• No results found

Wieg ontworpen door Cornelis van der Wilk. Onderzoek naar het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel ten tijde van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wieg ontworpen door Cornelis van der Wilk. Onderzoek naar het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel ten tijde van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opleiding Conservering en Restauratie, Master, Specialisatie Hout & Meubelen

Masterscriptie

Wieg ontworpen door Cornelis van der Wilk

Onderzoek naar het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel ten tijde van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925

Bram van der Wende 6046541

Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: dhr. Herman den Otter Tweede lezer: dhr. Bas van Velzen

(2)

2

Samenvatting

In 1924 heeft Cornelis van der Wilk een wieg ontworpen die op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925 is geëxposeerd. Het meubel is nog vele jaren gebruikt en tijdens deze periode is het uiterlijk van het object meerdere keren aangepast, waardoor het oorspronkelijke uiterlijk van de wieg ten tijde van de tentoonstelling verloren is gegaan. Vervolgens is het meubel bijna twee decennia lang vochtig

opgeslagen. In deze scriptie wordt onderzocht welke aspecten van het object in kaart gebracht dienen te worden om een volledig beeld te kunnen vormen van het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel. Om de probleemstelling te beantwoorden is er gebruik gemaakt van object-gericht onderzoek,

(kunst)historisch onderzoek, archiefonderzoek en materiaaltechnisch onderzoek. Deze opbouw is gebaseerd op de characterization grid van Appelbaum´s Conservation Treatment Methodology. Van der Wilk heeft vrijwel zijn hele leven als architect gewerkt voor Dienst Publieke Werken Amsterdam, waarin hij heeft bijgedragen aan de vormgeving van Amsterdam. In deze periode waren De Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School van grote invloed op de architectuur en de

beeldende kunsten. Qua stilistische kenmerken is het lastig om dit meubel te plaatsen onder één specifieke kunststroming. Er kan wel gesteld dat de wieg een product is van de periode waarin deze vervaardigd is. Uit archiefonderzoek komt naar voren dat er slechts beperkt informatie beschikbaar is over Cornelis van der Wilk, en zo mogelijk nog minder over de wieg. De enige concrete bewijzen voor het oorspronkelijke uiterlijk zijn vier foto’s en een beschrijving van de kleuren. Daarnaast is er schaarse informatie over de deelname van Van der Wilk aan de Wereldtentoonstelling in Parijs.

Visuele analyse, microscopisch onderzoek, SEM-EDX en GC-MS analyse zijn gebruikt voor het onderzoeken van de verflagen op het meubel. Door middel van visuele analyse is er geconstateerd dat het meubel is overschilderd. Microscopische analyse van de verfdwarsdoorsneden bevestigt dat de kleuren van de wieg oorspronkelijk zwart, crème en goudkleurig zijn geweest. SEM-EDX analyse van de dwarsdoorsneden heeft aangetoond dat de samenstelling van elementen in de grondering en de verflaag daar direct boven onderling vergelijkbaar is. Deze onderlinge coherentie samen met de absentie van moderne materialen in de verflagen wijst erop dat deze verfafwerking oorspronkelijk is. Uit de GC-MS analyse komt naar voren dat in de oorspronkelijke afwerking lijnolie is gebruikt als bindmiddel. Daarnaast zijn er sporen van dennenhars en bijenwas aangetroffen en dit duidt erop dat de

oorspronkelijke olieverflaag een harde glanzende afwerking heeft gehad. De resultaten uit het materiaaltechnisch onderzoek bevestigen de gegevens over het uiterlijk van de wieg die uit het archiefonderzoek naar voren zijn gekomen.

Door gebruik te maken van de verschillende onderzoeksmethoden aan de hand van de vier kwadranten van het characterization grid is het meubel volledig in kaart gebracht. Het onderzoek bevestigt dat het oorspronkelijke uiterlijk van de wieg ontworpen door Van der Wilk ten tijde van de Wereldtentoonstelling in Parijs 1925 zwart en crème met gouden versiering is geweest en dat de geschilderde oppervlakken een strakke glansafwerking hebben gehad.

(3)

3

Abstract

In 1924 Cornelis van der Wilk designed a wooden cradle which was displayed at the Paris World

exhibition in 1925. The original appearance of the object has been lost due to the utilization of the cradle and alterations of its paint finish after the exhibition. The aim of this thesis is to examine which aspects are needed to fully identify the original appearance of the cradle. The methods used to achieve this goal are object-specific research, (art) historical research, archive based research and scientific research. This research structure is based on the characterization grid of Appelbaum’s Conservation Treatment

Methodology.

Van der Wilk worked most of his life as an architect for the Dienst Publieke Werken Amsterdam and during his career he designed many public Amsterdam buildings. In this period The Amsterdam School, De Stijl, and the Hague School were the predominant art styles and had a major influence on architecture and the visual arts. It is difficult to fit the cradle into one specific art style based on its stylistic features. The object could be classified as a mixture of early 20th century art styles.

Archival research shows that there is little information available about Van der Wilk and even less about the cradle itself. The few tangible results are four pictures and a short description of the colours of the cradle. There is also limited information about Van der Wilk’s participation at the World Exhibition.

Visual analysis, microscopic research, SEM-EDX and GC-MS analyses were used to examine the paint layers on the object. Visual analysis of the paint cross-sections confirmed that the colours of the cradle were black, cream colour and gold originally. SEM-EDX analysis of the cross-sections

demonstrated that the composition of the elements found in the ground layer and the layer directly above this layer are comparable. This consistency and the absence of modern materials in the paint layers indicate that they constitute the original paint finish. GC-MS analysis shows that linseed oil was used as a binder. There are also traces of pine resin and beeswax which indicate that there was originally a high gloss paint finish on the cradle. The results from the scientific research confirm the data from the archival research.

By using multidisciplinary research methods based on the four segments of the characterization grid the original appearance of the object during the World Exhibition in 1925 has been successfully identified.

(4)

4

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader van de opleiding Conservering & Restauratie van Cultureel Erfgoed, specialisatie Hout & Meubelen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Dit onderzoek, onder begeleiding van dhr. H. den Otter, vormt het afsluitende onderdeel van de master.

(5)

5

Inhoudsopgave

Samenvatting

2

Abstract

3

Voorwoord

4

1 Inleiding

8 1.1 Introductie 8 1.2 Doelstelling onderzoek 8 1.3 Methodologie en opbouw 9

Hoofdstuk 2 Stand van wetenschap

11

2.1 Inleiding 11

2.2 Kunststromingen Interbellum 11

2.3 Onderzoek naar verfafwerking op hout 12

2.4 Beschilderde meubels 13

2.5 Onderzoek naar vroeg twintigste-eeuwse meubels 13

2.6 Conclusie 14

Hoofdstuk 3 Historisch kader

15

3.1 Inleiding 15

3.2 Cornelis (Cees) van der Wilk 15

3.3 De Amsterdamse School 17

3.4 De Stijl 19

3.5 De Haagse School 20

3.6 Onderlinge contacten 21

(6)

6

Hoofdstuk 4 Karakterisering van het meubel

23

4.1 Objectbeschrijving 23 4.2 Administratieve gegevens 24 4.3 Materiële aspecten 24 4.4 Constructie 25 4.5 Materialen 27 4.6 Afwerking 27 4.7 Conditiebeschrijving 27 4.8 Kunsthistorische context 30

4.8.1 Kenmerken meubelstijlen begin 20e eeuw 31

4.9 Conclusie 34

Hoofdstuk 5 Archiefonderzoek

35

5.1 Inleiding 35

5.2 Levensloop meubel 35

5.3 Archieven 39

5.4 L’Expositon Internationale des Arts décoratifs et industriels modernes 40

5.5 Conclusie 41

Hoofdstuk 6 Materiaaltechnisch onderzoek

42

6.1 Inleiding 42

6.2 Visuele analyse 42

6.3 Monstername & microscopisch onderzoek 43

6.4 Scanning Electron Microscope Energy Dispersive X-ray spectroscopy (SEM-EDX) 47

6.5 Gas Chromatografie-Massa Spectrometrie (GC-MS) 49

6.6 Conclusie 51

Hoofdstuk 7 Conserveringsproblematiek

52

7.1 Inleiding 52

7.2 Oorzaken schade 52

7.2.1 Relatieve vochtigheid 52

(7)

7

7.2.3 Mechanische schade 55

7.3 Conservering beschilderde houten objecten 56

7.4 Conclusie 57

Hoofdstuk 8 Conclusie

58

Dankwoord

60

Literatuur

61

Bijlagen

65 Bijlage I Commode 65

Bijlage II Gebouwen Van der Wilk 66

Bijlage III Constructietekeningen, detailfoto’s & vergelijkbare meubels 68

Bijlage IV Archiefonderzoek 78

(8)

8

1 Inleiding

1.1 Introductie

Het object dat centraal staat in dit onderzoek is een houten wieg in 1924 ontworpen door de architect Cornelis van der Wilk te Amsterdam (afb. 1). De wieg is een van de twee door Van der Wilk ontworpen objecten, die naast elkaar geëxposeerd zijn op het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling te Parijs in 1925, L’Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes.1 Het meubel heeft na de tentoonstelling daadwerkelijk dienst gedaan als wieg. Zowel de beide kinderen van Cornelis Van der Wilk als twee kleinkinderen hebben in de wieg gelegen. Door de jaren heen heeft het object meerdere aanpassingen qua uiterlijk ondergaan. Later is het meubel in onbruik geraakt en heeft het bijna twintig jaar, onder minder ideale omstandigheden opgeslagen gestaan. Het oorspronkelijke uiterlijk van het object ten tijde van de Wereldtentoonstelling is hierdoor verloren gegaan.

De probleemstelling die in deze scriptie onderzocht zal worden is welke aspecten van het object in kaart gebracht dienen te worden, om een zo volledig mogelijk beeld te kunnen (re)creëren van het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel. Dit leidt tot de onderzoeksvraag: Op welke wijze kan het

oorspronkelijke uiterlijk van de wieg van Cornelis van der Wilk, zoals deze te zien was tijdens

L’Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes in 1925 te Parijs, onderzocht worden? Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden zal er gebruik gemaakt worden van verschillende

onderzoeksmethoden. Het onderzoek bestaat uit object-gericht onderzoek, (kunst)historisch onderzoek, archiefonderzoek en materiaaltechnisch onderzoek. Aan de hand van deze multidisciplinaire benadering kan het meubel volledig in kaart gebracht worden.

1.2 Doelstelling onderzoek

Het doel van dit onderzoek is het creëren van een zo volledig mogelijk beeld van dit meubel. Het meubel is ontworpen aan het begin van de twintigste eeuw in Amsterdam. Deze periode kan gezien worden als het begin van de moderne kunst. Er ontstonden kunststromingen die zich bewust afzetten tegen de traditionele realistische kunst en zich richtten op de weergave van de natuur door middel van abstractie en geometrische vormen. De heersende kunststijlen tijdens het Interbellum zijn de Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School. Qua stilistische kenmerken is het lastig om dit meubel onder een

specifieke kunststroming te scharen maar er kan gesteld worden dat het de tijdsgeest ademt van de vroege twintigste eeuw. Het is een uniek object dat in 1925 de beeldende kunst van Nederland heeft vertegenwoordigd op de Wereldtentoonstelling in Parijs

Door de tijd heen worden meubels vaak voorzien van nieuwe afwerkingen. In de meeste gevallen gaat het om transparante afwerkingen zoals nieuwe lak-of waslagen. Net als interieurs zijn de kleuren van beschilderde meubels vaak aan mode onderhevig. Beschilderde meubels worden dan ook vaak voorzien van een nieuwe verfafwerking om aan te sluiten bij de heersende modetrend. Dit is ook het geval geweest bij de wieg van Cornelis van der Wilk. Aan de hand van de visuele analyse alleen al kan er vastgesteld worden dat het meubel verschillende kleuren verf vertoont.

Kleur vormt een fundamenteel onderdeel van de identiteit van een meubel, om deze reden is het van belang inzicht te krijgen in de oorspronkelijke kleur van het object. Om dit inzicht te verwerven zal er onder meer bronnenonderzoek worden gedaan. Bronnenonderzoek is gericht op het verzamelen van aanvullende gegevens over de wieg om inzichtelijk te maken hoe het oorspronkelijke uiterlijk van het meubel geweest kan zijn tijdens de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925. Daarnaast zal er onderzoek gedaan worden naar de verflaagopbouw op het meubel. Het is van belang dat de nog aanwezige

verflagen in kaart worden gebracht. Door op systematische wijze gegevens te verzamelen over de

(9)

9

samenstelling van de verflagen, de kleur en eventuele transparante afwerking kan er mogelijk een beeld gevormd worden van de oorspronkelijke samenstelling van de afwerking op het meubel. De gegevens die uit het materiaaltechnisch onderzoek naar voren komen, tenslotte, worden gebruikt om de

bevindingen uit het bronnenonderzoek te controleren. Aan de hand van deze gegevens kan er dan

mogelijk een beeld gevormd worden van het uiterlijk van het meubel ten tijde van de expositie in Parijs.

1.3 Methodologie en opbouw

In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden. Om de vraagstelling zo volledig mogelijk te beantwoorden wordt er gebruik gemaakt van materiaaltechnisch onderzoek, (kunst)historisch onderzoek, archiefonderzoek, object-gericht onderzoek en worden vergelijkbare casestudies onderzocht. Deze multidisciplinaire benadering vloeit voort uit de characterization grid van Appelbaum´s Conservation Treatment Methodology.2 De methodologie van Appelbaum is gericht op het volledig in kaart brengen van de verschillende aspecten van een object. De matrix die wordt gebruikt om objecten te karakteriseren is verdeeld in vier kwadranten: Kwadrant I is gericht op objectgerichte

materiële aspecten, zoals een beschrijving van de huidige fysieke staat van het object. Kwadrant II is voor niet-objectgerichte materiële aspecten, zoals chemische eigenschappen van gebruikte materialen. Kwadrant III richt zich op objectgerichte niet-materiële aspecten, zoals de levensloop van het object. Kwadrant IV is gericht op de niet-object gerichte niet-materiele aspecten, zoals de kunsthistorische of historische achtergrond, gerelateerd aan vergelijkbare objecten uit dezelfde periode. Indien informatie uit alle vier de kwadranten in beschouwing wordt genomen kan een object volledig worden

gekarakteriseerd. In dit onderzoek worden de vier kwadranten als richtlijn gebruikt om de wieg van Van der Wilk zo volledig mogelijk in kaart te brengen.

Bij de indeling van de hoofdstukken wordt het volgende aangehouden: in hoofdstuk 2 Stand van

wetenschap wordt een overzicht gegeven over relevante publicaties. Er is vrij veel gepubliceerd over

beschilderde objecten maar er is daarentegen nog maar relatief weinig onderzoek verricht naar

geschilderde afwerking op vroeg twintigste-eeuwse meubels. Het hoofdstuk geeft een overzicht van de meest relevante publicaties over conservering, restauratie en kleuronderzoek van beschilderde meubels en vergelijkbare objecten. Hoofdstuk 3 Historisch kader beschrijft de historische context waarin Van der Wilk zijn wieg heeft ontworpen en de heersende kunststromingen tijdens het Interbellum. In hoofdstuk 4

Karakterisering van het meubel staat de wieg als object centraal. Hier wordt in aanvulling op de

objectbeschrijving het object kunsthistorisch geplaatst. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5

Archiefonderzoek de levensloop van het meubel in kaart gebracht en wordt een overzicht gepresenteerd

van alle beschikbare gegevens over de wieg, Van der Wilk en de Wereldtentoonstelling in Parijs 1925. In hoofdstuk 6 Materiaaltechnisch onderzoek worden de gebruikte materialen in de verfafwerking op het meubel geïdentificeerd door middel van visuele analyse, microscopisch onderzoek, SEM-EDX analyse en GC-MS analyse. Hoofdstuk 7 Conserveringsproblematiek geeft een kort overzicht van de

conserveringsproblematiek van geschilderde afwerkingen op houten objecten. Het onderzoek wordt afgesloten in hoofdstuk 8 Conclusie waarin de bevindingen van de voorgaande hoofdstukken kort nogmaals de revue passeren en in onderling verband worden gebracht.

(10)

10

Afb. 1 Die wieg ontworpen door Cornelis van der Wilk. Links ten tijde van de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925, en rechts de huidige staat van het meubel in 2016. foto: auteur, 2016

(11)

11

Hoofdstuk 2 Stand van wetenschap

2.1 Inleiding

Over kleur in conservering en restauratie zijn er binnen de literatuur veel bronnen beschikbaar. Over kleuronderzoek naar geschilderde afwerking op vroeg twintigste-eeuwse meubels daarentegen zijn er minder bronnen voorhanden. Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van zowel bronnen uit de schilderijenrestauratie, conservering van historische binnenruimten als overzichtswerken van

kunststromingen binnen Nederland. Daarnaast zijn er verschillende casestudies over de conservering van houten objecten die vergelijkbare methodes voor het bepalen van het oorspronkelijk uiterlijk van een object toepassen voor hun behandeling.

2.2 Kunststromingen Interbellum

Literatuur over de verschillende kunststromingen aan het begin van de twintigste eeuw is voornamelijk gericht op architectuur en in mindere mate op de beeldende kunsten zoals textiel, glas, schilderijen en meubels. Voor dit onderzoek heb ik mijzelf gericht op de stromingen die tijdens het Interbellum het meest toonaangevend waren in Nederland. Dit zijn de Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School. De meeste publicaties over deze onderwerpen zijn overzichtswerken die een algemene indruk geven van de verschillende aspecten van de desbetreffende stijlen. Artikelen en publicaties die specifiek gericht zijn op meubels uit het begin van de twintigste eeuw zijn ook hier minder voor handen. Vaak vormt het onderwerp ‘meubels’ wel een apart hoofdstuk binnen een publicatie maar wordt er niet uitgebreid ingegaan op stijlkenmerken. De karakteristieke kenmerken van meubels moeten daarom worden gedestilleerd uit een groot aantal artikelen en publicaties om een volledig overzicht te kunnen krijgen van alle aspecten van een stijlstroming. Daarnaast bestaan stromingen soms uit een verzameling uiteenlopende vertalingen van persoonlijke denkbeelden van kunstenaars enerzijds, en bestaan er overeenkomsten en overlappende kenmerken tussen de kunststijlen onderling anderzijds.

Voor dit onderzoek heb ik me gebaseerd op verschillende casestudies over meubels en kunstwerken van toonaangevende ontwerpers en de volgende overzichtswerken over de

kunststromingen.3 Het Art Nouveau Deco boek (2003) geschreven door T. Eliëns geeft een overzicht van de Nederlandse kunstnijverheid in de periode 1880-1940.4 Hier worden de bovengenoemde stromingen inclusief achtergrondinformatie over de ontwerpers besproken. Wonen in de Amsterdamse School (2016) door I. de Roode en M. Groot is een publicatie naar aanleiding van een gelijknamige tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam.5 Dit boek geeft een helder overzicht van de verschillende kenmerken in vormgeving van de Amsterdamse School. In De Stijl 1917-1931 (1986) spendeert H. Jaffé weliswaar veel tijd aan de beschrijving van werken van Mondriaan en Van Doesburg maar gaat daarnaast ook uitgebreid in op alle aspecten van De Stijl en is daarmee een zeer bruikbare bron voor dit onderzoek.6 De gecombineerde informatie uit deze publicaties verschaft een nagenoeg volledig beeld van de periode waarin Van de Wilk leefde, werkte en zijn wieg ontwierp.

3 Zie verwijzingen in hoofdstuk 3 Historisch kader en hoofdstuk 4 Karakterisering van het meubel. 4 Eliëns.

5 Roode. 6 Jaffé.

(12)

12

2.3 Onderzoek naar verfafwerking op hout

Literatuur over onderzoek naar geschilderde afwerklagen in het algemeen is in grote hoeveelheden beschikbaar, zowel binnen de conservering en restauratie van schilderijen als bij de conservering van historische binnenruimten. Ook binnen het onderzoek naar verflaagopbouw in de architectuur is er een heel scala aan publicaties beschikbaar. Het grootste deel van deze publicaties is zowel gericht op

natuurwetenschappelijk onderzoek als op conservering van verflagen. Een voorbeeld hiervan is Hughes, H., The potential of architectural paint research in building analysis and conservation (2006).7 Binnen de publicaties staat weliswaar kleuronderzoek in architectuur centraal maar deze onderzoeksmethoden zijn grotendeels eveneens toepasbaar op kleuronderzoek van beschilderde houten meubels. Een ander voorbeeld van toepasbaarheid uit een andere discipline dan meubelconservatie is een publicatie over de conserveringsproblematiek bij beschilderde houten objecten: The Structural Conservation of Panel

Paintings: Proceedings of a Symposium at the J. Paul Getty Museum (1998).8 Een vergelijkbaar

voorbeeld is Facing the Challenges of Panel Paintings Conservation: Trends, Treatment, and Training (2009). Hierin worden gelijksoortige proceedings beschreven als die van het Getty Conservation Institute symposium.9 De problematiek die in beide publicaties besproken wordt met betrekking tot de conservering van deze schilderijen komt ook terug in de conserveringsproblemen van beschilderde meubelen. In deze twee publicaties komen zowel traditionele behandelmethodes voor beschilderde objecten als nieuwe ontwikkelingen op het gebied van conservering aan de orde.

Het grootste deel van literatuur over verfafwerkingen op meubels is gericht op polychromie. Veelal zijn dit religieuze objecten zoals altaarstukken, beelden en snijwerk, waarbij er een samenspel bestaat tussen geschilderde afwerklagen en de toepassing van bladmetalen. Er is relatief weinig

onderzoek gedaan naar beschilderde meubelen uit het begin van de twintigste eeuw. De meeste literatuur is gericht op verguldingen met bronsverf-overschilderingen. In de afgelopen dertig jaar is er wel steeds meer aandacht gekomen voor beschilderde houten objecten. In mei 2002 is naar aanleiding van een seminar over de conservering van houten gepolychromeerde retabels, de Methodology for the

Conservation of Polychromed Wooden Altarpieces gepubliceerd.10 De casestudies in deze handelingen

zijn gericht op de conservering van gepolychromeerde altaarstukken daterend tussen de zestiende en de negentiende eeuw. Wat deze onderzoeken gemeen hebben is dat zij een totaalbeeld proberen te creëren van het oorspronkelijke uiterlijk van de altaarstukken voordat er over wordt overgegaan tot restauratie. De onderzoeksmethoden die worden toegepast zijn uitstekend bruikbaar voor het onderzoek naar verfafwerkingen dat in dit scriptieonderzoek uitgevoerd zal worden.

Een van de publicaties die een goed inzicht biedt in de conservering van beschilderde houten objecten is Painted Wood: History and Conservation. In deze publicatie zijn de handelingen van een symposium georganiseerd door the Wooden Artifacts Group van het AIC gebundeld.11 Centraal in deze casestudies staat de onderlinge samenwerking tussen historisch onderzoek, analytische technieken en de behandeling van houten objecten. De publicatie behandelt een groot aantal uiteenlopende objecten met verschillende probleemstellingen die gerelateerd zijn aan geschilderde afwerkingen. Een opvallend punt echter is dat ook hier, evenals in de casestudies van polychrome objecten, er geen twintigste-eeuwse objecten worden behandeld. De nadruk ligt op objecten tussen de zestiende eeuw en de negentiende eeuw.

7 Hughes, p. 3-9. 8 Dardes. 9 Phenix. 10 GCI & IAPH. 11 Dorge.

(13)

13

2.4 Beschilderde meubels

Onderzoeken naar kleur op meubels zijn hoofdzakelijk gericht op het gebruik van beitsen voor het kleuren van meubels en niet op geschilderde afwerkingen. Zoals bovenstaand is besproken is er over geschilderde afwerkingen op houten meubels aanzienlijk minder gepubliceerd. Er zijn enkele publicaties die bruikbaar zijn als vergelijkingsmateriaal voor dit scriptieonderzoek. Als eerste is er de publicatie

Levels of Authenticity of Dutch Painted Softwood Furniture (2007) door H. Piena.12 In dit artikel wordt

er onderzoek gedaan naar het oorspronkelijke uiterlijk van beschilderde zeventiende- en achttiende-eeuwse meubels. Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op de iconografie van de afbeeldingen maar de methode van onderzoek daarentegen is gericht op verflaagopbouw, materiaalanalyse en

natuurwetenschappelijk onderzoek, dat ook toepasbaar is in dit scriptieonderzoek. Een ander voorbeeld is het artikel Examination and Treatment of a set of Klismos Chairs, attr. To John and Hugh Finlay (2008), geschreven door R. Deurenburg.13 Dit artikel richt zich op het onderzoek en de restauratie van een set beschilderde stoelen uit midden negentiende eeuw. Hier wordt een vergelijkbare

onderzoeksmethode gebruikt als in het artikel van Piena. Wat er daarnaast toegepast wordt is een uitgebreid onderzoek naar de constructie en vervaardiging van de meubels en een onderzoek naar de achtergrond en het gebruik van de objecten. Dit wordt gedaan om de objecten in de juiste historische context te kunnen plaatsen. Door deze verschillende aspecten van het meubel te onderzoeken wordt er een volledig beeld van het object gevormd, dat de basis vormt voor de behandeling. In het artikel

Painted Rush Seats (1998) door D. Bayne onderzoekt de auteur de mogelijkheden voor de behandeling

van de verschillende geschilderde onderdelen van de stoelen.14 Hiervoor gebruikt hij in principe vergelijkbare onderzoeksmethoden als in de artikelen hierboven om het object zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Hij neemt verfmonsters voor microscopisch onderzoek om te bepalen of het meubel in het verleden vaker overschilderd is geweest en wat mogelijk de kleur van de oorspronkelijke afwerking is geweest.

De objecten die centraal staan binnen deze casestudies zijn allemaal vervaardigd in periodes voor de twintigste eeuw. Er schijnt binnen het onderzoek naar geschilderde afwerking op meubels een nadruk te liggen op meubels uit de achttiende en negentiende eeuw. Desalniettemin zijn de methodes die

toegepast worden zoals object-gericht materieel onderzoek, archiefonderzoek en materiaaltechnisch onderzoek ook uitstekend toepasbaar voor onderzoek naar beschilderde meubels uit de twintigste eeuw.

2.5 Onderzoek naar vroeg twintigste-eeuwse meubels

Het grootste deel van de literatuur over twintigste-eeuwse meubels is gepubliceerd in de afgelopen vijftien jaar. Hetzelfde geldt voor onderzoeken naar kleur op meubels. Zoals eerder genoemd ligt er bij kleur de nadruk op het gebruik van beitsen. Er is minder aandacht voor geschilderde afwerkingen. Er zijn een aantal recente publicaties die relevant zijn voor het onderzoek naar de beschilderde wieg en twee artikelen, een van J. Creman en een in opdracht van ICN, die specifiek gericht zijn op onderzoek naar geschilderde afwerkingen op vroeg twintigste-eeuwse meubels.

In Handelingen van het zesde Nederlandse Symposium Hout- en Meubelrestauratie Meubels uit

de vorige eeuw Restauraties uit deze eeuw (2003) zijn drie artikelen gepubliceerd over kleuronderzoek

bij vroeg twintigste-eeuwse Nederlandse meubelen. Het doel van het artikel Meubels Piet Kramer in

kleurrijke glorie hersteld, geschreven door I. de Roode is het onder de aandacht brengen welke cruciale

rol kleur heeft gehad in het ontwerp van vroeg twintigste-eeuwse meubels.15 Daarnaast komt er naar voren welke problemen de conservering en restauratie van de aangetaste kleurafwerking met zich mee brengen. Het volgende artikel Kleur op Kramer door P. Bruys beschrijft het restauratieproces van een

12 Piena, p. 107-124. 13 Deurenburg, p. 97-117. 14 Bayne, p. 1-7.

(14)

14

aantal meubelen van de bovengenoemde ontwerper Piet Kramer.16 Het probleem dat centraal staat is het identificeren van de kleuren maar het gaat hier om beitsafwerkingen en niet om een geschilderde

afwerking. De onderzoeksmethode zelf is vergelijkbaar met wat in dit scriptieonderzoek wordt gedaan maar de voorgestelde behandelmethoden kunnen niet worden toegepast. Het derde artikel Rietveld’s

Stokken stoel door J. Creman is gericht op het vaststellen van de authenticiteit van de stoel, het

oorspronkelijk uiterlijk en de herkomst.17 Het object is materiaaltechnisch vergeleken met vergelijkbare exemplaren, en er is verfonderzoek gedaan. Er zijn verfmonsters genomen, laagopbouw van de

dwarsdoorsneden geanalyseerd en er is pigment- en bindmiddelanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn vergeleken met de informatie die uit het bronnenonderzoek naar voren is gekomen. Deze opbouw van onderzoek is in grote lijnen de methode die wordt toegepast in dit scriptieonderzoek.

Een laatste relevant onderzoek is uitgevoerd in 2001 door het ICN: Kleuronderzoek naar de

afwerklagen van een zevental meubels, ontworpen door Hendrik Gerben Wouda.18 In verband met de

restauratie van de meubels was het van belang dat de oorspronkelijke afwerklagen van de meubels onderzocht zouden worden. De meubels bestaan voornamelijk uit eikenhouten panelen met beschilderde onderdelen, die in de loop der tijd zijn overschilderd. Door middel van historisch en materiaaltechnisch onderzoek is er getracht om een beeld te krijgen van de oorspronkelijke kleuren. Op basis van deze informatie is er een behandelvoorstel gemaakt, waarbij er geprobeerd is om de afzonderlijke verflagen te scheiden om terug te kunnen gaan naar de oorspronkelijke kleuren.

In de verschillende casestudies zijn er een aantal aandachtspunten die, ongeacht de verschillende objecten die centraal staan, steeds weer terugkomen. Deze punten zijn: het vaststellen van de

authenticiteit van een afwerking, object-gericht materieel onderzoek, archief onderzoek en natuurwetenschappelijk onderzoek.

2.6 Conclusie

Literatuur over kunststromingen in Nederland tijdens het Interbellum bestaat hoofdzakelijk uit

publicaties die een algemene indruk geven van de verschillende aspecten van de desbetreffende stijlen. Artikelen en publicaties die specifiek gericht zijn op de stijlkenmerken van meubels uit het begin van de twintigste eeuw zijn er minder voorhanden. Om een beeld te krijgen van de periode waarin Van der Wilk zijn wieg heeft ontworpen wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van zowel overzichtswerken als van vergelijkbare meubels. Over onderzoek naar geschilderde afwerklagen in het algemeen is er binnen de verschillende conserveringsdisciplines veel literatuur beschikbaar. De meeste publicaties zijn gericht op het onderzoeken van het oorspronkelijke uiterlijk voordat er over wordt overgegaan tot restauratie. Onderzoek naar beschilderde houten objecten is voornamelijk gericht op objecten die in de achttiende of negentiende eeuw zijn vervaardigd. Wat in deze casestudies centraal staat is de onderlinge

samenwerking tussen historisch onderzoek, analytische technieken en de behandeling. Het grootste deel van de literatuur over twintigste-eeuwse meubels is gepubliceerd in de afgelopen vijftien jaar. Er zijn een aantal recente publicaties die relevant zijn voor het onderzoek naar de beschilderde wieg en twee artikelen die specifiek gericht zijn op onderzoek naar geschilderde afwerkingen op vroeg twintigste-eeuwse meubels. De onderzoeksmethoden die in deze artikelen gebruikt worden bestaan uit vaststellen van de authenticiteit van een afwerking, object-gericht materieel onderzoek, archief onderzoek en natuurwetenschappelijk onderzoek. In dit scriptieonderzoek wordt er gebruik gemaakt van dezelfde methoden om het oorspronkelijke uiterlijk van de wieg ontworpen door Cornelis van der Wilk in kaart te brengen.

16 Bruys, p. 61-64. 17 Creman, p. 49-58. 18 Goede.

(15)

15

Hoofdstuk 3 Historisch kader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de historische context van de periode waarin Cornelis van der Wilk zijn wieg heeft ontworpen geschetst. Om de wieg zo volledig mogelijk in kaart te brengen wordt er gebruik gemaakt van Appelbaum’s characterization grid. Kwadrant IV is gericht op de object gerichte niet-materiële aspecten, zoals de (kunst)historische of sociologische achtergrond van een object. In hoofdstuk 4 Karakterisering van het meubel wordt er verder ingegaan op kwadrant IV en wordt de kunsthistorische achtergrond en levensloop van het object beschreven.

3.2 Cornelis (Cees) van der Wilk

Cornelis van der Wilk (Leiden, 21 februari 1895 – Amsterdam, 20 september 1976) was een Nederlandse architect. Van der Wilk werd geboren als zoon van Cornelis van der Wilk en Johanna Engelina Brands. Zijn vader was schoenmaker en zijn moeder dienstbode, Cornelis was enig kind. In 1918 heeft Van der Wilk zijn diploma Bouwkundig Opzichter behaald en in 1923 voltooide hij zijn opleiding tot architect aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. In de jaren 1918 tot 1930 was Van der Wilk medewerker bij het architectenbureau Harry Elte te Amsterdam. In deze periode heeft hij onder andere een bijdrage geleverd aan ontwerpen van verschillende synagogen in Nederland, waarvan de bekendste de synagoge is aan het Jacob Obrechtplein in Amsterdam (Afb. 2). Van der Wilk fungeerde als rechterhand van Elte bij de bouwvoorbereidingen en heeft kort na de oorlog de synagoge hersteld.19 Na ruim een decennium samenwerking is Van der Wilk gaan werken voor de Dienst der Publieke Werken Amsterdam.20

Tussen 1929 en ca. 1970 werkte Van der Wilk als architect bij Publieke Werken op de afdeling Stadsontwikkeling. In deze periode heeft hij meegewerkt aan het ontwerp van verschillende gebouwen in Amsterdam. Veel van de gebouwen gerealiseerd in opdracht van Publieke Werken zijn ontworpen door een samenwerking van meerdere architecten. Enkele architecten met wie Van der Wilk heeft samengewerkt zijn: Eduard Messer (Hoofdbureau van Politie Amsterdam 1941), Allard Remco Hulshoff (Het Geologisch Instituut Universiteit van Amsterdam 1934) en Johannes Leupen (Uitbreiding van hoofdgebouw gemeentelijke telefoondienst 1954).21 Samen met Leupen heeft Van der Wilk meerdere schoolgebouwen ontworpen. Naar ontwerp van de Dienst Publieke Werken verrezen

wederopbouwscholen voor het Gewoon Lager Onderwijs (openbare lagere scholen), volgens een door Leupen ontwikkelde en door Van der Wilk uitgewerkte opzet.22 Deze wederopbouwscholen, ook wel bekend als H-scholen (naar de H-vorm), zijn in het gemeenteblad Werk in Uitvoering door Cornelis van der Wilk zelf beschreven als ‘het ei van Columbus’, om het ontwerp van de ingenieuze plattegrond (Afb. 3).23

Naast samenwerking met architecten bestond er een samenwerkingsverband tussen Publieke Werken en kunstenaars. De Dienst der Publieke Werken was verantwoordelijk voor het ontwerpen en het realiseren van gemeentelijke openbare gebouwen en bruggen, deze werden vaak versierd met

toegepaste kunst. De beeldhouwer Hildo Krop heeft hier een groot aandeel in gehad. Voor verschillende gebouwen van de gemeente Amsterdam heeft Krop gevelversieringen en beeldhouwwerken vervaardigd. Dit deed Krop ook voor gebouwen ontworpen door Van der Wilk (o.a. Hoofdbureau Politie, Geologisch

19 Grieken, p. 24.

20 Grieken, p. 159, Mededeling van diens weduwe, mw. E. van der Wilk-de Neef. 21 Afbeeldingen gebouwen zie Bijlage II.

22 Stenvert, p. 215. 23 Wilk, pp 105-106.

(16)

16

Instituut en Van der Waals laboratorium). Zowel Krop als Van der Wilk hebben met hun ontwerpen deelgenomen aan de expositie op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925.

(17)

17

Afb. 3 Plattegrond (H-school) Prinses Beatrixschool 1951. Foto: RCE

3.3 Amsterdamse School

In de jaren negentig van de negentiende eeuw ontstaat een beweging van architecten die nadrukkelijk streeft naar een nieuwe moderne stijl.24 Er wordt teruggegrepen op de neostijlen waar in de architectuur doorgaans een belangrijke plaats is ingeruimd voor schilderkunstige en beeldhouwkunstige decoratie.25 Er komt meer aandacht voor vorm, ornamentiek en het wordt als belangrijk ervaren dat het geheel van het gebouw evenwichtig is. Het uitvloeisel van deze opvatting, de synthese van kunsten, komt zowel in De Stijl als in de Amsterdamse School terug.26 De stijlperiode Amsterdamse school vindt zijn oorsprong in de architectuur, de beweging was gebaseerd op het inzicht dat, in tegenstelling tot de voorafgaande periode van het Rationalisme, de constructie van een gebouw niet bepalend meer was voor de

uiteindelijke vorm.27 Er werd meer en meer gezocht naar nieuwe inspiratiebronnen voor vormgeving en de nadruk werd gelegd op abstracte compositie, plasticiteit en expressieve vorm. De expressief

plastische vormen van de Amsterdamse school dringen in deze periode dan ook door in de toegepaste kunsten, textiel, glas, aardewerk en meubelen. 28

De Amsterdamse school heeft zich kunnen ontwikkelen door het samenkomen van gunstige economische, politiek-sociale en culturele factoren in het toenmalige stadsleven. Ondanks de Eerste Wereldoorlog en de financiële crisis van 1929 kwam Amsterdam vanaf 1900 tot bloei. De bevolking breidde zich uit en door verbeterde woningwetgeving en financieringsmogelijkheden werd de

huisvesting steeds beter. Het stadsbestuur stelde veel vertrouwen in een groep kunstenaars en zij kregen de ruimte om de huisvesting in Amsterdam naar hun inzicht vorm te geven. Die kunstenaars, architecten vooral, hadden het ideaal van een gemeenschapskunst, waarin het bouwen, ambachtelijke

materiaalbehandeling, bouwplastiek, beeldende en decoratieve kunsten en kunstnijverheid, geïntegreerd 24 Polman, p. 78. 25 Blotkamp, p 86. 26 Polman, p. 78. 27 Groot, p. 82. 28 Peeters, p. 325.

(18)

18

werden voor betere samenleving.29 Door de toepassing van deze synthese van de kunsten heeft de Amsterdamse School tussen 1910 en 1930 het aanzien in Nederland sterk veranderd. Zij heeft een duidelijke stempel gedrukt op het stadsbeeld met haar oorspronkelijke en expressieve architectuur, interieur, meubelkunst en vormgeving.

De hoofdrolspelers van deze nieuwe stijl zijn Piet Kramer (1881-1961), Joan Melchior van der Mey (1878-1949) en Michel de Klerk (1884-1923). De invloed van Kramer, Van der Mey en De Klerk is terug te zien in Het Scheepvaarthuis, honderden bruggen in Amsterdam en Museum Het Schip. De architecten van de Amsterdamse School beperkten zich niet alleen tot het ontwerpen van gebouwen maar ontwierpen vaak ook meubels. Kramer, De Klerk, en Krop worden beschouwd als gezaghebbend met betrekking tot de meubel en decoratieve kunst van de Amsterdamse School.30 Piet Kramer heeft vanaf 1916 gewerkt bij de Afdeling Bruggen van de Dienst der Publieke Werken Amsterdam. Hier werkte hij als esthetisch adviseur samen met ingenieurs voor het ontwerp van nieuwe bruggen in Amsterdam. Hij heeft tijdens zijn loopbaan meer dan 200 bruggen ontworpen (Afb. 4).31 Ook bij deze ontwerpen werd het beeldhouwwerk van de bruggen meestal verzorgd door Krop. De stijl van de architectuur ontworpen door Kramer is ook terug te zien in zijn meubelontwerpen. Hij werkte

voornamelijk met eenvoudige vormen en simpele lijnen die op verschillende manieren terugkomen in zijn meubels. Daarnaast is het gebruik van zware materialen, fijne detaillering, gewelfde vlakken en rondingen in zowel zijn architectuur als zijn meubels terug te zien (Afb. 5).

Afb. 4 Katteslootbrug pergola Amsterdam. foto: Onbekend

29 Peeters, p. 325. 30 Burkom, p. 81. 31 Buch, p. 86.

(19)

19

3.4 De Stijl

Zoals beschreven in paragraaf 3.3 De Amsterdamse School was het begin van de twintigste eeuw een turbulente periode waarin er een verschuiving plaatsvond in de opvatting over hoe architectuur en kunst vormgegeven dienden te worden. Architecten en kunstenaars zoals Theo van Doesburg (1883-1931), Jan Wils (1891-1972), Robert van ’t Hoff (1887-1979), Jacobus Oud (1890-1963) en Gerrit Rietveld (1888-1964) zijn de stuwende kracht geweest van deze nieuwe stroming. In 1917 richtte Van Doesburg het tijdschrift De Stijl op, het maandblad voor de moderne beeldende kunsten. Het tijdschrift bracht, net als zijn tegenhanger van de Amsterdamse School Wendingen (een jaar later opgericht), kunstenaars en architecten aan het woord en creëerde op deze manier een platform voor dialoog over moderne kunst in Nederland. Binnen deze dialoog was er ook hier en daar fundamenteel verschil van inzicht, zo

bekritiseerden Oud en Van Doesburg de Amsterdamse School wegens hun gebrek aan objectieve discipline en de individualistische neigingen tot zelfexpressie.32

De Stijl kan niet omschreven worden als een homogene groep architecten met een duidelijk programma, maar eerder als een collectief project georganiseerd door Van Doesburg.33 Wat deze groep probeerde te bewerkstelligen is een geheel te creëren van universele architectuur gebaseerd op zuivere geometrische vormen en primaire kleuren.34 Het grondbeginsel voor deze opvatting is gericht op een

rationele architectuur met een vormentaal die streeft naar een technische volmaaktheid.35 Daarnaast moest architectuur niet exclusief gericht zijn op esthetische overwegingen maar diende er rekening gehouden te worden met zowel technische eisen als aansluiting bij de heersende sociaaleconomische toestand. De Stijl heeft als collectief de ambitie om een nieuwe kunst in een betere samenleving te creëren. Er werd gestreefd naar harmonie en evenwicht door gebruik te maken van een eenvoudige vormentaal en asymmetrische composities. De natuur diende wel als voorbeeld maar wordt niet letterlijk afgebeeld; Kunst is geen kopie van de werkelijkheid maar moet harmonie uitbeelden. Primair

kleurgebruik inclusief achromatische kleuren stonden centraal.36 Een voorbeeld waarin de essentie van De Stijl duidelijk naar voren komt is het werk van Rietveld. In 1919 vestigde Rietveld zich als

zelfstandig architect en sloot hij zich aan bij De Stijl. Zijn meubelontwerpen uit deze periode, in de karakteristieke primaire kleuren (rood, geel, blauw), zijn dan pure realisaties van de opvattingen van De Stijl.37 Er wordt gestreefd naar het zo simpel mogelijk houden van elk onderdeel waarbij zowel de functie als het materiaal in harmonie is met de rest van het meubel.38 Het gebrek aan decoratie was uniek. De vlakken vormen het geheel van het meubel en zijn tegelijkertijd functioneel als verbinding (afb. 6). De Stijl ging verder dan alleen kunst: de opvallende karakteristieken van de kunststijl werd niet alleen gebruikt in de architectuur, interieurs en meubels, maar ook in mode en reclame. Onder de leden van De Stijl heerste het idee dat zij de hele maatschappij konden moderniseren.39 Dit sluit aan bij het

sociaaleconomische aspect van de functie van het ontwerp. De Stijl is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de beeldende kunst in Nederland.

32 Jaffé, p. 192. 33 Blotkamp, p 9-10. 34 Kleijn, p. 218-223. 35 Hoff, p. 57-59. 36 Barr, p 141. 37 Rietveld originals 38 Jaffé, p. 136. 39 Mast, p. 1.

(20)

20

Afb. 6 Rietveld, Berlijnse Stoel 1923. foto: Rietveld Originals

3.5 De Haagse School

Tijdens het Interbellum ontwikkelde zich in Den Haag een moderne ontwerptrend: De (Nieuwe) Haagse school, ofwel het Haags Expressionisme. Deze stijl wordt gekenmerkt door kubistische invloeden in de architectonische vormgeving van gebouwen met een minimale toepassing van ornamentiek.40 De

bouwstijl kan gezien worden als een tegenhanger van de verwante stroming de Amsterdamse School. De Haagse School onderscheidt zich door kubistische vormen en een horizontale gevelindeling. Belangrijke kenmerken zijn de strakke vormgeving en symmetrie.41 Deze kenmerken waren niet alleen

vertegenwoordigd in de architectuur maar werden ook toegepast in interieur- en meubelontwerpen. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming zijn F. Spanjaard 1978), J. Brunott (1889-1951), C. Alons (1892-1967), en H. Wouda (1885-1946).42 Zij vertegenwoordigen de zakelijke,

functionele richting binnen de kunststroming. De functionaliteit van het meubel werd boven de vormgeving gesteld. De rechte lijnen die zij in hun ontwerpen hanteerden, resulteerden in een

vormgeving van vlakken. Door het gebruik van eenvoudige strakke lijnen is de meerderheid van deze meubels kubistisch en sober van vorm. Tijdens de jaren ’20 en ’30 werden deze meubels en interieurs als zeer modern beschouwd.43

Hendrik Wouda was hoofdontwerper bij de meubelfabrikant H. Pander en Zn. Hier ontwierp hij samen met Alons en Brunott meubels voor de Nederlandse markt. De meubels die zij ontwierpen worden beschouwd als de eerste vertoning van de Haagse Stijl. Het werk van Wouda wordt gekenmerkt door de ingetogenheid van materiaalgebruik en constructie, de toepassing van horizontale zwarte delen

40 Teunissen 41 Blaauw, p. 13-18. 42 Rijk, p. 88-119. 43 Art Deco.

(21)

21

en het gebruik van zowel primaire als complementaire kleuren.44 Aan het begin van de jaren ’20 was het werk van Wouda vrij sober en volgde het vrij streng de geometrische principes die ook terug komen in De Stijl. Later kwam hier verandering in en werd zijn werk steeds kleurrijker en maakte hij steeds meer gebruik van asymmetrische vormen waardoor de contouren van de meubels minder streng werden (afb. 7 & 8).

Ook Wouda heeft, net als Van der Wilk en Krop, een bijdrage geleverd aan de

Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925. Het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling werd ontworpen door J. Staal, delen van het interieur zijn ontworpen door J. Gidding, J. Mendes da Costa en anderen, het kantoortje werd ontworpen door Wouda.45

Afb. 7. Wouda, Salontafel RCE AB9144-C. foto: ICN 2001

3.6 Onderlinge contacten

Een groot aantal van bovengenoemde architecten en kunstenaars van de Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School zijn op een zeker punt in hun carrière lid geweest van het Genootschap

Architectura et Amicitia. Dit genootschap had tot doel het samenbrengen van architecten en personen uit

aanverwante vakgebieden, om van elkaar op de hoogte te blijven en elkaar te inspireren door middel van excursies, lezingen en tentoonstellingen.46 In de beginjaren van de twintigste eeuw nam het ledenaantal van het genootschap toe en werd er onder leiding van Kromhout en andere prominente leden van de organisatie een architectuuropleiding opgezet: Deze Afdeeling Voortgezet en Hooger

Bouwkunst-Onderricht werd op 1 april 1908 opgericht als onderdeel van het genootschap A & A.47 Op 15 januari 1916 werd de Vereeniging V.H.B.O. (Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht) opgericht, die de taken van de ‘Afdeeling’ overnam. De Vereeniging V.H.B.O. van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam is later overgegaan in Vereniging Academie van Bouwkunst Amsterdam. Het doel van deze opleiding liep parallel aan het doel van het genootschap A & A: het onderwijzen van architectuur. 48 In dezelfde periode werd tevens onder leiding van Kromhout en andere A & A leden de

Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten (BNA)

opgericht.49 Het doel van deze organisatie van architecten is het stimuleren van ontwikkeling van de 44 RCE, p. 2. 45 Thoor, p. 214. 46 Schilt, p. 90. 47 Wendt, p. 219. 48 Pluym. p. 141. 49 Schilt, p. 94.

(22)

22

bouwkunst en het bevorderen van de deelnemende architecten.50 Cornelis van der Wilk is lid geweest van zowel het genootschap A & A als de V.H.B.O. Tussen de jaren 1936 en 1941 is Van der Wilk penningmeester geweest van de V.H.B.O. Van der Mey en Kramer, beiden lid van zowel A & A als BNA, zijn net als Cornelis van der Wilk in dienst geweest van Dienst der Publieke werken Amsterdam.

In 1921 ging een aantal kunstenaarsverenigingen een samenwerkingsverband aan in de Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en Verwante Kunsten, waaronder de Maatschappij tot

Bevordering der Bouwkunst/BNA, het A & A en de vereniging Opbouw.51 De Tentoonstellingsraad had als hoofddoel het organiseren van tentoonstellingen van bouwkunst en daarmee aanverwante kunsten. Voor de Wereldtentoonstelling van 1925 te Parijs werd een tentoonstellingscommissie opgericht, bestaande uit zes kunstenaars, om de esthetische kwaliteit van de inzendingen te beoordelen.52 In principe was deelname voor iedereen toegankelijk, maar bepaalde ontwerpers werden persoonlijk

benaderd. 53 Meerdere leden van De Stijlgroep stonden op de nominatielijst om gevraagd te worden voor

deelname aan de tentoonstelling.54 Zowel de Amsterdamse School, De Stijl als de Haagse School waren te zien op de Wereldtentoonstelling. T. de Rijk, auteur van De Haagse Stijl. Art Deco in Nederland, beschrijft de tentoonstelling als volgt: ‘De Expo was een zichtbare culminatie van een proces dat op dat

moment in de meeste Europese landen in volle gang was: de acceptatie door een groot publiek van de modernisering van het dagelijkse leven.’55

Het valt niet meer te achterhalen in hoeverre er sprake was van onderling contact tussen alle bovengenoemde architecten en kunstenaars. Wat wel duidelijk is, is dat zij allemaal op een zeker moment in de tijd deel uitmaakten van de vernieuwende beweging binnen de kunst en architectuur in Nederland tijdens het Interbellum. Veel van deze architecten en kunstenaars waren lid van een of meerdere organisaties ter bevordering van kunst in Nederland, op basis hiervan kan er vanuit gegaan worden dat de meesten van hen op zijn minst bewust waren van elkaars bestaan. Correspondentie tussen de RCE en de schenker van het meubel aan de RCE in 2006 onderstreept ook het onderlinge contact tussen de architecten: ‘Het was voor mij een weemoedig genoegen vele namen te lezen van architecten,

die ik persoonlijk heb mogen ontmoeten, hetzij als collega van mijn schoonvader, hetzij van mijn vader’.56

3.7 Conclusie

Van der Wilk is vrijwel zijn gehele leven werkzaam geweest als architect. Tijdens zijn loopbaan bij Dienst der Publieke Werken heeft hij, in samenwerking met vele andere architecten en kunstenaars, bijgedragen aan de vormgeving van Amsterdam. De Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School zijn van grote invloed geweest op de kunst in het begin van de twintigste eeuw. De karakteristieke stijlkenmerken zijn terug te zien in zowel de architectuur als in de beeldende kunsten. Veel van de architecten en kunstenaars die deel uitmaakten van deze kunststromingen, waren vertegenwoordigd in dezelfde verenigingen en genootschappen. Een aantal van de deze personen werd gekozen om deel te nemen aan de tentoonstellingscommissie voor de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1925 om toezicht te houden op het niveau van de inzendingen. Het grootste gedeelte van de deelnemers aan de

tentoonstelling, inclusief Van der Wilk, waren lid van dezelfde verenigingen. Het is niet met zekerheid te zeggen in hoeverre er sprake was van persoonlijk contact tussen alle bovengenoemde architecten en kunstenaars, maar er kan worden aangenomen dat zij op zijn minst op de hoogte waren van elkaars werk.

50 BNA.

51 Thoor, p. 208.

52 Leden commissie: J. de Bie Eeuveling Tjeenk, J. van Royen, B. Boeyinga, E. Kuipers, T. van Reyn en C. Blaauw. 53 Thoor, p. 208-209.

54 Leden De Stijl Groep: Theo van Doesburg, Gerrit Rietveld, Bart van der Leek en V. Huszar, J.J.P. Oud en J. Wils. 55 Rijk.

(23)

23

Hoofdstuk 4 Karakterisering van het meubel

4.1 Objectbeschrijving

In dit hoofdstuk staat de wieg als object centraal. Objectbeschrijving maakt onderdeel uit van Kwadrant I van de characterization grid en is gericht op objectgerichte materiële aspecten, zoals een beschrijving van de huidige fysieke staat van het object. Daarnaast wordt in paragraaf 4.8 Kunsthistorische context het object kunsthistorisch geplaatst. Dit valt onder Kwadrant IV dat gericht is op de niet-object gerichte niet-materiële aspecten, zoals het kunsthistorische gerelateerd aan vergelijkbare objecten uit dezelfde periode. De Kwadranten II en III komen in latere hoofdstukken aan bod. Kwadrant II zal verder worden uitgewerkt in hoofdstuk 6 Materiaaltechnisch onderzoek en in hoofdstuk 5 Archiefonderzoek zal er dieper worden ingegaan op Kwadrant III, de geschiedenis van het meubel. In de volgende paragrafen wordt het meubel beschreven aan de hand van object-gericht materiaalonderzoek.

Afb. 9 Voorzijde wieg Wereldtentoonstelling 1925. Afb. 10 Achterzijde wieg Wereldtentoonstelling 1925. foto: fam. Van der Wilk foto: fam. Van der Wilk

(24)

24

4.2 Administratieve gegevens

Titel: AB21452 Wieg

Beschrijving: Wieg, oorspronkelijk crème en zwart gelakt, versiering goud, gordijntje groen, binnen stoffering bruin, aangeboden zonder

stoffering en gelakt in wit met zwart/ bruin. Vervaardiger: Wilk, C. van der

Vervaardigingsdatum: 1924

Plaats van vervaardiging: Amsterdam, Nederland Soort object: Meubel, wieg

Afmetingen: 90 x 120 x 47 cm (hxbxd)

Materiaal: Naaldhout, eikenhout, metaal, textiel Herkomst: Wilk-Kohlwey, mw. S. van der

Eigenaar: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Huidige standplaats: Universiteit van Amsterdam, Ateliergebouw, Hout & Meubelen

4.3 Materiële aspecten

Het meubel is een wieg opgebouwd uit vier delen: een voet, een bak uit twee delen en een gordijndrager (afb. 12). De vier onderdelen ogen alsof ze op elkaar zijn ‘gestapeld’. De bak met binnenbekleding is uitneembaar, door middel van een metalen schuifslot aan de onderzijde kan deze worden vastgezet of losgehaald. De onderste helft van de bak en de gordijndrager maken beiden onderdeel uit van de voet van het meubel. De wieg is opgemaakt uit geometrische vormen en door de strakke lijnen zijn alle zijden van het meubel verdeeld in vlakken. Er is minimale decoratie aanwezig, alleen aan de bovenzijde van de gordijndrager bevindt zich een kegelvormig ornament en aan de achterzijde zeven blokjes rond de bevestiging van de gordijndrager. Aan de beide zijkanten van de bak is het rechte vlak onderbroken door een trapvorm met geschilderde symbolen (afb. 11).

(25)

25

4.4 Constructie

Het grootste deel van de constructie is opgebouwd uit naaldhouten latten. Het is een relatief simpele maar stabiele constructie die voor een groot gedeelte door middel van spijkers en schroeven vastzit. De voet van de wieg bestaat uit een raamwerk dat is opgebouwd uit planken die door middel van schroeven aan elkaar verbonden zijn. Aan de achterzijde van de wieg steekt de voet een klein stukje uit. Het onderste deel van de bak is opgebouwd uit twee raamwerken die bestaan uit vier latten en door

halfhoutse lipverbinding met elkaar verbonden zijn. Deze horizontale raamwerken vormen samen met vier verticale regels de constructie van de bak. Aan de voor-en zijkanten van deze constructie zijn multiplex panelen gespijkerd. Dit samen vormt de basis van de wieg waarin de losse bak is geplaatst (afbeeldingen constructie zie bijlage III).

Aan de achterzijde van het onderste deel van de bak is een extra raamwerk aanwezig dat doorloopt vanaf de voet van de wieg. Dit vormt de basis voor de gordijndrager en is op dezelfde wijze opgebouwd als de bak. Daarboven zijn zes naaldhouten blokjes aan de bak bevestigd met spijkers evenals de drie blokken aan weerszijden van de gordijndrager. Deze blokken verschaffen stabiliteit aan de lange gordijndrager (afb 13). De gordijndrager zelf bestaat uit twee lange naaldhouten latten waarbij de horizontale drager een sleuf bevat voor de metalen roede bedoeld om het gordijn op zijn plaats te houden.

Aan de bovenzijde van de bak is de rand voorzien van afgeronde eikenhouten afdeklatten, dit is waarschijnlijk gedaan uit praktisch oogpunt voor het gebruik van de wieg zodat er geen scherpe randen zijn (bijlage III). Het is aannemelijk dat Van der Wilk de wieg heeft ontworpen maar niet zelf heeft gebouwd. Ondanks dat de constructie van de wieg op het eerste gezicht vrij simpel lijkt is het een erg degelijke constructie. Het is waarschijnlijk dat de wieg door een meubelmaker is vervaardigd. Het was in die periode gebruikelijk voor ontwerpers om hun meubels te laten maken door particuliere

meubelmakers of fabrikanten.57 Daarnaast heeft van der Wilk ook ontwerpen gemaakt voor een boot en laten maken door Kraaier in Zaandam.58

57 Meubels van H. Wouda werden door Pander & Zn gemaakt, Meubels van C. Alons werden door Winterkamp en van Putten

gemaakt etc.

(26)

26 Afb. 12 Schets constructie wieg voorzijde. foto: auteur 2016

Afb. 13 Schets constructie wieg achterzijde. foto: auteur 2016

Onderste deel bak

Bovenste ‘uitneembare’ deel bak Gordijndrager

Voet

6 ‘blokjes’, zowel decoratief als constructief

(27)

27

4.5 Materialen

De naaldhouten latten die gebruikt zijn in de constructie hebben uniforme afmetingen (25 x 35 mm). De planken voor de uitneembare bak zijn allemaal 25 mm dik en de dikte van de multiplex panelen is 6 mm. Het is niet meer te achterhalen uit welk materiaal de binnen-stoffering is geweest omdat deze verloren is gegaan. Ook van het gordijntje is er niet met zekerheid te stellen welk materiaal oorspronkelijk gebruikt is, waarschijnlijk gaat het om een kamgaren weefsel (een weefsel van dunne wollen garen die gesponnen zijn uit lange vezels) waardoor de stof een glad uiterlijk krijgt. De valling van de stof en de glans wijzen in deze richting.59 Deze gegevens zijn gebaseerd op de twee zwart-wit foto’s van de

Wereldtentoonstelling in Parijs 1925. Aan de onderzijde van het meubel zijn metalen wieltjes bevestigd waardoor de wieg verrijdbaar was.

4.6 Afwerking

De afwerking is voor een groot deel bepalend voor het uiterlijk en de uitstraling van een meubel. In het geval van de wieg verschilt de huidige toestand van het object enorm van de beschrijvingen en de foto’s van het meubel uit 1925. Op de foto’s is te zien dat de wieg is opgebouwd uit lichte en donkere vlakken. De weerkaatsing van het licht op het meubel wijst er op dat de wieg waarschijnlijk een glanzende afwerking heeft gehad. De exacte kleuren kunnen niet van een zwart-wit foto afgeleid worden. Uit een begeleidende tekst bij de foto’s kan worden opgemaakt dat de voet van de wieg oorspronkelijk zwart was gelakt, de twee delen van de bak wit of crème gekleurd en de versieringen goud. Het oorspronkelijk gordijntje zou vervaardigd geweest zijn uit een groenkleurig textiel en de binnenstoffering van de bak was lichtbruin van kleur. Hier zal uitgebreider op ingegaan worden in de hoofdstukken 5

Archiefonderzoek en 6 Materiaaltechnisch onderzoek.

4.7 Conditiebeschrijving

Zoals hierboven wordt vermeld wijkt de huidige toestand van het meubel af van de foto’s en

beschrijving uit 1925 (afb. 15). Over het geheel genomen verkeert het object bovendien in een matige staat. Door vochtschade is het grootste deel van de verbindingen in de constructie losgeraakt en vertonen de schroeven en spijkers roestvorming. De gordijndrager samen met het decoratieve sluitstuk aan de achterzijde van de wieg zijn losgeraakt, maar nog wel intact. Waarschijnlijk onder invloed van

veranderingen in temperatuur en luchtvochtigheid is het naaldhout van de gordijndrager gaan werken en past het niet meer in de originele positie op het meubel (afb. 16 t/m 18). De metalen wielen aan de onderzijde van het meubel zijn vastgeroest en op verschillende plekken afgesleten. Zoals genoemd bij paragraaf 4.5 Materialen ontbreken zowel het gordijn als de binnen stoffering. Wel zijn er beukenhouten roedes aanwezig waarmee de stoffering bevestigd is geweest aan de binnenzijde van de bak. Het metalen schuifslot aan de onderzijde van de bak is afgebroken maar nog wel aanwezig (bijlage III). De

eikenhouten afdeklatten verkeren alle vier in vrij goede staat. Op de foto’s uit 1925 is te zien dat deze latten ook een glansafwerking hebben gehad, in de huidige staat is hier geen spoor meer van te

bekennen.

De huidige afwerking van de wieg verkeert in slechte staat. Het meubel is in het verleden voorzien van een nieuwe afwerking. De verfafwerking op de vier delen van de wieg is gedeeltelijk geschuurd en in witte grondverf gezet, de binnenzijde van de bak is beschilderd in een oudroze kleur. Het kegelvormig ornament heeft een goudkleurige afwerking. Deze overschilderingen zijn niet overal even zorgvuldig gedaan waardoor er op sommige plaatsen het blindhout zichtbaar is. Op verschillende plaatsen zijn er bij deze lacunes in de overschildering restanten van verschillende onderliggende

59 Gegevens op basis correspondentie met E. de Groot, Lecturer MA Textile Conservation en R. Lugtigheid, Lecturer MA

(28)

28

gekleurde verflagen te zien. De verflaag, en op sommige plekken verflagen, is vrij dik. Op plaatsen waar de verbindingen van de constructie los zijn geraakt van elkaar is ook de verflaag gescheurd. Rond deze plaatsen ontbreken delen verf en zijn er veel craquelures. Het uiterlijk van de wieg is daarmee ingrijpend veranderd sinds de Wereldtentoonstelling in 1925.

(29)

29

Afb. 46 Detail van lacunes in de verfafwerking. Foto: auteur, 2016.

Afb. 57 Losgeraakte verbindingen voorzijde wieg. foto: auteur, 2016

(30)

30

4.8 Kunsthistorische context

Kwadrant IV van de characterization grid is gericht op de (kunst)historische achtergrond van het object. In 1924 is de wieg door de Nederlandse architect Cornelis van der Wilk vervaardigd. Zoals in hoofdstuk 3 Historisch kader naar voren komt zijn er aan het begin van de 20e eeuw in Nederland verschillende moderne stijlstromingen die de boventoon voeren in zowel de architectuur als de beeldende kunsten. De sociale kringen waarin Van der Wilk zich bewoog bestonden uit een verscheidenheid aan architecten, meubelontwerpers en kunstenaars. Het is niet met zekerheid te zeggen hoe de directe contacten onderling precies liepen, maar zoals eerder genoemd was het leeuwendeel van deze personen vertegenwoordigd in één of meerdere verenigingen.60 Of hadden zij hun opleiding aan dezelfde onderwijsinstituten genoten.61 Wat er dus aangenomen mag worden is dat het merendeel van deze personen, zowel de bekende als minder bekende namen, op de hoogte waren van elkaars bestaan. En daarbij niet alleen van elkaar als persoon afwisten maar ook bekend waren met elkaars werk en prestaties. Deze onderlinge kruisbestuiving is terug te zien in de parallellen tussen kunstenaars en stijlstromingen. De Amsterdamse School, De Stijl en de Haagse School vertonen overeenkomstige karakteristieken, zowel in vormgeving als in kleurgebruik. De grenzen tussen de verschillende

stromingen zijn ook niet altijd even scherp te trekken. Wat wel duidelijk wordt is dat zij allemaal op een zeker moment in de tijd deel uitmaakten van de brede vernieuwende beweging binnen de kunst en architectuur in Nederland tijdens het Interbellum.

Het is lastig om de wieg van Van der Wilk op basis van stilistische kenmerken onder een enkele kunststroming te scharen. Het object vertoont karakteristieken van alle drie de bovengenoemde

stijlstromingen. Het is juist de combinatie van deze verschillende elementen in één meubel die ervoor zorgen dat de wieg lastig is te plaatsen. Het lijkt een samenraapsel van elementen die naar smaak van de ontwerper samen zijn gevoegd tot een uniek ontwerp. Wat als eerste opvalt aan het meubel zijn de geometrische vormen. Het zijn strakke horizontale en verticale lijnen. De wieg is opgebouwd als een stapeling van in elkaar passende blokken. Door het gebruik van de strakke lijnen ontstaan symmetrische vlakken. De wieg is tevens in zijn geheel symmetrisch, de linker- en rechterkant zijn elkaars

spiegelbeeld (afb. 9 & 10). Een volgend element is de ophanging van het gordijn. Bij een wieg is het gangbaar dat het gordijntje over een deel van de wieg valt; in het geval van deze wieg valt de zoom van het gordijn precies tot de rand van de onderste bak waardoor er enerzijds een driehoek gecreëerd wordt en anderzijds de overgang tussen het textiel en de constructie geen storende factor is (afb. 19). Het trechtervormige ornament is een opvallend element op het meubel omdat dit de enige ronde vorm is op een verder overwegend kubistisch object. Aan de linker- en rechterzijde van de binnenbak zijn er drie inwaarts getrapte vlakken te zien. Op deze vlakken zowel aan de rechterzijde als aan de linkerzijde van het meubel zijn geschilderde symbolen te zien (afb. 11). Deze symbolen aan de linkerzijde zien er uit als gestileerde cijfers 9, aan de rechterzijde zijn deze symbolen gespiegeld. De zeven blokjes aan de

achterzijde van de wieg zijn niet alleen decoratief maar ook functioneel, zij maken onderdeel uit van de constructie en zijn in principe zichtbare verbindingen. Het materiaal dat is gebruikt voor de constructie is relatief licht en goedkoop. Het gebruik van multiplex (triplex) panelen in de meubelbouw is nieuw tijdens het Interbellum.62 Er zijn op de wieg secundaire kleuren (groen), achromatische kleuren (zwart) een neutrale wittint (crème) en goudkleur toegepast.

60 Genootschap Architectura et Amicitia (A & A), Vereeniging V.H.B.O. (Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht),

Bond van Nederlandse Architecten (BNA).

61 Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den

Haag (KABK).

(31)

31 Afb. 19 Gordijn valt tot de rand van de constructie

en vormt een driehoek. foto: fam. Van der Wilk

4.8.1 Kenmerken meubelstijlen begin 20e eeuw

Zoals eerder genoemd hebben de kunststromingen in het begin van de twintigste eeuw zowel overkoepelende als unieke stijlkenmerken. Enkele kenmerken die bij Amsterdamse School meubels voorkomen zijn het gebruik van decoratieve elementen, dramatische gebogen lijnen en spitse hoeken. 63 Het is een expressionistische stijl waarbij het trapezium, de parabool en de getrapte vorm veel

voorkomen (afb. 20). Het meubilair was of juist groot, excentriek en exclusief of juist compact en gesloten van vorm met duidelijke contouren. 64 Kleur werd gebruikt om ontwerpen een extra dimensie te geven. In de eerste jaren van de Amsterdamse School (1910-1920) werd vaak blank gelakt hout gebruikt maar later komen de meest uiteenlopende kleurencombinaties voor en staat secundair kleurgebruik meer centraal.

63 Peeters, p. 325. 64 Kohlenbach, p. 214.

Afb. 20 Kegelvormig ornament en trapezium vorm. foto: auteur.

(32)

32

Afb. 21 Michel de Klerk Kast met twee deuren en daaronder laden met een grillig gebeeldhouwd ornament ca 1911-1920. foto: Rijksmuseum

De Stijl staat er vooral om bekend dat zij geometrische vormen, abstractie, zuiverheid en precisie nastreefde. De kernprincipes van De Stijl waren gericht op het weergeven van de werkelijkheid en op het uitbeelden van harmonie. Door uit te gaan van simpele vormen werd er een harmonieus geheel gecreëerd. De functionaliteit van het meubel werd boven de vorm geplaatst. Dit resulteerde vaak in strakke, sobere ontwerpen zonder ornamentiek. Aan het begin van de Stijl werden er alleen horizontale en verticale lijnen gebruikt en werden uitsluitend primaire en achromatische kleuren gebruikt. Door het strenge lijngebruik zijn sommige meubelontwerpen extreem asymmetrisch. Bekende ontwerpers van De Stijl meubilair zijn onder andere Rietveld en Ko Verzuu (1901-1971) (afb. 24). Verzuu ontwierp het speelgoed voor ADO (Arbeid Door Onvolwaardigen). De meubeltjes zijn opgebouwd uit triplex vlakken met een strakke vormgeving en sprekende kleuren (afb 22 & 23).65

(33)

33

Afb. 22 Ko Verzuu, Speelgoedstoel ADO 925-1928. foto: Gemeentemuseum Den Haag

Afb. 24 Gerrit Rietveld, Schelling kinderstoel 2, 1920. foto: Stedelijk Museum Amsterdam

Meubelontwerpen van de Haagse School worden vaak gekenmerkt als de zakelijk, functionele richting binnen de vroeg twintigste-eeuwse kunststromingen in Nederland. De stijl van de meubelen weerspiegelt het kubistische vormgebruik dat ook binnen de architectuur werd toegepast. Ook binnen de Haagse School werd de functionaliteit van het meubel belangrijker gevonden dan de vorm, en wordt gekenmerkt door eenvoudige lijnen en strakke contouren. Het gebruik van deze geometrische lijnen resulteerde in een vormgeving van rechthoekige kleurvlakken (afb. 26). Een deel van de houten meubelen werd door

Afb. 25 Blokjes aan achterzijde wieg. foto. fam. van der Wilk

Afb. 23 Ko Verzuu, Poppenwieg ADO 1925-1928. foto: Gemeentemuseum Den Haag

(34)

34

middel van industriële productiemethoden op grotere schaal vervaardigd.66 Voor de meubelen werden hoofdzakelijk inheemse houtsoorten gebruikt en deze werden zowel blank gelakt als gekleurd door middel van beitsen of verf.

Afb. 26 Cor Alons kast, 1932. foto: Botterweg Auctions.

4.9 Conclusie

Qua stilistische kenmerken is het lastig om dit meubel onder een enkele kunststroming te scharen. Er zijn geen vergelijkbare meubels te vinden. Er zijn natuurlijk wel objecten die overeenkomstige

kenmerken vertonen maar qua kindermeubilair is er niets vergelijkbaars. De wieg is uniek in zijn soort. Wat er gesteld zou kunnen worden, is dat de wieg een product is van de periode waarin het vervaardigd is. Het object vertoont kenmerken van verschillende stijlen en stromingen uit de jaren ’20 in Nederland. Bepaalde elementen vertonen overeenkomsten met eigenschappen van de kubistische invloed binnen De Stijl, zoals de geometrische vormgeving, rechte lijnen en vlakken. Het kleurgebruik is echter (zwart, wit, groen met gouden elementen) niet direct te scharen onder het kleurgebruik binnen De Stijl waar slechts de primaire kleuren, zwart en wit werden toegepast. De elementen zoals de geschilderde patronen aan de zijkant van de bak en het kegelvormige ornament zijn vergelijkbaar met stijlkenmerken van de

Amsterdamse school. Ook de getrapte vorm aan de zijkant van de bak is een stijlelement dat voorkomt binnen de Amsterdamse School. Het materiaalgebruik, zoals het triplex en de beschilderde vlakken zouden weer afgeleid kunnen zijn van de Haagse School. In zijn totaliteit valt het meubel tussen alle stijlen in. Het vertoont overeenkomstige kenmerken maar houdt zich niet strikt aan de richtlijnen van een specifieke stijl. Het is de combinatie van de verschillende kenmerken in één meubel die het lastig maken de wieg onder een specifieke stroming te plaatsen.

66 Rijk, p. 34.

Afb. 27 Hendrik Wouda buffetkast, 1926, foto: T. de Rijk De Haagse School, Art Deco in Nederland.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarna moet zij nog berekenen hoeveel slagen er in één minuut

With these changes, country specific institutions have become prominent by influencing strategic actions of domestic and foreign firms thus, in turn, affecting the country’s

Na wiekundige verwerking van de opbrengetgegevene bleek, dat bij tiet gewicht per plant de vakken waarbij Go toegediend waa een betrouwbaar lagere opbrengst gaven» Bit gold

In twee proeven met elk 12 vleesstieren te Hoorn en in één proef met 24 vleesstieren te Maarheeze werd tijdens de jaren 1971, 1972 en 1973 nagegaan, of een biureet- bron en

De illusie van transparantie: een onderzoek naar het gebruik van eigen medische gegevens onder chirurgische patiënten.. van den Broek, Elmira; Sergeeva, A.;

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Toelichting: Annemieke van der Waal, Marijke de Vries en Sylvia Vijgen.