• No results found

Spreekbuizen van de smaak. Over democratische distinctiestrategieën in literaire kookboeken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spreekbuizen van de smaak. Over democratische distinctiestrategieën in literaire kookboeken"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spreekbuizen van de smaak

Over democratische distinctiestrategieën in literaire kookboeken

(2)

rMA-scriptie Neerlandistiek Universiteit van Amsterdam

Dr. G.E.H.I. Franssen Prof. Dr. T. L. Vaessens

Juni 2016

Saar Niermeijer 6037127

(3)

Inhoud

1. Inleiding………..4

2. Smaak in de 21e eeuw………...12 - De verdeling van macht en de esthetische dispositie

- Eten en homologie

- De ideologie van de natuurlijke smaak - De individualisering van smaak

- Democratische distinctiestrategieën in kaart gebracht

3. De Schijnhandleiding………32 - De paradox van het etiquetteboek

- ‘Goed eten’ en het worstcasescenario - Gids of grap?

- Meer poëzie (optioneel) - Dichten kan je leren?

4. De Amateurautoriteit…..……….……….58 - Ethos: van autoriteit naar bemiddelaar

- Bescheidenheidsstrategieën - Kenners en veelvraten - Gipharts auteursethos - Zelfreflectie-light

5. De Authentieke ‘Ander’……….………...88 - Authenticiteit als democratische distinctiestrategie

- Eenvoudig geluk volgens Het Marokkaanse huis-tuin-en-keukenkookboek - De gestileerde smaak van noodzakelijkheid

- De impliciete Amsterdammer - Authenticiteit en othering

6. Conclusie……….108

(4)
(5)

4

1.

Inleiding

Frietwinkel

Tenslotte weet ik één ding zeker: het eten van friet heeft een reden of negen:

Niet kunnen koken;

Of, wel kunnen – willen zelfs – maar er beweegt iets in de oven; Honger na een dag vol drank;

Angst dat je te mager wordt;

Zojuist een krankzinnig duur restaurant hebben bezocht; Schoonfamilie;

Zondag;

Op een haar na worden aangereden door een rouwstoet; En verder is elke reden, goed.1

Vrijdag 15 augustus 2014. Staand op de drempel van een voormalige slagerij, gesteund door instemmend gelach, brengt Ingmar Heytze het speciaal voor deze gelegenheid geschreven gedicht ‘Frietwinkel’ ten gehore en opent daarmee op feestelijke wijze een nieuwe cafetaria in de Utrechtse binnenstad. Zoals uit Heytze’s gedicht valt op te maken zijn er genoeg redenen om geen patat te eten – het is ongezond, dikmakend en kenmerkt mensen die slecht voor zichzelf zorgen – maar de dichter neemt deze twijfels weg door te besluiten dat los van zijn eigen regels, elke reden om friet te eten een goede reden is. Wat doen Heytze en zijn gedicht dat permanent op de muur van de patatzaak staat gespeld, daar? Hoeveel heeft de literatuur aan toegankelijkheid gewonnen dat zij het speelse

1

(6)

5

middelpunt vormt van de opening van een snackbar? Of hoeveel heeft zij aan status verloren dat zij fungeert ter decoratie in een dergelijke eetgelegenheid?

Toch lijkt er op die vrijdagmiddag in augustus ook iets heel anders aan de hand te zijn. Wie dacht dat er met een dichter in een snackbar voorgoed een einde was gekomen aan de ‘hoog/laag’-dichotomie, komt bedrogen uit. De Frietwinkel, zoals de nieuwe patatzaak heet, wil helemaal geen ‘snackbar’ zijn; het is niet de zoveelste plek waar frikandellen, kipcorns, mexicano’s, berenhappen, goulashkroketten en gehaktstaven omlijnd door groene plukjes plastic nepsla liggen opgestapeld in de koelvitrine, waar mayonaise frietsaus betekent en waar qua drank enkel frisdrank in blikjes wordt verkocht. De Frietwinkel serveert daarentegen zelfgesneden patat van biologische aardappelen, zelfgemaakte mayonaise, verantwoorde kwaliteitskroketten en speciaalbieren uit de regio. Op de achtergrond klinkt niet het vage geluid van de Top 40 of het commentaar bij een voetbalwedstrijd, maar in De Frietwinkel wordt alleen muziek gedraaid van platenmaatschappij Excelsior Recordings. Het interieur bestaat niet uit witte plastic stoelen, tafels met licht plakkende zeiltjes en een Ola-prullenbak, maar is zorgvuldig uitgedacht door designbureau Plott. De zware, metalen aardappelsnijder staat tentoongesteld in de winkelpui zodat voorbijgangers direct betrokken raken bij het maakproces van de friet en de vermenging tussen kunst en ambachtelijkheid gaat nog verder door bij de ingelijste, ouderwetse aardappelschilmesjes die aan de muur hangen.

Heytze, een voordrachtskunstenaar die gelegenheidspoëzie schrijft op bestelling, en De Frietwinkel, de gestileerde overtreffende trap van een snackbar: het zijn twee fenomenen waar de hedendaagse lezer (thuis in de gedemocratiseerde poëziewereld en bekend met horecagelegenheden in de gegentrificeerde wijken van grote steden) nauwelijks van zal opkijken. Twee voorbeelden die daarnaast uitdrukking lijken te geven aan een postmoderne cultuur waar een anything goes-mentaliteit regeert en traditionele, verticale culturele hiërarchieën aan kracht hebben verloren. Op culinair gebied toont het voorbeeld van De Frietwinkel de desacralisatie van de haute cuisine en de ruimte die daardoor is ontstaan voor de snackbar Nieuwe Stijl, voor ‘haute friture’, of met andere woorden: culinair verantwoorde fastfood.2 Op literair gebied vertelt Heytze’s optreden het verhaal van de popularisering en democratisering van de dichtkunst, waarbij de schrijver zich solidair toont met de ‘gewone mensen’, toegankelijke light-verse of in ieder geval geen ‘moeilijk’ werk schrijft, en in publiciteit en voordracht nadrukkelijk contact zoekt met zijn publiek.3

Binnen dit onderzoek zullen drie casussen centraal staan die op vergelijkbare wijze traditionele culturele hiërarchieën en smaakopposities uitdagen. Het zijn casussen waarbinnen bovendien verschillende culturele genres worden vermengd, waarin kunst en commercie op één hoop lijken te worden gegooid. Het zijn bronnen die de literatuur eveneens middenin het dagelijks leven plaatsen, en die tegelijkertijd ook gaan over ‘goede’ smaak, zoals De Frietwinkel ‘goede’ patat

2 Voor een beschrijving van de desacralisatie van de haute cuisine in Canada en de VS, zie: Johnston &

Baumann 2010, p. 5-14. De ‘haute friture’-trend werd de afgelopen jaren in diverse media besproken, zie bijvoorbeeld: Versteeg 2014 of Van Dinther 2015.

3

(7)

6

serveert en ‘goede’ muziek draait. De bronnen die ik zal analyseren zijn kookboeken gepubliceerd door literaire auteurs en die ik, bij gebrek aan een toepasselijkere benaming, in het vervolg ‘literaire kookboeken’ zal noemen.4 De eerste casus betreft het boek De kok en de dichter. Recepten en

gedichten dat Heytze in 2008 uitbracht met kok Jeroen van Nijnatten en waarin zij zich uitspreken

voor het eten van ‘goed, natuurlijk voedsel’ en het lezen van meer poëzie.5 De tweede casus bestaat uit het culinaire oeuvre van Ronald Giphart. Naast een roman over een chef-kok, Troost (2006), schreef hij een eetdagboek, Keukenprins. 100 dagen lezen en schrijven over eten (2008), een verslag van een ‘stage’ die hij liep in twee toprestaurants, Eten, drinken en slapen. Lees-kookboek met (on)mogelijke

recepten voor thuis (2010), een gezinskookboek dat hij samen met zijn vrouw Mascha Lammes

uitbracht, Vurrukkulluk! 100 beproefde recepten voor het moderne gezin (2015) en hij werkte mee aan diverse andere kookboeken. De laatste casus is opgebouwd rondom Casa Benali. Het Marokkaans

huis-tuin-en-keukenkookboek (2014) uitgebracht door Abdelkader Benali en zijn vrouw Saida

Nadi-Benali waarin Nadi-Benali hun eetgewoonten toelicht, herinneringen ophaalt aan het eten uit zijn jeugd en vertelt over zijn reizen naar Marokko en het eten daar.

Ik wil juist deze publicaties onderzoeken omdat zij een nieuw licht kunnen werpen op veranderingen in culturele hiërarchieën in de hedendaagse Nederlandse cultuur. Stemmen uit de literaire wereld en de neerlandistiek besteden in dit debat vaak veel aandacht aan het vervagen van de hiërarchische relaties tussen kunst- en cultuurgenres, aan de vermenging van hoge en lage cultuur, en aan processen van nivellering, popularisering en commercialisering. Zoals Jos Joosten schrijft in ‘Gaat alles wel? Hoge en lage cultuur in songteksten’ wordt er binnen de ‘wandelgangen’ van de neerlandistiek als volgt gedacht over het postmodernisme: ‘er bestaat geen smaakvolle maatstaf meer, er is geen hiërarchie in de kunsten, inderdaad: alles mag’.6 Dat denkbeeld komt volgens mij voort uit de breed gedeelde overtuiging dat de literatuur op dit moment in een crisis verkeert. Haar status zou in de loop van de eenentwintigste eeuw steeds verder zijn verkleind, totdat de literatuur nu op hetzelfde niveau staat als andere, populaire culturele genres en met hen moet ‘vechten’ om aandacht en haar bestaansrecht.7 Maar dit perspectief zorgt er volgens mij ook voor dat meer subtiele hiërarchieën en hoog/laag opposities die worden gemaakt binnen de literatuur en binnen andere culturele genres soms buiten ons blikveld vallen. Joosten laat dit zien in ‘Gaat alles wel?’. Hij bestudeert de poëzie van Dirk van Baestelaere en hij vindt daarin allerlei intertekstuele verbanden met bronnen uit de populaire

4 De verzamelnaam ‘literaire kookboeken’ is enigszins gezocht. De boeken zelf worden niet op deze wijze

gepresenteerd en er kunnen grote verschillen tussen de diverse publicaties worden aangewezen. Desalniettemin noem ik de verschillende bronnen ‘literaire kookboeken’ omdat ze bijna allemaal recepten bevatten (en dus tot het kookboekengenre behoren, op Gipharts roman Troost na), omdat ze daarnaast voor een kookboek relatief veel tekst bevatten, en tot slot, omdat de schrijvers zich in de kookboeken ook als schrijver presenteren.

5 Heytze & Van Nijnatten 2008, p. 11. 6

Joosten 2008, p. 104.

7 Frans Ruiter en Wilbert Smulders concluderen aan het einde van hun literatuurgeschiedenis Literatuur en

moderniteit dat de Nederlandse cultuur van de jaren negentig ‘geen dominerende posities’ meer kent, er is

volgens hen sprake van ‘een situatie van parasensus, waarin niet de uitersten, maar het midden oppermachtig is geworden.’ (Ruiter & Smulders 1996, p. 343)

(8)

7

cultuur. Dit betekent volgens Joosten echter niet dat ‘alles mag’, want het betreffen telkens verwijzingen naar ‘hogere’ vormen van populaire cultuur, zoals arthouse-films en de songteksten van Joy Division en The Smiths, en bijvoorbeeld niet naar Frans Bauer (wat ook in deze tijd nog zou kunnen getuigen van ‘slechte’ smaak).8

De literaire kookboeken die ik bestudeer in dit onderzoek zouden het idee dat de literatuur is gedevalueerd zonder meer kunnen ondersteunen. Alle drie de schrijvers mogen zich beroepen op enig literair prestige (Heytze wellicht het minst en Benali als Libris-winnaar het meest, maar geen van hen opereert volledig buiten het literaire veld) maar dat weerhoudt hen er niet van een kookboek uit te brengen. Zij lappen ogenschijnlijk zonder moeite de regels van het literaire veld aan hun laars door een genre te beoefenen dat als veel lager en commerciëler te boek staat dan hun eigen werkterreinen. En toch kunnen in hun publicaties ook opposities tussen ‘hoog’ en ‘laag’ worden aantroffen, tussen wat volgens hen geldt als ‘goede’ smaak (bijvoorbeeld zelf mayonaise maken) en ‘slechte’ smaak (de restaurants van de IKEA).9 Juist doordat in de literaire kookboeken twee verschillende culturele domeinen worden vermengd, vormen deze bronnen volgens mij een goed ‘peilpunt’ om naar culturele hiërarchieën te kijken. Wat in het ene veld geldt als ‘laag’, kan in het andere veld als ‘hoog’ worden gezien, en enkel door die twee zienswijzen met elkaar te vergelijken kun je volgens mij meer algemene uitspraken doen over smaakopposities, smaakhiërarchieën en hun effect in deze tijd.

Een eerste vergelijking tussen de literatuur en eetcultuur laat zien dat niet alle culturele praktijken zich in even zwaar weer bevinden als de letterkunde. De publicaties van Heytze, Giphart en Benali tonen het sociaal-culturele momentum waarin het kookboekengenre, en eetcultuur in het algemeen, zich op dit moment lijken te bevinden. Het is niet toevallig dat deze kookboeken allemaal de afgelopen tien jaar zijn uitgebracht en dat er voor die tijd bijna geen vergelijkbare publicaties kunnen worden aangewezen.10 Het aantal kookboeken dat in Nederland wordt verkocht en het aantal kookboekentitels dat wordt uitgebracht zijn de afgelopen jaren hard gestegen.11 En terwijl ik met dit onderzoek bezig was kondigde het CPNB in de zomer van 2015 aan dat zij in oktober een ‘kookboekenweek’ gingen organiseren om deze gestegen vraag naar culinaire publicaties extra te ondersteunen. Enerzijds kunnen vanuit die toenemende vraag commerciële overwegingen aan de schrijvers en hun uitgevers worden toegedicht. Maar anderzijds laat de kookboekentrend ook zien dat eetcultuur aan statuur heeft gewonnen. En dat heeft er kennelijk toe geleid dat eten een legitiem onderwerp is geworden voor auteurs als Heytze, Giphart en Benali om over te schrijven.

8

Joosten 2008, p. 105-106.

9 Giphart 2008, p. 114 (over mayonaise). Heytze & Van Nijnatten 2008, p. 86 (over IKEA).

10 Een ouder voorbeeld kan enkel worden gevonden in Eten op zijn Vlaams van Louis Paul Boon uit 1972. Deze

titel is in 2015 in herdruk gekomen tegelijkertijd met de nieuwe kookboekenweek. Andere literaire kookboeken die werden gepubliceerd de afgelopen tien jaar waren bijvoorbeeld Couperus culinair. De lievelingsgerechten

van Louis Couperus (2013) samengesteld door José Buschman, Een vis, zwemmend in roomsaus. Literair kookboek (2009) waarin dichteres Marjoleine de Vos gedichten combineert met visrecepten en Literair kookboek

(2012) waarin Sven de Potter scenes uit de wereld- en Nederlandse literatuur koppelt aan gerechten.

11

(9)

8

Dat eetcultuur op dit moment een grote zichtbaarheid geniet, leid ik tevens af uit de reacties die ik kreeg op mijn onderzoek. Waar de aandacht van vrienden en kennissen al gauw verslapte als zij mij naar eerdere werkstukken en onderzoeken vroegen, stuitte ik nu op louter enthousiasme als ik mijn onderzoeksplannen aankondigde. Medewerkers van de bibliotheek overhandigden mij geestdriftig de stapels aangevraagde boeken, ‘Ga je onderzoek doen naar eten? Wat goed! Daar is tegenwoordig veel om te doen zeg, wat een actueel onderwerp’. Daarnaast heeft de wetenschappelijke bestudering van eten en eetcultuur ook een vlucht genomen in deze tijd. De afgelopen twee decennia heeft foodstudies zich steeds meer tot een zelfstandig opererend, interdisciplinair onderzoeksveld ontwikkeld. Antropologen Carole Counihan en Penny van Esterik, de samenstellers van de Food and Culture

Reader, vertellen in de derde editie van die bundel hoe zij in 1997 bij de eerste editie uitgeverij

Routledge moesten overtuigen van de noodzaak van een dergelijk overzicht, en hoe vervolgens de uitgever in 2012 hen moest overtuigen om alweer een nieuwe, actuele derde editie samen te stellen.12 Ook aan de Universiteit van Amsterdam wordt sinds drie jaar door de Bijzondere Collecties en de onderzoeksgroep FOST (Social & Cultural Food Studies) van de Vrije Universiteit Brussel een jaarlijks symposium georganiseerd onder de naam Amsterdam Symposium on the History of Food. Tegelijkertijd mag deze trend rondom eten, en de opleving van de wetenschappelijke bestudering van eetcultuur, mijn inziens geen reden zijn om het basale belang van eten, en de geschiedenis van de academische bestudering van eten, te vergeten. Wat sinds het bestaan van de mens een eerste levensbehoefte was, moet altijd, binnen elke cultuur een betekenisvolle praktijk zijn geweest. En verscheidene historici, antropologen, sociologen en semiotici hebben ook de relevantie van eetcultuur met hun onderzoek erkend voordat er een interdisciplinair onderzoeksveld als foodstudies ontstond.13

Binnen de bestudering van de moderne Nederlandse letterkunde heeft onderzoek naar eetcultuur nog nauwelijks voet aan de grond te gekregen, maar twee recente artikelen over lifestyle en populaire literaire cultuur van Ben de Bruyn, en van De Bruyn en Pieter Verstraeten geven wel een aantal goede aanknopingspunten. Gemotiveerd door Bring on the Books for Everybody, Jim Collins’ studie naar populaire literaire cultuur in de Verenigde Staten, bestuderen De Bruyn en Verstraeten laatpostmoderne romans en de manier waarop die interfereren met praktijken uit de populaire cultuur. Zij concluderen dat in deze romans meer aandacht wordt besteed aan lifestyle – aan gastronomie, interieur, mode en toerisme – waardoor deze romans volgens hen ‘impliciet een opleiding in goede smaak’ aan de lezer kunnen bieden.14 Op basis van de literaire non-fictie van Bart van Loo over de Franse cultuur en Geerten Meijsings aandacht voor de Italiaanse levensstijl en eetcultuur in

Malocchio. Een Toscaanse jeugd komt De Bruyn in een ander artikel tot vergelijkbare conclusies, hij

12 Counihan & Van Esterik 2012, p. 1. Voor een overzicht van recent onderzoek binnen foodstudies in de

Verenigde Staten zie ook: Caflin 2012.

13

Roland Barthes analyseerde bijvoorbeeld al de mythen rondom wijn, melk en biefstuk met friet in

Mythologieën. (Barthes 2002 [1957]) Mary Douglas onderzocht religieuze voedingsregels in Purity and Danger.

(Douglas 1966) En Stephen Mennell beschreef de culinaire historie en wisselwerking tussen Frankrijk en Engeland van de middeleeuwen tot de eenentwintigste eeuw in All Manners of Food. (Mennell 1985)

14

(10)

9

schrijft: ‘de literatuur van vandaag [is] een gids tot het goede leven’.15 Bovendien laat De Bruyn zien dat vermenging van de literatuur met andere populaire genres gepaard gaat met het maken subtiele smaakopposities. Van Loo en Meijsing scheppen volgens De Bruyn telkens tegenstellingen tussen meer mainstream varianten van ‘lifestyle’ en ‘anti-lifestyle’ (meer verfijnde vormen van eten, mode of toerisme).16

De bronnen die De Bruyn bestudeert (en dan vooral Van Loo’s non-fictie over lifestyle) zijn vergelijkbaar met mijn casussen, en het ook het onderzoeksperspectief van beide auteurs (zij richten zich op de constructie van smaak en culturele hiërarchieën) komt overeen met het onderzoek dat ik hier voorstel. Wat mij betreft laten De Bruyn en Verstraeten echter één ding na in hun publicaties, en dat is een sociologische problematisering te geven van de ‘goede’ smaak die in hun bronnen wordt gepropageerd en van de manier waarop de auteurs deze goede smaak overbrengen. Beide wetenschappers gaan ervan uit, in navolging van Collins, dat de populaire literaire cultuur die zij bespreken een groter en minder ‘academisch’ publiek bereikt dan de traditionele literaire cultuur. Op die manier maken de romans of ‘gidsen’ die zij analyseren ‘goede smaak’ of het ‘goede leven’ toegankelijk voor een breder publiek. Maar zij negeren klassieke sociologische theorieën, zoals die van Pierre Bourdieu, die in goede smaak een distinctiemiddel zien van de hogere klassen. Dat leidt volgens mij tot een vreemde tegenstelling tussen de functie die zij aan hun bronnen toedichten (het verspreiden van goede smaak of het opleiden van een groot lezerspubliek), en het onderscheidende effect dat Bourdieu aan smaak toeschrijft. Door opposities te maken tussen lifestyle en anti-lifestyle kunnen auteurs als Van Loo en Meijsing (en hun lezers) een onderscheid maken tussen verschillende sociale groepen, en zij kunnen zichzelf op die manier onderscheiden van andere mensen. Maar als de verfijnde smaak die zij uitdragen zich verspreidt onder een zeer groot publiek (bijna iedereen), dan verliest die vorm van lifestyle zijn distinctieve effect. Deze situatie kan volgens mij op twee manieren worden geïnterpreteerd. Enerzijds kan worden gesteld dat dit onderscheidende effect wellicht niet meer wordt nagestreefd door de schrijvers en hun publiek (bewust of onbewust); op die wijze zouden de boeken bijdragen aan de democratisering van goede smaak. Een andere mogelijkheid is dat de functie van deze bronnen toch anders moet worden geïnterpreteerd, dat het lezerspubliek dat zij bedienen toch veel kleiner moet worden opgevat omdat de schrijver en lezers zich willen kunnen blijven onderscheiden met hun goede smaak.

In mijn analyses van de literaire kookboeken van Heytze, Giphart en Benali zal ik de smaak die zij daarin propageren, en het distinctieve effect van die smaak, wel problematiseren. Daarom start het komende hoofdstuk met een bespreking van Bourdieu’s smaaktheorie en meer recente sociologische studies naar de culturele omnivoor. Mijn uitgangspunt zal niet zijn dat er geen distinctie meer wordt nagestreefd, zoals ik zojuist als mogelijkheid presenteerde. Volgens mij vinden ook binnen deze tijd mensen telkens weer manieren om zich van elkaar te onderscheiden. Maar ik erken

15 De Bruyn 2012, p. 223. 16

(11)

10

ook dat goede smaak binnen de bronnen van De Bruyn en Verstraeten, en binnen mijn eigen literaire kookboeken, ‘toegankelijk’ wordt gepresenteerd; de schrijvers proberen vaak een snobistisch of elitair standpunt te vermijden. Juist in die toegankelijkheid zit mijn bijdrage aan debatten over smaak en culturele hiërarchie in de neerlandistiek en de sociologie. Wat ik zal beargumenteren is dat deze toegankelijkheid, of de suggestie van toegankelijkheid, moet worden opgevat als een democratische distinctiestrategie. In de komende hoofdstukken zal ik op verschillende manieren uiteenzetten dat er binnen deze tijd sprake is van een democratische ideologie – van een gedeelde overtuiging over politieke en sociale gelijkheid – die distinctie, het jezelf willen verheffen boven anderen, of het nadrukkelijk innemen van een klassenpositie, onder druk zet. Vervolgens zal ik in mijn casussen laten zien hoe die democratische ideologie leidt tot distinctiestrategieën waarbinnen de onderscheidende functie van smaak wordt verhult door een retoriek die gelijkheid en toegankelijkheid impliceert.

Ik pretendeer met mijn drie casussen niet een volledig overzicht te geven van deze democratische distinctiestrategieën. Volgens mij is het een mechanisme dat in diverse hoedanigheden binnen verschillende culturele praktijken kan worden aangetroffen. Niet voor niets startte ik deze inleiding met het voorbeeld van Heytze die De Frietwinkel opende. Het concept achter deze eetgelegenheid zou volgens mij ook kunnen worden opgevat als een democratische distinctiestrategie. Aan patat en kroketten kunnen weinig pretenties worden verbonden, als fastfood hebben zij het imago voor iedereen beschikbaar en betaalbaar te zijn. En precies vanuit die suggestie van toegankelijkheid en pretentieloosheid kunnen de eigenaren van De Frietwinkel een snackbar beginnen die wel degelijk hoge pretenties heeft, die zich met kwaliteitsproducten onderscheidt van andere cafetaria’s, en die op een publiek mikt dat zich ook wil onderscheiden van de gemiddelde snackbarbezoeker zonder naar een duur of elitair restaurant te gaan.

Ik zal echter geen snackbars of restaurantconcepten onderzoeken en daar heb ik als letterkundige goede redenen voor: op het gedicht van Heytze na kan in De Frietwinkel weinig tekst worden aangetroffen. Maar ik zal mij ook niet concentreren op literaire fictie, omdat vragen over smaakoverdracht dan een stuk complexer worden. Juist de literaire kookboeken die ik zal bestuderen lenen zich goed voor een kwalitatieve sociologische analyse, omdat de actoren die bij de overdracht van smaak betrokken zijn (in dit geval de schrijver en de lezer) er beide expliciet in voorkomen. Anders dan in de romans van Giphart of Benali, of in de poëzie van Heytze, mogen we in de kookboeken van deze auteurs ervan uitgaan dat zij namens zichzelf spreken. Waar een sociologische of autobiografische lezing van fictie vaak theoretische vragen oproept over auteursintentie, ga ik er binnen mijn onderzoek vanuit dat de uitspraken die de schrijvers doen over smaak volledig aan hen mogen worden toegeschreven. Dit betekent ook dat ik hun kookboeken opvat als een manier voor deze auteurs om zichzelf als schrijver te presenteren en te positioneren. De kookboeken kunnen een aanvulling vormen op het beeld dat er binnen en buiten het literaire veld over hen bestaat. Bovendien komt de andere actor, de lezer, tevens expliciet voor in de kookboeken. Deze lezer spreken de auteurs direct aan met ‘u’ of ‘jij’, en zij geven aan hem/haar directe opdrachten in de vorm van recepten en

(12)

11

smaakadviezen. En deze directe aanwezigheid van de lezer in de kookboeken maakt het mogelijk om gebruik te maken van ‘the implied reader’, of van de impliciete consument, zoals ik dit interpretatieve instrument in het vervolg zal noemen en in zal zetten.17 Uit de manier waarop de auteurs de lezer aanspreken, en uit de kennis en competenties die zij bij de lezer aanwezig veronderstellen, kan een beeld worden gevormd van de sociale groep die de auteurs in gedachten hadden (bewust of onbewust) tijdens te schrijven. En op die manier kan ook worden nagegaan voor wie zij hun smaakadvies toegankelijk maken, en voor wie niet.

17 De oorspronkelijke term ‘implied reader’ is afkomstig van Wolfgang Iser, zie voor een bespreking van het

begrip bijvoorbeeld: De Bruyn 2008. Ik heb ervoor gekozen om gebruik te maken van de ‘impliciete consument’ omdat Isers begrip van toepassing is op de interpretatie van fictie. De relatie tussen de impliciete consument en de werkelijke lezer/gebruiker is in kookboeken of handboeken echter directer. De auteur adviseert de lezer in een kookboek rechtstreeks over hoe hij/zij zou moeten consumeren en op die manier kan de auteur een directe uitoefenen op het leven van de lezer.

(13)

12

2.

Smaak in de 21ͤ eeuw

Dit onderzoek gaat over smaak. Het algemeen bekende spreekwoord luidt dat over smaak niet valt te twisten, maar daar heeft menig wetenschapper zich niets van aangetrokken de afgelopen decennia. De meest voor de hand liggende naam binnen onderzoek naar smaak is waarschijnlijk die van de Franse cultuursocioloog Bourdieu. Zijn ideeën werden aan het begin van de jaren tachtig door Hugo Verdaasdonk geïntroduceerd in de neerlandistiek.18 Wat Bourdieu, en met hem Verdaasdonk, in zijn publicaties betwistte was juist de onbetwistbaarheid van smaak. Binnen de bestudering van de Nederlandse letterkunde, de kunstwereld en ver daarbuiten regeerde het idee dat kunst en literatuur intrinsieke eigenschappen bezaten die hun kwaliteit verklaarden, eigenschappen die maakten dat kunst en literatuur waarlijk als ‘goed’ en smaakvol mochten worden beschouwd, en die hun academische bestudering rechtvaardigde. Bourdieu verzette zich tegen dit idee en pleitte voor een sociologische interpretatie van de constructie van smaak en artistieke/literaire kwaliteit die aandacht schonk aan de rol van instituties binnen dit proces en de functie van smaak in een maatschappij als geheel. Zijn studie

Distinction. A Social Critique of the Judgement of Taste uit 1979, een grootschalig onderzoek naar de

culturele voorkeur van de Franse bevolking in de jaren zestig, kan worden gezien als een dergelijk onderzoek naar de functie en het effect van smaak binnen de grote sociale ruimte. Een van de meest bekende resultaten uit Distinction was dat er zoiets bestond als een algemeen erkende ‘goede’ smaak, of wat Bourdieu noemt ‘legitimate taste’.19 Mensen uit dezelfde beroepsgroepen bleken er dezelfde culturele voorkeuren op na te houden. De hogere klassen hadden een voorkeur voor genres binnen de hoge cultuur – beeldende kunst, literatuur, klassieke muziek – en de lagere klassen consumeerden voornamelijk culturele producten uit de populaire cultuur. De traditionele culturele hiërarchie die hieruit sprak, tussen hoge en populaire cultuur, werd echter door de gehele Franse maatschappij

18 Joosten & De Nooy 2008, p. 9. 19

(14)

13

ondersteund. Bourdieu duidde dit aan als ‘cultural goodwill’; het ‘grote’ publiek was bereid te vertrouwen op de expertise van autoriteiten en de smaak van de culturele elite hoger aan te slaan dan de eigen, populaire smaak.20

Binnen diverse wetenschappelijke disciplines en onderzoeken is betwist of Bourdieu’s smaaktheorie nog van toepassing is op deze tijd. In de neerlandistiek vormt de veronderstelde ontwaarding van de literatuur een terugkerend onderwerp. Of er nu wordt gesproken over het autoriteitsverlies van critici of auteurs, over een ‘een nivellering van de hiërarchische scheidslijnen’ tussen literaire genres, of over de afname van het ‘soortelijk gewicht’ van de literatuur ten opzichte van andere cultuurvormen; het belang van literatuur lijkt binnen de Nederlandse samenleving geen vanzelfsprekendheid meer te zijn.21 In sociologische debatten wordt de geldigheid van Bourdieu’s smaaktheorie vooral uitgedaagd door onderzoeken die verschenen over de culturele omnivoor.22 Richard Peterson en Albert Simkus publiceerden in 1992 een artikel over de muzieksmaak van Amerikanen. Zij ondervonden, net als Bourdieu, dat de hogere statusgroepen hielden van muziek behorend tot de hoge cultuur zoals klassieke muziek en opera. Maar daarnaast stelden zij vast dat deze statusgroepen zich tevens interesseerden voor allerlei ‘lagere’ muziekgenres. Voortbouwend op die bevinding formuleerden Peterson en Simkus de hypothese van de culturele omnivoor; iemand uit de hogere klasse die ondanks zijn sociale positie cultuurproducten consumeert over de volle breedte van de cultuur.23 In 1996 concludeerde Peterson samen met Roger Kern in een nieuw onderzoek dat omnivoorisme bovendien was toegenomen onder hoger opgeleiden.24 Ook in Nederland is onderzoek gedaan naar cultureel omnivoorisme, vooral door academici die tot de ‘Tilburgs – Rotterdamse school’ kunnen worden gerekend. In een artikel van Kees van Rees, Susanne Janssen en Marc Verboord worden omnivoorisme, en hoe dit Bourdieu’s ideeën uitdaagt, als volgt samengevat:

Maar Bourdieu’s onderzoek laat diverse problemen open. Zo is het de vraag of zijn theorie over de hechte samenhang ('homologie') tussen sociale positie en leefstijl zich laat generaliseren naar andere samenlevingen in latere decennia van de twintigste eeuw. In die periode eigenen (met name) jongere groepen uit de nieuwe middenklasse zich, via afwijkende voorkeuren, kwalificaties toe waarmee zij hun leefstijl afzetten tegen de traditionele 'hoog-versus-laag' dichotomie. Die zelfpositionering vormt onderdeel van een leefstijl, die als meer heterogeen kan worden aangemerkt, in zoverre allerlei traditionele scheidslijnen tussen genres en praktijken niet langer gerespecteerd worden.25

20

Bourdieu 1984, p. 318-319.

21 Over autoriteitsverlies van critici en auteurs, zie: Vaessens 2009, p. 49-52. Over nivellering van de

scheidslijnen tussen genres, zie: Van Rees, Janssen & Verboord 2006, p. 241. Over afname soortelijk gewicht, zie: Janssen 2005.

22

Voor een overzicht van internationaal sociologisch onderzoek naar omnivoorisme, en een bespreking van het academische succes van het begrip, zie Peterson 2005.

23 Peterson & Simkus 1992. 24 Peterson & Kern 1996. 25

(15)

14

De waarnemingen van Van Rees, Janssen en Verboord, en die van andere onderzoekers van omnivoorisme kunnen verstrekkende implicaties hebben voor Bourdieu’s smaaktheorie. Bijvoorbeeld: Als de culturele voorkeur van nieuwe hoogopgeleide statusgroepen niet meer aansluit op de traditionele culturele hiërarchie, zal de hoog/laag dichotomie dan uiteindelijk verdwijnen? En als zij zich afzetten tegen die hiërarchische kwalificaties, betekent dit dan het einde van distinctie? Sommige studies naar cultureel omnivoorisme lijken aan te sturen op die twee verwikkelingen. Koen van Eijck en Wim Knulst schetsen in het artikel ‘No More Need for Snobbism’ de mogelijkheid dat omnivoorisme een tussenstation is op weg naar een cultuur waarbinnen de traditionele ‘hoog/laag’ oppositie geen distinctieve functie meer vervuld. Jonge hoogopgeleide mensen interesseren zich in toenemende mate alleen voor populaire cultuur, en daarom schrijven Van Eijck en Knulst in 2005 dat er geen reden meer lijkt te zijn voor snobisme.26

Toch betekent dit niet dat Bourdieu’s smaaktheorie het academisch toneel definitief heeft verlaten. Bourdieu krijgt juist opnieuw aandacht in recent sociologisch onderzoek naar cultureel omnivoorisme. Nieuwe onderzoeken toetsen niet alleen de relatie tussen statusgroepen en culturele genres (de homologie tussen sociale klasse en smaak), maar deze onderzoeken kijken ook naar eventuele hiërarchieën binnen genres.27 Daarnaast wordt er meer kwalitatief onderzoek gedaan naar culturele consumptie waarbij wordt bestudeerd hoe cultuurgebruikers hun consumptie evalueren en of zij daarbij gebruikmaken van traditionele hiërarchieën. De oraties van Jansen en Van Eijck, beiden hoogleraar aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam en gespecialiseerd in de hedendaagse cultuursociologie, tonen deze verandering in de benadering van omnivoorisme. Waar Janssen in haar oratie uit 2005 vooral aandacht besteedt aan de afname van hiërarchische verschillen tussen genres, pleit Van Eijck in zijn oratie met de veelzeggende titel It ain’t what you do, it’s the way that you do it uit 2013 voor onderzoek dat bestudeert hoe culturele producten worden geconsumeerd.28

Binnen dit laatste type onderzoek is er weer plaats voor Bourdieu’s ideeën over hiërarchische culturele consumptie en zijn verklarende begrippen als cultureel kapitaal, de esthetische dispositie en distinctie.29 Zelf deed Van Eijck met medewerkers van zijn vakgroep onderzoek naar de ‘consumptiestijlen’ van mensen in een karaokebar. Daaruit bleek dat de verschillende consumptiestijlen wel degelijk konden worden verbonden aan opleidingsniveaus. De hoger opgeleide deelnemers onderscheidden zich van de ‘serieuze’ zangers door een ironische en afstandelijke consumptiestijl, die volgens de onderzoekers liet zien dat ‘zij karaoke als laag classificeren’.30 Daarnaast promoveerde Marcel van den Haak in 2014 op een proefschrift over het percipiëren van culturele hiërarchie in Nederland, waartoe hij negentig mensen uitgebreid interviewde. Ook Van den

26 Van Eijck & Knulst 2005, p. 526-527. 27

Zie bijvoorbeeld Shyon Baumanns Hollywood Highbrow. From entertainment to Art (2007) over hiërarchieën binnen de filmwereld.

28 Janssen 2005. Van Eijck 2013. 29 Van Eijck 2013, p. 15-16. 30

(16)

15

Haak stelde vast dat de meeste respondenten de traditionele culturele hiërarchie herkenden en dat vooral de hoger opgeleide participanten gebruikmaakten van een ‘hiërarchisch narratief’.31 En tot slot is een recente publicatie van twee Canadese sociologen over foodies en hun eetgewoonten van groot belang voor mijn onderzoek. Josée Johnston en Shyon Baumann laten in Foodies zien dat deze kook- en eetliefhebbers aan de ene kant snobisme afwijzen, maar aan de andere kant wel hun consumptie verantwoorden door hiërarchieën aan te brengen tussen gerechten en producten.32 Daarnaast toont

Foodies dat onderzoek naar smaak en culturele hiërarchie dat zich enkel richt op traditioneel ‘hoge’

genres als de beeldende kunst, klassieke muziek of literatuur, de reikwijdte van distinctiemechanismen te smal interpreteert. Ook Bourdieu besteedde in Distinction al aandacht aan de eetgewoonten, kleding en vrijetijdsbesteding van mensen, hoe die overeenkwamen met hun sociale positie en hoe die konden fungeren als een middel tot distinctie.

Mijn eigen onderzoek naar de presentatie van smaak in ‘literaire’ kookboeken sluit aan bij deze laatste lichting onderzoek naar cultureel omnivoorisme. Het is tevens een kwalitatief onderzoek dat bovendien aandacht besteedt aan de intersectie tussen twee culturele genres, namelijk eetcultuur en literatuur, en aan de vraag hoe smaak en distinctiemechanismen op dat snijvlak vorm kunnen krijgen. In wat volgt zal ik Bourdieu’s sociale theorie kort doornemen en meer specifiek zijn ideeën over smaak en distinctie toelichten die van belang zijn voor mijn analyses. Vervolgens zal ik uiteenzetten wat mijn onderzoek toevoegt aan sociologische studies naar culturele hiërarchie in de eenentwintigste eeuw, namelijk de ‘democratische’ distinctiestrategie.

De verdeling van macht en de esthetische dispositie

In haar meest simpele uitleg kan worden gesteld dat Bourdieu’s smaaktheorie gaat over machtsevenwichten of de verdeling van macht, en daarmee over het tot stand komen van sociale verschillen en de klassenstructuur van een maatschappij op een bepaald moment in de geschiedenis. Deze verdeling van macht vindt bij Bourdieu plaats binnen velden die een bepaalde inzet delen (zoals het literaire, academische of culinaire veld), die er eigen specifieke ‘regels’ op na houden, maar die ook zijn ingebed in de grote sociale ruimte.Om te kunnen verklaren hoe binnen die sociale ruimte macht wordt verdeeld maakt Bourdieu gebruik van verschillende vormen van kapitaal. De meest voor de hand liggende vorm is economisch kapitaal, dat zoveel betekent als geld of bezit dat direct een economische waarde vertegenwoordigd.33 Maar zijn theorie is er juist op gericht om ook de macht of sociale status te verklaren van individuen zonder veel economisch bezit. Naast economisch kapitaal onderscheidt hij daarom sociaal kapitaal, dat verwijst naar de connecties en familiare banden die iemand heeft, iemands ‘netwerk’, en de directe invloed die deze connecties hebben op iemands

31 Van den Haak 2014, p. 129-136. 32 Johnston & Baumann 2010. 33

(17)

16

economische kapitaal of positie.34 Tevens gebruikt hij de term symbolisch kapitaal om iemands status mee te benoemen; om de symbolische waarde van iemands positie binnen de sociale ruimte mee te karakteriseren.35 Tot slot onderscheidt hij cultureel kapitaal dat altijd verwijst naar kennis en dat kan voorkomen in de vorm van objecten (bijvoorbeeld boeken), in ‘in geïnstitutionaliseerde staat’ zoals een schooldiploma of ‘in belichaamde staat’ zoals de vaardigheid om piano te spelen of de vaardigheid om je op de juiste manier te gedragen binnen een bepaald sociaal milieu, een gevoel voor het spel te hebben. Wat deze verdeling van kapitaal tot een zeer waardevol analytisch instrument maakt, en dan gaat het met name om cultureel kapitaal, is dat zij de mogelijkheid biedt om een machtspotentieel te zien in de meest alledaagse, schijnbaar belangeloze voorwerpen, handelingen en situaties.

Distinction kan worden gelezen als een onderzoek naar cultureel kapitaal en zijn werking.

Smaak, en alle levensgewoonten die daarbij horen, zijn voor Bourdieu vormen van belichaamd cultureel kapitaal, en functioneren op die manier als middelen binnen de verdeling van macht. Om de homologie tussen sociale klasse en smaak te verklaren maakt Bourdieu gebruik van het begrip dispositie. De habitus van een persoon is opgebouwd uit meerdere disposities, uit meerdere clusters van sociale regels die iemand heeft geïnternaliseerd.36 In Distinction beschrijft Bourdieu de geïnternaliseerde regels rondom kunst en cultuur. Een dispositie is een ‘set of perceptual and evaluative schemes’ zo schrijft hij, een soort geïnternaliseerde poëtica die ontstaat in wisselwerking met iemands sociale omgeving:

This transposable disposition, armed with a set of perceptual and evaluative schemes that are available for general application, inclines its owner towards other cultural experiences and enables him to perceive, classify and memorize them differently. Where some only see 'a Western starring Burt Lancaster', others 'discover an early John Sturges' or 'the latest Sam Peckinpah'. In identifying what is worthy of being seen and the right way to see it, they are aided by their whole social group (which guides and reminds them with its 'Have you seen . . . ?' and 'You must see . . . ‘) and by the whole corporation of critics mandated by the group to produce legitimate classifications and the discourse necessarily accompanying any artistic enjoyment worthy of the name.37

34 Bourdieu 1989 [1983], p. 123.

35 Edwin Praat merkt in Verrek, het is geen kunstenaar terecht op dat symbolisch kapitaal niet altijd adequaat

wordt behandeld. De verschillende kapitaalvormen die Bourdieu onderscheidt accumuleren in symbolisch kapitaal, in status, en deze status maakt iemand sociale positie ‘natuurlijk’. Praat schrijft: ‘Symbolisch kapitaal is daarmee het geheime wapen van de intellectuelen: een repressiemiddel dat zijn kracht ontleent aan het feit dat het niet als repressiemiddel wordt erkend.’ (Praat 2014, p. 33, zie ook noot 13 van hfdst. 1)

36

Bourdieu schrijft in The Logic of Practice over de habitus: ‘The conditionings associated with a particular class of conditions of existence produce habitus, systems of durable, transposable dispositions, structured structures predisposed to function as structuring structures, that is, as principles which generate and organize practices and representations that can be objectively adapted to their outcomes without presupposing a conscious aiming at ends or an express mastery of the operations necessary in order to attain them.’ (Bourdieu 1990, p. 53) De habitus kan kortom worden geïnterpreteerd als een onbewust aangeleerd sociaal bewustzijn waar vanuit een mens handelt. Bourdieu gebruikt vaak een sportmetafoor, het hebben van een ‘feel for the game’, om de habitus mee te verduidelijken. (Bourdieu 1990, p. 66-68)

37

(18)

17

Bourdieu’s begrip dispositie kan worden vergeleken met wat Gilles Dorleijn en Wiljan van den Akker in navolging van Mary Douglas een ‘denkstijl’ noemen; een set aan randvoorwaarden en veronderstellingen die een groep mensen tot een denkcollectief maakt.38 De hogere klasse, of de culturele elite, consumeert volgens Bourdieu vanuit de esthetische dispositie, die hij ook wel de ‘pure’ dispositie of ‘pure’ smaak noemt en die hij tegenover de ‘populaire’ esthetiek of ‘populaire’ smaak plaats.39 Het is vanuit deze disposities dat mensen een verschillende zienswijze hebben op kunst en cultuur, en een bepaalde taal gebruiken om hun ervaringen en kennis mee te beschrijven.40 Hoewel hij geen concrete opsomming geeft van de eigenschappen van deze twee tegengestelde disposities en de twee tegengestelde waardensystemen die er mee samenhangen, noemt hij van beide wel een aantal kenmerken. Binnen de esthetische dispositie wordt de vorm boven de functie van een kunstwerk geplaatst. Het is een attitude die aansluit op een l’art pour l’art-idee; het kunstwerk staat als kunstwerk op zichzelf en wordt ook op die wijze geëvalueerd. Het tegenovergestelde gebeurt volgens Bourdieu binnen de populaire esthetiek, daar wordt een kunstwerk of cultuurproduct beoordeeld op zijn nut of op zijn morele bijdrage. De tegenstelling tussen de disposities berust op verschillen in identificatie en distantie, een verschil dat Bourdieu ook wel aanduidt als het verschil tussen esthetiek en ethiek. Waar binnen de esthetische dispositie een argument uiteindelijk reflecteert op de kunst zelf, wordt binnen de populaire smaak altijd terugverwezen naar het persoonlijk leven en de realiteit.41 Deze afstandelijke houding die de esthetische dispositie kenmerkt maakt het bijvoorbeeld mogelijk schoonheid te zien in een foto van een dode soldaat, waar iemand met een populaire smaak het treurige levenslot van de soldaat zou bespreken.42

Zoals ik al schreef kunnen deze ‘smaken’ niet worden gezien als een neutraal gegeven, het zijn middelen binnen de verdeling van macht. Vooral de esthetische dispositie kan worden beschouwd als een manier van de culturele elite om zich te onderscheiden van de ‘gewone’ mensen met een populaire smaak. En deze distinctieve functie is ook vervat in de evaluatiecriteria of het waardensysteem dat binnen de esthetische dispositie worden gebruikt; altijd wordt het zeldzame, het voorname, het gedistingeerde, het unieke, het exclusieve, het afwijkende, het onvervangbare en het originele verkozen boven het gemeenschappelijke, het vulgaire, het banale, het onbeduidende, het gewone, het gemiddelde, het gebruikelijke en het triviale.43 Wat vanuit de esthetische dispositie wordt gewaardeerd

38 Dorleijn & Van den Akker 2006, p. 95 39 Bourdieu 1984, p. 28-34.

40 Dorleijn en Van den Akker gebruiken in ‘Literatuuropvattingen als denkstijl’ het begrip ‘jargon’ om een

dergelijke gemeenschappelijke taal mee aan te duiden. (Dorleijn & Van den Akker 2006, p. 98)

41 Bourdieu 1984, p. 32. 42 Bourdieu 1984, p. 41.

43 Juist in andere delen van Distinction, waar Bourdieu niet direct schrijft over het verschil tussen de pure en

populaire smaak, vat hij de oppositie het treffendst samen, bijvoorbeeld in het achtste hoofdstuk over politiek en persoonlijke opvattingen: ‘It could be shown that the opposition between the rare, the distinguished, the chosen, the unique, the exclusive, the different, the irreplaceable, the original, and the common, the vulgar, the banal, the indifferent, the ordinary, the average, the usual, the trivial, with all the associated oppositions between the brilliant and the dull, the fine and the coarse, the refined and the crude, the high (or heightened) and the low is

(19)

18

in de hoge kunst is een afgeleide van de sociale strijd tussen de dominante klassen en de lagere klassen, of de ‘common people’, zoals Bourdieu hier schrijft:

It should not be thought that the relationship of distinction (which may or may not imply the conscious intention of distinguishing oneself from common people) is only an incidental component in the aesthetic disposition. The pure gaze implies a break with the ordinary attitude towards the world which, as such, is a social break. […] Rejecting the 'human' clearly means rejecting what is generic, i.e., common, 'easy' and immediately accessible, starting with everything that reduces the aesthetic animal to pure and simple animality, to palpable pleasure or sensual desire.44

Het citaat laat zien dat deze oppositie tussen het originele/voorname/exclusieve en het banale/vulgaire/gewone volgens Bourdieu ook draait om een mate van zelfbeheersing. Het afwijzen van het ‘makkelijke’ en het ‘toegankelijke’ impliceert een bepaalde distantie tot het primaire leven, tot het ‘menselijke’, het lichamelijke en de emoties. De oppositie tussen de populaire en de pure smaak bestaat daarmee ook uit een onderscheid tussen zelfbeheersing en de zwakte je over te geven aan ‘slechte’ neigingen. Iemand met een ‘puur’ oog voor kunst waardeert geen ‘gemakkelijk’ entertainment, melodrama dat inspeelt op de emoties of een happy end dat verdere reflectie overbodig maakt.

Tot slot kent Bourdieu nog een laatste eigenschap toe aan de esthetische dispositie en die bestaat uit een materiële voorwaarde. Zoals ik schreef kan de dispositie zelf als een vorm van cultureel kapitaal worden gezien. De dispositie kan worden aangeleerd op school, binnen het gezin waarin iemand opgroeit of binnen het sociale milieu waarin iemand zich later begeeft.45 Dat betekent echter niet dat het bezit van economisch kapitaal geen invloed heeft op het ontwikkelen van een esthetische dispositie. Een afstandelijke houding kunnen aannemen ten aanzien van het dagelijks leven vereist juist een zekere sociale stabiliteit en economische zorgeloosheid:

The aesthetic disposition, a generalized capacity to neutralize ordinary urgencies and to bracket off practical ends, a durable inclination and aptitude for practice without a practical function, can only be constituted within an experience of the world freed from urgency and through the practice of activities which are an end in themselves, such as scholastic exercises or the contemplation of works of art.46

one of the fundamental oppositions (the other being organized around the opposition between ease and poverty) in the language of bourgeois ethics and aesthetics.’ (Bourdieu 1984, p. 414) Zie ook: Bourdieu 1984, p. 468-469.

44

Bourdieu 1984, p. 32.

45 Kenmerkend voor Bourdieu’s sociale theorie is dat hij de tweede optie, iemand die de dispositie van huis uit

mee krijgt, beschouwt als de meest voordelige, want een onbewust leerproces verleent een nonchalante ‘natuurlijkheid’ aan de houding.

46

(20)

19

Kunst, en het vermogen om iets te kunnen waarnemen als kunst, ontstaan niet uit het niets, zo lijkt Bourdieu hier te willen zeggen. Er moet sprake zijn van een bepaalde economische ruimte om iets te waarderen wat in zichzelf weinig nut heeft of bijdraagt aan de eerste levensbehoeften.

Binnen onderzoek naar cultureel omnivoorisme wordt de esthetische dispositie vaak gezien als een houding ten opzichte van kunst die tot het verleden behoort. De eisen die binnen de esthetische dispositie aan een kunstwerk worden opgelegd (vorm gaat voor functie, de nadruk op de autonome positie van kunstwerken, kunstenaars en kunstkenners) en de strikte oppositie die tussen de kunst en de populaire cultuur wordt gemaakt, kunnen worden verbonden aan een traditionele, modernistische kunstopvatting die ten tijde van Distinction nog dominant was.47 Ook in De revanche van de roman beschouwt Thomas Vaessens de esthetische dispositie als de attitude van de humanistische modernisten, wiens anti-wereldlijke instelling en kunstopvatting sinds het postmodernisme onder druk zijn komen te staan.48 Deze zienswijze vernauwt Bourdieu’s idee over de esthetische dispositie echter tot een vaststaand waardesysteem dat niet kan veranderen. In Distinction schrijft Bourdieu dat dit nu juist niet is hoe de esthetische dispositie zou moeten worden gebruikt:

Every essentialist analysis of the aesthetic disposition, the only socially accepted 'right' way of approaching the objects socially designated as works of art, that is, as both demanding and deserving to be approached with a specifically aesthetic intention capable of recognizing and constituting them as works of art, is bound to fail.49

Hoewel Bourdieu in Distinction doorgaans schrijft over ‘the aesthetic disposition’, moet er dus sprake kunnen zijn van ‘een esthetische dispositie’. Een veranderend kunst- en smaakbegrip betekent dat ook de dispositie is veranderd, en bovendien dat er meerdere esthetische disposities naast elkaar kunnen bestaan. Net zoals er verschillende literatuur-, kunstopvattingen of denkstijlen in de kunst- en literatuurgeschiedenis kunnen worden aangewezen. Bourdieu blijft volgens mij echter spreken over ‘the aesthetic disposition’, omdat hij de belangrijkste eigenschap van de dispositie ziet in haar distinctieve functie, en die verliest zij niet. Dat maakt het lastig in te schatten wat voor levensduur aan zijn invulling van de dispositie mag worden toegedicht. De taal die wordt gebruikt om over kunst en literatuur te spreken kan aan verandering onderhevig zijn, maar dat betekent niet dat de onderliggende oppositie tussen het gewone en het unieke, het banale en het bijzondere, op die manier ook opgeheven is. Het is dan ook de inzet van dit onderzoek om die levensduur, en de opvattingen die erover bestaan, te problematiseren.

47 Hanquinet, Roose & Savage 2014. 48 Vaessens 2009, p.29

49

(21)

20

Eten en homologie

Een andere reden om Bourdieu’s ideeën over de esthetische dispositie binnen dit onderzoek wel te gebruiken, is dat zij niet enkel betrekking hebben op het percipiëren van hoge cultuur. De relatie tussen kunst en eten, zoals die aan de orde is in de kookboeken die ik bestudeer, wordt ook door Bourdieu besproken in Distinction. Naast de diverse kunst- en cultuurgenres analyseert hij in het hoofdstuk ‘The Habitus and the Space of Life-Styles’ tevens de leef-, sport- en eetgewoonten van sociale groepen. Binnen deze levensstijlen maakt hij wederom een onderscheid tussen twee ‘smaken’, namelijk ‘the taste of necessity’ en ‘the taste of luxury’.50 Het verschil tussen deze twee smaken is vergelijkbaar met het verschil tussen de pure en populaire smaak. Binnen ‘the taste of luxury’ wordt wederom de vorm boven de functie geplaatst. Wat eten betreft houdt dit in dat de praktische waarde van eten (het lichaam voeden) nauwelijks ertoe doet. Eten wordt binnen ‘the taste of luxury’ gezien als een esthetische mogelijkheid; voedsel moet smaakvol zijn, origineel, bijzonder en bovendien mooi gepresenteerd. Dit vereist dezelfde afstandelijke en beheerste houding ten opzichte van het wereldlijke en lichamelijke als binnen de esthetische dispositie het geval was. De smaak van ‘noodzakelijkheid’ vormt het tegenovergestelde van deze afstandelijkheid. Binnen ‘the taste of necessity’ staat juist de functie van eten centraal omdat de bezitter van deze smaak het beste compromis zoekt tussen de financiële beperkingen die hij/zij kent en de meest voedzame maaltijd die daarmee kan worden gekocht en bereid. Daarom noemt Bourdieu de esthetische houding ten opzichte van het leven ook wel de smaak van vrijheid, ‘The true basis of the differences found in the area of consumption, and far beyond it, is the opposition between the tastes of luxury (or freedom) and the tastes of necessity.’51 Bourdieu komt op deze tweedeling omdat hij ook heeft onderzocht of er een homologische relatie bestaat tussen iemands eetgewoonten en zijn/haar sociale positie. Onder verschillende beroepsgroepen deed hij onderzoek naar wat zij aten, hoeveel geld zij uitgaven aan eten, hoeveel tijd ze besteedden aan koken en wie er kookte.52 Wederom zag hij grote overeenkomsten binnen verschillende sociale groepen. Bij de laagste klassen, die weinig te besteden hadden en vaak zwaar lichamelijk werk uitvoerden, at men voedzame, vette maaltijden en hechtte men waarde aan kwantiteit (‘veel voor weinig’). De ‘nieuwe rijken’ met een grotere bestedingsruimte aten op min of meer vergelijkbare wijze, maar zij kochten bijvoorbeeld duurdere stukken vlees en producten die hun rijkdom uitstraalden (‘veel en duur’). De sociale groepen met verhoudingsgewijs veel cultureel kapitaal en weinig economisch kapitaal aten bij voorkeur iets wat bijdroeg aan hun individuele originaliteit, zoals ‘exotisch’ eten of iets ‘rustieks’:

50 Bourdieu bespreekt het verschil tussen deze twee smaken in de paragraaf ‘Form and substance’. (Bourdieu

1984, p. 177-183)

51 Bourdieu 1984, p. 177. 52

(22)

21

…the teachers, richer in cultural capital than in economic capital, and therefore inclined to ascetic consumption in all areas, pursue originality at the lowest economic cost and go in for exoticism (Italian, Chinese cooking etc. ) and culinary populism (peasant dishes).53

En binnen de hoogste klassen werden de eetgewoonten gekenmerkt door een focus op kwaliteit en soberheid, omdat een goede gezondheid en fysieke fitheid in toenemende mate bleken te gelden als belangrijke waarden.54

Naast economisch kapitaal (hoeveel heb je te besteden?) en cultureel kapitaal (welke culinaire smaak en kennis bezit je?) zag Bourdieu in de beschikbare tijd en de sociale status van vrouwen een bepalende factor voor de eetgewoonten. Gender deed ertoe omdat de meeste avondmaaltijden door vrouwen werden bereid. Als zij werkten dan beïnvloedde dit de tijd die zij konden besteden aan koken en op die wijze ook de eetgewoonten die zij op hun kinderen overbrachten. De hoogopgeleide vrouwen die werkten vanuit een emancipatoire overtuiging kookten vaak zo efficiënt en gezond mogelijk, zodat zij tijd overhielden om aandacht te besteden aan zichzelf en hun gezin.55 De vrouwen uit de middenklasse en lagere statusgroepen werkten vaak niet, en hadden dus de tijd om meer traditionele gerechten te maken met een langere bereidingstijd.

Bourdieu benadrukt in zijn bespreking van eetgewoonten dat culinaire kennis een belangrijke vorm van belichaamd cultureel kapitaal is. Wat iemand eet is niet alleen binnenshuis zichtbaar, maar manifesteert zich ook naar buiten toe, namelijk in de vorm van het lichaam. Goede smaak is daarmee, letterlijk, een vorm van belichaamd cultureel kapitaal:

… the body is the most indisputable materialization of class taste, which it manifests in several ways. It does this first in the seemingly most natural features of the body, the dimensions (volume, height, weight) and shapes (round or square, stiff or supple, straight or curved) of its visible forms, which express in countless ways a whole relation to the body, i.e., a way of treating it, caring for it, feeding it, maintaining it, which reveals the deepest dispositions of the habitus.56

Door gezond te eten, slank te zijn en er verzorgt uit te zien onderscheiden de hoogste klassen zich niet alleen op culinair, maar ook op lichamelijk gebied. De esthetische dispositie is op die manier ook van toepassing op het lichaam dat naar de heersende schoonheidsidealen kan worden vormgegeven. Diëten of ‘bewust’ eten impliceert eenzelfde afstandelijke houding ten opzichte van de lichamelijke behoeften als binnen de esthetische dispositie van toepassing was. Zodoende toont het lichaam de hoeveelheid zelfbeheersing en controle die iemand bezit wat het lichaam maakt tot ‘the most indisputable materialization of class taste’.

53

Bourdieu 1984, p. 185.

54 Bourdieu schrijft: ‘The disappearance of economic constraints is accompanied by a strengthening of the social

censorships which forbid coarseness and fatness, in favour of slimness and distinction.’ (Bourdieu 1984, p. 179)

55 Bourdieu 1984, p. 186. 56

(23)

22

Wat echter niet uit het oog moet worden verloren is dat het bij deze homologische verbanden tussen eetgewoonten en sociale klasse gaat om een wisselwerking. Binnen onderzoek naar cultureel omnivoorisme wordt Bourdieu’s begrip homologie vaak opgevat als een soort eenrichtingsverkeer. Het homologische verband tussen culturele smaak en sociale positie wordt dan geïnterpreteerd als een deterministisch verband dat voorspelt dat bijvoorbeeld hoogopgeleide respondenten een voorliefde zullen hebben voor klassieke muziek of dat obesitas een probleem is dat blijft voorbehouden aan de laagste klassen.57 Homologie heeft binnen Bourdieu’s theorie echter een complexere betekenis. Hij gebruikt het in Distinction bijvoorbeeld om te verklaren hoe vraag en aanbod binnen ‘the field of consumption’ en ‘the field of production’ altijd in beweging zijn, maar ook altijd op elkaar lijken te zijn afgestemd. Homologie wijst daarbij op een evenredigheid tussen posities binnen de grote sociale ruimte en posities binnen een cultureel veld. De specifieke sociale achtergrond en habitus van een producent komt volgens Bourdieu vaak overeen met de sociale positie en habitus van de consumenten van dat product, en daarom voldoet het aanbod aan een smaak die op dat moment speelt:

Choosing according to one's tastes is a matter of identifying goods that are objectively attuned to one's position and which 'go together' because they are situated in roughly equivalent positions in their respective spaces, be they films or plays, cartoons or novels, clothes or furniture…58

Daarnaast gebruikt hij het begrip ook om structurele gelijkenissen tussen velden mee aan te duiden. Dat kunnen gelijkenissen zijn in de strijd om posities (nieuwkomers vs. gecanoniseerden, vernieuwers vs. conservatieven, etc.) of gelijkenissen tussen de gangbare evaluatiecriteria voor producten uit verschillende velden (bijvoorbeeld de gelijkenis in attitudes ten opzichte kunst en eten, zoals ik die zojuist heb besproken).59 Volgens mij noemt Bourdieu deze structurele gelijkenissen en verbanden homologieën, omdat ze allemaal voortkomen uit de structuur van de grote sociale ruimte en de continue strijd die daar wordt geleverd (net zoals binnen de biologie homologie duidt op de overeenkomsten in de structuur van botten tussen zoogdieren of op de overeenkomsten in celopbouw; het impliceert een gemeenschappelijke voorouder).

Deze uitleg van homologie wijst op een complexere relatie tussen iemand sociale positie, de smaak die daaruit ontstaat en het product dat vervolgens wordt geconsumeerd. Het is niet zo dat enkel iemands sociale achtergrond bepaalt wat hij/zij kijkt, leest of eet (bijvoorbeeld dat nouveaux riches kaviaar eten), maar de producten zelf vertegenwoordigen ook een positie binnen de sociale ruimte

57

In het artikel ‘Bourdieu, habitus en omnivoriteit’ plaatsen Jelle Zeedijk en Tim Smits twee algemene opmerkingen bij de studies naar omnivoriteit en het gebruik van Bourdieu’s smaaktheorie binnen die studies. Allereerst merken zij op dat de relationaliteit van Bourdieu’s theorie vaak wordt veronachtzaamd. Bijvoorbeeld als zijn ‘hoog-laag’ taxonomie letterlijk wordt toegepast op culturele genres. Daarnaast benadrukken zij dat zijn theorie een ‘dispositionele praktische filosofie’ is. Zij schrijven: ‘Menselijk handelen kan je nooit alleen uit een idealistische vrije wil verklaren, noch uit een deterministisch structuralisme. Het habitus-begrip is Bourdieu’s conceptuele oplossing om te laveren tussen deze twee verklaringswijzen.’ (Zeedijk & Smits 2010, p. 115-116)

58 Bourdieu 1984, p. 232. 59

(24)

23

(kaviaar heeft een decadent en pronkerig imago). Voor culturele producten als boeken, horloges of schilderijen klinkt het misschien vanzelfsprekend dat zij een bepaalde sociale status symboliseren, maar hetzelfde geldt voor eten en het effect dat eten heeft op het lichaam. Aan eten, diëten, producten en bereidingswijzen kunnen allerlei betekenissen en associaties worden verbonden, zoals Roland Barthes schreef is eten een manier van communiceren, en klasse hoort daar ook bij.60 De homologie tussen sociale klasse en smaak is daarmee geen deterministische relatie die bepaalt dat bijvoorbeeld alle bouwvakkers zware, voedzame maaltijden eten. Mensen kunnen min of meer bewust kiezen voor het eten dat zij consumeren en ook daarbij in ogenschouw nemen wat zij willen communiceren met die voedselkeuzes. Wat iemand eet kan op die manier worden opgevat als een publiek statement, als een bewuste distinctieve handeling die bijdraagt aan de status van die persoon. Het tegenovergestelde van de bouwvakker die vette maaltijden eet – een stratenmaker die zich van zijn collega’s onderscheidt door een glutenvrij dieet te volgen – is dus tevens mogelijk. Binnen Bourdieu’s smaaktheorie zijn mensen actoren die zelf ook bijdragen aan het ‘maken’ van smaak, zij classificeren culturele en culinaire producten, brengen hiërarchieën aan en classificeren daarmee zichzelf.61 Zij hebben dus enige vrijheid om zichzelf vorm te geven door middel van hun consumptie, maar tegelijkertijd classificeren zij zichzelf als zij consumeren, want het symbolisch kapitaal van de levensmiddelen, restaurants, culturele producten, etc. die zij gebruiken wordt altijd gevormd in een wisselwerking met de status van de grootste groep gebruikers.

Hetzelfde geldt voor de kookboeken van literaire auteurs die ik in dit onderzoek analyseer. Enerzijds zijn alle producten, gerechten, bereidingswijzen en beschrijvingswijzen die de auteurs gebruiken altijd vormen van een ‘stil’ soort distinctie. Zij verwijzen naar plaatsen in een symbolisch systeem dat de sociale wereld weerspiegelt; het zijn onderscheidingstekenen, ook als zij niet bewust of actief als distinctiemiddel worden ingezet.62 Anderzijds mogen de kookboeken natuurlijk wel als zodanig worden opgevat. Ik ga er vanuit dat ze zijn geschreven om gezien te worden; om als een nieuwe toevoeging aan de smaakgeschiedenis te mogen gelden. En op die wijze interpreteer ik de kookboeken als een manier voor de auteurs om te verwijzen naar een plaats in het symbolische systeem, als een manier om te verwijzen naar de plaats waar zij zich denken te bevinden of naar de plek waar zij zich eigenlijk zouden willen positioneren.

60 Barthes schreef: ‘No doubt, food is, anthropologically speaking (though very much in the abstract), the first

need; but ever since man has ceased living off wild berries, this need has been highly structured. Substances, techniques of preparation, habits, all become part of a system of differences in signification; and as soon as this happens, we have communication by way of food. […] People may very well continue to believe that food is an immediate reality (necessity or pleasure), but this does not prevent it from carrying a system of communication. (Barthes 2013, p. 24-25)

61 Het is een wisselwerking die een permanente dynamiek genereert, zoals Bourdieu schreef in Distinction:

‘Taste classifies, and it classifies the classifier.’ (Bourdieu 1984, p. 6)

62 In ‘De sociale ruimte en de genese van “klassen”’ schrijft Bourdieu: ‘Alle vormen van consumptie en in feite

alle praktijken zijn “opvallend” in de zin van zichtbaar, of zij nu wel of niet de bedoeling hebben om gezien te

worden; zij zijn altijd distinctief, of men nu wel of niet opzettelijk wil “opvallen”, “apart” wil zijn, zich wil

(25)

24

De ideologie van de natuurlijke smaak

Ten slotte wil ik terugkeren naar een begrip van Bourdieu dat ik aan het begin van dit hoofdstuk noemde, namelijk ‘cultural goodwill’. In de vorige twee paragrafen bleek dat Bourdieu ‘goede’ smaak eigenlijk ziet als een soort onderdrukkingsmechanisme. Binnen de esthetische dispositie werd een hiërarchisch onderscheid gemaakt tussen de pure smaak van de culturele elite en de populaire smaak van de onderliggende klassen. Deze goede smaak genereerde status, hij voorzag de culturele elite in symbolisch kapitaal en hij legitimeerde op die manier hun bevoorrechte positie. De oppositie tussen hoge cultuur en populaire cultuur die met de twee smaken samenhing, werd volgens Bourdieu ondersteund door de hele maatschappij, ook door de mensen die daarmee hun eigen smaak aanmerkten als inferieur.63 Nu kan de vraag worden gesteld waarom deze welwillendheid bestond; waarom werden de traditionele culturele hiërarchie en de aanverwante hoog/laag dichotomie niet gezien als repressiemiddelen van de culturele elite? Waarom wordt distinctie niet zo waargenomen als Bourdieu het waarneemt?

Het antwoord op deze vraag ligt volgens mij in de kritiek die Bourdieu uit in Distinction op Kant en zijn esthetica. Zoals Edwin Praat beargumenteert in Verrek, het is geen kunstenaar is de ‘centrale missie’ van Bourdieu in Distinction ‘de ontmaskering van de Kantiaanse esthetica: de mythe dat er een pure, “natuurlijke” manier bestaat om naar kunst te kijken en dat slechts enkelen met deze zuivere blik begiftigd zijn’.64 Binnen Bourdieu’s theorie is de pure smaak of de zuivere blik op kunst een sociale constructie, het is een vorm van cultureel kapitaal die wordt aangeleerd. Het idee dat dit talent of deze gave volledig kunnen worden gezien als de verdiensten van een individu zelf, verhult de sociale processen die eraan ten grondslag liggen en de sociale voordelen die eraan kunnen worden ontleend. Bourdieu noemt deze verhulling in Distinction ‘the ideology of natural taste’:

The ideology of natural taste owes its plausibility and its efficacy to the fact that, like all the ideological strategies generated in the everyday class struggle, it naturalizes real differences, converting differences in the mode of acquisition of culture in to differences of nature; it only recognizes as legitimate the relation to culture (or language) which least bears the visible marks of its genesis, which has nothing 'academic', 'scholastic', 'bookish', 'affected' or 'studied' about it, but manifests by its ease and naturalness that true culture is nature – a new mystery of immaculate conception.65

De ideologie van de natuurlijke smaak is, zo schrijft Bourdieu, een strategie binnen de sociale strijd die verschillen natuurlijk maakt, vanzelfsprekend laat zijn. Als Bourdieu deze schijn van natuurlijkheid meer toespitst op de kunstenaar dan noemt hij het de charismatische ideologie. Binnen Praats studie naar het schrijverschap van Gerard Reve is de charismatische ideologie vooral van belang om te verklaren hoe het ‘geloof’ in de kunstenaar en de kunst tot stand komt, een geloof dat

63 Bourdieu 1984, p. 41. 64 Praat 2014, p. 43. 65

(26)

25

door Bourdieu de illusio wordt genoemd. Maar, zo schrijft Praat terecht, deze illusio is tevens van toepassing op andere velden en op de grote sociale ruimte:

De illusio is de “fundamentele” en “collectieve” instemming met het spel, het geloof in de waarde van het spel en van zijn inzetten. Hij is geen exclusieve eigenschap van wat Bourdieu het literaire (of culturele) veld noemt. Ieder maatschappelijk “veld”, ook het veld van de macht, functioneert op basis van zijn eigen, specifieke illusio, op basis van het geloof in het nut van het spel dat er in dat veld gespeeld wordt, van het belang dat de spelers hechten aan de strijd die ze in het veld uitvechten.66

De illusio verklaart waarom goede of legitimeerde smaak niet als een repressiemiddel werd gezien, namelijk omdat de verschillende lagen van de bevolking met hun verschillende smaken een geloof deelden in ‘het nut van het spel’. Enerzijds bestaat dit geloof volgens mij uit een geloof in de natuurlijkheid van sociale competitie. Bourdieu bespreekt ‘cultural goodwill’ in Distinction niet voor niets in het gelijknamige hoofdstuk over de smaak van de petit bourgeoisie, die hij vaak presenteert als een klasse die sociaal wil stijgen.67 Zij ‘geloven’ in het sociale spel en in de middelen die binnen het spel voorhanden zijn om sociaal te stijgen zoals educatie.68 Anderzijds wordt er ook ‘geloofd’ in de inzet van het spel; er wordt geloofd in de natuurlijkheid van smaak zelf. Dit is een belangrijk verschil omdat het de contemporaine problematiek rondom smaak kan verklaren. In het geval dat het eerste ‘geloof’ onder druk komt te staan – het geloof in de bevoorrechte positie van de elite vanwege haar ‘goede smaak’ – betekent dit niet dat smaak zelf ook een ‘verdacht’ begrip wordt. Het tweede geloof in een persoonlijke, originele en natuurlijke smaak kan dan nog steeds overeind blijven, en het is dit tweede (romantische, Kantiaanse) geloof dat Bourdieu vooral wil ontmaskeren in Distinction als een vals bewustzijn, als een strategie die telkens weer de sociale geconstrueerdheid van smaak verhult en naturaliseert.69

De individualisering van smaak

In wat volgt zal ik proberen de vraag te beantwoorden waarom Bourdieu tegelijkertijd zo populair en impopulair is geweest binnen onderzoek naar smaak. Aan de ene kant golden de bevindingen die hij

66 Praat 2014, p. 34. 67

Over de petit bourgeoisie schrijft hij bijvoorbeeld: ‘This is clearly seen in the case of the wage-earning petite bourgeoisie, whose ascetic virtues and cultural good intentions – which it manifests in all sorts of ways, taking evening classes, enrolling in libraries, collecting stamps etc. – very clearly express the aspiration to rise to the higher position…’ (Bourdieu 1984, p. 123) Elders spreekt hij over ‘the pretension of the petite bourgeoisie’. (Bourdieu 1984, p. 170)

68 Ik plaats geloven tussen aanhalingstekens omdat het niet moet worden gezien als een geheel bewust beleden

geloof, het is wat Bourdieu ook wel een ‘doxa’ noemt: ‘the doxa, the ordinary acceptance of the usual order which goes without saying and therefore usually goes unsaid.’ (Bourdieu 1984, p. 424)

69

Dit verklaart ook de retorische schrijfstijl die Bourdieu vaak hanteert in Distinction. Hij gaat ervanuit dat de lezer dit valse bewustzijn deelt en daarom onwelwillend zijn sociologische interpretatie van smaak leest. Hij schrijft in de inleiding van de Engelse vertaling, ‘the book transgresses one of the fundamental taboos of the intellectual world, in relating intellectual products and producers to their social conditions of existence’. (Bourdieu 1984, p. XIII)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of er is een alternatief voor een bewoner die geen zetmeel eet omdat hij dat nooit in zijn leven gedaan heeft.. Dus er is wel degelijk variatie, zonder dat je voor iedereen

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

Vol ­ gens de auteurs van dit economisch verslag was de Waalse economie toen nog lang niet reddeloos verloren, de nodige straffe medi ­ cijnen en het komt in orde, “ de

ker van” of “dat is veel te moeilijk voor de mensen”. Ik heb later de schande aan de kaak gesteld dat in de interventiewa- gens van de Medische Urgentie Teams het wemelt van

Als GedapochefJozef de Witte in De Morgen al mocht uitkramen dat hij zich geroepen voelt om aan de samenleving vorm te geven (sic), dan vraag ik me niet zonder enige

Niet eens tien jaar later volgde nog altijd onder redactie van de flamboyante Jozef van Overstraeten een tweede editie maar dus alleen voor Vlaanderen, bijna duizend pagi­. na’s,

Vermits wij geen privédedectives in dienst hebben, kunnen wij moeilijk achterhalen wat Dedecker aan de heer Vijnck heeft overgemaakt voor bewezen dien ­ sten, maar het