• No results found

Hoe brengen we onze geschiedenis in beeld? Verschillen en overeenkomsten tussen professionele en niet-professionele visuele geschiedschrijving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe brengen we onze geschiedenis in beeld? Verschillen en overeenkomsten tussen professionele en niet-professionele visuele geschiedschrijving"

Copied!
196
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe brengen we onze geschiedenis in beeld?

Verschillen en overeenkomsten tussen professionele en

niet-professionele visuele geschiedschrijving

Door

Anne Verwaaij

Opleiding

MA Publieksgeschiedenis

Universiteit van Amsterdam

Begeleidend docent

dr. Paul Knevel

Tweede lezer

drs. Laura van Hasselt

Datum

19-01-2017

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord

3

Inleiding

4

De huisstijl van Andere Tijden

14

1.1 Een wekelijks geschiedenisprogramma

14

1.2 Historisch onderzoek door televisiemakers

18

1.3 Ervaringsdeskundigen aan het woord

22

1.4 Een verzameling van archief

26

1.5 De invloed van de actualiteit

30

1.6 De functie van de presentator

32

Andere Tijden over de mijnstreek

37

2.1 ‘Mijnsluiting’

37

2.2 ‘Banen naar Born’

42

2.3 ‘Glorie en verdriet in de mijnstreek’

46

2.4 Drie keer terug naar Limburg

52

Mijngeschiedenis in de klas

56

3.1 De eerste film van het Digitaal Mijnmonument

56

3.2 Studio op school

60

3.3 Op de praatstoel

63

3.5 Einde van een educatief project

68

Conclusie

71

English summary

77

Bronnenlijst

78

Lijst met afbeeldingen

85

Lijst met afkortingen

87

(3)

Voorwoord

In september 2015 startte ik met mijn stage bij het televisieprogramma Andere Tijden. Daar heb ik drie maanden meegewerkt aan de aflevering ‘Glorie en verdriet in de mijnstreek’. Tijdens de research ontdekte ik het Digitaal Mijnmonument. Een online verzameling van films over Limburgse oud-mijnwerkers die waren gemaakt door middelbare scholieren van het Sintermeertencollege in Heerlen. Dat fascineerde mij; scholieren die met zeer weinig kennis en ervaring toch een poging deden om geschiedenis vast te leggen voor latere generaties.

De link tussen het Digitaal Mijnmonument en Andere Tijden was snel gemaakt. Ik besloot dat ik onderzoek wilde doen naar professionele en niet-professionele vormen van visuele

geschiedschrijving. Vanwege mijn stageperiode en mijn huidige werkzaamheden bij Andere Tijden ben ik wel persoonlijk betrokken bij de casus van mijn onderzoek. Daar staat tegenover dat ik nauwkeurig inzicht heb in de werkwijze van het programma en het productieproces van de specifieke aflevering waaraan ik heb meegewerkt.


(4)

Inleiding

Het valt meteen op in de televisiegids: geschiedenisprogramma’s zijn een vast onderdeel van het wekelijkse schema. Sinds de history boom in het begin van deze eeuw experimenteren

televisiemakers op grote schaal met verschillende formats om het verleden te visualiseren voor een groot publiek. Toch is de toekomst onzeker. Denk aan Netflix, HBO of Youtube: lineair kijken naar programma’s volgens een ingepland schema lijkt steeds meer achterhaald. Wat betekent dit voor geschiedenis op televisie en de manier waarop we visualisaties van het verleden maken en bekijken?

Andere Tijden is een van de bekendste voorbeelden van geschiedenistelevisie in

Nederland. Een vaste redactie van de NTR en de VPRO maakt al ruim zestien jaar het wekelijke programma vanuit een vrijwel onveranderd format. Dat de Andere Tijden-formule succesvol is, 1

blijkt niet alleen uit de kijkcijfers, kritieken en prijzen, maar ook uit een breed scala aan spin-offs dat uit de formule is voortgekomen.

Allereerst natuurlijk Andere Tijden Sport en de Andere Tijden specials, die gemiddeld nog succesvoller zijn dan het origineel, maar ook nieuwe geschiedenisseries die onderdelen van het format van het programma gebruiken en sterk leunen op de expertise van de redactie. 2

Voorbeelden zijn De Oorlog, De Gouden Eeuw en Ondersteboven - Nederland in de jaren 60. Dat 3

het format van Andere Tijden als basis kan dienen voor Nederlandse geschiedenistelevisie was in 1999 ook een van de redenen om met het programma te beginnen.

Ad van Liempt vertelde in 2011 aan cultuur- en mediawetenschapper Berber Hagedoorn dat hij samen met collega’s aan het einde van de jaren negentig een specifieke ‘huisstijl’ of ‘school’ wilde creëren: “[E]lke keer als de serie was afgelopen dan ging de club weer uit elkaar. Iedereen ging zijns weegs en als er dan weer een volgend programma begon moest alles opnieuw worden uitgevonden. Er was geen lijn, geen stijl, geen archief, geen personeel. Alles moest elke keer opnieuw.” 4

Om dit in de toekomst te voorkomen, vormden de NTR en de VPRO een vaste redactie van regisseurs en researchers. Samen ontwikkelden zij een eigen stijl om geschiedenis op televisie te 5

presenteren. De redactie vormt hierdoor een symbolic community: een professionele creatieve

NTR sinds de fusie van NPS, Teleac en RVU. Voorheen was het een samenwerkingsverband tussen de

1

NPS en VPRO.

Berber Hagedoorn, Doing History, Creating Memory: Representing the Past in Documentary and

Archive-2

Based Television Programmes within a Multi-Platform Landscape (Utrecht 2016) 40.

De Oorlog, Ad van Liempt (NPS 2009); De Gouden Eeuw, Marja Ros (NTR/VPRO 2012-2013);

3

Ondersteboven: Nederland in de jaren 60, Marja Ros (NTR/VPRO 2016).

Ad van Liempt geciteerd in: Hagedoorn, Doing history, 43.

4

De redactie van Andere Tijden omschrijft met deze term de redacteuren die onderzoek doen voor de

5

afleveringen. Voor het werk dat zij uitvoeren, gebruiken ze ook de Engelse term research. In dit onderzoek zal deze terminologie ook gehanteerd worden.

(5)

groep met gemeenschappelijke ervaring, tradities en opvattingen over het genre. Inmiddels 6

kunnen we over de werkwijze van redactie spreken als een gevestigde ‘Andere Tijden-school’. 7

Binnen het format van Andere Tijden zijn vijf kernelementen te onderscheiden: een non-fictie reconstructie van het verleden op basis van gedegen research, een relatie met de actualiteit, persoonlijke interviews met ervaringsdeskundigen (‘gewone’ mensen die door eigen ervaringen kennis hebben van het verleden) en professionele deskundigen, archiefmateriaal en een

presentator die het verhaal aan elkaar knoopt. In ruim 650 afleveringen heeft de redactie op basis van dit format onderwerpen uit de recente geschiedenis gepresenteerd.8

Zowel het publiek als critici hebben het programma de afgelopen zestien jaar met

enthousiasme ontvangen. In 2001 kreeg de redactie een Gouden Nipkowschijf, gevolgd door een Gouden Beeld in 2004 en de Eurekaprijs in 2008. De hoogste kijkdichtheid lag in 2001 op 640.000 9

kijkers per aflevering. Tussen 2005 en 2010 steeg dit cijfer naar 867.000. Het eerste kwartaal van 10

2016 had een gemiddelde kijkdichtheid van 585.000 kijkers, met als hoogtepunt een publiek van 744.000 mensen op 23 januari. Het gemiddelde waarderingscijfer lag in de eerste helft van 2016 11

op een 7,9. Andere Tijden functioneert dus al jarenlang voor een grote groep Nederlanders als 12

een bron van geschiedenis, het is onderdeel van de historische cultuur en heeft invloed op het historisch besef. 13

Historici over geschiedenis op televisie

Historische cultuur is een dynamische term. Het beschrijft de manier waarop het verleden een rol speelt in de samenleving, bijvoorbeeld materieel met monumenten en immaterieel in de vorm van herinneringen, en hoe mensen met deze vormen omgaan. Het bepaalt dus hoe personen denken over geschiedenis. Het begrip is dynamisch, omdat niet iedereen op dezelfde wijze omgaat met het verleden. Historische cultuur is afhankelijk van de belangstelling voor het verleden, de historische kennis, de opvattingen over de betekenis van het verleden en historisch besef.

Deze laatste term betekent niet het besef dat het verleden bestaat, maar het verwacht een bepaalde omgangsvorm met dat verleden. De kern van historisch besef is de realisatie dat het verleden anders is dan het heden. Waar de ‘juiste’ omgangsvorm met het verleden precies uit bestaat, is onderwerp van discussie. Onder historici bestaat geen consensus over de manier

Caroline Dover, ‘‘Crisis’ in British documentary television. The end of a genre?’, Journal of British Television

6

and Cinema 1, 2 (2004) 242-259, aldaar 242.

Hagedoorn, Doing History, 43.

7

‘Over Andere Tijden’, < http://www.anderetijden.nl/over#about> [geraadpleegd op 19-09-2016].

8

Idem.

9

Hagendoorn, Digital history, 40.

10

Jacinta Louwes, Andere Tijden jan t/m mrt 2016. Vergelijking 2016 (zaterdag) versus 2015 (dinsdag

11

avond) (intern document april 2016) 1; Redactievergadering Andere Tijden (intern document 25-01-2016) 1. Jacinta Louwes, Kijkersfeedback Andere Tijden 1e kwartaal 2016 (intern document april 2016) 1; Jacinta

12

Louwes, Kijkersfeedback Andere Tijden 2e kwartaal 2016 (intern document juli 2016) 1.

Sonja de Leeuw, Hoe komen wij in beeld? Cultuurhistorische aspecten van de Nederlandse televisie

13

(6)

waarop de omgang met het verleden en de mate van historisch besef beoordeeld kan worden. In 14

het kader van dit onderzoek is het van belang dát visuele geschiedenis onderdeel uitmaakt van de historische cultuur, het presenteert een bepaalde omgangsvorm met het verleden en het oefent invloed uit op het historisch besef.

Historisch besef is aan verandering onderhevig. Jo Tollebeek onderscheidt vijf

verschillende vormen sinds 1800. Volgens hem is er in de huidige samenleving sprake van een ‘postmodern’ historisch besef. Niet-historici realiseren zich volgens Tollebeek dat tussen het heden en het verleden een kloof zit die niet te dichten is. Deze gedachte komt voort uit een andere vorm van historisch besef: de laatmoderne variant. De omgang met geschiedenis is vanuit het

laatmoderne histosich besef gericht op het creëren van een continue lijn tussen het heden en het verleden. Het zou mogelijk zijn om de kloof te dichten. Deze vorm van historisch besef kwam op in de jaren negentig en zowel in het binnen- als buitenland nam hierdoor de belangstelling voor geschiedenis bij niet-historici enorm toe. Door het verleden weer aanwezig te laten zijn in het heden kon de kloof tussen het verleden en het heden verdwijnen. 15

De ontwikkelingen in de media zijn verbonden met de toenemende belangstelling voor geschiedenis. Boeken, films en andere media besteedden in de jaren negentig op een grotere schaal dan ooit aandacht aan het verleden. Er was sprake van een wisselwerking. De toename in productie vergrootte de belangstelling voor geschiedenis bij het publiek en andersom zorgde de grotere belangstelling voor een toename in de productie. Het was dus een wisselwerking van vraag en aanbod.16

Het aanbod van geschiedenisprogramma’s op televisie was ook onderdeel van deze ontwikkeling. De explosieve toename van historische televisieproducties eind jaren negentig staat bekend als de history boom. Deze boom zorgde voor ongerustheid bij academische historici. Al 17

in 1992 benadrukte de Brit Peter Fowler dat academici meer belangstelling dienden te tonen voor de verschillende relaties met het verleden en de uiteenlopende versies van geschiedenis in de alledaagse historische cultuur: “Nowadays, more pasts are more available in more forms to more people than at any time in the past; and they absorb more resources than ever before.”18

In het kader van geschiedenistelevisie ging de Amerikaan David Harlan in 2003 dieper op deze ongerustheid in: “We academic historians do not know quite what to make of all this. We are delighted to see so many people interested in the past, of course, but we tend to view the

documentaries themselves as little more than historical melodramas, long on misty nostalgia but short on critical analysis.” Door het vermeende gebrek aan kritische analyses waren 19

Kees Ribbens, Een eigentijds verleden (Hilversum 2002) 11-12.

14

Jo Tollebeek, Metamorfoses van het Europese historisch besef, 1800-2000 (Brussel 2015) 1-25.

15

Ann Gray en Erin Bell, History on television (Londen en New York 2013) 1.

16

Idem.

17

Peter J. Fowler geciteerd in: Ribbens, Een eigentijds verleden, 10.

18

David Harlan, ‘Ken Burns and the coming crisis of academic history’, Rethinking History 7, 2 (2003)

19

(7)

academische historici terughoudend om geschiedenis op televisie te onderzoeken. Harlan stelde dat historici de geschiedenisprogramma’s op televisie juist moesten zien als een vergroting van hun territorium en hij vroeg om een meer systematische en kritische verkenning.20

Groot-Brittannië was destijds een voorloper in het onderzoek naar visuele representaties van geschiedenis. De nadruk van het Britse onderzoek lag echter op fictionele genres van geschiedenistelevisie. Pas vanaf 2004, bijna tien jaar na het begin van de history boom, 21

verschenen meerdere publicaties die zich richtten op non-fictie geschiedenistelevisie. De onderzoekers focusten zich op de relatie tussen televisiemakers en academische historici, de toenemende democratisering van visuele geschiedschrijving en de functie van oral history in geschiedenis op televisie. 22

Het boek History on television (2013) geldt tegenwoordig als een van de belangrijkste werken binnen het onderzoek naar geschiedenis op televisie. Ann Gray en Erin Bell bestudeerden hoe Britse televisieprogramma’s het verleden in beeld hebben gebracht en welke perspectieven en geschiedenis de makers daarbij uitlichtten. Ze probeerden te bepalen of de representatie van het verleden op televisie onderdeel uitmaakt van publieksgeschiedenis. Volgens Gray en Bell staat 23

vast dat televisie een belangrijke producent is van geschiedenis. Ze citeren Hilda Kean: “some of the most imaginative and engaging work on the past is not being conducted by historians at all but by artists and filmmakers, [by whom] the visual has been emphasized”. Het feit dat televisie 24

geschiedenis visualiseert, is dus van groot belang. Het verleden wordt in een andere vorm gerepresenteerd dan bijvoorbeeld in een boek: geschreven geschiedenis.

Een belangrijk voordeel van visuele geschiedenis is de sterke verbeeldingskracht en het vermogen om betrokkenheid bij het verleden op te roepen. Het productieproces van visuele

geschiedenis onderscheidt Berber Hagedoorn in vier fases: verzamelen, selecteren, reconstrueren en ten slotte visualiseren. De eerste drie fases zijn natuurlijk toepasbaar op veel verschillende 25

vormen van geschiedschrijving. Een historicus die een boek schrijft, doorloopt een vergelijkbaar proces. De wetenschapper verzamelt primaire en secundaire bronnen, selecteert materiaal en informatie, en probeert daarmee vervolgens een reconstructie van het verleden te maken. Het verschil zit in de uiteenlopende media waarmee geschiedenis gepresenteerd kan worden, bijvoorbeeld in een boek, via een televisieprogramma of op een website. Makers moeten continu rekening houden met het medium waarmee het verhaal uiteindelijk wordt overgebracht.

Harlan, ‘Crisis of academic history’, 186-187.

20

Nick Baron, ‘History on television’, Historical Journal of Film, Radio and Television 34, 4 (2014) 606-607,

21

aldaar 606.

Voorbeelden: David Cannadine (red.), History and the media (Basingstoke 2004); Emma Hanna, The

22

Great War on the small screen. Representing the First World War in contemporary Britain (Edinburgh 2009);

Jerome de Groot, Consuming History. Historians and heritage in contemporary popular culture (Londen 2009); Gray en Bell, History on television.

Publieksgeschiedenis is in grote lijnen de representatie van het verleden voor en/of door niet-academisch

23

geschoolde historici; Gray en Bell, History on television, 1-2, 6-8, 24-25. Ibidem, 6.

24

Hagedoorn, Doing history, 228.

(8)

Het risico van visuele media is dat de ruimte voor nuance vaak beperkt is. Het is bovendien een reconstructie van een bepaald perspectief - vaak van de onzichtbare regisseur - op een klein onderdeel van de geschiedenis. “...despite the large audiences reached, a minority determine what is viewed or experienced by the audience of history programming; it is one-sided”. Op het gebied 26

van autoriteit is visuele geschiedenis dus een problematische vorm. Het is geen democratisch proces, al geldt dat natuurlijk ook voor andere vormen van geschiedschrijving. Het verschil zit in de verhouding tussen auteur en publiek, een hele kleine, relatief onzichtbare minderheid bepaalt wat een heel groot publiek te zien krijgt.

Gray en Bell hechten veel waarde aan de term democratisering. De precieze betekenis en waarde die historici hechten aan deze term verschilt. Vanuit het vakgebied publieksgeschiedenis is de visie op democratische geschiedschrijving sterk ideologisch. Dit is volgens publiekshistorici een methode waarbij machtsstructuren en hiërarchieën volledig achterwege blijven. De historicus gaat de dialoog aan met alle betrokken partijen en geeft vervolgens in samenspraak de verschillende perspectieven een podium tijdens het productieproces. Idealiter is er sprake van a shared authority. Dat wil zeggen dat traditionele academische historici samen met het ‘gewone’ niet-27

historisch opgeleide publiek geschiedenis onderzoekt, interpreteert en vastlegt. Zij zijn dus gelijkwaardig aan elkaar.28

Tegenover deze idealistische visie van publiekshistorici staan de academische historici die niet democratisering, maar feiten als de belangrijkste grondslag voor geschiedschrijving zien. “Feiten zijn de basis van elke historische redenering”, aldus historicus Willem Melching. Hij haalt 29

ook aan dat persoonlijke, niet-academische perspectieven afbreuk kunnen doen aan de historische juistheid, doordat personen te weinig kennis van het verleden hebben of spreken vanuit een eigen agenda. 30

‘Populaire’ geschiedschrijvers, zoals televisiemakers, redeneren juist andersom. Zij

betrekken graag ‘gewone’ mensen bij het presenteren van het verleden, maar meestal is hier geen sprake van democratisering. Volgens de definitie die Gray en Bell zouden ze samen met niet-historici geschiedenis moeten onderzoeken, interpreteren en vastleggen. De participatie van ‘gewone’ mensen in mediaproducten neemt toe, maar ze hebben meestal geen invloed op het productieproces. De ‘populaire’ geschiedschrijver plaatst zichzelf boven input van de ‘gewone’ mensen en maken de doorslaggevende beslissingen over de presentatie. Hier is geen sprake van

Gray en Bell, History on television, 24.

26

Ibidem, 6-9.

27

Michael Frisch, A shared authority. Essays on the craft and meaning of oral and public history (New York

28

1990) xx-xxii.

Willem Melching, ‘Hoe konden de mensen toch zo stom zijn?’, Historisch Nieuwsblad 10 (2007) <http://

29

www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/7005/hoe-konden-de-mensen-toch-zo-stom-zijn.html> [geraadpleegd op 07-04-2016].

Bas Kromhout, ‘Kritiek op In Europa houdt aan’, Historisch Nieuwsblad (23 juni 2009) <http://

30

www.historischnieuwsblad.nl/nl/nieuws/12672/kritiek-op-in-europa-houdt-aan.html> [geraadpleegd op 07-04-2016].

(9)

a shared authority, maar van sharing authority. ‘Populaire’ geschiedschrijvers zijn zich bewust van de voordelen en verantwoordelijkheid om ‘gewone’ mensen aan het woord te laten tijdens het presenteren van geschiedenis, maar ze doen dit op een wijze die zij geschikt vinden. Gray en 31

Bell noemen deze werkwijze demotisch in plaats van democratisch: de participatie van ‘gewone’ mensen in mediaproducten neemt toe.

De voorkeur voor ‘gewone’ mensen in ‘populaire’ geschiedenisproducties - dit staat ook bekend als history from below of microgeschiedenis - komt voort uit het idee dat het publiek zich veel eenvoudiger kan identificeren met het persoonlijke verhaal van de ooggetuige over een groter geschiedenisverhaal: de historische context. Het zorgt voor meer betrokkenheid. Gray en Bell noemen dit ordinary people and first person media. Deze insteek van geschiedenis op televisie is 32

ook nauw verbonden met oral history. Deze term is op verschillende manieren te definiëren.

Gray en Bell beschrijven het als een methode van onderzoek: wanneer televisiemakers oral history methodes toepassen, kunnen ze de verhalen van ‘gewone’ mensen in een bredere context plaatsen en daarmee bepaalde visies op verleden bevestigen of uitdagen. Het is een methode 33

om antwoord te vinden op een historische vraag of probleemstelling. Andere definities van oral history zijn: activiteit, bron of geschiedverhaal. Zo kan oral history een activiteit van vertellen over het verleden en luisteren naar herinneringen zijn. Daarnaast kan het begrip ook verwijzen naar het product van vertellen en luisteren: een orale bron. Verder gebruiken onderzoekers de term ook om het resultaat van een onderzoeksproces met interviews te beschrijven: een geschiedverhaal.34

Het gebruik van oral history door televisiemakers zorgt regelmatig voor discussie bij

historici. Deze discussie gaat vaak over de methodes die programmamakers wel of niet gebruiken tijdens het productieproces. Het vermeende gebrek aan transparantie en kritische analyses is lange tijd een belangrijke reden geweest voor wetenschappers om zich afzijdig te houden van geschiedenis op televisie. Dit geldt niet alleen voor het gebruik van oral history, maar ook voor de omgang met andere historische bronnen, zoals bewegend beeldmateriaal.35

De terughoudendheid om de presentatie van geschiedenis op televisie wetenschappelijk te bestuderen, was in Nederland nog groter dan in het buitenland. Historici Paul Knevel en Jouke Turpijn merkten in het voorjaar van 2015 terecht op dat de relatie tussen academici en

geschiedenistelevisie nog steeds moeizaam is in Nederland. Zij citeerden Frank van Vree, die al 36

in 1993 opriep tot meer onderzoek: “verbazingwekkend [...] dat de representatie van het verleden

Frisch, A shared authority, xx-xxiv.

31

Gray en Bell, History on television, 10, 12-17.

32

Ibidem, 13.

33

Jan Bleyen en Leen Van Molle, Wat is mondelinge geschiedenis? (Leuven 2012), 13-14.

34

Gray en Bell, Hisory on television, 1-25.

35

Paul Knevel en Jouke Turpijn, ‘‘Dat is wel eens anders geweest!’ Geschiedenis op de Nederlandse

36

(10)

in de film en op de televisie - als meest invloedrijke media - vrijwel geheel buiten de professionele geschiedwetenschap staat.” 37

De enige twee wetenschappers die uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar Nederlandse geschiedenistelevisie zijn Chris Vos en Kees Ribbens. Maar zij konden de 38

Nederlandse history boom niet bestuderen om de eenvoudige reden dat hun onderzoek daarvoor te vroeg plaatsvond. Pas sinds kort verdiepen meer Nederlandse wetenschappers zich in de resultaten en gevolgen van de explosie van het aantal geschiedenisprogramma’s in Nederland sinds het begin van deze eeuw, voornamelijk via casestudies.39

Multi-platform medialandschap

Wie televisie wil onderzoeken in de eenentwintigste eeuw kan en mag niet vergeten dat het

medium sinds het begin van de history boom enorme veranderingen heeft doorgemaakt. De komst van digitale technologieën en nieuwe media dwingen televisieprogramma’s om nieuwe formats en methodes te ontwikkelen. Dankzij nieuwe media verschijnen er dus dagelijks nieuwe manieren om een verhaal over het verleden te vertellen aan een steeds specifieker publiek. Wat zijn de

gevolgen van al deze nieuwe uitvindingen voor de manier waarop we het verleden vertellen? Hagedoorn schreef hierover: “Met de komst van digitale technologieën en online toegang zijn de mogelijkheden voor televisie om in het multi-platform medialandschap te fungeren als een geschiedenisleraar aanzienlijk gegroeid.”40

Ondanks het feit dat ruimt tachtig procent van de kijkers van Andere Tijden ouder is dan vijftig, kennen ook veel jongere mensen het programma.41Scholieren en studenten kijken weliswaar nauwelijks lineair naar het programma op televisie, maar komen tijdens de

geschiedenisles in aanraking met afleveringen die aansluiten bij de lesstof of gebruiken de website

Frank van Vree geciteerd in: Knevel en Turpijn, ‘Dat is wel eens anders geweest!’, 89.

37

Chris Vos, Het verleden in bewegend beeld (Houten 1991); Chris Vos, Televisie en bezetting. Een

38

onderzoek naar de documentaire verbeelding van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Hilversum 1995);

Kees Ribbens, Een eigentijds verleden (Hilversum 2002).

Voorbeelden: Barbara Henkes, ‘De Bezetting revisited. Hoe van De Oorlog een ‘normale’ geschiedenis

39

werd gemaakt die eindigt in vrede’, BMGN - Low Countries Historical Review 125, 1 (2010) 73-99; Berber Hagedoorn, ‘Television as a hybrid repertoire of memory. New dynamic practices of cultural memory in the multi-platform era’, VIEW Journal of European Television History & Culture 1, 3 (2013) 52-64; Berber

Hagedoorn, ‘Towards a participatory memory. Multi-platform storytelling in historical television documentary’,

Continuum. Journal of Media & Cultural Studies 29, 4 (2015) 579-592.

‘Promotie Berber Hagedoorn: hoe geschiedenis op televisie bijdraagt aan cultureel geheugen’, <http:// 40

www.uu.nl/agenda/promotie-berber-hagedoorn-hoe-geschiedenis-op-televisie-bijdraagt-aan-cultureel-geheugen> [geraadpleegd op 04-02-2016].

Louwes, Jan t/m mrt 2016, 5; Jacinta Louwes, Andere Tijden april t/m juni 2016. Vergelijking 2016

41

(zaterdag) versus 2015 (dinsdag avond) (intern document juli 2016) 5; Gerda Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, Amsterdam 25-10-2013 in: Karin Veldwachter, Geschiedenis op televisie.Academische literatuur over geschiedenistelevisie tegenover de dagelijkse praktijk van de makers van Andere Tijden (Masterscriptie Universiteit Utrecht 2014) 124.

(11)

als bron voor bijvoorbeeld werkstukken.42Andere Tijden in de klas speelt eveneens een belangrijke rol in de educatieve functie van het programma. Schooltv maakt sinds 2014 een selectie van de uitzendingen en kort deze in zodat leraren ze kunnen gebruiken voor het voorgezet onderwijs. 43

Andere Tijden heeft dus een hoog educatief karakter.

Het is al heel interessant om te bestuderen hoe Andere Tijden met haar rol als

‘geschiedenisleraar’ voor meerdere generaties omgaat, maar dit onderzoek gaat een stap verder. Niet alleen professionele televisiemakers krijgen de kans om geschiedenis te presenteren voor een groot publiek. De populaire online platforms hebben hun succes mede te danken aan de

toegankelijkheid. Ieder individu, professioneel of niet, kan online publiceren. Denk bijvoorbeeld aan een oma die haar kleinkind vertelt over haar jeugd. Met een smartphone of digitale camera kan het kleinkind dit verhaal eenvoudig vastleggen en direct op een social media platform plaatsen. Ook amateurs - dat wil zeggen mensen die niet academisch geschoold zijn in geschiedenis of een aanverwant beroep uitoefent zoals geschiedenisdocent - krijgen dus de kans om te fungeren als ‘geschiedenisleraar’. Hun visualisering van het verleden is ook een bron van geschiedenis die de historische cultuur en historisch besef kan beïnvloeden.

Dit onderzoek zal daarom niet alleen focussen op welke manier het professionele geschiedenisprogramma Andere Tijden het verleden in beeld brengt, maar bestudeert ook in hoeverre dit verschilt van de manier waarop amateurs geschiedenis presenteren met beeld en geluid. Vanwege de omvang van dit onderzoek zal dit gebeuren aan de hand van een casestudy: het niet-professionele schoolproject Digitaal Mijnmonument.

Casestudy

Het Digitaal Mijnmonument was een project van het Sintermeertencollege in Heerlen en het online platform deMijnen.nl. In 2005 begon geschiedenisdocent Nico Zijlstra met dit project op de school waar hij lesgaf. Hij schreef over de aanleiding: “Als je leerlingen vraagt wat het leukste is aan de geschiedenislessen op school, hoor je vaak de ‘ooggetuige in de klas’. Niet verwonderlijk, omdat geschiedenis en tijd vaak voor hen abstracte begrippen zijn. Met een ‘ooggetuige in de klas’ wordt geschiedenis tastbaar en concreet.” 44

Het doel van het project was om de regionale mijngeschiedenis door te geven aan volgende generaties. De scholieren van Nico Zijlstra zijn tussen 2005 en 2012 op zoek gegaan

Gerda Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, Hilversum 15-04-2016. (zie bijlage 1); Hasan Evrengün,

42

Persoonlijk interview, Hilversum 31-05-2016. (zie bijlage 7); Tijdens mijn stage bij de redactie van Andere

Tijden was ik verantwoordelijk voor het bijhouden van de redactiemail. Ik ontving regelmatig e-mails van

scholieren en studenten over de afleveringen op de website. Ze waren bijvoorbeeld op zoek naar meer informatie of contactgegevens van de sprekers. Hun vragen werden altijd beantwoord door de makers van de desbetreffende aflevering.

Andere Tijden in de klas <http://www.schooltv.nl/programma/andere-tijden-in-de-klas/> [geraadpleegd op

43

22-08-2016].

Nico Zijlstra, ‘Samenwerken aan het digitaal monument voor mijnwerkers. Lesbrief docenten’ <http:// 44

(12)

naar oud-mijnwerkers, vaak familieleden, en hebben vervolgens interviews met een camera vastgelegd. Vervolgens hebben de leerlingen dat materiaal verwerkt tot een film. Ze kwamen door dit project dus in aanraking met het visualiseren van geschiedenis. De films zijn gepubliceerd op 45

het online videoplatform Vimeo en deMijnen.nl.46

De historische thematiek van dit schoolproject kwam ook meerdere keren terug in Andere Tijden. De afgelopen tien jaar heeft het programma drie keer een aflevering gewijd aan de

geschiedenis van de Limburgse mijnstreek. In 2005 heeft Andere Tijden de aflevering ‘Mijnsluiting’ gemaakt over het verdwijnen van de Ondergrondse Vakschool (OVS). In 2012 wijdde het 47

programma een aflevering aan de werkloosheidsproblematiek na de mijnsluiting en de DAF-fabriek in Born. In 2015 gaf de uitzending ‘Glorie en verdriet in de mijnstreek’ een kijkje in het alledaagse 48

leven in de mijnstreek, zowel boven- als ondergronds. Deze afleveringen zijn na de uitzenddag 49

op televisie onbeperkt online beschikbaar gesteld op de websites van Andere Tijden en de NPO.50

Methodologie

Om te bepalen hoe de makers van Andere Tijden en de scholieren van het Sintermeertencollege het verleden presenteerden, richt de analyse zich op de intentionele betekenis: de bedoelingen van de makers en de manier waarop die gestalte hebben gekregen in de visualisatie. Hierbij 51

staan de vier door Hagedoorn onderscheidde fases centraal: hoe hebben de makers verhalen over het mijnverleden verzameld, geselecteerd, gereconstrueerd en gevisualiseerd?

In dit inleidende hoofdstuk zijn de historiografie, belangrijke debatten, termen en historische methodes besproken die van belang zijn voor het analyseren van visuele geschiedenis. Vooral de methodes en termen die Gray en Bell hanteren, vormen een leidraad voor dit onderzoek. Zo baseren zij hun studie grotendeels op interviews met makers. Deze methode is volgens hen het meest effectief wanneer je visies en werkwijzen van key individuals in kaart wilt brengen.

Sleutelthema’s en termen uit hun onderzoek, zoals democratisering, autoriteit en oral history, zijn

Zijlstra, ‘Digitaal monument voor mijnwerkers’ <http://www.demijnen.nl/educatie/digitaal-mijnmonument>

45

[geraadpleegd op 04-02-2016].

Digitaal Mijnmonument <http://www.demijnen.nl/educatie/digitaal-mijnmonument> [geraadpleegd op

46

22-08-2016].

Zie Lijst met afkortingen; Andere Tijden, aflevering ‘Mijnsluiting’, Gerda Jansen Hendriks en Laura van

47

Hasselt (NPS/VPRO 2005) <http://www.anderetijden.nl/aflevering/407/Mijnsluiting> [geraadpleegd op 19-09-2016].

Andere Tijden, aflevering ‘Banen naar Born’, Reinier van den Hout, Hannah Dogger en Carolien Brugsma 48

(NTR/VPRO 2012) <http://www.anderetijden.nl/aflevering/180/Banen-naar-Born> [geraadpleegd op 19-09-2016].

Andere Tijden, aflevering ‘Glorie en verdriet in de mijnstreek’, Matthijs Cats, Maarten Blokzijl, Hasan 49

Evrengün en Anne Verwaaij (NTR/VPRO 2015) <http://www.anderetijden.nl/aflevering/18/Glorie-en-verdriet-in-de-Mijnstreek> [geraadpleegd op 19-09-2016].

Andere Tijden <www.anderetijden.nl> [geraadpleegd op 19-09-2016]; Andere Tijden <http://www.npo.nl/

50

andere-tijden/VPWON_1247337> [geraadpleegd op 25-09-2016]. Vos, Het verleden in bewegend beeld, 13-15.

(13)

leidend binnen de analyse van de visies en werkwijzen van de makers, en bij het bestuderen van het resultaat daarvan: de visuele representatie van het verleden. 52

In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek staat de Andere Tijden-methode centraal. Het begint met een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het programma. Hoe is Andere Tijden begonnen en waar is het format op gebaseerd? Daarna volgt een analyse en

problematisering van de vijf kernelementen waar het format uit bestaat - gedegen research, ooggetuigen, archiefmateriaal, actualiteit en de presentator - op basis van cultuurhistorische literatuur; met name de publicatie History on television, maar ook het methodes en resultaten van het onderzoek van Berber Hagedoorn naar Andere Tijden.53

Het tweede hoofdstuk bevat een analyse van de drie Andere Tijden-afleveringen over de mijnstreek. Hoe hebben de betrokken researchers en regisseurs verhalen over het mijnverleden verzameld, geselecteerd, gereconstrueerd en gevisualiseerd? Dit komt naar voren uit interviews met de makers. De analyse en problematisering van het format aan de hand van cultuurhistorische literatuur in het eerste hoofdstuk vormt een belangrijke basis voor dit hoofdstuk.

Het Digitaal Mijnmonument staat centraal in het derde en laatste hoofdstuk. Op welke manier hebben de scholieren verhalen over het mijnverleden verzameld, geselecteerd,

gereconstrueerd en gevisualiseerd? Het beschrijven van de intentionele betekenis gebeurt in dit hoofdstuk op basis van interviews met scholieren en de sturende kracht achter het project: docent Nico Zijlstra. De functie en inhoud van de films verschillen vanzelfsprekend sterk van een

professioneel televisieprogramma. De problematisering van de methodes en termen in hoofdstuk 1 en 2 speelt in dit hoofdstuk wel een rol, maar het is niet leidend voor de analyse van het Digitaal Mijnmonument. De focus ligt op de uitvoering van het educatieve project met de kennis, ervaring en middelen waarover de scholieren beschikten.

Dit onderzoek sluit af met een schets van de overeenkomsten en verschillen tussen de manier waarop Andere Tijden en het Digitaal Mijnmonument het mijnverleden visualiseren. Wat is de kracht en wat zijn de risico’s van een geschiedenisprogramma dat is gebaseerd op een vast format en professionele methodes? Vertellen de scholieren die niet gebonden zijn aan een format andere verhalen dan de televisiemakers? En hoe ervaren zij het presenteren van geschiedenis in beeld? De conclusie gaat in op deze vragen.


Gray en Bell, History on television, 5, 24-25.

52

Hagedoorn, Doing history; Gray en Bell, History on television.

(14)

De huisstijl van Andere Tijden

Hoofdstuk 1

“Wij willen u met alles wat er maar bewaard gebleven is aan beeld en geluid terugvoeren naar een tijd die u zelf hebt meegemaakt, voor een deel, en die toch onherroepelijk geschiedenis gaat worden: de twintigste eeuw.” Zo luidde Hans Goedkoop de eerste aflevering van Andere Tijden in. Die twintigste eeuw lag op die avond, op 12 maart 2000, definitief in het verleden. De

verwachtingen van het programma waren hoog:

“‘Andere Tijden' is een ambitieus project. [...] Een gezichtsbepalend programma? Om dat nu al te zeggen vindt Van Liempt, ex-hoofdredacteur van 'Nova', wat overdreven. 'Maar 'Andere

Tijden' wordt zeker geen tussendoortje', weet hij al wel. Dat blijkt ook uit de plaats die de zendercoördinator ervoor heeft ingeruimd. Niet alleen krijgt het programma een plek op prime time,

het is ook al tot begin volgend jaar van een plaats op Nederland 3 verzekerd.” - Trouw54

“We zijn benieuwd. We hebben nog geen seconde beeld gezien, alleen maar gehoord wat de redactie met het programma wil, maar Andere tijden belooft bijzonder te worden.” - Het Parool55

1.1

Een wekelijks geschiedenisprogramma

Het idee voor Andere Tijden kwam oorspronkelijk van regisseur en historica Gerda Jansen Hendriks die al in 1992 bij de NOS, VARA en VPRO langsging met een plan voor een vaste geschiedenisrubriek op televisie. Het voornaamste argument dat Jansen Hendriks voerde, was 56

het gebrek aan een Nederlandse traditie van historische programma’s: “Waarom zou hier geen gebruik worden gemaakt van de vele schatten in film-, televisie- en radio-archieven, van de mooie verhalen die mensen kunnen vertellen, van de behoefte om wat meer over het recente verleden te weten?”57

Nederland had op dat moment wel een rijke traditie van geschiedenisprogramma’s op televisie, maar een permanente wekelijkse rubriek bestond niet. Het omroepbestel lag hier deels

Margreet Bal, ‘NPS en VPRO duiken samen in het verleden; Geschiedenis-tv’, Trouw (9 februari 2000) 3.

54

Mediaredactie, ‘Andere tijden’, Het Parool (10 maart 2000) 20.

55

NOS: Nederlandse Omroep Stichting. (zie Lijst met afkortingen); Gerda Jansen Hendriks rondde in 1984

56

haar studie moderne geschiedenis af met een documentaire over haar afstudeeronderzoek aan de

Universiteit van Amsterdam (UvA). Voor Andere Tijden, was ze werkzaam als verslaggever en regisseur bij de actualiteitenprogramma’s Panorama, Diogenes, NOS Laat en NOVA. Ze regisseerde ook afleveringen van de geschiedenisseries Na de oorlog, De affaire, De oorlog en De Gouden Eeuw. In 2014 behaalde ze haar PhD aan de UvA met haar proefschrift: ‘Een voorbeeldige kolonie. Nederlands-Indië in 50 jaar overheidsfilms 1912-1962’; Jansen Hendriks, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 110.

Gerda Jansen Hendriks, Zuiderzeeballade. Een programma over de Nederlandse Geschiedenis (intern

57

(15)

aan ten grondslag. De Nederlandse publieke omroep bestond uit verschillende omroeporganisaties die de programma’s maakten. Tussen 1951 en 1989 hadden deze organisaties een monopolie op de programmering. De ideologische wortels van de publieke omroeporganisaties, die voortkwamen uit de verzuiling, beïnvloedden de televisieprogramma’s sterk. Toonaangevend voor de

programmering waren de Katholieke Radio Omroep (KRO), de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA), de Nederlandse Christelijke Radio Vereeniging (NCRV) en de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO).

Deze vier omroeporganisaties richtten in 1951 de taakomroep NTS op. De taak van deze 58

gezamenlijke omroep was om televisie als cultureel opvoedingsmiddel te garanderen door programma’s te ontwikkelen op het gebied van nieuws, sport, educatie en cultuur. De NTS

besteedde om deze reden ook aandacht aan geschiedenis op televisie. Naast de taakomroep en 59

de ideologische omroepverenigingen speelden ook nog de AVRO, de TROS (vanaf 1964) en de VOO (vanaf 1976) een bijzondere rol in de programmering vanwege hun ‘neutrale’ positie tegenover religieuze en politiek ideologieën. De TROS en de VOO hadden een commerciële achtergrond. Toch duurde het tot 1989 voordat commerciële omroepen werden toegelaten op de 60

Nederlandse kabel. Met de komst van het duale bestel nam het aantal zenduren exponentieel toe, evenals het aantal zenders en programma’s. Toch bleef een wekelijkse geschiedenisrubriek afwezig.61

De Nederlandse omroeporganisaties ontwikkelden ieder talloze eigen

geschiedenisprogramma’s en -series. De KRO was bijvoorbeeld alleen al tussen 1951 en 1990 62

verantwoordelijk voor 893 documentaires over de Nederlandse geschiedenis. Een derde van al deze programma’s ging over de Tweede Wereldoorlog. De grote nadruk op de oorlog 63

weerspiegelde zich ook in de geschiedenisprogramma’s van de andere omroeporganisaties. Van grote betekenis waren De Bezetting (NTS 1960-1965),Vastberaden, maar soepel en met mate

De NTS fuseerde in 1969 met de Nederlandse Radio Unie tot de Nederlandse Omroepstichting (NOS). In

58

1996 nam de Nederlandse Programma Stichting (NPS) een deel van de taken van de NOS over. Deze nieuwe taakomroep was voortaan verantwoordelijk voor de culturele, informatieve, minderheden- en jeugdprogramma’s. In 2010 fuseerde NPS, Teleac en RVU onder de naam NTR.

Andreas Fickers, ‘Op zoek naar televisie. 1925-1960’, in: Bert Hogenkamp, Sonja de Leeuw en Huub

59

Wijfjes (red.), Een eeuw van beeld en geluid. Cultuurgeschiedenis van radio en televisie in Nederland (Hilversum 2012) 104-143, aldaar 117, 126-138.

Sonja de Leeuw, ‘Televisie verbindt en verdeelt. 1960-1985’, in: Bert Hogenkamp, Sonja de Leeuw en

60

Huub Wijfjes (red.), Een eeuw van beeld en geluid. Cultuurgeschiedenis van radio en televisie in Nederland (Hilversum 2012) 148-187, aldaar 152-153, 166-167.

Sonja de Leeuw, ‘Televisie en actief publiek. 1985-2000’, in: Bert Hogenkamp, Sonja de Leeuw en Huub

61

Wijfjes (red.), Een eeuw van beeld en geluid. Cultuurgeschiedenis van radio en televisie in Nederland (Hilversum 2012) 230-269, aldaar 240-247.

Huub Wijfjes en Bert Hogenkamp, ‘De dageraad van de eeuw van beeld en geluid. 1900-1930’, in: Bert

62

Hogenkamp, Sonja de Leeuw en Huub Wijfjes (red.), Een eeuw van beeld en geluid. Cultuurgeschiedenis

van radio en televisie in Nederland (Hilversum 2012) 18-53, aldaar 48-51.

Ribbens, Eigentijds verleden, 240-241.

(16)

(VPRO 1974) en Na de oorlog (NPS 1995). Naast deze uitzendingen over de Tweede 64

Wereldoorlog speelden ook de programma’s en series Diogenes (VPRO 1985-1998), Dokument (NCRV 1990-2014) en De affaire (NPS 1998-1999) een belangrijke rol in de geschiedenistraditie op televisie. Wekelijkse programma’s zoals Diogenes en Dokument waren geen 65

geschiedenisprogramma’s, maar in de afleveringen kwam het verleden regelmatig aan bod.66

Veel klassieke geschiedenisprogramma’s combineerden archiefmateriaal met een sturende commentaarstem, geschreven door een historicus of televisiemaker. Naast een wekelijks

terugkerend geschiedenisprogramma wilde Jansen Hendriks in 1992 ook graag een nieuw format introduceren. Allereerst vond ze dat archiefmateriaal op een andere manier gebruikt zou moeten worden. Jansen Hendriks wilde het archiefmateriaal voor zichzelf laten spreken, eventueel met een authentieke commentaarstem. Daarnaast wilde ze graag de koppeling tussen geschiedenis en actualiteit maken om inzicht te verschaffen in het verleden. 67

In 1998 verbond de nieuwe directeur van de NPS - Carel Kuyl - Jansen Hendriks aan televisiemaker Ad van Liempt. Van Liempt liep ook al enkele jaren rond met ideeën voor een 68

wekelijks geschiedenisprogramma. Na enkele onderlinge overleggen gingen Van Liempt en Jansen Hendriks formeel het gesprek aan met collega’s van de NPS en de VPRO. Ondanks het feit dat de twee omroepen in 1998 en 1999 zich sterk focusten op hun eigen identiteit besloten ze samen te werken voor het nieuwe programma. 69

Dit had te maken met het bestaan van OVT; het wekelijkse historische radioprogramma van de VPRO dat al bestond sinds 1992 en de actualiteit ook als aanleiding nam voor

onderwerpen. Het nieuwe televisieprogramma zou aansluiten bij de doelstellingen en ambities 70

van beide omroepen. De NPS had sinds 1995 als taak om culturele-, informatieve-, minderheden- en jeugdprogramma’s te maken. De eveneens sociaal geëngageerde VPRO richtte zich al sinds de jaren zeventig nadrukkelijk op inhoudelijk verdiepende programma’s en intelligent vermaak. Door grenzen te verkennen en te vernieuwen, wilden de omroep bijdragen aan nieuwe inzichten

De Bezetting, Loe de Jong en Milo Anstadt (NTS 1960-1965); Vastberaden, maar soepel en met mate.

64

Herinneringen aan Nederland 1938-1948, Hans Keller, Henk Hofland en Hans Verhagen (VPRO 1974); Na de oorlog, Ton van Brussel (NPS 1995).

Diogenes, Jan Blokker en Roel van Broekhoven (VPRO 1985-1998); Dokument, Ger van Dongen en Jelle

65

Peter de Ruiter (NCRV 1990-2014); De affaire, Rients Slippens (NPS 1998-1999). Hagedoorn, Doing history, 42.

66

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-04-2016.

67

Ad van Liempt is journalist, schrijver en televisiemaker. Na bijna veertien jaar in de regionale

68

dagbladjournalistiek gewerkt te hebben, stapte hij over naar televisie. Hij werkte bij het NOS Journaal, Studio

Sport, NOS-Laat en NOVA. Tot 2010 werkte hij bij Andere Tijden als eindredacteur en hij was ook chef van

de afdeling Geschiedenis. Sinds 2006 is hij bijzonder lector onderzoeksjournalistiek aan de Hogeschool Utrecht en in 2011 ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam.

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-04-2016.

69

Onderdeel van OVT is de historische radiodocumentaire Het spoor terug dat al sinds 1986 bestaat. Dit

70

radioprogramma vormde de basis voor een plan voor een historische televisierubriek bij de VPRO dat ‘OVTV’ heette.

(17)

en ideeënvorming. De ideeën over een geschiedenisprogramma als verdieping bij de actualiteit 71

kwamen hierdoor bij de NPS en VPRO in grote mate overeen.72

De verantwoordelijkheid voor de redactiesamenstelling lag grotendeels bij eindredacteur Van Liempt. Hij zag continuïteit als de belangrijkste basis voor een nieuw geschiedenisprogramma. Bij het samenstellen van de redactie pleitte Van Liempt daarom voor vaste aanstellingen. Het wisselen van personeel per seizoen was volgens hem onwenselijk, omdat je dan geen vaste stijl kon ontwikkelen. Zoals in de inleiding is omschreven, moest voor de komst van Andere Tijden de 73

werkmethode voor een geschiedenisprogramma keer op keer opnieuw uitgevonden worden. Bij het samenstellen van de redactie was journalistieke ervaring van doorslaggevende betekenis. De redactie die in 1999 startte, bestond vooral uit mensen met ervaring in de 74

onderzoeksjournalistiek. Redactieleden waren onder andere afkomstig van programma’s als NOVA (NPS/VARA) en Argos (VPRO). Een groot deel van de redactie had bovendien ervaring opgedaan met het maken van geschiedenisdocumentaires en -series, zoals De Affaire (NPS) en Na de oorlog (NPS). Velen hadden Geschiedenis gestudeerd en waren dus niet alleen professionele

televisiemakers, maar ook opgeleid tot historici. Toch beschouwen de huidige redactieleden zichzelf in eerste instantie als televisiemaker of journalist.75

De redactie ontwikkelde in 1999 een set aan eigenschappen waar iedere Andere Tijden-aflevering in principe uit moest bestaan. Het uitgangspunt was een mini-documentaire op basis 76

van gedegen historisch onderzoek. Voor de onderwerpen zou het programma op zoek gaan “naar een relatie met de actualiteit”, maar dit was geen harde eis. Opmerkelijke verhalen moesten 77

eveneens een podium krijgen in Andere Tijden, ook als er geen directe actuele aanleiding was.78

Iedere aflevering mocht maximaal dertig minuten duren, omdat de makers geen pretentie van volledigheid wilden uiten. In het eerste jaar kwamen vaak zelf twee onderwerpen aan bod in één aflevering, maar al snel bleek dat over één onderwerp meestal genoeg te vertellen was en dat het programma anders nauwelijks de diepte in kon gaan. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling 79

om een kritiekloos overzicht van het verleden te schetsen. Het programma moest nieuwe inzichten geven in het verleden. Het was daarom onmogelijk om dit programma te maken in een bestek van een paar uur of een dag. Om meer diepgang te bieden dan bestaande actualiteitenrubrieken, zou

De Leeuw, ‘Televisie 1960-1985’, 178-179; De Leeuw, ‘Televisie 1985-2000’, 245-246; ‘Missie van de

71

VPRO’ <http://www.vpro.nl/over-de-vpro/missie.html> [geraadpleegd op 30-03-2016]. Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-04-2016.

72

Hagedoorn, Doing history, 41-42.

73

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-04-2016.

74

Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 29.

75

Tot 2000 passeren verschillende werktitels de revue waaronder: Zuiderzeeballade, Bewogen Verleden,

76

OVTV en De vorige eeuw. Niels Cornelissen bedacht uiteindelijk de definitieve titel ‘Andere Tijden’. ‘Over Andere Tijden’ <http://www.anderetijden.nl/over#about> [geraadpleegd op 07-10-2016].

77

Jansen Hendriks, Zuiderzeeballade, 1.

78

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-06-2016.

(18)

een gespecialiseerde redactie in teams van een regisseur en een researcher zes weken aan een onderwerp werken. 80

In elke aflevering moest het verhaal van de mensen die destijds betrokken waren bij een gebeurtenis of ontwikkeling centraal staan. Archiefmateriaal, zoals film, foto’s en kranten, zouden de persoonlijke ervaringen vervolgens in een breder kader zetten. Deze twee elementen, archief en ooggetuigen, moesten het verhaal zoveel mogelijk vertellen. Het plan ging ook uit van een presentator. Een “gepassioneerde deskundige” moest verhelderend commentaar bieden, maar 81

wel op de achtergrond.82

Dit format van het programma en de wijze waarop de redactie te werk ging, is sinds 2000 nauwelijks veranderd. In de beginperiode hield de redactie strikt vast aan het format uit angst dat de kijker de weg kwijt zou raken. Tegenwoordig krijgen de makers meer vrijheid om elementen meer of minder aandacht te geven. Niet ieder onderwerp leent zich namelijk even goed voor het format. Soms ontbreekt archiefmateriaal, zijn ooggetuigen overleden of is een relatie met de actualiteit afwezig.

De makers krijgen bovendien de ruimte om te experimenteren met nieuwe methodes om geschiedenis in beeld te brengen en daarmee soms af te wijken van het format. De afleveringen 83

verschillen hierdoor onderling. Het speelt ook mee dat verschillende teams van researchers en regisseurs het programma maken, daardoor is het onvermijdelijk dat de afleveringen van Andere Tijden verschillend zijn. Desondanks heeft de redactie van het programma zich ontwikkeld tot 84

een symbolic community met een gemeenschappelijke werkwijze waarin een duidelijke rode lijn te herkennen is. De redactie van Andere Tijden heeft een eigen ‘huisstijl’ gecreëerd.

1.2

Historisch onderzoek door televisiemakers

Onderzoek voor een televisieprogramma is op heel veel vlakken anders dan wetenschappelijk onderzoek. Makers van wekelijkse programma’s produceren bijvoorbeeld met een ander ritme dan wetenschappers; de redactie van Andere Tijden krijgt ongeveer zes weken voor een aflevering, daardoor is het onmogelijk om heel uitgebreid historisch onderzoek te doen. Eveneens komt daarbij kijken dat televisiemakers aan hele andere eisen moeten voldoen qua presentatie. Een verhaal vertellen met beeld en geluid in dertig minuten of op papier in driehonderd pagina’s is een wereld van verschil.85

Gerda Jansen Hendriks, Bewogen Verleden. Een wekelijks geschiedenisprogramma (intern document

80

december 1998) 1.

Jansen Hendriks, Zuiderzeeballade, 1-3.

81

Gerda Jansen Hendriks, Een voortzetting van de discussie over OVTV (intern document 13 januari 1999)

82

1.

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-06-2016.

83

Maarten Blokzijl, Persoonlijk interview, Hilversum 29-08-2013 in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie,

84

51.

Blokzijl, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 51-52, 55.

(19)

Hier komt de moeizame relatie tussen de wetenschap en televisiemakers naar voren. Veel academici zien audiovisuele geschiedschrijving niet als volwaardig. Zo ook de Nederlandse historicus Chris Vos. Volgens hem blijven echt originele bijdrages aan de publieke discussie over het verleden op televisie beperkt, maar door het bereik is geschiedenistelevisie volgens Vos wel van enorm belang: “[V]oor velen vormt ze de enige bron voor hun beeld van het verleden”. 86

Andere Tijden heeft tussen januari en maart 2016 een gemiddelde kijkdichtheid van 585.000 kijkers per aflevering. Dat is een aantal dat het onderzoek zelden bereikt. Juist daarom is 87

televisie bij uitstek een medium dat al sinds de jaren zestig het publieke debat stimuleert en de functie en relevantie van het verleden aantoont bij een groot, niet-academisch publiek.88

Jansen Hendriks vertelde in 2015 naar aanleiding van het 15-jarige jubileum van Andere Tijden over de belangrijkste ambitie die het programma vanaf het begin had: “Zo’n rubriek zou een reconstructie maken, maar het moest meer zijn dan dat. Het moest inzicht geven in, inderdaad, andere tijden.” Deze reflectieve methode haalt volgens voormalig eindredacteur Ad van Liempt 89

het beste in journalisten naar boven. Wanneer ze gaan reflecteren op het verleden gaan ze veel gevoeliger, zorgvuldiger en meer afgewogen te werk. Ze doorbreken hun vaste werkroutine. 90

Volgens Van Liempt creëren journalisten zo een ‘tweede versie van de geschiedenis’. De eerste versie ontstaat tijdens de gebeurtenis zelf, wanneer bijvoorbeeld kranten en televisieprogramma’s er aandacht aan besteden. De journalistieke reflectie die minimaal tien jaar later plaatsvindt, is de tweede versie. Dan zijn directe betrokkenen vaak vrijer om te spreken. 91

Deze reflectieve methode houdt in dat de redactie van Andere Tijden meer moet doen dan enkel het verhaal reconstrueren. Op basis van historisch onderzoek gaat de researcher niet alleen op zoek naar het verloop van de gebeurtenissen, ooggetuigen en archiefmateriaal, maar hij of zij probeert ook nieuwe perspectieven op de gebeurtenissen in het heden te achterhalen. Gedegen historisch onderzoek is dus essentieel voor het programma. Dit begint bij de keuze voor een onderwerp. De redactie houdt twee keer per jaar een ‘onderwerpenvergadering’ en stelt naar aanleiding daarvan een uitzendschema op. De praktijk leert dat een deel van de gekozen onderwerpen nooit gemaakt wordt, onder andere vanwege het belang van de actualiteit. Dit is geen expliciete vereiste, maar het programma hecht wel veel waarde aan een actuele aanleiding. Door het jaar heen komt de redactie daarom vaak met nieuwe, actuele(re) onderwerpen.92

Vos, Televisie en bezetting, 263-266.

86

Louwes, Jan t/ mrt 2016, 1.

87

Tristram Hunt, ‘How does television enhance history?’, in: David Cannadine (red.), History and the media

88

(Basingstoke 2004) 88-102, aldaar 89.

Makers blikken terug op 15 jaar Andere Tijden, ‘Het begin. 15 jaar Andere Tijden’, (NTR/VPRO 2015)

89

<http://www.npogeschiedenis.nl/15jaar.html> [geraadpleegd op 24-04-2016]. Ad van Liempt, Persoonlijk interview in: Hagedoorn, Doing history, 44.

90

Ad van Liempt, Geschiedenis en televisie. College als onderdeel van de master Publieksgeschiedenis,

91

Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 5 januari 2015).

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 114.

(20)

Aan ieder programma-idee gaat altijd een globale researchfase vooraf. Om te bepalen of een onderwerp geschikt is voor Andere Tijden spelen de kernelementen van het programma een belangrijke rol. De beschikbaarheid van ooggetuigen en archiefbeelden zijn meestal

doorslaggevend voor de aflevering. Deskundigen spelen ook een hele belangrijke rol tijdens het 93

productieproces: mensen die vanuit hun vakgebied gespecialiseerd zijn in het onderwerp en ervaringsdeskundigen. De researcher voert voorgesprekken met hen om meer over het onderwerp te weten te komen.94

De rol van ‘gewone’ mensen, zoals ervaringsdeskundigen, in televisieprogramma’s wordt steeds groter. Tot halverwege de jaren zestig was geschiedenistelevisie voornamelijk

eenrichtingsverkeer. Televisiemakers onderwezen de kijker - vaak via een presentator - aan de hand van een groot geschiedverhaal. Sinds die tijd krijgen ‘gewone’ mensen meer invloed op de inhoud en de productie van programma’s. Nieuwe communicatietechnologieën spelen hierin een rol. De televisiemaker kan steeds beter en eenvoudiger in gesprek gaan met ‘gewone’ mensen. Vooral via internet is de toegang laagdrempeliger.95

De ‘gewone’ mens is niet langer passief, maar betrokken bij de totstandkoming van programma’s. Jerome de Groot beargumenteert dat hier nog kansen liggen voor televisiemakers om meer over het verleden en de historische cultuur te ontdekken. Nieuwe perspectieven kunnen zo een podium krijgen en andersom kunnen historici of de televisiemakers ook historische context een kennis aanbieden bij onderwerpen die het publiek bezighouden. Makers krijgen steeds een beter beeld van de vragen en verwachtingen van de kijkers.96

Andere Tijden vraagt wel regelmatig via social media en andere meer traditionele kanalen, zoals de krant, om input voor afleveringen. Daarnaast sturen kijkers wekelijks uit zichzelf e-mails 97

naar de redactie met ideeën voor nieuwe onderwerpen. De makers gaan daadwerkelijk met deze input aan de slag en verwerken dit - als ze het bruikbaar vinden - in afleveringen. Bij Andere Tijden is dus sprake van sharing authority. De redactie hecht waarde aan de input van het publiek.

Daarnaast baseren de researchers een belangrijk deel van hun onderzoek op gesprekken met zowel ervaringsdeskundigen als professionele deskundigen. Het productieproces verloopt 98

desondanks wel volgens de eigen richtlijnen van de redactie en de invloed van buitenstaanders is beperkt. Wanneer een idee voor een aflevering bijvoorbeeld niet aansluit bij het format, verwerken ze de input niet in het programma. De mensen die hun kennis met het programma delen, hebben

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 125.

93

Paragraaf 1.3 gaat dieper in op de functie van ooggetuigen.

94

Gray en Bell, History on television, 218-219.

95

De Groot, Consuming History, 248-250.

96

Oproep ‘Grijs Indië’, 5 juli 2016 <https://www.facebook.com/AndereTijden/videos/1217174848341707/>

97

[geraadpleegd op 15-10-2016]; Oproep Spanje-herinneringen, 22 april 2016 <https://www.facebook.com/ AndereTijden/photos/a.410985738960626.98441.289851134407421/1166076183451574/?type=3&theater> [geraadpleegd op 15-10-2016].

Paragraaf 1.3 gaat dieper in op het gebruik van deskundigen als historische bron.

(21)

bovendien nauwelijks invloed op de manier waarop dit wordt ingezet. Dit dus is geen democratisch, maar een demotisch proces.99

Het nadrukkelijk betrekken van ervaringsdeskundigen en het publiek bij de totstandkoming van het programma onderscheidt geschiedenistelevisie van academische geschiedenis, met uitzondering van oral history. Het visuele medium heeft daarentegen minder ruimte voor diepgang dan traditionele, schriftelijke historische geschiedschrijving. Dit kan originele bijdrages

tegenwerken. Een regisseur moet tijdens de samenstelling van het programma kiezen welke informatie hij of zij visualiseert. Dit geldt evengoed voor geschiedenis op papier, ook

wetenschappers kunnen in hun boeken niet alles vastleggen, maar bij geschiedenistelevisie is deze ruimte nog beperkter.

Documentairemakers - niet alleen van geschiedenisprogramma’s - hanteren hiervoor vaak het principe ‘pars pro toto’. Ze proberen met een klein verhaal het grotere geheel uit te leggen.100

Toch is de ruimte vaak te klein om echt diep en genuanceerd op een onderwerp in te gaan. Programma’s moeten een hoog tempo hebben, de informatiedichtheid kan niet te groot zijn en de regisseur kan niet strooien met verschillende interpretaties van het verleden, want dan haken de kijkers mogelijk af.101 Kleine verhalen kunnen bovendien nooit volledig representatief zijn voor een grotere historische gebeurtenis of ontwikkeling.

Een groot bezwaar van Chris Vos is dat de vluchtigheid van de productie televisiemakers hindert. “Veel documentaires vinden keer op keer weer het audiovisuele wiel uit en presenteren dat als een nieuwe ontdekking.”102 De oorzaak hiervan ligt bij het gebrek aan kennis over de

audiovisuele geschiedenis van onderwerpen.103 Vos heeft dus bezwaar tegen het continue verlies van ervaring. Dit is precies waarom Van Liempt in de jaren negentig pleitte voor een vaste redactie die dit verlies kon voorkomen. De Andere Tijden-redactie heeft inmiddels door hun jarenlange ervaring veel kennis opgebouwd over de audiovisuele geschiedenis van historische onderwerpen. De vraag is in hoeverre ze hier gebruik van maken als ze meerdere keren een aflevering maken over hetzelfde onderwerp.104

Geschiedenistelevisie is dus fundamenteel anders dan academische geschiedenis. Het is een ander medium dat hele sterke kanten heeft, maar ook zwakke. Het is van belang dat de televisiemakers zich hiervan bewust zijn en een visie hebben op hoe ze hiermee omgaan in het productieproces. Het belangrijkste is de omgang met historische bronnen: “Televisual history is different from ‘print history’ though the rules of evidence are the same.”105 Volgens Jansen

Gray en Bell, History on television, 16-17.

99

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 113-114

100

Ian Kershaw, ‘The past on the Box. Strengths and weaknesses’, in: David Cannadine (red.), History and

101

the Media (Basingstoke 2004) 118-123, aldaar 120-121.

Vos, Televisie en bezetting, 265.

102

Ibidem, 265.

103

Dit zal blijken uit hoofdstuk 2.

104

Kershaw, ‘The past on the box’, 123.

(22)

Hendriks is Andere Tijden: “een ideaalhuwelijk tussen wat de verantwoorde historicus doet en wat een televisiemaker wil: de mensen op het puntje van hun stoel krijgen”. Net als iedere historicus moet de maker volgens Jansen Hendriks weten waar zijn bronnen vandaan komen, wat de

achtergrond is en wie het heeft gemaakt.106 Dit bewijsmateriaal krijgt bij Andere Tijden grotendeels vorm via het archiefmateriaal en de ervaringsdeskundigen.

1.3

Ervaringsdeskundigen aan het woord

De redactie van Andere Tijden maakt, zoals hierboven is omschreven, veel gebruik van de kennis van ervaringsdeskundigen en professionele deskundigen tijdens het productieproces en in het programma. De keuze voor sprekers valt vaak op ervaringsdeskundigen die een prominente rol hebben gespeeld in het geschiedenisverhaal dat de uitzending vertelt. Professionele deskundigen kunnen een nuttige toevoeging zijn voor het schetsen van historische context of

ervaringsdeskundigen vervangen als ze niet meer leven, al geeft de redactie de voorkeur aan nabestaanden als de eerste generatie ooggetuigen overleden is.107

In de beginjaren van televisie was de professionele deskundige dominant in

geschiedenisprogramma’s, bijvoorbeeld in De Bezetting. Kenmerkend voor deze serie was het traditionele ‘schoolmeester’-format. Historicus Loe de Jong presenteerde live vanuit de studio zijn visie op de geschiedenis met ondersteuning van archiefbeelden, interviews, kaarten en grafieken. Het programma week niet af van het ‘officiële’ geschiedenisverhaal.108 De serie bood hierdoor weinig ruimte voor identificatie en beleving van het verleden. Zelfs niet in de ruime hoeveelheid interviews met ervaringsdeskundigen. Dit waren vooraf opgestelde verklaringen die in nauw overleg met (en soms door) De Jong waren geschreven. “De getuigen waren niet bedoeld om vanuit verschillende standpunten het gebeurde te belichten, maar om de visie van De Jong te ondersteunen.”109

In de jaren zeventig maakte de prestige van de wetenschap plaats voor een sterk individuele visie op de geschiedenis. Steeds meer ‘gewone’ mensen kregen het woord en de officiële geschiedschrijver bleef vaak achterwege. Boegbeeld van deze ontwikkeling in Nederland was Vastberaden, maar soepel en met mate. Dit geschiedenisprogramma wilde laten zien hoe ‘gewone’ mensen vijf jaar lang iets ongewoons hadden meegemaakt. De interviewtechniek was losser en de confronterende interviewer, die het publiek vertelde hoe ze over de geschiedenis moesten denken, was verdwenen uit het format.

Vastberaden keerde zich bewust af van de officiële televisiegeschiedschrijving zoals in De Bezetting.110 Halverwege de jaren zestig volgden andere programma’s deze methode. De nadruk

Jansen Hendriks, Persoonlijk interview, 15-04-2016.

106

Blokzijl, Persoonlijk interview in: Veldwachter, Geschiedenis op televisie, 52.

107

Vos, Televisie en bezetting, 76-113, 263-364.

108

Ibidem, 82.

109

Vos, Televisie en bezetting, 128-136, 151-152, 263-264.

(23)

lag steeds meer op de persoonlijke verhalen van ‘gewone’ mensen, maar vaak was er wel een presentator of voice-over aanwezig die het achterliggende verhaal stuurde. Niet alle programma’s namen dus, zoals in Vastberaden, radicaal afstand van de officiële geschiedschrijving.111

In de jaren zeventig groeide bij televisiemakers de weerstand tegen historici in beeld en de voorkeur voor history from below of ordinary people and first person media, zoals Gray en Bell het noemen.112 De Britse historicus en documentairemaker Steve Humphries schreef over deze verandering: “The power of people telling their stories directly to camera was so much more

appealing than historians talking”.113 “In die beste vorm kan televisiegeschiedschrijving binnen haar beperkingen even onthullend en vernieuwend zijn als haar wetenschappelijke pendant”, aldus Chris Vos.114 Michael Frisch benadrukt dat een van de voordelen van ordinary people en first person media is dat het ons laat zien dat iedereen onderdeel is van geschiedenis. “[...]one need not be in the president’s office or a key actor in a major event to be a participant in history.”115 Dit kan ook invloed hebben op het besef dat iedereen kan bijdragen aan de historische cultuur, dankzij democratisering en sharing- of shared authority.

Gray en Bell beargumenteren wel dat televisiemakers ook met betrekking tot sprekers vaak demotisch te werk gaan. ‘Gewone’ mensen krijgen veelvuldig het woord, maar de makers

beslissen wie wanneer wat mag vertellen.116 Dit kan als gevolg hebben dat de autoriteit van de sprekers verschilt. In programma’s komen vaak mensen aan het woord die een verschillend perspectief op het verleden hebben, omdat ze gebeurtenissen op een andere wijze hebben

ervaren, bijvoorbeeld als politicus of als militair. Makers plaatsen deze verschillende perspectieven tegenover elkaar, zodat de sprekers elkaar kunnen aanvullen, zowel door de verhalen van de ander tegen te spreken of te bevestigen. Een gevolg van deze techniek kan zijn dat sprekers een verschillende mate van autoriteit toegekend krijgen. De machtsverhoudingen zijn dan dus niet meer gelijk.

Volgens Frisch beschikken ‘machtige’ beleidsmakers en hoge functionarissen vaak over meer autoriteit dan ‘gewone’ ooggetuigen. Hij spreekt over top down getuigenissen. Dit valt vooral op als de verhalen elkaar aanvullen. ‘Gewone’ mensen vertellen bijvoorbeeld hoe ze een

gebeurtenis hebben ervaren. De ‘machtige’ persoon reflecteert vervolgens op deze persoonlijke getuigenissen en plaatst ze in de historische context.117 “The more powerful or prominent the subject, (however) the more likely he or she is to be seen offering historical judgments of a broader nature, sweeping evaluations of what such and such event meant, or what caused it. The role of

Paragraaf 1.6 gaat verder in op de rol van de presentator.

111

Ribbens, Eigentijds verleden, 282; Gray en Bell, History on television, 10.

112

Steve Humphries, ‘Oral history on television. A retrospective’, Oral History 36, 2 (2008) 99-106, aldaar

113

101.

Vos, Televisie en bezetting, 263-264, 266.

114

Frisch, A shared authority, 163.

115

Gray en Bell, History on television, 9-11, 16-17.

116

Frisch, A shared authority, 165-174.

(24)

those without privilege or prominence, however rarely extends beyond contributing their personal experience for the reflection of others, including the audience.”118 Volgens Frisch dragen

programmamakers zo bij aan de gedachte dat ‘gewone’ mensen niet historisch (kunnen)

reflecteren of analyseren.119 Bovendien krijgen de getuigenissen van ‘machtige’ personen naast autoriteit ook impliciet meer waarde toegekend. Dit is problematisch, omdat de maker dit besluit en het dus afhankelijk is van een subjectieve interpretatie.

Naast het verschil in autoriteit tussen ervaringsdeskundigen signaleert Frisch ook een verschil tussen professionele deskundigen, ervaringsdeskundigen en de presentator. Makers laten vaak ervaringsdeskundigen meer aan het woord en kennen zo impliciet meer waarde toe aan hun verhalen dan aan de input van professionele deskundigen en de presentator. Hij noemt dit de “Vas You Dere, Chollie?”-benadering.120 De mate waarin dit gebeurt is afhankelijk van de rol van de presentator.121 Ervaringsdeskundigen kunnen ook op andere manieren meer autoriteit toegekend krijgen. Programma’s gebruiken bijvoorbeeld de stem van de spreker onder archiefmateriaal. Hiermee wordt het verhaal van de ooggetuigen meer dan een persoonlijk perspectief. De televisiemaker geeft het (nog) meer authentieke waarde en betekenis binnen de aflevering.122

Het gebruik van sprekers verbindt geschiedenisprogramma’s aan oral history. In de inleiding kwam al aan bod dat Gray en Bell het gebruik van oral history in

geschiedenisprogramma’s zien als een methode van onderzoek die bepaalde visies op het verleden kan uitdagen of bevestigen. Bij oral history zijn altijd meerdere mensen betrokken: niet alleen de verteller, maar ook de interviewer. Zij gaan samen een actieve dialoog aan waarbij ze de autoriteit over het verhaal delen. Aan de ene kant staat de actieve verteller die zijn of haar verhaal ‘doet’. Respondent, getuige of informant is geen goede omschrijving, omdat dit een passieve houding impliceert. De verteller maakt op actieve wijze keuzes om specifieke verhalen wel of niet te delen en legt zelfstandig verbanden. Aan de andere kant staat de interviewer die met zijn of haar vragen het verhaal beïnvloedt.123

De invloed van interviewer op het verhaal dat de spreker vertelt, is ook een belangrijk kritiekpunt. Om oral history aan wetenschappelijke criteria te laten voldoen, is het essentieel dat de interviewer zich er bewust van is dat zijn of haar eigen rol invloed heeft op het resultaat. De

interviewer moet daarom open zijn over zijn of haar werkwijze.124 In televisieprogramma’s is dit vaak niet het geval. Zo is in Andere Tijden de werkwijze van de regisseur - die het interview

Frisch, A shared authority, 172, 174.

118

Ibidem, 175.

119

Ibidem, 175-176.

120

Paragraaf 1.6 gaat hier verder op in.

121

Gray en Bell, History on television, 14-15.

122

Ibidem, 43-44, 49-55.

123

Bleyen en Van Molle, Mondelinge geschiedenis, 43-44, 49-55.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit laatste hoofdstuk worden conclusies getrokken ten aanzien van het onderzoek naar de functionele problemen binnen kantoor Schuurmans Advocaten die zich toespitsen op de

Deze zaak gaat over de verhouding tussen het vorderingsrecht tot verwijdering van bomen die in de verboden zone tot de erfgrens (artikel 5:42 BW) staan, en de afwegingsbelangen

Zij trokken over de bevroren rivieren ons land binnen en toen daarop onze Stadhouder heenging, geloofde men, dat er een gelukkige tijd voor ons volk zou aanbreken!. In alle steden

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook:’Wat is de ideale vorm van kennisdeling op een afdeling binnen een ziekenhuis?’ Welke vorm het meest geschikt is voor een professionele

Zeggen dat iemand zijn tenta- men niet gehaald heeft kunnen we dan opvatten als een manier om de conclusies die de lezer/hoorder zou verbinden aan &#34;Hij heeft zijn

Veertig jaar later noteerde hij als prominente herinneringen aan die conferentie zijn ontmoeting met Karl Popper en gesprekken met allerlei significi die tot zijn

Deze guest auditors hebben veel kennis van hun vakgebied binnen onderwijs, maar minder kennis met betrekking tot het uitvoeren van audits.. Wij trainen deze guest auditors

In het geval van mijn moeder zie ik gelukkig dat er niet alleen vriendschappen zijn verdwenen, maar dat ze ook weer nieuwe mensen om zich heen verzamelt die beter passen bij wie ze