vinden en geeft aan dat hij er veel voor terug krijgt. “Een glimlach. En dat ze het fijn vinden als ik kom. Dat krijg ik er voor terug. En dat is voor mij ook wel heel belangrijk”. De meeste geïnterviewde vrijwilligers vinden hun beloning in de reactie van de ouderen waarvoor ze zorgen. Zo hebben Piet en José beide geen behoefte aan een andere beloning omdat zij het zorgen voor anderen als vanzelfsprekend zien. Piet zegt geen behoefte te hebben aan een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Ten behoeve van de leesbaarheid noemen we een voordeel, kans, risico, nadeel of voorwaarde alleen wanneer deze zich in dat betreffende model voordoet. Wanneer het bij een ander

(Ten behoeve van de leesbaarheid noemen we een voordeel, kans, risico, nadeel of voorwaarde alleen wanneer deze zich in dat betreffende model voordoet. Wanneer het bij een ander

Om te kijken hoe vrijwilligers het beste ingezet kunnen worden in psychologische interventies is er onderzoek gedaan naar de ervaringen van vrijwilligers met de interventie

Marcellus Emants, ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’.. Misschien is u 't met mij oneens, maar ik vind, dat een schrijver zo goed als

“Ook voor bedrijven en vereni- gingen lassen we een voor- verkoop in van 29 oktober tot 11 november.. Zij kunnen zich aan- melden

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor

Daaruit kan worden afgeleid dat de voor slachtoff ers belangrijkste informatie niet of meestal niet beschikbaar is, zoals de mate waarin een belangenbehartiger voor zijn