• No results found

Het olympisch stadion terrein van olympische droom naar leefbaar gebied : balans tussen levendigheid en leefbaarheid op het Olympisch Stadion terrein.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het olympisch stadion terrein van olympische droom naar leefbaar gebied : balans tussen levendigheid en leefbaarheid op het Olympisch Stadion terrein."

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET OLYMPISCH STADION TERREIN

VAN OLYMPISCHE DROOM NAAR LEEFBAAR GEBIED

BALANS TUSSEN LEVENDIGHEID EN LEEFBAARHEID OP HET OLYMPISCH STADION TERREIN,

MASTERTHESIS URBAN MANAGEMENT

(2)

HET OLYMPISCH STADION TERREIN

VAN OLYMPISCHE DROOM NAAR LEEFBAAR GEBIED, Balans tussen levendigheid en leefbaarheid

Masterthesis Urban Management

Naam: Winfried Pieroelie Studentnummer: 500185674

Begeleiders: Sandra Bos en Gideon Spanjar 10 januari 2017

(3)

Samenvatting

Summary

1

Inleiding

6

1.1 Doelstelling 7 1.2 Onderzoeksvraag 7 1.3 Deelvragen 8 1.4 Leeswijzer 8

2

Olympisch Stadion Terrein, de casus

9

2.1 Algemeen 9

2.2 Historie en achtergrond 10

2.2.1 Algemeen 10

2.2.2 Ruimtelijke structuur 10

2.3 Onderzoeksgebied Olympisch Stadion Terrein 11

3

Theoretisch kader

15

3.1 Theoretisch model 15

3.2 Leefbaarheid 18

3.3 Levendigheid 19

3.4 Openbare ruimte 21

3.4.1 Welke ruimte is openbaar? 21

3.4.2 Wenselijke openbare ruimte, meer dan een theoretische verhandeling 21

3.4.3 Aspecten Openbare ruimte in dit onderzoek 22

3.5 Governance 22 3.5.1 Publiek /privaat 23 3.5.2 'Collaborative governance' 23 3.6 Eigenaarschap en zelforganisatie 24

4

Methodologische verantwoording

27

4.1 Combinatie onderzoeksmethoden 27 4.2 Methode Deelvragen 29 4.3 Veldwerk en analyse 29 4.3.1 Interviews en waarnemingen 29 4.3.2 Stakeholders 30

5

Onderzoeksresultaten interviews en waarnemingen

31

5.1 Beleving van de Sfeer en het Gebruik 31

5.1.1 Beleving van Sfeer 32

5.1.2 Beleving van Gebruik 36

5.1.3 Resumé beleving sfeer en gebruik 39

5.2 Voorwaarden en Inrichting Openbare ruimte 40

5.2.1 Aspecten en randvoorwaarden 40

5.2.2 Fysieke aanpassingen openbare ruimte 42

(4)

5.3 Governance 44

5.3.1 Rol en invloed op besluitvorming 45

5.3.2 Bijdrage aan besluitvorming en samenwerking 46

5.3.3 Resumé Governance 47

6

Conclusies en aanbevelingen

49

6.1 Conclusies 49

6.1.1 Aspecten inrichting openbare ruimte 50

6.1.2 Governance 51 6.2 Aanbevelingen 53 6.3 De Stad Amsterdam 55

7

Reflectie/Discussie

57

Literatuuroverzicht

Bijlagen

(5)

Samenvatting

Dit onderzoek gaat over de toenemende groei in Amsterdam die zorgt voor een onevenredig toenemende drukte in de stad. Dat de toenemende drukte een steeds groter probleem voor de leefbaarheid vormt, wordt maatschappelijk breed erkend en als ongewenst ervaren. Van der Borg (z.d., 2006) beschrijft dat de tendens van oververhitte gebieden, de zogenaamde 'hotspots' ook elders in Europa een probleem zijn. De toenemende drukte lijkt een algehele internationale trend die niet overwaait en waar ook in Amsterdam op gehandeld moet worden om onleefbare gebieden te voorkomen. De leefbaarheid staat onder druk. Eenvoudigweg denken dat dit zich vanzelf oplost is geen adequate aanpak om de negatieve consequenties te beperken.

Overexploitatie van gebieden en hotspots krijgen veel maatschappelijke aandacht. Er is echter relatief weinig aandacht voor de aanwezigheid en ontwikkeling van gebieden waar onderexploitatie plaatsvindt, de zogenaamde coldspots. Door afnemend gebruik kan in deze gebieden vervlakking van het aanbod van winkels optreden, ligt verloedering op de loer en is het risico aanwezig dat gebruik van het gebied minder aantrekkelijk wordt. In deze gebieden is een toenemende drukte juist

gewenst. Spreiding van gebruik van oververhitte gebieden naar onderkoelde gebieden is niet zonder meer mogelijk. Ongebreidelde toename van drukte kan een nieuw oververhit gebied veroorzaken (hotspot). Als daarentegen in de onderkoelde gebieden helemaal geen extra gebruik wordt

toegelaten dan blijven deze gebieden een ongewenste coldspot. De vraag is hoe een gebalanceerd gebruik in de stad kan worden gecreëerd.

Onderzocht is welke fysieke ingrepen in de openbare ruimte nodig zijn (het wát) en met welke governance dit kan worden uitgevoerd (het hóe) zodat een levendig en leefbaar gebied ontstaat en kan worden behouden (het dóel). Hierbij is ook onderzocht of en hoe de bevindingen voor het Olympisch Stadion Terrein kunnen worden toegepast op grotere schaal in Amsterdam. Dit kwalitatieve onderzoek betreft een 'gevalsstudie' en richt zich op het Olympisch Stadion Terrein. Voor het onderzoek zijn meta-analyse en dataverzameling gebruikt (interviews, observaties, foto's en deskresearch).

Uit de resultaten is gebleken dat de betrokkenheid van de stakeholders bij de buurt hoog is. De leefbaarheid in de buurt wordt als goed ervaren en is genuanceerder dan onderzoeken van de gemeente laten zien. De sfeer op het plein wordt over het algemeen als positief ervaren en sluit aan op de wensen en behoeften van de stakeholders. Het gebruik van het plein sluit niet aan op de wensen en behoeften van de stakeholders. Voor de inrichting in de openbare ruimte hebben de stakeholders meerdere fysieke ingrepen voorgesteld die beter aansluiten bij hun wensen en behoeften.

In dit onderzoek worden fysieke ingrepen in de openbare ruimte beschouwd als ruimtelijke interventies. Deze ruimtelijke interventies zijn onderdeel van 'stedelijk ontwerp'. Geconcludeerd is dat de ruimtelijke interventies kunnen worden georganiseerd met behulp van zelfregulering. Dit kan worden vormgegeven door middel van beheer van 'common pool resources'. Dit houdt in

'collaborative governance' waarbij samenwerking van alle belanghebbenden in het gebied van essentieel is. Volgens de theorie en de resultaten uit de interviews ontbreekt bij de stakeholders echter een noodzakelijk algemeen gevoel van eigenaarschap en zelforganisatie. De eerste stap naar een vorm van 'collaborative governance' is om samen met de stakeholders, het eigenaarschap en de zelforganisatie vorm te geven en te verankeren. De voorgestelde fysieke ingrepen in de openbare ruimte zijn hiervoor een goed middel.

Het gebiedsteam is de eerst aangewezen partij om hiertoe de eerste stappen te zetten en dit samen met de stakeholders bij bestuur en beleidsdiensten van de gemeente te adresseren. Hierdoor

(6)

kunnen leefbaarheid en levendigheid volgens de perceptie van de stakeholders worden vergroot en kan een gezamenlijk gedeeld en gebalanceerd gebruik van de openbare ruimte van het Olympisch Stadion Terrein (en van Amsterdam) worden gewaarborgd, nu en in de toekomst.

(7)

Summary

The increasing growth of Amsterdam results in an imbalanced use of public space and a decrease of the quality of life in the city. Due to the unrestrained increase of visitors and inhabitants, overheated areas can arise. On the otherhand, if no extra use is allowed in more quiet areas than these areas will result in undesirable coldspots. The major objective of this study is to consider how balanced use can be organized for the Olympic Stadion Terrein.

The subjects of this study were to determine which physical interventions in public space are necessary to create balanced use ('What') and with which governance this can be implemented ('How') so that a sustainable lively and liveable area is created. For this study a qualitative approach was chosen and meta-analysis and data collection were used, such as: interviews, observations, photographs and deskresearch.

The conclusion of this research is that collaborative governance is a good way of governance in this area. The first step towards a form of collaborative governance is to shape and anchor the ownership and the self-organization with the stakeholders. The proposed physical interventions in the public space can be used as a tool for this proces. The municipality of Amsterdam is the first designated stakeholder to take the lead. As a result, liveability and liveliness can be increased according to the perception of the stakeholders. Thus, a joint shared and balanced use of public space of the Olympic Stadion Terrein (and the city of Amsterdam) can be guaranteed, now and in the future.

(8)

Hoofdstuk 1, Inleiding 6

1

Inleiding

Amsterdam groeit en blijft groeien. De aantrekkingskracht van Amsterdam zorgt voor een sterke toename van het aantal inwoners, arbeidsplaatsen (ruim 50.000 extra werkzame personen sinds 2008), evenementen en bezoekers (ruim 4,2 miljoen extra hotelovernachtingen per jaar ten opzichte van 2008). Deze groei zet de komende jaren door, net als het aantal verplaatsingen naar de stad. De Amsterdamse leefbaarheid staat onder druk. (Gemeente Amsterdam, z.d., 2011, 2015, 2016). Dat de toenemende drukte een steeds groter probleem voor de leefbaarheid vormt, wordt

maatschappelijk breed erkend en als ongewenst ervaren. Van der Borg (z.d., 2006) beschrijft dat de tendens van oververhitte gebieden, de zogenaamde 'hotspots' ook elders in Europa een probleem zijn. Hiermee lijkt dit een algehele internationale trend die niet overwaait en waar ook in Amsterdam op gehandeld moet worden om onleefbare gebieden te voorkomen. Eenvoudigweg denken dat dit zich vanzelf oplost is volgens Van den Borg (z.d.) geen adequate aanpak om de negatieve

consequenties te beperken.

In de literatuur en media is veel aandacht voor overexploitatie en hotspots (Gemeente Amsterdam, z.d., 2011, 2015, 2016; Hospers, 2015; Visser, 2014; Parool, 2016). Er is echter relatief weinig aandacht voor de aanwezigheid en ontwikkeling van gebieden waar onderexploitatie plaatsvindt, de zogenaamde coldspots. Door afnemend gebruik kan in deze gebieden vervlakking van het aanbod van winkels optreden, ligt verloedering op de loer en is het risico aanwezig dat gebruik van het gebied minder aantrekkelijk wordt. In deze gebieden is een toenemende drukte juist gewenst. Het lijkt een eenvoudige redenering om de overmatige drukte in de oververhitte gebieden te spreiden over gebieden die onderkoeld zijn. Het gebruik tussen drukke gebieden en minder drukke gebieden kan echter niet eenvoudig worden 'uitgewisseld'. Ongebreidelde toename van drukte in minder drukke gebieden kan namelijk een probleem vormen als gebieden te snel populair worden, waardoor een nieuw oververhit gebied kan ontstaan. Een onbeheerste groei van gebruik zoals eerder is

gebeurd in de centrumgebieden in Amsterdam zoals Centrum, De Pijp en Museumbuurt moet worden voorkomen. Echter, als ter voorkoming van overexploitatie in de onderkoelde gebieden helemaal geen extra gebruik wordt toegelaten, dan blijft dit gebied een ongewenste coldspot. Daarnaast blijft hierbij ook de drukte in de hotspot aanwezig, een vicieuze cirkel. De vraag is hoe er voor kan worden gezorgd dat het gebruik en de leefbaarheid van de 'stad in balans' blijft en de eerder genoemde vicieuze cirkel wordt doorbroken. Kortom: hoe organiseer je een evenwichtig gebruik van de stad waarbij het gebruik van onderkoelde gebieden toeneemt, geen nieuw oververhit gebied ontstaat én de genoemde ongewenste effecten van onderkoeling en oververhitting in de toekomst worden voorkomen. Dit vergt een andere manier van stedelijk ontwerp en kijken naar maatschappelijk vraagstukken dan tot nu toe is gehanteerd. Deze 'andere manier' ligt niet alleen bij de gemeente maar juist ook bij de bewoners, ontwikkelaars, ondernemers en onderzoekers (Ostrom, 2010). Dit betreft een integrale stedelijke ontwerpopgave die niet uitgaat van alléén ingrepen in het fysieke domein of alléén het sociale domein. Dit past bij de verandering in de samenleving dat de betrokkenen zelf initiatieven nemen en waarbij de overheid faciliteert.

Deze verandering in de samenleving sluit aan bij het transitiedenken van Rotmans (2015). Hij zegt dat wij nu in een kantelperiode zitten waarin de gehele samenleving onomkeerbaar verandert. Hij gebruikt hiervoor ondermeer zijn multi-levelconcept en onderscheidt hierbij drie niveaus: macro-, meso- en microniveau. Ingrepen op meso- en macroniveau zijn (te) veelomvattend om in één keer aan te pakken. Echter, ook ingrepen op micro-niveau, verandering van denkwijze en transitie vergen tijd (Rotmans 2005).

(9)

Hoofdstuk 1, Inleiding 7 Dit onderzoek richt zich op micro-niveau met concrete ingrepen op de directe leefomgeving in een begrensd gebied, het Olympisch Stadion Terrein. Hierbij is onderzocht op welke wijze ruimtelijke ingrepen in de openbare ruimte kunnen worden georganiseerd en op deze manier bijdragen aan een evenwichtig gebruik van het Olympisch Stadion Terrein. Het Olympisch Stadion Terrein is nu nog een rustig, doorgaans weinig gebruikt gebied maar nog geen onderkoelde plek.

Ten opzichte van de gemiddelde waarden in Amsterdam scoort het gebied goed voor wat betreft leefbaarheid (rapportcijfer 7,8 ten opzichte van stedelijk gemiddeld rapportcijfer 7,4). Het

percentage bewoners in het gebied dat vindt dat de buurt vooruit gaat (11%) is echter lager dan het percentage dat hiervoor gemiddeld in Amsterdam wordt aangetroffen, te weten 21% (Gemeente Amsterdam, 2016b). Door grootschalige ontwikkelingen in de Zuidas, de overmatige drukte van de aangrenzende gebieden Oud Zuid/de Pijp en de ontwikkelingen van Koers 2025 heeft dit gebied de potentie om (snel) een populair gebied te worden. Hierdoor kan intensivering van het gebruik van de (openbare) ruimte ontstaan (Gemeente Amsterdam 2015 en 2016). Op zichzelf is dit geen

ongewenste ontwikkeling. In het kader van Stad in Balans wordt er immers gepleit om de drukte in de stad te spreiden naar gebieden die minder druk zijn (Gemeente Amsterdam, 2015). Het gebruik moet wel worden gereguleerd om oververhitting te voorkomen. Een te rigoureuze beperking van gebruik zorgt er echter voor dat het Olympisch Stadion Terrein een onderkoeld gebied wordt. Hierbij is de eerder genoemde balans tussen gebruik en leefbaarheid een belangrijk aandachtspunt.

1.1

Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is inzicht te geven in hoe de herinrichting van openbare ruimte en governance in het Olympisch Stadion Terrein bij kunnen dragen aan een bestendig levendig en leefbaar gebied. Hierbij moet rekening worden gehouden met het verwachte toenemende gebruik in het gebied.

1.2

Onderzoeksvraag

Dit brengt mij tot de volgende onderzoeksvraag:

Met welke governance en op welke wijze kan de inrichting van de openbare ruimte worden vormgegeven zodat uiteindelijk een levendig én leefbaar gebied ontstaat en kan worden

behouden?

Hierbij is het doel een levendig en leefbaar gebied.

Het middel om dit te bereiken is in dit onderzoek de inrichting van de openbare ruimte. De manier waarop dit middel kan worden ingezet is de governance.

Een belangrijk aspect van levendigheid is het gebruik van de openbare ruimte. In haar dissertatie 'Van wie is het plein?' geeft Van der Wilk (2016) aan dat de stedelijke openbare ruimte een essentiële rol speelt in het functioneren van de stad. Zij stelt dat het gebruik van de stad kan worden beïnvloed en gaat hierbij uit van de volgende drie dimensies:

(10)

Hoofdstuk 1, Inleiding 8 - Vormgeving.

Dit betreft de manier waarop overheden (en stakeholders) het gebruik en de gebruikers van de openbare ruimte beïnvloeden.

- Programmering.

Een andere mogelijkheid om het gebruik van de openbare ruimte en de gebruikers te beïnvloeden is het programmeren van activiteiten. Dit betreft niet alleen het gebruik voor tijdelijke activiteiten zoals bijvoorbeeld festivals en markten maar ook (of met name) de economische activiteiten die grenzen aan de openbare ruimte. Bij het Olympisch Stadion Terrein wordt hieronder ook verstaan de stedenbouwkundige programmering inclusief aantallen en soorten woningbouw.

- Toezicht.

Voor een aantrekkelijke buurt is veiligheid nodig. Toezicht door handhavende instanties zoals de politie spelen hierbij een belangrijke rol. Met het toenemende maatschappelijke streven van de participatiesamenleving wordt hierbij steeds meer de hulp van de burger ingeroepen.

In bredere context wordt in dit onderzoek de governance beschouwd. Hieronder wordt verstaan: de min of meer geïnstitutionaliseerde, werkzame arrangementen die vorm geven aan het scheppend en corrigerend vermogen bij de aanpak van een publieke stedelijke vraagstukken, waarbij meerdere (non‐) gouvernementele actoren op elkaar zijn betrokken’ (Korsten, z.d.).

Op basis van de indeling van Van der Wilk (2016) is in dit onderzoek voor het Olympisch Stadion Terrein de volgende indeling gehanteerd:

1. Ontwerp en inrichting van de openbare ruimte; 2. Programmering;

3. Governance.

Dit onderzoek richt zich op de aspecten 1 en 3, het ontwerp en inrichting van de openbare ruimte en de governance. De governance kan als randvoorwaarde dienen voor de programmering.

Daarnaast is het uitwerken van de programmering te omvangrijk voor de relatief beperkte duur van dit onderzoek. Daarbij kunnen ingrepen in de openbare ruimte relatief eenvoudig van aard zijn waardoor dit onderdeel geschikter is voor deze studie.

1.3

Deelvragen

Voor de beantwoording van de hoofdvraag zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

1. Wat zijn de aspecten die bij de inrichting van soortgelijke openbare ruimte een positieve bijdrage leveren aan een levendig en leefbaar gebied?

2. Wat voor soort governance is nodig om het mogelijk te maken om die aspecten te kunnen ‘borgen’?

3. Hoe kan de gemeente dit samen met de stakeholders in het gebied initiëren?

1.4

Leeswijzer

Voordat de begrippen uit de onderzoeksvragen en het theoretisch kader nader worden toegelicht in hoofdstuk 3, wordt in hoofdstuk 2 eerst een nadere toelichting gegeven op het onderzoeksgebied, het Olympisch Stadion Terrein. Om de theorie in de context te kunnen plaatsen is begrip van het

onderzoeksgebied belangrijk. Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om dit in een apart hoofdstuk onder te brengen voorafgaand aan het theoretisch kader. De methodologische onderbouwing wordt beschreven in hoofdstuk 4 en de onderzoeksresultaten in hoofdstuk 5. Op basis hiervan worden in hoofdstuk 6 de conclusies en aanbevelingen beschreven. Het rapport sluit af met een algemene reflectie op het onderzoek in hoofdstuk 7.

(11)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 9

2

Olympisch Stadion Terrein, de casus

2.1

Algemeen

Het Olympisch Stadion Terrein is de (openbare) ruimte direct nabij het Olympisch Stadion. Dit gebied is gelegen in Amsterdam Zuid in een deel dat bekend staat als het Kwartier. Ten westen en oosten van het gebied liggen respectievelijk de Stadiongracht/Schinkel(eilanden) en het Stadionplein. Ten zuiden bevinden zich de ring A10 zuid en het Zuideramstelkanaal. Aan de noordzijde wordt het gebied ontsloten door de Laan der Hesperiden. Opvallend is de toegangsweg S108 die een fysieke barrière vormt tussen het Olympisch Stadion en gebied rond het Stadionplein. Op het Stadionplein heeft recent een herontwikkeling en herinrichting van de openbare ruimte plaatsgevonden. Op 30 september 2017 is het Stadionplein geopend in aanwezigheid van de gemeente, ondernemers en bewoners. Het Stadionplein is, meer dan het gebied rond het Olympisch Stadion, in gebruik als stedelijke ruimte en woon- en leefmilieu door middel van een woonstraat met retail en winkelgebied.

Het Olympisch Stadion, de omgeving van het Stadionplein en de Laan der Hesperiden worden gezien als gebieden die in gebruik en ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook voor wat betreft de ruimtelijke structuur hebben het Stadionplein en het Olympisch Stadion een relatie. Aan de west en zuidkant wordt het terrein begrensd door een waterpartij wat de verbinding met de noord- en oostkant benadrukt. Voor de begrenzing richt dit onderzoek zich op het terrein direct grenzend aan het Olympisch Stadion, in dit onderzoek genoemd het 'Olympisch Stadion Terrein'. Hierbij worden het Stadionplein en de Laan der Hesperiden als 'bestaande' situatie beschouwd. Het heringerichte plein en de woningen zijn hier namelijk al opgeleverd. In afbeelding 1 is de

onderzoekslocatie weergegeven met een doorgetrokken lijn. De omgeving van het Stadionplein en de Laan der Hesperiden zijn met een onderbroken lijn aangegeven.

(12)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 10

2.2

Historie en achtergrond

2.2.1

Algemeen

Op 17 mei 1928 werd in het stadion het eerste officiële evenement georganiseerd: de opening van het Olympisch hockeytoernooi. Het Olympisch Stadion is speciaal gebouwd voor de Olympische Spelen in 1928. Architect Jan Wils, won voor zijn ontwerp een gouden Olympische medaille op de Kunstolympiade van 1928. Op de locatie werd in 1928 gesport en was beperkt woonbewoning aanwezig. In de acht decennia erna is het Olympisch Stadion het decor geweest van nationale gebeurtenissen: sportevenementen, bijeenkomsten van het koningshuis, cultuur en economie. Eind jaren negentig, werd vlak voor de geplande sloop van het gebouw, de status 'rijksmonument' toegekend en is het stadion behouden. In de periode daarna is het stadion gerenoveerd en in het jaar 2000 werd het Olympisch Stadion heropend. Momenteel maken jaarlijks miljoenen bezoekers gebruik van het Olympisch Stadion en de diverse voorzieningen. Het stadion heeft 22.500 zitplaatsen en is gedeeld eigendom van Stichting Olympisch Stadion Amsterdam en Bouwinvest.

In 2003 is een ontwerp voor de openbare ruimte rond het Olympisch Stadion gemaakt door Buro Sant & Co. Het terrein is aangelegd voor het houden van kleine en grote evenementen, ook is er een basketbalveld, een jeu de boules-zone en in de zomer een beachvolleybalveld. Rond 2008 is aan de noordzijde van het Stadionplein een nieuwbouwwijk aangelegd.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

Met het plan Berlage werd de stad aan het begin van de 20e eeuw verder naar het zuiden toe uitgebreid. Daarvóór was het gebied in gebruik als landbouwgebied. In het Plan Zuid (1915) van Berlage staat het Olympisch Stadion nog een kwartslag gedraaid ten opzichte van de huidige ligging en aan de oostzijde van de Amstelveenseweg ingetekend (zie afbeelding 2). In het bestemmingsplan uit 2014 maakt het plangebied Olympisch Stadion en omgeving onderdeel uit van een gebied dat te kenmerken is als een overgangsgebied tussen het stedelijk wonen in het (noord)oosten naar een steeds meer niet-woonomgeving in het (zuid)westen. Hierin is genoemd dat het plangebied een interessante mix kent van bedrijvigheid, hoogwaardig groen, kantorengebied en (top)sportlocaties met wonen. Naar en door het gebied zijn belangrijke verkeersaders aanwezig om het verkeer van en naar de Ring A10-zuid te faciliteren zoals de Amstelveenseweg en de Stadionweg.

(13)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 11 Afbeelding 2: Uitsnede van het Plan Zuid van Berlage (1915)

2.3 Onderzoeksgebied Olympisch Stadion Terrein

Een belangrijk uitgangspunt in het bestemmingsplan is om de bestaande eerder beschreven ruimtelijke structuur in de omgeving van het Olympisch Stadion te handhaven en waar mogelijk, te versterken. Ook wordt in het bestemmingsplan genoemd dat er meerdere stedelijke ontwikkelingen gaande zijn. Voorbeelden zijn de ontwikkelingen van Koers 2025, de Zuidas, de Sportas, het

Vondelpark, de Pijp en de autonome ontwikkelingen van het gebied zelf (gemeente Amsterdam, 2009, 2011, 2015&2016) . Deze kunnen effect hebben op de ruimtelijke en/of functionele structuur binnen en in het onderzoeksgebied. Het Olympisch Stadion Terrein vormt namelijk een goede ruimtelijke en functionele verbinding tussen de drukke centrumgebieden en de gebieden aan de zuid- en westzijde van de stad. De drukte in het gebied kan hierdoor (snel) toenemen. In afbeelding 3 zijn de ontwikkelingen, die invloed hebben op het Olympisch Stadion Terrein, schematisch

(14)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 12 Afbeelding 3: Ontwikkelingen omgeving Olympisch Stadion Terrein

Ontwikkelingen nabije omgeving

In de Structuurvisie 2040 van de gemeente Amsterdam (2011) is aangegeven dat Amsterdam groeit en het centrumgebied te klein wordt om de drukte te faciliteren. Dit komt onder andere door verdichting van de (woning)bouw en toename van het toerisme. Deze verdichting betekent een toename met 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040. Hierbij is in Koers 2025 de ambitie uitgesproken om in de komende jaren in de omgeving van het Olympisch Stadion 400 woningen te realiseren. Daarnaast is er het voornemen om binnen de komende jaren aan de

westkant van het Olympisch Stadion Terrein, het Schinkelkwartier circa 1.200 woningen te realiseren (gemeente Amsterdam, 2009 en 2016). Deze ontwikkeling komt bovenop de intensivering van gebruik van de Zuidas. Hierbij zullen meer dan 200.000 mensen dagelijks in de Zuidas zijn, waaronder zo’n 25.000 bewoners, 80.000 werknemers en 30.000 studenten. Nu al werken er 30.000 mensen in het gebied (gemeente Amsterdam 2009 en 2016). Intensivering van gebruik wordt ook verwacht door de 'Sportas'. Het hele gebied vanaf het Vondelpark, de Schinkeleilanden en het Olympisch Stadion tot aan het hockeystadium in Amstelveen wordt hierbij aantrekkelijker, herkenbaarder en beter bereikbaar gemaakt om te veranderen in een verblijfplek met sportaccommodaties (Gemeente Amsterdam, 2015b). In de nabijgelegen gebieden Vondelpark en De Pijp neemt de drukte

ongebreideld toe. Met meer dan 10 miljoen bezoekers per jaar is de druk op de ruimte in het Vondelpark enorm. Dit komt overeen met 21 bezoekers per m2. Ter vergelijking: het Central Park in New York wordt jaarlijks bezocht door ongeveer 5 mensen per m2 (gemeente Amsterdam 2016b en z.d.a). De drukte in de Pijp is in de afgelopen twintig jaar enorm toegenomen. Door de opening van het metrostation in de Ferdinand Bolstraat zullen naar verwachting dagelijks 35.000 reizigers in het gebied aanwezig zijn. Het bezoekersaantal van Heineken Experience is sinds 2012 gestegen met 30% tot ruim 700.000 in 2014. De Albert Cuypmarkt trekt op een doordeweekse dag ongeveer 15.000 bezoekers en op een zaterdag zelfs 30.000. Het groeiende aantal bezoekers in De Pijp veroorzaakt overlast voor bewoners en ondernemers (Amsterdam, 2016).

In de Structuurvisie is de zuidflank van de stad specifiek benoemd als uitrolgebied en als één van de belangrijkste OV-knooppunten in Nederland. Het gebied rond het Olympisch Stadion is hierbij specifiek aangewezen als metropolitane plek en uitbreiding van het recreatief programma.

(15)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 13 In navolging op de Structuurvisie zoekt de gemeente in het programma Stad in Balans naar een nieuw evenwicht tussen groei en leefbaarheid. Ook hierin is als één van de maatregelen genoemd, om bezoekers in het drukke centrumgebied over de stad te spreiden. Door de nabijheid van het centrum, de geografische locatie binnen de ringweg, de open ruimte en de versterking van

verbindingsroutes naar dit gebied is het Olympisch Stadion Terrein hiervoor een aangewezen plek. Hierdoor wordt verwacht dat de drukte op het Olympisch Stadion Terrein toeneemt.

Ontwikkelingen gebied zelf

In 2016 is het eerste deel van de nieuwbouw op het heringerichte Stadionplein opgeleverd, met honderd woningen (deels in het middensegment), een parkeergarage en winkels op de begane grond. In 2017 is ook het tweede deel van de nieuwbouw opgeleverd, met daarin een hotel en het Amsterdams Proeflokaal. De Amstelveenseweg wordt in 2018 opnieuw ingericht, er komt een Sporthotel en in het Havenstraatgebied ten noorden van de locatie worden woningen gebouwd. Voor het Olympisch Kwartier Zuid (IJsbaanpad en omgeving) worden strategiebesluiten voorbereid om invulling te geven aan nieuwe gebiedsontwikkelingen. Voor de omgeving van het Olympisch Stadion wil de gemeente de kansen en noodzakelijke ingrepen in de openbare ruimte in beeld brengen. Waar mogelijk wil de gemeente samen met private partijen investeren in verbeteringen in de openbare ruimte. Een grote investeerder is samen met een ontwikkelaar in het gebied bezig met de ontwikkeling en transformatie van de Citroëngebouwen. Deze worden na verbouwing verhuurd aan PON bv en worden gebruikt voor retail en horeca in de plint en kantoorgebouwen in de bovenliggende verdiepingen. De investeerder wil ook bijdragen aan een hernieuwde inrichting van de openbare ruimte. Naast al deze nieuwe ontwikkelingen zijn er natuurlijk nog de periodieke grote evenementen zoals The Flying Dutch, het EK Atletiek, NextGenSeries, de wereldkampioenschappen schaatsen en natuurlijk de Amsterdam Marathon.

Dat de drukte in het gebied snel toeneemt lijkt onontkoombaar. De vraag is hoe de balans tussen de levendigheid en de leefbaarheid in balans kunnen worden gebracht en kunnen worden behouden. De leefbaarheid van het gebied in de gebiedsanalyse scoort nu nog goed. Ondanks de ontwikkelingen vinden toch relatief weinig mensen in het gebied dat de buurt vooruit gaat (Gemeente Amsterdam, 2016b. De toekomstige ontwikkelingen in de nabije omgeving gaan echter snel. De kans is groot dat er op korte termijn veranderingen komen in de relatieve rust en de overlast toeneemt als hier niet op wordt geanticipeerd.

Samengevat maakt dit het Olympisch Stadion Terrein om de volgende redenen een unieke locatie in Amsterdam:

 Het gebied heeft een groot oppervlak openbare ruimte waar voldoende ruimte is voor bijvoorbeeld evenementen en bevindt zich binnen de ring van Amsterdam in Oud-Zuid, in een reeds bewoonde en bebouwde omgeving;

 De leefbaarheid in Amsterdam Oud-Zuid ligt over het algemeen boven het Amsterdamse gemiddeld;

 Het gebied kent van oudsher een omgeving met een divers gebruik. In de nabije omgeving zijn locaties met populaire voorzieningen zoals het Vondelpark, het Museumplein en De Pijp;  De unieke aanwezigheid van het Rijksmonument Olympisch Stadion;

 Het gebied is nog in ontwikkeling en is nog niet oververhit of onderkoeld. Dit geeft mogelijkheden en tijd om op termijn te zorgen voor een nieuwe stedelijke omgeving die aansluiten op de unieke, reeds aanwezige gebruiksdiversiteit op het gebied van sport, natuur, recreatie en leisure;

 De vele hierboven beschreven maatschappelijk breed ingezette ontwikkelingen die vanaf nu de komende jaren deels gelijktijdig in de (nabije omgeving van) het gebied worden ingezet zowel door de overheid als door private investeerders. Het Olympisch Stadion Terrein bevindt zich hierbij in het geografisch middelpunt;

(16)

Hoofdstuk 2, Olympisch Stadion Terrein, de casus 14  Het voornemen om de drukte in de centrumgebieden te spreiden naar de flanken naar

(17)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 15

3

Theoretisch kader

Om inzicht te geven in hoe leefbaarheid en levendigheid zich in een gebied verhouden tot micro- en macrocontextuele ontwikkelingen, wordt in dit hoofdstuk eerst een theoretisch model toegelicht. Daarna volgt een beschrijving van de begrippen uit de onderzoeksvraag.

3.1

Theoretisch model

De balans tussen leefbaarheid en levendigheid in een gebied kan onder druk komen te staan als het gebruik van de openbare ruimte ongebreideld toeneemt. Dit is afhankelijk van meerdere factoren. In afbeelding 4 is dit vereenvoudigd weergegeven.

Afbeelding 4: Model Drukte en Gevolgen

(gebaseerd op: Majoor, 2016)

De in de afbeelding genoemde extreme resultaten zijn in het Olympisch Stadion Terrein nog niet waarneembaar. Het gebied bevindt zich in een 'tussenfase'. Het terrein doet aan als een leeg plein maar wordt niet als onveilig beschouwd. Aan de andere kant wordt het terrein wel gebruikt maar drukte en overlast in de openbare ruimte hiervan worden (nog) niet ervaren (Gemeente Amsterdam, 2016b). Gezien de eerder genoemde verwachte toenemende drukte is oververhitting wel een risico voor het gebied. Er zouden nu al ad hoc standaardmaatregelen kunnen worden genomen om deze oververhitting te voorkomen, zoals restricties in gebruik van de openbare ruimte. Dit kan echter zorgen voor een onevenredige beperking in gebruik en kan juist onderbenutting van de openbare ruimte in de hand werken.

Daarnaast is de kans groot dat de toepassing van restrictieve maatregelen in reeds oververhitte en onderkoelde gebieden geen structurele oplossing biedt om onevenredige drukte tegen te gaan. Dit pleit er voor om nu na te denken over preventieve maatregelen die resulteren in een duurzamer oplossing voor onevenredige drukte. De vraag is hoe je beide extreme resultaten tijdig kunt voorkomen en welke werkwijze je kunt hanteren.

(18)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 16 Volgens Madanipour (1997) is dit een 'stedelijk ontwerp'-vraagstuk. Hij beschouwt 'stedelijk

ontwerp' als een 'multidisciplinaire activiteit' om stedelijke omgevingen te vormen en beheren. Deze activiteit heeft betrekking op zowel het proces om deze omgeving te maken als op de ruimtes zélf die hierdoor worden gemaakt.

De governance maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De huidige governance in de gemeente Amsterdam kenmerkt zich overwegend door een overheid die beleid en plannen maakt waarbij belanghebbenden gebruik kunnen maken van de reguliere inspraakprocedures. Gezien de voorbeelden van oververhitting (bijvoorbeeld de centrumgebieden) en van onderkoeling (bijvoorbeeld Delflandplein) werkt deze manier van governance niet. Gezien de ervaren overlast lijken niet van alle stakeholders de wensen en behoeften aan te sluiten op de leefomgeving. Door de snel veranderende samenleving, digitalisering en veranderd gebruik van de openbare ruimte is de huidige top-down benadering van traditionele maatregelen ontoereikend om een oplossing te bewerkstelligen en de balans tussen de leefbaarheid en de levendigheid te waarborgen (Browne, 2012; Visser, 2014 en Storm, 2013). Ostrom (2010) stelt dat effectieve governance ligt in de

verhouding tussen de actoren die een aandeel hebben in de 'hulpmiddelen' (bijvoorbeeld deel van de fysieke ruimte) en niet alleen op één niveau van (gouvernementeel) bestuur of privaat eigendom. Bij de huidige manier van denken heeft de gemeente onvoldoende oog voor collaboratieve

ontwikkeling van stedelijke processen. Zo is de insteek van het programma Stad in Balans vanuit de gemeente deels ingestoken middels een rationele benadering (Bekkers, 2012). Geredeneerd vanuit rationele keuzes en het zoeken naar bevredigende oplossingen wordt getracht effectiviteit, efficiency en samenhang na te streven, bijvoorbeeld door 'drukke' en 'rustige' gebieden aan te wijzen. Een verandering van mindset over het handelingsperspectief van ambtenaren en bestuurders is nodig. De gemeente erkent als overheid de noodzaak van een verandering van governance en is hierin zoekende (Rekenkamer Amsterdam, 2016).

Onderzoeksmodel Olympisch Stadion Terrein

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren aan het bepalen op welke wijze een levendig en leefbaar gebied kan worden gemaakt. Hierbij wordt met name de rol van de gemeente beschouwd. Met andere woorden: op welke variabelen kan worden ingegrepen om hier als gemeente een bijdrage aan te leveren? Op basis van afbeelding 4 wordt er van uitgegaan dat de macro-contextuele aspecten onafhankelijke variabelen zijn. Voor het Olympisch Stadion Terrein zijn aanvullend de bevolkingssamenstelling en het bestaande hoofdwegennet ook onafhankelijke variabelen. Het is zeer complex om hier invloed op uit te oefenen, waarbij het de vraag is of dit wezenlijk bijdraagt aan het onderzoeksdoel. Om bij te dragen aan een gebalanceerd gebruik van het Olympisch Stadion Terrein zoals weergegeven in afbeelding 4 is voor dit onderzoek een interventie in de microcontextuele aspecten zoals het gedrag van de gebruikers van het Olympisch Stadion Terrein, meer op zijn plaats. Op basis hiervan is gekomen tot het onderzoeksmodel in afbeelding 5.

(19)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 17 Afbeelding 5: Onderzoeksmodel Variabelen

Om invloed uit te kunnen oefenen in de modererende variabelen is een ingreep nodig met behulp van 'stedelijk ontwerp'. In dit onderzoek wordt een ingreep bekeken op 'micro-urban design'

(Madanipour, 1997), namelijk op één specifieke plek de omgeving van het Olympisch Stadion Terrein. De aspecten op macro-niveau zoals economisch klimaat, demografische ontwikkelingen en

toenemende drukte zijn te omvangrijk om in dit onderzoek te worden meegenomen en worden als gegeven beschouwd. Op basis van bovenstaande wordt in dit onderzoek het volgende

samengestelde model gehanteerd.

Afbeelding 6: Onderzoeksmodel Olympisch Stadion Terrein (grotere weergave in bijlage)

De centrale onderzoeksvraag is: 'Met welke governance en op welke wijze kan de inrichting van de openbare ruimte worden vormgegeven zodat uiteindelijk een levendig én leefbaar gebied ontstaat en kan worden behouden?' De belangrijkste begrippen uit de onderzoeksvraag worden hieronder toegelicht, te beginnen met de begrippen leefbaarheid en levendigheid. Daarna worden de begrippen openbare ruimte en governance nader belicht.

Onafhankelijke variabelen - Toename drukte in de stad - Toenemende segregatie - Massatoerisme

- Bevolkingssamenstelling - Bestaand hoofdwegennet

Modererende variabelen - Kleine ingrepen in openbare ruimte

- Gedrag bewoners, ondernemers en ambtenaren - 'Collaborative governance'

- Kennisplatforms

Afhankelijke variabele - Levendig en leefbaar gebied

(20)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 18

3.2

Leefbaarheid

Leefbaarheid is een term die door verschillende wetenschappelijke disciplines anders wordt gedefinieerd. Wat voor de één leefbaar is, hoeft dat voor de ander niet te zijn. De definitie van leefbaarheid die in dit onderzoek wordt gehanteerd is: 'de mate waarin de leefomgeving aansluit bij de wensen en behoeften van de bewoners' (Leidelmeijer e.a., 2002 & 2004). Leefbaarheid is hier opgebouwd uit drie pijlers:

 het fysieke aspect,  het sociale aspect en

 de subjectieve en objectieve veiligheid.

Dit onderzoek richt zich op de fysieke kant van leefbaarheid en dan met name de inrichting van de openbare ruimte. Om dit echter in de algemene context van leefbaarheid te plaatsen worden alle drie pijlers kort toegelicht.

Het sociale aspect van leefbaarheid bestaat uit het contact tussen en de betrokkenheid van bewoners en de aanwezigheid van maatschappelijke voorzieningen voor bewoners. Zijn de bewoners onderling betrokken met elkaar en staan ze in contact met elkaar en hoe is de sociale infrastructuur in de wijk? Als dit aansluit bij de wensen en behoeften van bewoners is het sociale aspect van leefbaarheid hoog in de wijk.

Het fysieke aspect van leefbaarheid bestaat uit de kwaliteit van de bebouwing in een gebied, de kwaliteit van de openbare ruimte, de fysieke uitstraling, schone wijk en de manier waarop de wijk is ingericht. Hoge leefbaarheid rondom het fysieke aspect is aanwezig wanneer bovenstaande punten aansluiten bij de wensen van de bewoners.

Objectieve veiligheid is het feitelijke niveau van criminaliteit en overlast gebaseerd op objectieve cijfers. Subjectieve veiligheid is de manier waarop mensen veiligheid ervaren en waarnemen. Idealiter horen beide in balans te zijn.

Uit de genoemde definitie blijkt dat leefbaarheid in een buurt wordt uitgedrukt als 'wensen en behoeftes' van bewoners. Dit is subjectief, buurtafhankelijk en moeilijk te kwantificeren. Er zijn geen algemene richtlijnen of prestatie-indicatoren voor een leefbare ruimte.

In dit onderzoek wordt daarom uitgegaan van de beleving en de wensen die bij de bewoners zelf leven. Dit is te achterhalen door interviews en onderzoeken die in het verleden zijn gedaan zoals in de gebiedsanalyse Oud Zuid (gemeente Amsterdam, 2016). Hierin is te zien dat de leefbaarheid in het gebied rond het Olympisch Stadion Terrein, ten opzichte van het gemiddelde in Amsterdam, bovengemiddeld goed wordt beoordeeld (Gemeente Amsterdam, 2016). In dit onderzoek worden niet alleen de wensen en behoeften van de bewoners onderzocht maar ook van andere stakeholders zoals ondernemers en bezoekers.

De vraag is echter of de bewoners de leefbaarheid nog steeds goed vinden als de omstandigheden veranderen, bijvoorbeeld als de drukte in het gebied ongebreideld toeneemt en druk op de voorzieningen en op de openbare ruimte ontstaat (zie ook foto 1). De leefbaarheid kan hierdoor onder druk komen te staan.

(21)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 19 Foto 1: Leefbare straat in Boekarest?

(foto: Guido van Kuivenhoven)

Daarnaast wil een leefbaar gebied niet zeggen dat dit ook een levendig gebied is. Een voorbeeld is de Zuidas. De leefbaarheid wordt hier door bewoners ten opzichte van het Amsterdamse gemiddelde als goed ervaren (Gemeente Amsterdam, 2016). Van Loon (2016) laat echter zien dat dit niet overal in de Zuidas leidt tot een hoge levendigheid. Ander voorbeeld is Slotermeer-Noordoost waar de leefbaarheid door bewoners ten opzichte van het Amsterdamse gemiddelde als slechter wordt ervaren. Er zijn in dit gebied echter levendige pleinen. Levendigheid is een andere dimensie dan leefbaarheid.

Foto 2 Links: Plein 40-45, Ervaren leefbaarheid laag, levendig.

Foto 3 Rechts: Mahlerplein Zuidas, Ervaren leefbaarheid hoog, niet levendig

(foto: DutchAmsterdam.nl en geraadpleegd van https://verawandelt.wordpress.com/2016/12/04/architectuurwandelen-in-buitenveldert/mahlerplein-zuidas/)

3.3

Levendigheid

In het woordenboek staat onder 'levendig' de volgende uitleg: 'levend, niet dood'; 'beweeglijk, druk, opgewekt' en 'vurig, krachtig, duidelijk' (Koenen, 1985). Voor levendigheid in de openbare ruimte heeft Mehta (2006) dit vertaald naar de volgende definitie: 'een straat (plein) met de aanwezigheid van een aantal mensen die zich bezig houden met een verscheidenheid van hoofdzakelijk stationaire en ononderbroken activiteiten, in het bijzonder met activiteiten die van nature sociaal zijn.'

(22)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 20 Ten eerste gaat levendigheid over het aantal mensen in een gebied en de gebruiksintensiteit. Dit impliceert dat er een bepaalde hoeveelheid mensen in een gebied aanwezig moet zijn om het levendig te maken. Jane Jacobs heeft het over een 'dichte concentratie van mensen' (Jacobs, 2009). Als de concentratie té dicht wordt, ontstaat een lokale 'overbevolkte' openbare ruimte. Levendigheid slaat door naar overconcentratie waardoor de eerder genoemde nadelige gevolgen van een

oververhitte plek kunnen optreden. Een juiste balans tussen gebruik en beschikbare ruimte is essentieel voor een gevoel van levendigheid in plaats van overconcentratie.

Foto 4: Venetië, op zoek naar balans

(Foto: Venezia Autentica, geraadpleegd van https://plus.google.com/+Veneziaautentica)

Daarnaast geeft Mehta (2006) aan dat de verscheidenheid, de mate/soort activiteit en het sociale karakter beïnvloed kunnen worden door een gebruiksvriendelijke openbare ruimte': 'A physically well-designed street for people, with generous sidewalks, ample seating and other street furniture, tree-cover and other landscape elements, articulated street facades of buildings built to sidewalk, and so on, becomes much more useful and meaningful for people when there are community-gathering places and a variety of activity-supporting stores and other land uses at the street, and vice versa.' Van Loon (2016) benoemt echter dat de Visie Zuidas 2009 stelt dat overdesigning of het toevoegen van kiosken en andere incidenten vaak duidt op het camoufleren van leegte. (Gemeente Amsterdam, 2009). Shaftoe (2008) meent echter dat: 'By understanding what the ingredients of a successful public space are, we should be able to create more good ones, avoid constructing more bad ones and remedy some of the already existing bad ones. I recognize that good urban design is a crucial factor in all this.'

In dit onderzoek wordt aangesloten bij Shaftoe (2008) en Mehta (2006) en erkend dat een goede openbare ruimte kan bijdragen aan de levendigheid van het Olympisch Stadion Terrein. Maar wat is een goede openbare ruimte en wat zijn hiervoor de indicatoren?

(23)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 21

3.4

Openbare ruimte

3.4.1

Welke ruimte is openbaar?

Een onderzoek naar goede openbare ruimte begint met de goede begripsdefinitie. Het begrip 'Openbare ruimte' kent diverse definities. De woorden 'openbare' en 'ruimte' impliceren een eenvoud welke echter veel veelomvattender en complexer is dan op het eerste oog lijkt. Het is te eenvoudig om te stellen dat openbare ruimte in de meest letterlijke zin de ruimte betreft in de stedelijke omgeving die openbaar toegankelijk is.

Zo beschrijft Van der Wilk (2016) in haar onderzoek de veelzijdigheid van percepties en definities van de openbare ruimte. Zij beschrijft dat 'de openbare ruimte van groot belang is; het is de smeerolie van de samenleving die ervoor zorgt dat de gebouwde omgeving, inclusief woningen, winkels en kantoren, kan functioneren. Openbare ruimten zoals straten, pleinen en parken dienen als verbindingszones om van A naar B te komen, maar ook als verblijfsplekken waar mensen elkaar tegenkomen en goederen, kennis en cultuur uitwisselen. Volgens de VROM-raad (2009) is de kwaliteit van de openbare ruimte zelfs ‘de kurk waarop de kwaliteit van de gebouwde omgeving in Nederland in belangrijke mate gaat drijven’. Van Melik noemt in Hospers (2015) de openbare ruimte een plek 'van, voor en door iedereen'. Het betreft gebieden in de stad die niet gericht zijn op een bepaalde gebruikersgroep en vrij toegankelijk zijn voor iedereen. In de openbare ruimte gelden geen entreegelden, strenge regelgeving of openingstijden. Dat is althans het beeld dat domineert, zowel in de wetenschappelijke literatuur als in het Nederlandse stedelijke beleid. Sommige topografische definities benadrukken simpelweg de fysieke verschijning van de openbare ruimte door te verwijzen naar een park, plein of straat. Openbare ruimte kan echter ook niet-fysiek zijn. Vele mensen

ontmoeten elkaar immers tegenwoordig virtueel via datingsites, webfora, Facebook en andere sociale media. Het is hier van belang om onderscheid te maken tussen publieke ruimte en publiek domein. Zonder ontmoeting is de openbare ruimte een leeg fysiek omhulsel, met ontmoeting wordt het een publiek domein.

In dit onderzoek wordt onder de openbare ruimte verstaan: een fysieke plek 'van, voor en door iedereen', die niet gericht is op een bepaalde gebruikersgroep en vrij toegankelijk is voor iedereen.

3.4.2

Wenselijke openbare ruimte, meer dan een theoretische verhandeling

Zoals een definitie van openbare ruimte moeilijk is te geven, net zo ingewikkeld is het om te bepalen wat een wenselijke en goede openbare ruimte is. Onderzoekers en wetenschappers hebben hier in de literatuur over geschreven.

Zo heeft Gehl (2006) als uitgangspunt dat de openbare ruimte in een stad meer ruimte moet geven aan voetgangers, fietsers en langzaam verkeer in plaats van auto's. Hij gaat hierbij uit van vier doelen: de leefbare stad, de veilige stad, de duurzame stad en de gezonde stad. De beleving van de stad vanuit menselijk perspectief is bij hem belangrijk. De schaal van de openbare ruimte en objecten, de frequentie van gebruikers en de transportsnelheid zijn belangrijke terugkerende thema's in zijn boek. De schaal moet zijn afgestemd op menselijke verhoudingen. Hij is wars van overdimensionering door grote pleinen, gebouwen en wegen waarin de menselijke maat zoek is. De menselijke maat komt ook terug bij Jacobs (2009). Zij is evenals Gehl voorstander om de

menselijke maat terug te brengen bij de ontwikkeling van steden. Ze is tegen de grootschaligheid in stadsplanningen en -ontwikkelingen van bijvoorbeeld Moses of Le Corbusier en hekelt het idee van de tuinstad van Ebenezer Howard. Jacobs gaat uit van vier aspecten: functiemenging, kleine

bouwblokken, mix van oude en nieuwe gebouwen en concentratie. Ook stedelijke diversiteit is voor Jacobs belangrijk voor een levendige stad. Zij gaat er hierbij van uit dat: straten meer dan één functie hebben, woonblokken kort van stuk zijn, menging van gebouwen in ouderdom aanwezig is en er

(24)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 22 voldoende dichte concentratie van mensen is. Evenals bij Gehl is bij Jacobs het contact tussen

mensen belangrijk. Zo besteed ze veel aandacht aan het belang van trottoirs. Ze geeft hiervoor geen ontwerpregels maar wel de gedachte achter de functie en inrichting van trottoirs. Haar hieronder genoemde aandachtspunten voor het gebruik van parken kunnen (deels) worden gebruikt voor de inrichting van pleinen:

 Complexiteit, verscheidenheid in gebruik voor wat betreft tijd en activiteit;  Centrering, gebied in het park (plein) dat als centrum wordt beschouwd;

 Zon, rekening houden met schaduw van objecten en zorgen dat zon niet wordt belemmerd maar er wel voldoende schaduw is indien gewenst;

 Beslotenheid, omsluiting van de locatie is belangrijk zodat het niet een 'onnut restant' vormt. Verder noemt zij de noodzaak van voorzieningen en activiteiten in een gebied. Ze benadrukt dat toename aan divers gebruik zorgt dat mensen meer gaan lopen en minder de auto gebruiken. Dit bevordert contact tussen mensen.

Whyte (1980) heeft veel praktijkonderzoek gedaan naar welke plekken in de stad 'wel werken' en 'welke' niet. Hij deed dit op basis van praktijkonderzoek door real-time waarnemingen en door het observeren van bewegingen en de dynamiek in de stad middels filmbeelden. Zijn belangrijkste aanbevelingen voor het creëren van een 'goede plek' zijn:

 Zorg voor een diversiteit aan activiteiten;

 De belangrijkste activiteit is het bekijken van andere mensen;

 Mensen gaan zitten waar dat kan (zorg voor voldoende elementen waarop gezeten kan worden);

 Keuzevrijheid is belangrijk. Zo geeft een bankje met dubbele diepte mensen meer keuze dan een enkel bankje. Ook geven verplaatsbare stoelen het gevoel van keuzevrijheid. Vaste individuele zitplekken zijn niet erg succesvol;

 Drukte op pleintjes reguleert zichzelf. Als het te druk is gaan mensen er niet meer (bij) zitten.

3.4.3

Aspecten Openbare ruimte in dit onderzoek

Op basis van de literatuur kan worden onderkend dat een 'goede inrichting' van openbare ruimte, die kan bijdragen aan de leefbaarheid en levendigheid, geen vooraf bepaald framewerk op basis van alleen theoretische concepten is. Beleving is een belangrijk onderdeel. Dit hangt mede af van de geografische en cultuurhistorische achtergrond van het gebied, de inrichting en niet in de laatste plaats wat de gebruikers zelf vinden. Het is onmogelijk om in dit onderzoek alle aspecten te onderzoeken die invloed hebben op een goed gebruik van de openbare ruimte. Uit Jacobs (2009), Gehl (2016), Shaftoe (2008) en Whyte (1980) blijken echter wel de volgende algemene aspecten mee te spelen bij een goede beleving van de openbare ruimte en bij de bevordering van de levendigheid:

 Ontmoetingsmogelijkheden;  Groen;

 Loop- en wandelroute.

3.5

Governance

De in de voorgaande paragraaf genoemde fysieke ingrepen zijn een middel om te komen tot een leefbaar en levendig Olympisch Stadion Terrein. Op welke wijze dit moet worden aangepakt en vormgegeven is een governancevraagstuk. In paragraaf 1.2 is genoemd dat governance: 'de min of meer geïnstitutionaliseerde, werkzame arrangementen zijn die vorm geven aan het scheppend en corrigerend vermogen bij de aanpak van publieke stedelijke vraagstukken, waarbij meerdere (non‐) gouvernementele actoren op elkaar zijn betrokken’ (Korsten, z.d.).

Om te bepalen hoe de governance (bij ingrepen) moet worden georganiseerd, is het van belang om vast te stellen wie hiervoor verantwoordelijk is. In dit onderzoek worden de fysieke ingrepen in de openbare ruimte beschouwd als ruimtelijke interventies. Deze ruimtelijke interventies zijn onderdeel van het eerder genoemde 'stedelijk ontwerp'. Madanipour (2016) onderscheidt hierbij twee

(25)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 23 verantwoordelijke partijen: de publieke sector en de private sector (Madanipour, 2016). Van der Krabben en Van Melik (2015) gaan hier in Hospers (2015) verder op in. Zij beschrijven dat het jarenlang de gedachte is geweest dat de openbare ruimte in de stad 'een soort publiek goed is dat door de overheid moet worden aangeboden en beheerd' zonder inbreng van andere

belanghebbenden. Iaione (2016) geeft echter aan dat het nieuwe doel voor instituties als overheden moet zijn, om waarde te creëren mét en niet vóór de gehele gemeenschap. Het principe van een overheid, als enige verantwoordelijke partij voor ruimtelijke interventies, werkt niet meer (Verloo, 2011).

3.5.1

Publiek /privaat

In deze context geven Van der Krabben en Van Melik (2015), voor wat betreft de verantwoordelijkheid van ruimtelijke interventies, twee alternatieven:

 De toekenning van publieke goederen naar volledige eigendomsrechten door de overheid aan de markt, waarmee het een privaat goed wordt. Dus 'verkoop' van publieke middelen aan private partijen (Coase, 1960 in Krabben en Van Melik, 2015). Idee hierachter is dat particuliere eigenaren meer geneigd zijn om het maximale uit de grond te halen dan een publieke eigenaar zou doen.

 Zelfregulering van schaarse openbare goederen door gebruikers middels het beheer van 'common pool resources', ook wel 'commons' genoemd (Ostrom, 1990 in Hospers, 2015). 'Commons' zijn schaarse goederen waarvan iedereen gebruik kan maken. De gedachte hierbij is dat overmatig gebruik van openbare goederen leidt tot de teloorgang van dat goed,

waarbij zelfregulering door gebruikers als alternatief wordt beschouwd. Ook de stad kan worden beschouwd als een (kunstmatige) common pool resource. De leefbaarheid van de stad kan als een 'common' worden opgevat, waarbij wordt aangenomen dat die leefbaarheid een schaars goed is: indien te veel mensen er gebruik van willen maken, door in de stad te gaan wonen, dan zal de leefbaarheid op een gegeven moment uitgeput raken. Ook de openbare ruimte van het Olympisch Stadion Terrein kan in dit onderzoek worden gezien als een common pool resource welke bij overgebruik 'uitgeput' zal raken en ten koste gaat van de leefbaarheid. Bij de zelfregulering van schaarse openbare goederen is de

verantwoordelijkheid van een ruimtelijke interventie dus niet alleen de verantwoordelijkheid van één partij (privaat dan wel publiek) maar van een samenwerkingsverband van

stakeholders.

Voor het Olympisch Stadion Terrein betekent de overdracht van publiek goed naar privaat goed volgens Coase (1960), dat het mogelijk is om (delen) privaat terrein af te zetten en aan openbaar gebruik te onttrekken. Gezien de functionaliteit van het Olympisch Stadion Terrein als

evenementengebied en doorgangsroute lijkt dit op deze locatie niet haalbaar.

In dit onderzoek wordt voor het Olympisch Stadion Terrein voor de organisatie van ruimtelijke interventies uitgegaan van het idee van zelfregulering door middel van beheer van 'common pool resources'. Dus 'collaborative governance' waarbij samenwerking van alle belanghebbenden in het gebied van belang is.

3.5.2

'Collaborative governance'

Het belang van samenwerking tussen belanghebbenden sluit ook aan op Madanipour (2016) die vindt dat 'stedelijk ontwerp' een interdisciplinaire activiteit is. Hierbij werken mensen uit verschillende disciplines van de gebouwde, natuurlijke en sociale omgeving in teams samen en creëren ze een stedelijk ontwerpproces. Hij benadrukt het belang om verder te gaan dan de grenzen van beroepen en disciplines. Alle belanghebbenden hebben inbreng en werken op een gelijkwaardige manier met elkaar samen aan het stedelijk ontwerp. Om deze inbreng van alle belanghebbenden te waarborgen heeft Iaione (2016) het commoningprincipe van Ostrom (1990) verder uitgewerkt. In aanvulling op het idee van Ostrom (1990) noemt Iaione (2016) de mogelijkheid om de stad te

(26)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 24 transformeren in een 'delend, collaboratief, coöperatief, iteratief commoning ecosysteem dat een 'common' in staat stelt collectieve acties te ondernemen', op een manier dat stedelijke voorzieningen kunnen worden gebruikt voor de gehele maatschappij. Hij stelt hierbij een samenwerkingsverband voor waarbij de volgende vijf partijen zijn betrokken:

 het ongeorganiseerde publiek (bijvoorbeeld sociale innovatoren, actieve burgers, stadsmakers, digitale innovators),

 overheidsinstanties,  bedrijven,

 maatschappelijke organisaties en

 kennisinstellingen (bijvoorbeeld scholen, universiteiten, culturele academies)

Iaione (2016) gaat er hierbij van uit dat voor het stimuleren van innovatie en ontwikkeling in deze kennismaatschappij, universiteiten/kennisinstellingen niet alleen moeten samenwerken met de industrie en de overheid, maar dat zij hierbij ook een belangrijker rol moeten vervullen. Een dergelijke manier van werken met alle stakeholders mobiliseert kennis en creëert impact. Door het bevorderen en aanmoedigen van dit 'collectief' meent hij dat dit een 'structuur' vormt van

'collaborative governance' waarbij wordt uitgegaan van ontwerpen en oplossingen ten behoeve van het algemeen belang.

De insteek van Iaione (2016) borduurt voort op het idee van de 'common pool resources' van Ostrom (1990). Hierbij dient rekening te worden gehouden met de volgende principes (Ostrom , 1990):

1. Hanteer duidelijk afgebakende grenzen. De begrenzing in dit onderzoek is het terrein direct rond het Olympisch Stadion. Omwonenden en ondernemers aan het Stadionplein en de Laan der Hesperiden wonen niet op het plein zelf maar zijn wel bij de collaboratie betrokken. Het Olympisch Stadion Terrein maakt namelijk wel onderdeel uit van hun leefruimte. Wie er gebruik van kan/mag maken beslissen de belanghebbenden zelf. Dit kunnen direct omwonenden zijn maar ook mensen buiten het gebied zijn zoals toeristen.

2. Er moet een vorm van democratische besluitvorming zijn waarbij de meeste gebruikers worden betrokken.

3. Er moeten sancties inzetbaar zijn als één of meer gebruikers de afspraken niet nakomen. In 'The Challenge of Self-Governance in Complex Contemporary Environments' stelt Ostrom (2010) dat: 'A key to effective governance lies in the relationships among actors who have a stake in the governance of the resource and not just one level of government or private ownership. Empirical analysis provides strong support for a polycentric approach. By considering the interaction between actors at different levels of governance, it is possible to contribute to a more nuanced understanding of the factors driving the variation in diverse governance outcomes.' Kortom, een governance gedragen door de stakeholders van het gebied. Voor het Olympisch Stadion Terrein zijn dit de volgende partijen.

Tabel 1: Actoren 'quintuple helix' in onderzoeksgebied

Actoren 'quintuple helix' Stakeholder Olympisch Stadion Terrein Ongeorganiseerd publiek Bezoekers, actieve bewoners

Bedrijven Stichting Olympisch Stadion, investeerder/ ontwikkelaar, horecaondernemers, kleinere ondernemer.

Overheidsinstanties Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid Maatschappelijke organisaties Cordaan

Kennisinstellingen Hogeschool van Amsterdam

3.6

Eigenaarschap en zelforganisatie

In hoofdstuk 1 is al aangegeven dat wij nu in een kantelperiode zitten waarin de samenleving onomkeerbaar verandert. De aanpak van maatschappelijke vraagstukken en de transitie-opgave ligt

(27)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 25 niet alleen bij de gemeente maar juist ook bij de bewoners, ontwikkelaars, ondernemers en

onderzoekers (Ostrom, 2010). In de voorgaande paragraaf is aangegeven dat hierbij ook de

verantwoordelijkheid van het 'stedelijk ontwerp' voor het Olympisch Stadion Terrein verandert; niet in de laatste plaats van de gemeente als (voormalig) eigenaar van het publieke domein. Door de toepassing van 'collaborative governance' wordt de verantwoordelijkheid door alle betrokkenen gedragen (Iaione, 2016). Dit houdt ook gedeeld eigenaarschap in en een verregaande samenwerking tussen alle belanghebbenden in samenwerkingsverbanden. Een goed zelforganiserend vermogen van een collectief kan positief bijdragen aan een groeiend besef van gedeeld eigenaarschap.

De mate van zelforganisatie en ook de wijze van zelforganisatie hangt af van het type buurt en de vaardigheden van mensen in een buurt. De mate en aanwezigheid van mensen met bijvoorbeeld sturende capaciteiten, uitvoerende capaciteit en creativiteit is per buurt anders. Dat heeft gevolgen voor de aard van het project en voor de wijze van organisatie. Per type context is een andere aanpak vereist. In tabel 2 is dit samengevat.

Tabel 2: (Zelf)organisatie afhankelijk van de context

Type wijk Wie Wat en hoe

Sociaal sterk en homogeen 'Best persons' uit de buurt Ambitieus en grote spin-off Gemiddeld en gemixt 'Best persons' uit de buurt en

(financiële) steun

Kleine stapjes, praktische aanpak en resultaatgericht Sociaal minder sterk 'Best persons' van instellingen,

overheid en ervaren bewoners

Beginnen aan de basis; zoeken naar energie

(gebaseerd op Engbersen, Van der Schaar en Schreuders, 2013)

Engbersen, Van der Schaar en Schreuders (2013) geven aan dat zelforganisatie niet vanzelf gaat. Zij maken in hun onderzoek onderscheid in een ‘stimulerende’ en een ‘faciliterende’ benadering. Bij de stimulerende benadering spelen professionals, van de overheid en andere instellingen, een actieve rol in het aanjagen en realiseren van bewonersinitiatieven. Bij de faciliterende benadering liggen initiatief en uitvoering van het project meer bij de bewoners. De faciliterende benadering

vertegenwoordigt het ideaal van veel bestuurders en beleidsmakers maar zij menen veelal dat inzet van professionals op strategische momenten belangrijk blijft. Met meer of minder lichte vormen van facilitering kan volstaan worden in het geval van relatief zelfredzame, homogene bewonersgroepen. Een stevige stimulans is nodig daar waar zelforganisatie in handen ligt van kwetsbare bewoners in een bestaansonzekere positie, wonend in delen van wijken waar de sociale cohesie gering is. Als sprake is van kwetsbaarheid, is vaak ook grotere behoefte aan zorg en beheer. Daar waar condities voor zelforganisatie het minst gunstig zijn, is er de grootste noodzaak voor. Om te bepalen welke mate van 'stimulering' of 'facilitering' nodig is wordt gebruik gemaakt van de volgende stadia in de weg naar zelforganisatie van Bokhorst (2015):

(1) de eerste volgers, (2) aandacht en erkenning,

(3) steun van bedrijven of instituties, (4) professionaliseren,

(5) schaalvergroting en

(6) (indien nodig) afscheid van de initiatiefnemer.

Een succesfactor bij zelforganisatie is de mate waarin een samenwerkingsverband erin slaagt om een kritische massa aan deelnemers te mobiliseren (Bokhorst, 2015). De gemeente kan in de eerste twee stadia, naast haar rol als beleidsmaker, als aanjager fungeren en het proces 'stimuleren' door de eerste volgers van een samenwerking te mobiliseren. Vanaf fase 3 zou de gemeente enige

terughoudendheid moeten betrachten om te veel overheidsbemoeienis te voorkomen. In deze fase kunnen mensen uit de buurt zelf aanjagers zijn en de zelforganisatie ter hand nemen. Het vormgeven van zelforganisatie op deze manier heeft tot gevolg dat:

(28)

Hoofdstuk 3, Theoretisch kader 26  De zelfredzaamheid van de bewoners in het gebied groter wordt.

 Door een nieuwe vorm van cultuur en bestuur op micro niveau kan door het gebied snel worden ingespeeld op de dynamiek van de ontwikkelingen in de openbare ruimte (Rotmans, 2015).

 Het gevoel van eigenaarschap in een buurt wordt vergroot.

Dit proces is dus niet alleen van toepassing voor fysieke ingrepen in de openbare ruimte maar ook voor de programmering en sociale interventies zoals buurtkamers en bewonersbijeenkomsten.

(29)

Hoofdstuk 4, Methodologische verantwoording 27

4

Methodologische verantwoording

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke onderzoeksmethode is gehanteerd. Voor het onderzoek is een kwalitatieve benadering gekozen. De onderzoeksvraag betreft een 'gevalsstudie', het Olympisch Stadion Terrein. Er is gekeken naar de huidige situatie, de aanpak en de resultaten tot nu toe, in vergelijking met de (volgens de literatuur) gewenste situatie, aanpak en resultaten. Ook wordt bestaand materiaal zoals bestaand beleid, richtlijnen en wetgeving gebruikt. De reden waarom is gekozen voor een gevalsstudie in plaats van bestaand materiaal is omdat bij de doelstelling van het onderzoek de nadruk ligt op verkenning, beschrijven, diagnose, ontwerp en evaluatie (Van Thiel, 2015). Dit onderzoek is met name ontwerpend.

4.1

Combinatie onderzoeksmethoden

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zijn verschillende methoden van dataverzameling gebruikt: interviews, observaties, foto's en (beleids)documenten. Op deze manier is triangulatie toegepast om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten (Van Thiel, 2015).

Dit onderzoek richt zich op de bestaande situatie en gewenste situatie. Daarbij geeft het verzamelen van data door (semi-)gestructureerde interviews van gebruikers een vollediger beeld dan alleen de beleidsdocumenten van de gemeente. Ook is op deze manier mogelijk om te zien hoe de bewoners, ondernemers en overige gebruikers van het Olympisch Kwartier aankijken tegen het (beoogde) gebruik van de openbare ruimte van het Olympisch Kwartier en of dit overeenkomt met de voornemens van de gemeente om een openbare ruimte te creëren voor huidig en toekomstig gebruik. Deskresearch in de vorm van artikelen in kranten en websites van actieve

bewoners(initiatieven)/ondernemers/gemeente leverden aanvullende informatie. Daarnaast is gebruik gemaakt van foto's van de openbare ruimte ter verduidelijking. Tenzij anders vermeld zijn de foto's zelf genomen.

Betrouwbaarheid

Voor de eerste stap is een inventarisatie gedaan van het verzamelde materiaal aan de hand van gesprekken met gemeenteambtenaren, bezoeken aan buurtbijeenkomsten en globale korte gesprekken met bezoekers, bewoners en ondernemers in het gebied. Daarna zijn specifieke (semi)gestructureerde interviews verricht aan de hand van een vragenlijst waarmee inzicht is verkregen in beleving en de waarnemingen van de geïnterviewden. Op basis van de verkregen informatie zijn de aanvankelijke vragenlijsten aangepast. De feitelijke informatie en niet-feitelijke situatie zijn met elkaar vergeleken. Tijdens de gesprekken hebben de geïnterviewden, na hun eerste initiële antwoord, tijdens het interview de mogelijkheid gekregen om hun antwoorden toe te lichten en dieper op de thema's openbare ruimte en governance in te gaan.1

Validiteit

Bij dit onderzoek is rekening gehouden met de volgende aspecten die invloed op dit onderzoek kunnen hebben:

 Het onderzoek gaat over percepties en waarnemingen van de geïnterviewden. Percepties kunnen per dag verschillen.

 Amsterdam kent 7 Stadsdelen, 21 gebieden en binnen de gebieden diverse buurten. Tussen de buurten is de diversiteit van de bewoners en ondernemers groot. Dit maakt

generaliseerbaarheid van de resultaten in dit onderzoek niet één-op-één toepasbaar voor andere gebieden.

1

De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de (1) nauwkeurigheid en (2) consistentie waarmee variabelen worden gemeten. Hoe nauwkeuriger en consistenter het onderzoek is, des te zekerder kan de onderzoeker ervan zijn dat zijn

(30)

Hoofdstuk 4, Methodologische verantwoording 28  De vragen van de interviews zijn vastgelegd zodat de interviews door iemand anders

herhaald kunnen worden. Van interviews zijn gespreksverslagen uitgeschreven zodat iemand anders een herhaling van de analyses uit zou kunnen voeren.

 De onderzoeker is niet werkzaam in het gebied maar wel een ambtenaar van de gemeente Amsterdam werkzaam in Stadsdeel Zuid. Bij aanvang van de gesprekken en het eerste contact via e-mail of telefoon is duidelijk aangegeven dat de onderzoeker als ambtenaar niet inhoudelijk is betrokken bij de werkzaamheden in het gebied. Door de functie van de

onderzoeker en door de relatie tot zijn collega’s kan niet worden uitgesloten dat dit van invloed is geweest op het onderzoeksresultaat.

 In eerste instantie zijn de uitkomsten bedoeld voor Olympisch Stadion Terrein. Maar de resultaten kunnen zeker besproken worden in andere buurten en worden gebruikt voor vervolgonderzoek (gebaseerd op: Spilt, 2017).2

Stakeholders

Dit onderzoek richt zich voor een groot deel op het introduceren van een type governance dat aansluit bij 'collaborative governance' voor het Olympisch Stadion Terrein en zorgt voor het creëren van leefbaar en levendig gebied. Eerder is al genoemd dat het in de hedendaagse complexe

netwerkmaatschappij hierbij essentieel is dat verbinding wordt gemaakt tussen (gemeente), partijen en burgers. Het bepalen van de juiste stakeholders is hierbij een belangrijk onderdeel.

In de literatuur zijn verschillende methoden beschreven voor een stakeholdersanalyse. Bij de stakeholderanalyse van Mitchell, Agle en Wood (1997) wordt bekeken in welke mate stakeholders over macht, legitimiteit en urgentie beschikken, of een combinatie daarvan. De volgende typeringen worden daarbij onderscheiden: (1) slapend (macht), (2) discretionair (legitimiteit), (3) vragend (urgentie), (4) dominant (macht & draagvlak), (5) gevaarlijk (macht & urgentie), (6) afhankelijk (draagvlak & urgentie), (7) definitief (macht & draagvlak & urgentie). Dit is een uitgebreide methode die niet alleen rekening houdt met de aanwezigheid van stakeholders maar ook met de macht van stakeholders, het belang bij de stakeholders en de legitimiteit van de stakeholders. Bryson (2004) geeft aan dat er, voor het organiseren van participatie, de volgende vier onderdelen zijn voor de aanpak van een stakeholderanalyse:

 Identificeren van stakeholders en hun belangen;

 Verduidelijken van de kijk van stakeholders op een belangrijke organisatie (zoals overheid);  Identificeren van strategische hoofdthema's;

 Beginnen met proces van identificeren van coalities.

In dit stadium van het stedelijk ontwerpproces is het nog te prematuur voor een uitgebreide analyse en wordt volstaan met een inventarisatie van stakeholders. De modellen van Bryson (2004) en Mitchell, Agle en Wood (1997) zijn uitgebreider dan in deze fase nodig is. Mede in verband met de beperkte tijd van dit onderzoek is er voor gekozen om de eerste stappen van de Bryson (2004) uit te voeren: het identificeren van stakeholders en hun belangen en het verduidelijken van de kijk van de stakeholders op de overheid als een belangrijke organisatie.

2

Van Thiel (2015) onderscheid de interne en de externe validiteit. De interne validiteit betreft de geldigheid van het onderzoek en geeft aan of de onderzoeker echt het effect heeft gemeten dat de onderzoeker wilde meten. De controleerbaarheid en herhaalbaarheid van de analyses van kwalitatieve data zijn bij kwantitatieve data minder eenduidig. Veel van de analyse speelt zich af in het hoofd van de onderzoeker. In kwalitatief onderzoek wordt meestal niet gesproken van validiteit in strikte zin maar van aannemelijkheid van conclusies. Om de validiteit te vergroten zijn in dit onderzoek de data gecodeerd. Deze zijn besproken met de begeleider van dit onderzoek. Eerder is al genoemd dat gebruik is gemaakt van triangulatie van de data. De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Met andere woorden, of de gevonden resultaten bij het Olympisch Stadion Terrein ook voor andere situaties geldt. Over het algemeen zijn onderzoeken in het sociale domein minder generaliseerbaar dan statische onderzoeken omdat zij veelal over niet-feitelijkheden gaan. Bij analytische generaliseerbaarheid streeft een onderzoeker ernaar om een theoretisch model te beproeven in een of meerdere empirische casussen. De resultaten van het casusonderzoek kan worden gebruikt om de theorie verder te ontwikkelen of eventueel aan te passen (Van Thiel, 2015, p. 106).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De financiële binding is de basis en door een goed contact tussen dienstverlener, sporter en OSMN zal een langdurige samenwerking mogelijk kunnen worden.. Hoofdstuk

Mocht er aanleiding zijn om in het kader van een ander bestemmingsplan regels op te stellen waarvan de uitwerking ten koste kan gaan aan de bedrijfsvoering van het stadion, dan

Deze situatie is te verontrustender, omdat, zoals in het voorgaande is aangetoond, het in elkander grijpen van de gebieden, welke beide deel­ wetenschappen

De rode draad van het Zomerfestival .IJmuiden is nog steeds om door samenwerking sterker en krachtiger te worden en met elkaar gewoon een leuke week neer te zetten vol vriendschap,

Amsterdam stonden aangegeven aan mijn studenten voor te leggen en stelde daarbij de vraag of Amsterdam in hun ogen een groene stad is.. De vraag leidde aanvankelijk

2.3 samenhang topsport en breedtesport wordt versterkt door in de bestaande naschoolse sport- programma’s aan te sluiten op Haagse dagen (dit zijn de

• Plannen van aanpak voor vervoer- en parkeermanagement worden ter instemming aan bestuur en politie voorgelegd; deze zijn op dit moment echter nog niet

Van publieke professionals die actief zijn in een Smart City wordt dan ook een nieuwe set van competenties gevraagd om beleid te ontwikkelen en uit te voeren (zie ook het ’t