• No results found

Culture verschillen en de wording van de Europese verzorgingsstaat; to be or not to be

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Culture verschillen en de wording van de Europese verzorgingsstaat; to be or not to be"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Culturele verschillen en de wording

van de Europese verzorgingsstaat

To be or not to be, that´s the question.

Master thesis

Universiteit van Amsterdam

Master Europese Studies

Juni 2015

Marie-Anne Huizer

10084282

(2)

2

Inhoud

1. Inleiding... 3

2. De culturele verschillen tussen de Europese verzorgingsstaten. ... 5

2.1 Cultuur en culturele verschillen. ... 5

2.2 Sociaal economische uitgangspunten ... 10

2.3 De verschillende verzorgingsstaatmodellen in de Europese Unie. ... 12

2.3.1 Het Scandinavische model ... 15

2.3.2 Het continentale model ... 18

2.3.3 Het Mediterrane model ... 19

2.3.4 Het Angelsaksische model ... 21

2.3.5 Het Oost-Europese model ... 22

2.3.6 Vijf modellen voor een welvaartsstaat ... 23

3. De druk vanuit arbeidsmigratie op de nationale verzorgingsmodellen ... 25

3.1 De EU-werknemer ... 26

3.2 De effecten van arbeidsmigratie op de verzorgingsstaten ... 28

3.2.1 Positieve effecten van arbeidsmigratie ... 28

3.2.2 Negatieve effecten van arbeidsmigratie ... 30

3.3 Gevolgen van niet harmonisatie voor de verzorgingsstaat. ... 32

4. De Duitse hereniging en de verschillen in verzorgingsmodellen ... 36

4.1 Duitsland, het land met twee verschillende verzorgingsmodellen ... 37

4.2 Geert Hofstede en een mogelijke verklaring op de Duitse weerstand tot hereniging... 40

4.3 Het mechanisme van culturele inclusie en exclusie in Duitsland ... 42

4.4 Wat is de uitwerking van de Duitse hereniging. ... 46

5. Mogelijkheden tot harmonisatie naar één Europees Sociaal Model ... 47

5.1 De hoeders van het vertoog ... 49

5.2 Sociale rituelen ... 50

5.3 Doctrine ... 51

6. Synthese en beantwoording deelvragen en hoofdvraag ... 51

6.1 Synthese... 51

6.2 Beantwoording deelvragen ... 53

6.3 Beantwoording hoofdvraag ... 55

7. Conclusie ... 56

(3)

3

1. Inleiding

Geert Hofstede beschrijft nationale cultuur als culturele verschillen tussen leden van het ene land en leden van een ander land.1 Nationale cultuur draait volgens Hofstede niet om de culturele verschillen

van bevolkingsgroepen binnen een natie, maar het draait om de nationale burgers die onderling een unieke cultuur delen. Hierin wordt nationale cultuur verbonden aan dat van een land of een staat, en niet aan dat van een natie. Deze culturele verschillen uiten zich onder andere in de ontwikkeling van de verzorgingsstaat, die begon in de jaren vijftig van de vorige eeuw en zijn hoogtepunt bereikte in de vroege jaren zeventig.2 Deze culturele verschillen in de verzorgingsstaat zijn onder andere toe te wijzen

aan de verschillen in instituten en het beleid. Volgens Frits Scharpf vormt de verzorgingsstaat een basisbehoefte van burgers en “hebben burgers hun levens ingericht op de voortzetting van de bestaande systemen van sociale bescherming en belastingen, waarbij de burgers niet zomaar afstand zullen willen nemen van deze zekerheden”.3 Het in stand houden van de culturele verschillen en het niet willen

samensmelten van culturen en verzorgingsmodellen wordt door Michel Foucault beschreven als het vertoog. Het vertoog dient als mechanisme om mensen te kunnen insluiten in een samenleving of groep, maar ook om mensen uit te sluiten van een bepaalde samenleving of groep.4

Deze hiervoor benoemde culturele verschijnselen en/of vertogen in overweging nemende is het interessant om te kijken naar de vorming van de Europese Unie. In 1957 werd het startschot gegeven voor een samenwerking die hedendaags bekent staat als de Europese Unie. Op 25 maart 1957 werd in Rome door België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland de Europese Economische Gemeenschap opgericht. Hier werden de eerste stappen gezet naar het creëren van een gemeenschappelijke markt, welke in een periode van twaalf jaar gerealiseerd diende te worden. In de beginjaren was het beleid nog hoofdzakelijk gericht op het verwijderen van de douanebepalingen en andere barrières die het vrije verkeer van goederen, diensten en personen konden belemmeren.5 Echter

bleek de termijn van twaalf jaar iets te ambitieus. Halverwege de jaren tachtig werden de idealen van de interne markt herboren en kwam Jacques Delors met een White paper on the completing of the intern

market. In deze White paper stonden ruim driehonderd maatregelen om de interne markt daadwerkelijk

te realiseren. Het doel was om eind 1992 één markt te hebben voor goederen, diensten, kapitaal en werknemers, waarbij de interne grenzen binnen de Europese Unie zouden worden verwijderd (art. 3 lid 2 Werkingsverdrag EU). Hierdoor was het voor arbeiders een stuk gemakkelijker geworden om in andere lidstaten van de Europese Unie te gaan werken. Sinds de Oostelijke uitbreiding van de Europese

1Brendan McSweeney, ‘Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: A triumph of faith-a failure of analysis.’ Human relations, nr. 1 (2002): p. 92

2 Frits W. Scharpf, ‘The European social model.’ JCMS: Journal of Common Market Studies, nr. 4 (2002), p. 650. 3 Ibidem, p. 651.

4 M. Huizer, ‘Taalspanningen in het Uniform Europees Recht; Volt en Ampère of Foucault en Saussure’,

Bachelorscriptie Universiteit van Amsterdam (2013), p. 16.

5 F. Ambtenbrink en H.H.B. Vedder, Recht van de Europese Unie, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010, p.

(4)

4 Unie in 2004 is het aantal arbeidsmigranten die zich om economische redenen binnen de Europese Unie verplaatsen sterk gestegen.6 Voor deze EU-werknemers geldt dat zij dezelfde sociale en fiscale

voordelen hebben als de nationale werknemers (art. 7 richtlijn 2004/38). Zo kunnen zij aanspraak maken op bijvoorbeeld kinderbijslag, bijstandsuitkeringen en kortingen op het openbaar vervoer.7 Anderzijds

promootte Jacques Delors ook dat er een sociale dimensie zou moeten worden toegevoegd aan de verdieping van de economische integratie.8 Deze weg had echter volgens Fritz Scharpf al ingeslagen

moeten worden toen de zes grondleggers in 1957 de EEG oprichtte en was volgens hem niet langer mogelijk met vijftien lidstaten.9

Dit doet vragen rijzen over de verenigbaarheid van de twee idealen van Jacques Delors. Enerzijds bestond er de ambitie om een markt te creëren waarin arbeiders binnen de grenzen van de Europese Unie kunnen werken. Deze arbeidsmigratie binnen de Europese Unie zou kunnen leiden tot het ontstaan van een financiële druk op de nationale verzorgingsstaten, omdat werknemers de mogelijkheid wordt geboden om te shoppen voor de beste sociale en fiscale voordelen. Dit zou wellicht kunnen leiden tot een noodzaak voor verdere harmonisatie. Anderzijds is inrichting van de verzorgingsstaat gebonden aan de culturele eigenheid van een land of een staat, waarbij de bevolking geen afstand wil nemen van de opgebouwde sociale zekerheden. De hoofdvraag die hierbij gesteld kan worden is of de culturele verschillen, die onder andere resulteren in verschillen van verzorgingsstaten, een onmogelijkheid creëren om te kunnen harmoniseren naar één Europees sociaal model?

De deelvragen die aan de hand van deze hoofdvraag gesteld kunnen worden zijn: Wat zijn de gevolgen van het vrije arbeidersverkeer op de verschillende verzorgingsmodellen? Wat zijn de gevolgen wanneer we niet harmoniseren een Europees Sociaal Model? En wat zijn de mogelijkheden tot harmonisatie naar één Europees Sociaal Model? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik in hoofdstuk twee ingaan op wat er onder andere wordt verstaan onder cultuur aan de hand van Hofstede en Foucault. Daarnaast zal ik in hoofdstuk twee ingaan op welke wijze cultuur de verzorgingsstaten binnen de Europese Unie heeft vormgegeven. In het derde hoofdstuk zal ik ingaan op het begrip arbeider in Europese context en vervolgens kijken wat de effecten zijn van de EU-werknemers wanneer hij of zij elders in Europese Unie gaat werken. Verder zal er in hoofdstuk drie ook nog ingegaan worden op de gevolgen voor de nationale verzorgingsstaten wanneer er niet geharmoniseerd wordt naar één Europees Sociaal Model. In het vierde hoofdstuk zullen de mogelijkheden worden bekeken om te kunnen harmoniseren naar één Europees Sociaal Model en of de culturele verschillen daadwerkelijk een onoverbrugbaar element. Dit zal gedaan worden aan de hand van een casestudie over de Duitse opsplitsing in 1949 en de hereniging in 1990, waarbij de Duitse cultuur in eerste instantie uit elkaar

6 I. Dzambo, De nieuwe gastarbeider: een welkome gast?, Erasmus University 2011, p. 5

7 Europese Commissie, ‘Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie’, http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=462&langId=nl, geraadpleegd op 13-12-14

8 Frits W. Scharpf, ‘The European social model.’ JCMS: Journal of Common Market Studies, nr. 4 (2002), p. 650. 9 Ibidem.

(5)

5 groeide en met de hereniging weer werd samengesmolten. In het vijfde hoofdstuk zal vervolgens gekeken worden naar de lessen die getrokken kunnen worden uit de Duitse geschiedenis en in hoeverre dit representatief is voor de mogelijkheden die de Europese Unie heeft om te kunnen komen tot één Europees Sociaal Model. Daarna zal er worden overgegaan op een synthese en de beantwoording van de deelvragen en hoofdvragen. Dit zal gebeuren in hoofdstuk zes. In hoofdstuk zeven zal er vervolgens een conclusie getrokken worden.

2. De culturele verschillen tussen de Europese verzorgingsstaten.

2.1

Cultuur en culturele verschillen.

Naar aanleiding van de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen waren de gevestigde verhoudingen in Europa, zoals afgesproken bij de vredesconferenties in Utrecht en Westfalen, ernstig verstoord geraakt.10 Deze verstoring vormde de noodzaak voor het creëren van een nieuwe ordening,

die werd gevestigd bij het Congres van Wenen in 1815. Tijdens dit congres werd Europa herverdeeld in verschillende naties en werd tevens het legitieme bezit van de Europese vorsten bekrachtigd.11 Vanaf

dit moment werd er meer aandacht besteed aan de vorming van de culturele identiteitsvorming en door middel van feestvieringen op historisch belangrijke plekken voor een natie en werd het eenheidsgevoel per natie gepromoot en gecreëerd.12 Bij dit congres en de daarbij behorende natievorming ontstond er

ruimte voor de identiteitsvorming van een natie of een land.13 Dit proces van identiteitsvorming was

tevens een startschot voor het nationalisme en is door Joep Leerssen onderzocht. Leerssen erkent onder andere dat de negentiende eeuw, de eeuw is waarin de meeste ‘nationale volksliederen’ tot stand kwamen.14 Door het zingen van volksliederen werden de culturele wortels van een volk benadrukt, maar

werd er ook nadruk gelegd op de eigen identiteit van het volk en zijn cultuur.15 Er leek een trend op te

spelen die er toe heeft geleid dat de ‘hoge’ cultuur geïnspireerd werden door de typische authenticiteit van de nationale volkscultuur.16

Door de nationale identiteitsvorming en het benadrukken van de typische authenticiteit van de nationale volkscultuur, onderscheiden staten zich van andere staten, waarbij volgens Hofstede de nationale cultuur van een staat uniek is door de grenzen van die staat.17 Dit proces van identiteitsvorming

10 Nijenhuis, Jan. ‘Vernieuwing in Europa: het Congressysteem 1815-1822.’, Zonder plaats: Zonder uitgever (2007), p. 9

11 M. Huizer, ‘Taalspanningen in het Uniform Europees Recht; Volt en Ampère of Foucault en Saussure’,

Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (2013), p. 11

12 Melching, Natie, identiteit en nationalisme, Zonder plaats: zonder uitgever (zonder jaar), p. 8

13 M. Huizer, ‘Taalspanningen in het Uniform Europees Recht; Volt en Ampère of Foucault en Saussure’,

Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (2013), p. 11

14 J. Leerssen, Nationaal denken in Europa: een cultuurhistorische schets. Amsterdam: Amsterdam University Press 1999, p. 87

15 Ibidem. 16 Ibidem.

17 Brendan McSweeney, ‘Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: A triumph of faith-a failure of analysis.’ Human relations nr. 1 (2002): p. 92

(6)

6 lijkt samen te hangen met het herdefiniëren van de nationale grenzen zoals gedaan bij het Congres van Wenen en het ontstaan van het nationalisme zoals beschreven is door Leerssen.18 Vanaf dat moment

werd namelijk de typische authenticiteit van de volkeren benadrukt. Hofstede beargumenteert dat cultuur in dit kader gezien dient te worden als datgene wat burgers van de ene staat onderscheidt van burgers van een andere staat en hen authentiek maakt.19 Om de volkscultuur te kunnen benaderen maakt

Hofstede onderscheidt tussen drie levels van het menselijk bestaan. Er is een universeel level dat mensen delen, een collectief level en een individueel level. In het universele level wordt er voornamelijk gekeken naar wat alle mensen delen, voorbeelden hiervan zijn het uiten van emoties zoals lachen en huilen.20 In

dit level zijn mensen niet uniek van elkaar, maar ligt de nadruk op wat alle mensen gemeenschappelijk hebben en er zou gesproken kunnen worden over een onderscheid tussen mens en dier. Bij het collectieve level ligt de nadruk meer op dat wat een bepaalde groep als overeenkomstig heeft, maar die niet zijn terug te vinden bij een andere groep.21 Dit omvat onder andere de taal, maar ook de afstand die we

behouden wanneer we in gesprek zijn met andere mensen (comfort zone) en tafelmanieren.22 In het

individuele niveau onderscheiden mensen zich van elkaar, wat de ene persoon uniek maakt van de andere persoon.

Wanneer Hofstede spreekt over cultuur, dan spreekt hij over het collectieve niveau. Over wat de ene bevolkingsgroep anders maakt dan de andere bevolkingsgroep. Dit is onder andere gekoppeld aan taalverschillen, maar ook aan bepaalde gewoontes en gebruiken. Het collectieve niveau sluit niet uit dat er binnen een staat verschillende culturen kunnen zijn en dat de inwoners van een staat niet op vele gronden van elkaar verschillend zijn, maar het draait hoofdzakelijk om datgene wat de bevolking van de ene staat uniek maakt ten opzichte van de bevolking van een andere staat.23 Belangrijk hierbij is dat

Hofstede onderscheid maakt tussen een staat en een natie. Wanneer hij over cultuur spreekt, dan spreekt hij over de cultuur van een staat en niet over de cultuur van een natie. Een voorbeeld hiervan is het Verenigd Koninkrijk, die bestaat uit drie verschillende naties, zoals Engeland, Schotland en Wales,. Voor Hofstede is dit onderscheid minder relevant en hij spreekt daarom voornamelijk over de nationale cultuur van het Verenigd Koninkrijk en datgene wat de bevolking van het Verenigd Koninkrijk met elkaar delen.24

Cultuurverschillen onderzoekt Hofstede aan de hand van waardedimensies waarlangs landen kunnen worden gepositioneerd. Deze waardedimensies bestaan uit individualisme versus collectivisme,

18 J. Leerssen, Nationaal denken in Europa: een cultuurhistorische schets. Amsterdam: Amsterdam University Press 1999, p. 87

19 Brendan McSweeney, ‘Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: A triumph of faith-a failure of analysis.’ Human relations nr. 1 (2002): p. 92

20 Geert Hofstede, ‘Culture and organizations.’ International Studies of Management & Organization (1980), p.

18

21 Ibidem. 22 Ibidem.

23 Brendan McSweeney, ‘Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: A triumph of faith-a failure of analysis. ‘Human relations nr. 1 (2002): p. 92

(7)

7 grote versus kleine machtsafstand, sterke versus zwakke onzekerheidsvermijding en mannelijkheid versus vrouwelijkheid.25 Bij bijvoorbeeld de waardedimensie van individueel versus collectivisme draait

het om de samenleving en het onderscheid of individuen alleen voor zichzelf zorgen en hun directe familieleden of juist dat er een voorkeur binnen de samenleving bestaat voor een hechte sociale samenleving, waarin individuen verwachten dat hun familieleden en andere leden uit hun maatschappij, onvoorwaardelijk loyaal zijn aan elkaar.26 Terwijl het onderscheidt bij mannelijkheid versus

vrouwelijkheid juist betrekking heeft op voorkeur voor prestatie, heldendom, assertiviteit en materieel succes (mannelijk), of de voorkeur voor relaties, bescheidenheid, de zorg voor zwakken en de kwaliteit van leven (vrouwelijk).27 Deze waardedimensies en de positie die de samenlevingen innemen maken

hierin de ene staat uniek van de andere staat.

Toch beargumenteerde Hofstede dat ondanks dat volksculturen uniek van elkaar zijn er ook groepen zijn te vormen tussen de verschillende culturen, groepen die dichtbij elkaar liggen qua positie op de waardedimensies. Dit is onder andere te verklaren doordat deze groepen dezelfde culturele wortelen hebben. Zo delen de Latijnse landen een hoge score als het gaat om machtsafstand en onzekerheidsvermijding en hebben deze landen allen deel uitgemaakt van het Romeinse rijk, welke werd gekenmerkt door de afstand van een centrale autoriteit die zich in Rome bevond. Terwijl in het Germaanse gedeelte van Europa, samen met het Verenigd Koninkrijk, het niet eens mogelijk was om een centrale autoriteit te creëren waardoor de machtsafstand in de waardedimensies dus ook lager liggen.28 Vanuit deze benadering van cultuur, in combinatie met de eerdere onderzoeken van Leerssen

over het Congres van Wenen en de staatsvorming, zou cultuur gezien kunnen worden als dat het zowel gevormd wordt door een gemeenschappelijke historie als wel dat er elementen zijn die na het Congres van Wenen zijn gepromoot en er voor gingen zorgen dat gesproken kon worden over een nationale volkscultuur die de ene bevolking onderscheidt van de andere bevolking. Het lijkt er daarbij op dat culturen van bevolkingen onderhevig zijn aan eerdere historische gebeurtenissen en dat de mate waarin gebeurtenissen afwijken er voor zorgen dat er gesproken kan worden van de ontwikkeling van verschillen in de cultuur.

De gedeelde nationale cultuur lijkt te zijn gebaseerd op twee noties, namelijk in de eerste plaats dat burgers binnen een staat iets gemeenschappelijks delen, te weten een gemeenschappelijke nationale cultuur. Deze unieke nationale cultuur wordt door iedere inwoner van een staat gedragen en gedeeld.29

In de tweede plaats beargumenteerde Hofstede dat nationale cultuur niet noodzakelijkerwijs gedragen hoeft te worden door alle burgers van een staat, maar ook gebaseerd kan zijn op de ‘nationale norm’. De

25 Geert Hofstede, ‘Cultural dimensions in management and planning.’ Asia Pacific journal of management, nr. 2 (1984), pp. 83-84

26 Ibidem. 27 Ibidem, p.84

28 Geert Hofdstede & Gert Jan Hofstede, ‘Dimensions of national Cultures’, http://geerthofstede.nl/dimensions-of-national-cultures, geraadpleegd op 12-03-2015.

29 Brendan McSweeney, ’Hofstede’s model of national cultural differences and their consequences: A triumph of faith-a failure of analysis.’ Human relations nr. 1 (2002), p. 93

(8)

8 nationale norm is een statistisch gemiddelde en is gebaseerd op de nationale burgers.30 Dit laatste is te

verklaren doordat het maar zelden tot nooit voorkomt dat iedere burger binnen een staat hetzelfde antwoord zal geven op een vraag.31 Daarom is het belangrijk om te spreken over een nationale norm om

de nationale cultuur te kunnen bepalen. Wanneer er gesproken wordt over cultuur zijn er een aantal noties dus van belang. De nationale cultuur kan worden gezien als de gemeenschappelijke cultuur gedragen door de inwoners van een staat en vooral de cultuur die hen onderscheidt van andere staten. Maar ook binnen een staat kunnen zich verschillende culturen voordoen. Enerzijds moet er dus sprake zijn van een gemeenschappelijke deler, anderzijds komen culturen niet in enkelvoudige vorm voor, ook niet binnen een natie.

Deze gedachte van cultuur sluit aan bij het gedachtegoed van Foucault over de vertoogvormingen. Het vertoog maakt volgens Foucault mogelijk dat mensen “een gemeenschappelijke blik op de wereld, hun medemens en hun innerlijke leven” kunnen vormen.32 Foucault beschreef tijdens

zijn inaugurele rede L’Ordre du discours verschillende methodes om het vertoog te controleren en af te bakenen. Zo beschreef Foucault een machtstechniek van uitsluiting (exclusie) en hij beschreef ook een machtstechniek van insluiting (inclusie). Binnen de machtstechniek van insluiting wordt de toegang tot het vertoog beperkt en wordt er bepaald wie er wel tot een bepaald vertoog kunnen behoren en wie buiten dit vertoog staan.33 De regels van uitsluiting, zoals beschreven door Foucault, hebben betrekking

op het van buitenaf controleren van de macht in het vertoog.34 De belangrijkste methode van uitsluiting

vindt plaats door het stellen van verboden.35 Dit kan van toepassing zijn op dingen die niet gezegd mogen

worden in bepaalde omstandigheden, doordat er bijvoorbeeld een taboe op rust, maar er kan ook een bepaald ritueel verlangd worden.36 Het mechanisme van insluiting beperkt de toegang tot het vertoog.37

Binnen deze machtstechniek worden voorwaarden gesteld waaraan men moet voldoen om te kunnen toetreden tot het vertoog.38 De machtstechniek van inclusie kent restrictieve systemen. De restrictieve

systemen zijn er op gericht om het aantal mensen binnen het vertoog te beperken en dus de toegang tot het vertoog te kunnen beperken.39 De meest zichtbare vorm van de restrictieve systemen kan worden

samengevat volgens Foucault onder de term van het ritueel.40 Het ritueel kan onder andere de

kwalificatie bepalen die een spreker binnen het vertoog moet bezitten, maar kan ook betrekking hebben

30 Ibidem.

31 Ibidem.

32 H. Kloosterling, ‘Michel Foucault’, http://www.henkoosterling.nl/art-claus-fouc-nl.html geraadpleegd op

10-3-2015

33 M. Foucault, De orde van het vertoog, Meppel: Boom 1976, p. 19. 34 Ibidem.

35 Ibidem, p. 10 36 Ibidem. 37 Ibidem, p. 31 38 Ibidem.

39 I. Lammers, ‘Fighting over Knowledge Management, a Foucauldian perspective’, Amsterdam: Vrije

Universiteit Amsterdam 2005, p. 6

(9)

9 op gebaren, gedrag en andere tekens die behoren tot het vertoog.41 Daarbij stelt Foucault dat deze rituelen

voornamelijk terug te vinden zijn in rechtskundige en politieke vertogen.42 Een ander element die

Foucault benoemt binnen de machtstechniek van inclusie is het die van de doctrine.43 De doctrine houdt

in dat de deelnemers aan het vertoog eenzelfde achtergrond of gedachtegoed delen. Hierbij is het belangrijk dat degene die tot het vertoog willen toetreden dezelfde waarheden moeten erkennen en zich moeten conformeren aan de algemeen aanvaarde overtuigingen.44 De doctrine heeft een bindende

functie, dit kan zijn op grond van stand of ras maar ook grond van nationaliteit, en heeft als doel om daarmee onderscheidend te werken van hen die niet tot dit vertoog behoren.45 Tenslotte is er nog de

sociale en maatschappelijke toe-eigening van het vertoog en wordt hiermee gezorgd dat deelnemers onderdeel gaan uitmaken van de sociale structuren en onderdeel worden van de doctrine.46

Volgens Foucault komen vertogen niet in enkelvoudige vorm voor en heeft het ook geen constante verschijningsvorm.47 Dit is in overeenstemming met de theorie van Hofstede over dat culturen

binnen een natie niet enkelvoudig zijn. Het vertoog is hierbij een middel om mensen in te sluiten en om mensen uit te sluiten van een bepaald vertoog. Dus enerzijds kan er worden gesproken van een nationale cultuur, zodat een staat zich kan onderscheiden van een andere staat. Hierbij is er een duidelijk onderscheid tussen de inwoners binnen een staat die worden gezien als leden van die nationale cultuur (inclusie) en leden van een andere staat die geen deel uitmaken van de nationale cultuur van die bepaalde staat, zij worden bestempeld als anders (exclusie). Maar anderzijds vindt dit mechanisme van inclusie en exclusie ook binnen een staat plaats. Een goed voorbeeld hiervan is het Verenigd Koninkrijk, waarbij zowel Engeland, Wales als Schotland onderdeel zijn van de nationale cultuur van het Verenigd Koninkrijk, maar ook een eigen cultuur delen. De cultuur van hun natie. Op deze manier onderscheiden deze naties zich weer van elkaar. Hierin zien we de theorie van Hofstede en Foucault terugkomen, waarbij cultuur dus niet een enkelvoudige vorm aanneemt. Foucault beargumenteerde dat de vertogen een middel zijn voor de mens om zichzelf bestaansrecht te geven, een manier van ordenen van de wereld.48

Wanneer dit geplaatst wordt in de context van natievorming, zou cultuur een middel kunnen zijn om een vertoog te creëren en de machtstechnieken van inclusie en exclusie daarmee van toepassing te laten zijn. Zo kunnen de mechanismes van insluiting en uitsluiting, met de daarbij behoorden verboden en voorwaarden, middelen zijn die culturen gebruiken om zich van elkaar te onderscheiden. Door het stellen van deze verboden en voorwaarden op gebieden waarin naties anders zijn, kunnen de landen zich 41 Ibidem. 42 Ibidem, p. 33. 43 Ibidem. 44 Idem, p. 35 45 Idem, p. 35-36 46 Idem, p. 35

47 M. Foucault, De orde van het vertoog, Meppel: Boom 1976.

48 M. Huizer, ‘Taalspanningen in het Uniform Europees Recht; Volt en Ampère of Foucault en Saussure’,

(10)

10 van elkaar onderscheiden. Daarnaast, zoals door Foucault is beschreven, vindt insluiting binnen het vertoog ook plaats op basis van nationaliteit en wordt er van hen die er op basis van nationaliteit bij horen verwacht dat zij zich conformeren aan dezelfde waarheden en dezelfde overtuiging uitdragen. Dit lijkt volledig consistent te zijn met de theorie van Hofstede die er over spreekt dat iedere cultuur zijn eigen kenmerken heeft en dat deze dus ook nationaal worden uitgedragen. Op deze wijze kan er uiteindelijk gesproken worden over een natie met een eigen cultuur en een eigen vertoog binnen de grenzen van een staat.

Cultuur en culturele verschillen dienen dus in deze scriptie gezien te worden als een middel om te kunnen onderscheiden, van elkaar, maar is ook een bindend element tussen de leden van die staat. Cultuur is daarbij onderhevig aan de historische ontwikkelingen en de historische wortels van een natie, welke als middel dienen om de leden binnen een cultuur in te sluiten.

2.2

Sociaal economische uitgangspunten

Volgens Wim van Oorschot, Michael Opielka en Birgit Pfau-Effinger, blijkt uit zowel nationaal onderzoek als uit Europees onderzoek dat de support voor welvaart zowel gebaseerd is op persoonlijke motieven als op groepsmotieven, maar ook op waardes, zoals sociale gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit, gemeenschappelijke verplichtingen en collectieve verantwoordelijkheid.49

Echter hoe lidstaten in de Europese Unie de verzorgingsstaat hebben ingericht is verschillend. Zo hadden de eerste negen lidstaten van de toenmalige EEG wel allemaal overeenkomstig dat sociale bijstand werd verleend aan hen die het nodig hadden. Daarnaast hadden deze negen lidstaten als overeenkomst dat primair en secundair onderwijs werd gefinancierd vanuit overheidsinkomsten en was er een vorm van collectief gefinancierde zorg, maar er waren ook verschillen zichtbaar. Sommige lidstaten hebben een op werk en inkomen gebaseerd gerelateerde sociale verzekeringen, die moet zorgen voor een garantie op een standaard inkomen bij werkloosheid, ziekte, handicap en ouderdom, terwijl in andere lidstaten deze voorzieningen privaat gereguleerd zijn.50 De inrichting en vormgeving van de verzorgingsstaten in

de verschillende lidstaten is onder andere afhankelijk van de politieke cultuur, maar ook van de sociale filosofieën.51 In deze paragraaf zal ik in gaan op de sociaal economische uitgangspunten in de

verzorgingsstaten van de Europese Unie, al dan niet vormgegeven door politiek en cultuur.

Een van de sociaal economische uitgangspunten die ten grondslag ligt aan de verzorgingsstaat is het principe van solidariteit. Het solidariteitsprincipe is gebaseerd op twee basis gedachten, namelijk dat iedereen een minimale waarborg op inkomen heeft en dat iedereen een kans heeft om “de verworven

49van Oorschot, Wim, Michael Opielka, and Birgit Pfau-Effinger, eds. Culture and welfare state: Values and social policy in comparative perspective. Zonder plaats: Edward Elgar Publishing (2008)

50 Fritz W. Scharpf, ‘The European social model.’ JCMS: Journal of Common Market Studies nr. 4 (2002): p. 651 51 Ibidem

(11)

11 levensstandaard enigszins te handhaven”.52 Hierbij is het belangrijk om op te merken dat het

solidariteitsprincipe er vanuit gaat dat niemand onder een bepaalde grens mag zakken, waardoor een fatsoenlijk bestaan onmogelijk is.53 Het solidariteitsprincipe valt te scharen onder de groepsmotieven,

waarbij iedereen een bepaalde verantwoordelijkheid draagt voor elkaar zodat iedereen een fatsoenlijke levenstandaard kan behouden. Daar tegenover staat het verzekeringsprincipe, wat wordt gezien als een persoonlijk motief in de verzorgingsstaat. Het verzekeringsprincipe is gebaseerd op een gedachte dat slechts enkel de personen die een bijdrage betalen aan de verzekeringen, gebruik mogen maken van deze verzekering.54 Daarbij is de hoogte van de premie afhankelijk van het “risico dat de persoon loopt op de

gebeurtenis waarvoor hij of zij verzekert is”.55 Hoe de verhouding is binnen een verzorgingsstaat tussen

het solidariteitsprincipe en het verzekeringsprincipe is afhankelijk van de politieke en culturele keuzes die gemaakt zijn binnen een staat.

Naast het solidariteitsprincipe, wordt de sociale rechtvaardigheid ook gezien als een principe die behoort tot de inrichting van de verzorgingsstaat. De opvatting van John Rawls over sociale rechtvaardigheid is het meest consistent met de invulling van het begrip in Europese context.56 John

Rawls zijn theorie over sociale rechtvaardigheid is gebaseerd op de sluier van onwetendheid, waarbij niemand kennis heeft over zijn of haar situatie en men ondanks de onwetendheid wel de maatschappij moet inrichten.57 Omdat mensen niet weten in welke positie ze terecht komen na de verdeling, zullen zij

kiezen voor een samenleving waarin zelfs de slechts mogelijke positie in de samenleving nog relatief goed is.58 Vanuit deze gedachte zou sociale rechtvaardigheid dus gekenmerkt kunnen worden als een

samenleving waarin het zelfs voor de slecht bedeelden in de samenleving nog goed geregeld is. Sociale rechtvaardigheid dient gezien te worden als het creëren van gelijke kansen, waarbij het niet gaat om het compenseren van exclusie, maar om het investeren in inclusie.59 Het idee van sociale rechtvaardigheid

houdt zich bezig met het waarborgen van gelijke kansen op een succesvol leven, door gerichte investeringen in de ontwikkeling van individuele vaardigheden.60 Specifieke sociale achtergronden,

zoals lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of demografische categorie mag volgens het idee van

52 B. Cantillon, J. Ghysels, en M. de Wilde. ‘De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en dwaling.’ Berichten/UA (2009), p. 2

53 C.J.M. Schuyt, ‘Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat.’, Leiden / Antwerpen (1991), p. 3

54 B. Cantillon, J. Ghysels, en M. de Wilde. ‘De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en dwaling.’ Berichten/UA (2009), p. 2

55 Ibidem.

56 Anton Hemerijck, ‘De ‘andere’ verzorgingsstaat Naar een sociale investeringsagenda.’ Keuzen in de sociale zekerheid (2005), p. 71

57 W. Burg en R. H. M. Pierik. ‘John Rawls: de filosoof van de liberaal-democratische verzorgingsstaat.’ Nederlands Juristenblad nr. 18 (2003) p. 916

58 Ibidem, p. 917

59D. Schraad-Tischler en C. Kroll, Social Justice in the EU, A cross national comparison, Gütersloh: Bertelsmann

Stifung 2014, p. 13

(12)

12 sociale rechtvaardigheid geen negatieve rol spelen in de kansen die iemand heeft voor slagen in het leven en zelfontwikkeling.61

Het concept van sociale rechtvaardigheid hangt samen met het concept van sociale gelijkheid. Sociale gelijkheid kan in de Europese Unie gedefinieerd worden als dat iedereen gelijk is voor de wet. Het gelijkheidsbeginsel verzet zich tegen verschillende behandeling in gelijke situaties, maar ook tegen dat verschillende situaties gelijk worden behandeld.62 Sociale gelijkheid gaat voornamelijk op in EU

context voor gelijkheid op het gebied van religie, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, maar ook nationaliteit.63 Deze groepen zouden voor de wet gezien moeten worden als gelijk en hebben dus ook

dezelfde rechten en mogen niet verschillend behandeld of gediscrimineerd worden op grond van dat ze bijvoorbeeld een vrouw zijn of een andere religie aanhangen. Ook mogen mensen met een andere nationaliteit niet gediscrimineerd worden en hebben ze recht op eenzelfde behandeling. Het non-discriminatie beginsel, die het gelijkheidsbeginsel ondersteund, is een van de algemene beginselen van het Europees recht.64 Zoals eerder vermeld, is sociale gelijkheid verbonden aan sociale rechtvaardigheid,

wat betekent dat iedereen gelijk is voor de wet en daarmee ook recht heeft op dezelfde kansen binnen de samenleving.

2.3

De verschillende verzorgingsstaatmodellen in de Europese Unie.

Veel lidstaten in de Europese Unie hebben een verzorgingsmodel, echter loopt de vormgeving van deze verzorgingsmodellen nogal uiteen. Zoals eerder besproken in paragraaf 2.2 hebben de Europese welvaartsstaten verschillende functies, presteren verschillend en hebben andere doelen voor ogen. Daarnaast bestaan er verschillende opvatting over het idee van rechtvaardigheid.65 De verschillen in de

vormgeving van de welvaartsstaten binnen de Europese Unie is te verklaren doordat het sociale beleid veelal op nationaal niveau geregeld wordt. Het beleid omtrent de arbeidsmarkt en de sociale hervormingen zijn voorbehouden aan de lidstaten en behoort niet tot de bevoegdheid van de Europese Unie.66

Binnen de Europese Unie zijn er verschillende verzorgingsmodellen te benoemen die veel overeenkomsten met elkaar vertonen. Zo onderscheidt Andre Sapir vier verschillende type verzorgingsstaten in de Europese Unie, namelijk de verzorgingsstaten die zijn vormgegeven naar het Scandinavische model, die terug te zien is in Denemarken, Finland, Zweden, maar ook Nederland. Daarnaast is er volgens Sapir ook het Mediterrane model, waartoe Spanje, Italië, Portugal en

61 Ibidem.

62 C. McCrudden en S. Prechal, The concepts of Equality and non-discrimination in Europe: A practical approach,

Zonder uitgever: Zonder plaats 2009, p. 4

63 Ibidem, p. 4-6 64 Ibidem, p. 4

65 A. Sapir, ‘Globalization and reform of the European social models.’ JCMS: Journal of Common Market studies, nr.2 (2006), p. 370

(13)

13 Griekenland behoren. Een derde verzorgingsmodel is dat van de Angelsaksische landen, namelijk het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Het laatste type verzorgingsmodel die Sapir heeft beschreven is het continentale model, tot deze groep behoren Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg.67

Costa Esping-Andersen daarentegen beschrijft in zijn boek Three worlds of welfare capitalism slechts drie verschillende welvaartsstaatmodellen. Zo spreekt hij van het Scandinavische model, het Angelsaksische model en het continentale model. Tot het laatste model behoren de originele zes grondleggers van de Europese Unie, namelijk Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Italië.68 Dit is opmerkelijk, omdat Nederland volgens Sapir meer overeenkomsten vertoond met het

Scandinavische model. Door sommige onderzoekers, zoals onderzoekers van het Cultureel en Sociaal Planbureau, wordt Nederland daarom gezien als een land die zich tussen deze twee modellen in bevindt en op sommige beleidsterreinen meer weg heeft van het Scandinavische model en op andere beleidsterreinen meer van het continentale model.69 En Italië die volgens Sapir behoorde tot het

Mediterrane model wordt nu door Esping-Andersen onder de noemer van het continentale model geplaatst, terwijl het Mediterrane model door Esping-Andersen volledig buiten beschouwing wordt gelaten.

Dat landen zoals Nederland en Italië geplaatst worden onder verschillende verzorgingsmodellen, lijkt in overeenstemming te zijn met wat Hofstede beargumenteerde, namelijk dat landen qua waardedimensies dichtbij elkaar kunnen liggen, wat verklaarbaar is vanuit een gemeenschappelijke geschiedenis. Voor Nederland zou het vanuit deze theorie verklaarbaar zijn waarom Nederland overeenkomsten vertoont met het continentale verzorgingsmodel, namelijk omdat een gedeelte van Nederland bijna 300 jaar bezet is geweest door de Romeinen. De grenzen van het Romeinse rijk liepen van de Zwarte Zee via de Donau en de Rijn tot aan de Noordzee bij Katwijk en waarbij zelfs het Verenigd Koninkrijk een periode deel heeft uit gemaakt van het Romeinse Rijk, dit blijkt onder andere uit bron 1. De rode gebieden in bron 1, werden al door Rome veroverd omstreeks 133 voor Christus, de geel gemarkeerde gebieden werden in 44 voor Christus bij het Romeinse Rijk gevoegd, de groene gebieden gingen omstreeks 14 na Christus tot het Romeinse Rijk behoren en de paarse gebieden werden veroverd omstreeks 117 na Christus.70

67Ibidem, p. 375

68 Frits W. Scharpf, ‘The European social model.’ JCMS: Journal of Common Market Studies, nr. 4 (2002), p. 650 69 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 37

70 Charles Kimball, ‘A history of Europe’, http://xenohistorian.faithweb.com/europe/eu04.html, geraadpleegd op

(14)

14 Bron 1: De historische ontwikkeling van de grenzen van het Romeinse Rijk.

Afbeelding afkomstig van Charles Kimball van http://xenohistorian.faithweb.com/europe/eu04.html

Hieruit kan worden opgemaakt dat veel landen een gemeenschappelijk cultuur delen omdat ze gedurende een langere tijd tot het Romeinse Rijk hebben behoord. Vanuit deze theorie is het niet vreemd dat zowel Italië als Nederland tot het continentale model worden gerekend door Esping-Andersen. Aan de andere kant is het opmerkelijk dat de landen die volgens het model van Sapir tot het Mediterrane model behoren, vanaf het eerste begin bij het Romeinse Rijk behoorde.

Speculatief gezien kan de culturele scharing van Nederland onder het Scandinavische model door Sapir verklaard worden doordat Nederland omstreeks 800 na Christus uit drie verschillende volkeren bestond, waarbij in het Noorden en het Westen de Friezen woonden, aan de Oostgrens woonden de Saksen en ten zuiden van de grote rivieren woonden de Franken.71 De Friezen konden in

die tijd maar moeilijk rondkomen van de landbouw en bouwde handelsnederzettingen om handel te kunnen drijven met de landen aan de Oostzee en de Noordzee.72 Op deze manier kwam Nederland ook

in verbinding te staan met de Scandinavische landen, van waaruit de Scandinavische invloeden in het verzorgingsmodel in Nederland verklaard kunnen worden.

Echter ondanks dat de oorsprong en de historische ontwikkelingen die ten grondslag hebben gelegen aan de vorming van de cultuur speculatief zijn, lijken de overeenkomsten tussen bepaalde groepen landen wel een aanwijzing te zijn die de theorie van Hofstede ondersteund. Voor de behandeling van de verschillende verzorgingsmodellen wil ik daarom dan ook in het midden laten welke landen er precies tot welke modellen behoren, maar slechts enkel uitgaan van dat er bepaalde ontwikkelingen zijn

71 Zonder auteur, ‘In Nederland’, http://middeleeuwen.areinders.nl/html/in_nederland1.html, geraadpleegd

op 13-3-2015

(15)

15 die er voor zorgen dat landen overeenkomsten vertonen in hun cultuur, maar dat door andere ontwikkelingen zich ook kleine nuance verschillen kunnen voordoen. Daarnaast zal ik in tegenstelling tot de eerde benoemde modellen van Esping-Andersen en Sapir nog een model bespreken, namelijk het Oost-Europese verzorgingsmodel. Sinds de Oostelijke uitbreiding van de Europese Unie in 2004 kunnen we niet ontkomen aan de bespreking van dit model. Daarom wil ik voor de volledigheid vijf modellen bespreken en de daarbij behorende overeenkomsten die bepaalde landen binnen deze regio hebben qua invulling van de verzorgingsstaat. Ik zal hierbij ingaan op het Scandinavische model, het continentale model, het Mediterrane model, het Angelsaksische modle en als laatste model het Oost-Europese model. In de bespreking van deze modellen zal ik proberen elementen van verschillende auteurs samen te brengen om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de inrichting van de verzorgingsmodellen en laat daarbij de kleine nuances achterwegen. Ik zal hierbij specifiek ingaan op de invulling van sociale bijstand, collectief gefinancierd onderwijs, collectief gefinancierde zorg, verzekeringen die dienen ter behoud van levensstandaard, zoals werkloosheidsuitkeringen, pensioenregelingen, de rol van vakbonden en ontslag bescherming.

De sociale bijstand houdt hier voornamelijk verband met het solidariteitsprincipe zoals eerder beschreven in paragraaf 2.2, dit zelfde geldt voor de collectief geregelde zorgverzekeringen. Collectief gefinancierd onderwijs valt onder het principe van sociale rechtvaardigheid, waarbij iedereen een gelijke kans zou moeten krijgen voor het ontwikkelen van een succesvol leven door gerichte investeringen in de ontwikkeling van individuele vaardigheden. Dit wordt veelal gerealiseerd door scholingen en iedereen zou, vanuit het begrip van sociale rechtvaardigheid, gelijke toegang moeten hebben tot deze scholing. Verzekeringen ter behoud van levenstandaard en werkloosheidsuitkeringen vallen weer eerder onder het verzekeringsprincipe, waarbij alleen degene die werken en bijdrage betalen aan de verzekeringen, hier aanspraak op kunnen maken. Door in te gaan op de vormgeving van de verzorgingsmodellen vanuit deze elementen is het mogelijk om te kijken welke sociaal economische uitgangspunten een belangrijke rol spelen binnen een samenleving.

2.3.1 Het Scandinavische model

Er zijn drie kenmerken die ten grondslag liggen aan de “karakterisering van de Scandinavische route die heeft geleidt tot een vreedzaam proces die de semi-feodale agrarische samenleving heeft veranderd in een welvarende verzorgingsstaat”.73 Zo hebben de Scandinavische landen geen burgerlijke revolutie

gekend zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk en ze zijn ook niet terecht gekomen in een politieke situatie waarin het fascisme een belangrijke rol ging spelen in de politieke samenleving, daar waar het fascisme wel aanwezig was in Duitsland. De Scandinavische landen hebben geen boeren revolutie

73 M. Alestalo, S. Hort, S. Kuhnle, ‘The Nordic Model: Conditions, Origins, Outcomes, Lessons’, Hertie School of

(16)

16 gekend die leidde tot het communisme, zoals dit wel gebeurde in Rusland.74 Echter kennen alle

Scandinavische modellen wel een historie waarbij er (1) “een steeds sterkere positie ontstond voor de boeren tijdens de pre-industriële periode”.75 Deze werd veroorzaakt door (2) “een verzwakking in de

positie van de eigenaren en de vermogende aristocratie als gevolg van binnenlandse crises en internationale conflicten”.76 Hierdoor werd (3) “Scandinavië een volledig perifeer gebied op zowel

economische als politiek vlak”.77

Hierdoor konden de Scandinavische staten een welvaartsmodel ontwikkelen die gebaseerd is op een gemeenschappelijke set van basiswaarden en alhoewel de uitvoering verschillend is binnen de staten, vertonen ze genoeg overeenkomsten om te kunnen spreken van een Scandinavisch welvaartsmodel.78 Een van de gemeenschappelijke doelen die de Scandinavische welvaartsstaten

hebben is het creëren van een sterke sociale cohesie, welke voortbouwen op de basiswaarde dat alle mensen recht hebben op gelijke kansen, maar ook sociale solidariteit en veiligheid voor iedereen.79 Zo

zou iedereen gelijke toegang moeten hebben tot sociale dienstverlening, als ook tot gezondheidshulp, scholing en cultuur.80 Dit geldt ook voor de zwakkere in de samenleving. De welvaartsstaat wordt hier

dan ook voornamelijk betaald vanuit belastingen.81 Hieruit blijkt duidelijk dat sociale rechtvaardigheid

een belangrijk beginsel is in de Scandinavische verzorgingsstaten.

De sterke sociale cohesie en het recht op gelijke kansen, sociale solidariteit en veiligheid is voornamelijk gebaseerd op het principe van universalisme of ook wel gelijkheid. Hierbij heeft de middenklasse even zozeer recht op het behoud van levensonderhoud zonder dat ze daarbij aanspraak moeten maken op een door de markt geregelde verzekering.82 Esping-Andersen beschrijft dit model als

het sociaal democratische model en binnen dit model is “sociale democratie de dominante kracht die tot hervormingen heeft geleid.”83 In deze staten wordt gelijkheid gepromoot en gegarandeerd op het hoogste

niveau en niet alleen een minimum bestaansrecht.84 Daarnaast vindt dit principe van gelijkheid ook

doorwerking op de werkvloer, zo hebben alle werknemers volledige participatie wanneer het neer komt op de kwaliteit van rechten.85

Het universaliteitsprincipe is ook van belang als het gaat om emancipatie op de markt en in het gezinsleven. Zo is het model er niet op gericht om de capaciteit van het gezin uitputtend te benutten,

74 Ibidem.

75 Ibidem. 76 Ibidem. 77 Ibidem, p. 5

78 Norden, ‘The Nordic Welfare Model’, https://www.norden.org/en/om-samarbejdet-1/areas-of-co-operation/the-nordic-welfare-model/about-the-nordic-welfare-model, geraadpleegd op 17-3-2015

79 Ibidem. 80 Ibidem. 81 Ibidem.

82 G. Esping-andersen, Three worlds of Welfare capitalism, Princeton: Princeton University Press 1990, p. 27 83 Ibidem.

84 Ibidem. 85 Ibidem, p. 28

(17)

17 maar worden de sociale kosten verbonden aan het gezinsleven. Dit houdt in dat er fiscale overdrachten plaats vinden aan gezinnen met kinderen zodat opvang geregeld kan worden.86 Daarnaast is het de

bedoeling dat de zorg voor het gezin niet alleen afhankelijk is van het gezin zelf, maar dat de leden van een gezin ook worden gestimuleerd in hun capaciteiten en daarom wordt hun onafhankelijkheid gestimuleerd. Dit biedt de mogelijkheid aan vrouwen om niet alleen thuis te hoeven zitten voor het huishouden, maar dat ze ook de mogelijkheid hebben om te kiezen voor werken in een functie naar wens.

Opmerkelijk binnen het Scandinavische welvaartsmodel is dat het gericht is op volledige werkgelegenheid. Het recht op werk heeft binnen het Scandinavische model een gelijke status aan het recht van inkomensbescherming. Echter door de hoge kosten die verbonden zijn aan het handhaven van dit solidaire universele welvaartsmodel, is het wel belangrijk dat de sociale problemen zo veel mogelijk worden ingeperkt en er een maximale opbrengt wordt gegenereerd uit de belastingen om het systeem betaalbaar te houden.87 Dit is dan ook wel noodzakelijk, omdat volgens Sapir de uitgaven voor sociale

bescherming en sociale voorzieningen het hoogste zijn binnen het Scandinavische welvaartsmodel ten opzichte van de andere modellen. Naast de eerder beschreven kernwaardes, kent het Scandinavische model ook veel invloed van de vakbonden. Deze vakbonden hebben een grote invloed in het bepalen van het loon. Tevens vindt er binnen de landen die hun verzorgingsstaat hebben ingericht naar het Scandinavische model veel fiscale sturing plaats.88 Alsmede dat er is sprake van een goede

werkloosheidsuitkering.89 Echter is de ontslagbescherming lager in deze landen dan in bijvoorbeeld het

Mediterrane model, hierdoor is er een relatief gemakkelijke instroom voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt.90 Nieuwkomers vormen echter geen zwaarwegend financieel probleem, gezien volledige

werkgelegenheid wordt nagestreefd en daarmee de nieuwkomers ook direct gaan bijdragen aan de staatskas.

Geconcludeerd kan worden dat het belangrijkste kenmerk van het Scandinavische verzorgingsmodel is dat het voornamelijk gericht is op de gedachte dat iedereen gelijk is. Vanuit dit gelijkheidsideaal heeft iedereen gelijke rechten op onderwijs, gezondheidszorg en participatie. Daarbij staat participatie van zowel mannen als vrouwen hoog in het vaandel. Ook volledige werkgelegenheid is een erg belangrijke kenmerk binnen de Scandinavische staten. Zoals eerder genoemd spelen vakbonden een belangrijke rol in de loononderhandelingen en vindt er veel fiscale sturing plaats.

86 Ibidem.

87 Ibidem.

88A. Sapir, ‘Globalization and reform of the European social models.’ JCMS: Journal of Common Market studies, nr.2 (2006), p. 375

89 Idem, p. 377 90 Idem, p. 377

(18)

18

2.3.2 Het continentale model

Het continentale welvaartsmodel wordt gezien als een welvaartsmodel dat zich tussen het Scandinavische model, het Angelsaksische model en het Mediterrane welvaartsmodel bevindt. Opvallend aan dit welvaartsmodel is dat het op alle gebieden niet hoog scoort, maar ook zeker niet laag.91 Binnen het continentale model ligt er een nadruk op “de bescherming van gezinnen met

kinderen.”92 Het continentale welvaartsmodel is er op gericht om de kwaliteit van wonen te kunnen

blijven handhaven, echter heeft dit welvaartsmodel niet als doel om volledige financiële gelijkheid te creëren en qua rechten is er dus wel degelijk onderscheidt tussen bepaalde groepen binnen een samenleving.

Binnen de verzorgingsstaten die deel uit maken van dit model speelt de kerk een belangrijke rol, wat terug te vinden is in de sterke support voor het behoud van het traditionele gezinsleven.93 Zo worden

“niet-werkende vrouwen uitgesloten van de sociale verzekeringen en worden er gezinsbijslagen uitgekeerd om het moederschap aan te moedigen.”94 Om deze reden zijn kinderdagverblijven en andere

vormen van kinderopvang nog slecht ontwikkeld in deze landen en het principe van subsidiariteit wordt daarin dan ook gehandhaafd. Dit houdt in dat “de staat zich er alleen mee gaat bemoeien wanneer de capaciteit van de familie volledig is uitgeput.”95 In deze verzorgingsstaten is er dus nog geen absolute

gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Echter is sociale rechtvaardigheid wel een belangrijk grondbeginsel in het continentale model. Deze conclusie kan voornamelijk getrokken worden uit het feit dat zowel basis onderwijs als middelbaar onderwijs collectief gefinancierd worden en dat iedereen hier dus aanspraak op kan maken om zo gelijke kansen te creëren. Daarnaast is er binnen het continentale model ook sprake van een collectieve zorg wat duidt op een vorm van solidariteit die mensen richting elkaar hebben in de continentale landen.96

Binnen het continentale verzorgingsmodel spelen verzekeringen een belangrijke rol alsmede dat er niet veel uit dienst wordt getreden. Daarnaast kennen deze landen een hoog ouderdomspensioen welke vergelijkbaar is met die van de Scandinavische staten.97 Hier staat echter tegenover dat er maar een zeer

bescheiden inkomenssteun is.98 De continentale landen hebben een genereuze werkloosheidsuitkering

en er is hier ook sprake van een ontslagbescherming. Zo is er in sommige staten zelfs sprake van een

91 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 35

92 Ibidem.

93 G. Esping-andersen, Three worlds of Welfare capitalism, Princeton: Princeton University Press 1990, P. 27 94 Ibidem.

95 Ibidem.

96 Frits W. Scharpf, ‘The European social model.’ JCMS: Journal of Common Market Studies, nr. 4 (2002), p. 651 97 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 35

98 Anton Hemerijck,. ‘The self-transformation of the European social model (s)’, Internationale Politik und Gesellschaft nr. 4 (2002), p . 7.

(19)

19 noodzakelijke toestemming van autoriteiten alvorens een werkgever een werknemer mag ontslaan.99

Daarnaast ontvangen werknemers gedurende een bepaalde periode een compensatie in geval van ontslag, waarbij het gemiddeld ligt tussen 68% en de 85% van het laatst verdiende loon.100 Als laatste

kenmerk van het continentale verzorgingsmodel is dat de vakbonden een belangrijke rol spelen in de salarisonderhandelingen en zij behalen tijdens de onderhandelingen dan ook vaak succes, ook op beleidsterreinen die niet onder hun taken vallen.101

Samenvattend zou er dus over het continentale verzorgingsmodel het volgende gezegd kunnen worden: het systeem is erop gericht om de kostwinner van enige zekerheid te kunnen voorzien, maar de samenleving is nog niet erg geëmancipeerd, daarnaast zijn er goede pensioenvoorzieningen, bescheiden maar genoeg werkloosheidsuitkeringen, en veel ontslagbeschermingen alsmede veel invloed vanuit de vakbonden.

2.3.3 Het Mediterrane model

De sociale zekerheid binnen het Mediterrane model is erg gering, voornamelijk wanneer deze vergeleken wordt met het Scandinavische welvaartsmodel.102 Zo hebben Portugal en Griekenland

helemaal geen nationaal systeem van sociale bijstand en in Spanje en Italië zijn de netto maximumbedragen voor een persoon of een gezin een van de laagste in de Europese Unie. Alleen in de Oost-Europese staten is er sprake van een lager niveau van sociale bijstand.103 Hieruit valt op de maken

dat solidariteit onderling geen belangrijke rol speelt. Echter, hier staat tegenover dat er een sterke ondersteunende rol is voor familie en er dus wel een sterk solidair gevoel is binnen families. Het lage niveau van sociale instituten, zoals opvangcentra, wordt deels gecompenseerd door de sterke ondersteunende rol van familieleden.104 Binnen mediterrane gezinnen spelen vrouwen een traditionele

en cruciale rol, “zij zijn vaak verantwoordelijk voor de verzorging van kinderen en of oudere familieleden en trekken zich vaak volledig terug uit de arbeidsmarkt”.105 Daarbij scoren de Mediterrane

landen als een van de laagste wanneer het neerkomt op de participatiegraad van vrouwen.106 Daarentegen

wordt de gezondheidszorg en het onderwijs binnen het Mediterrane verzorgingsmodel gezien als een

99 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 36

100 Idem.

101A. Sapir, ‘Globalization and reform of the European social models.’ JCMS: Journal of Common Market studies, nr.2 (2006), pp. 375-376

102 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 34

103 Ibidem.

104 Karl Aiginger en Thomas Leoni. ‘Typologies of social models in Europe.’(2008). p. 4

105 Luis Moreno, ‘The Model of Social Protection in Southern Europe.’ Senior Research Fellow, Unit on Comparative Politics and Policy (UPC), Spanish National Research Council (CSIC) (2006): P. 75

(20)

20 burgerlijk recht, die universeel van aard is.107 Hierin is er dus geen onderscheid tussen mannen en

vrouwen. Op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg is sociale rechtvaardigheid binnen het Mediterrane verzorgingsmodel een belangrijke kernwaarden.

Bij werkloosheid is er binnen het Mediterrane model wel sprake van een mogelijkheid tot het ontvangen van een werkloosheidsuitkering en het niveau is gemiddeld, dus niet hoog en niet laag ten opzichte van de andere modellen. Toch is er wel een verschil in de duur van de te ontvangen uitkering, alsmede het percentage. Zo krijgt een persoon die werkloos is geraakt in Spanje “70% van het laatst verdiende loon voor een periode van twee jaar, terwijl dit in Griekenland maar 40% is voor een periode van een jaar”.108 Wanneer dit vergeleken wordt met de andere modellen, kan hierover gezegd worden

dat de werkloosheidsvoordelen lager zijn binnen het Mediterrane model dan in het Scandinavische en continentale model, maar hoger zijn dan in het nog te bespreken Angelsaksische en Oost-Europese Model.109

Maar wanneer het gaat om de bescherming van hen die al werk hebben dan is er binnen het Mediterrane model sprake een hoge ontslagbescherming, waarbij zij die werk hebben worden beschermd.110 Dit heeft als consequentie dat er maar weinig ruimte is voor nieuwkomers op de

arbeidsmarkt. Daarnaast zijn ook de ouderdomspensioenen zeer goed geregeld in de Mediterrane staten. Dit resulteert in hoge sociale uitgaven welke voornamelijk worden uitgegeven aan pensioenen.111 Het te

ontvangen bedrag aan pensioen wordt dan ook gekenmerkt als zeer hoog binnen de Mediterrane staten, zeker in vergelijking met de andere verzorgingsmodellen. Zo “ontvangt een werknemer in Spanje die minstens 35 dienstjaren erop heeft zitten 100 % van zijn of haar laatst verdiende loon en hiermee heeft Spanje het hoogste percentage van heel Europa”.112 Daar komt nog eens bij dat de pensioneringsleeftijd

in deze landen erg laag ligt wat betekent dat men op jongere leeftijd al kan stoppen met werk.

In het algemeen kan het volgende gesteld worden over het Mediterrane verzorgingsmodel, namelijk dat zowel de pensioenen, de ontslagbescherming, als het onderwijs en de gezondheidszorg zeer goed geregeld zijn. Van vrouwen participatie is echter nog weinig sprake binnen de Mediterrane samenleving en de vrouw is dan ook hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het welzijn van het gezin. Hierdoor zijn sociale instellingen onderontwikkeld. Daarnaast is er bijna geen of helemaal geen sociale bijstand binnen het Mediterrane verzorgingsmodel en ook de werkloosheidsuitkeringen zijn niet gunstig, maar wel gemiddeld ten opzichte van de andere verzorgingsmodellen.

107 Jo Campling, ‘Globalization and European welfare states: challenges and change’ in Robert Sykes, Bruno Palier, and Pauline M. Prior ed., Palgrave Macmillan, 2001.

108 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 34

109 Ibidem.

110A. Sapir, ‘Globalization and reform of the European social models.’ JCMS: Journal of Common Market studies, nr.2 (2006), p. 377

111 Idem, p. 376

112 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

(21)

21

2.3.4 Het Angelsaksische model

Het Angelsaksische model wordt door Esping-Andersen beschreven als het liberale welvaartsmodel en kenmerkt zich volgens hem voornamelijk doordat er weinig overheidsuitgaven worden gedaan aan de verzorgingsstaat en er sprake is van ongelijkheid tussen de burgers binnen de samenleving.113 Het lage

niveau van overheidsuitgaven aan sociale voorzieningen wordt door Sapir uitgelegd als dat er in de Angelsaksische landen sprake is van een verzorgingsmodel die dient als een laatste redmiddel.114

Daarnaast zou er veel sprake zijn van grote loonverschillen tussen de werknemers en werkt een grote groep voor een laag loon.115 Daarnaast hebben vakbonden een zwakke positie in de

loononderhandelingen.116 De onderhandelingen vinden in de Angelsaksische landen vaak plaats op

decentraal niveau wat er voor zorgt dat de onderhandelingen vaak ongecoördineerd verlopen en resulteren in een verzwakking van de positie van de vakbonden. 117

Ook de bescherming van de werkende is laag, er is nauwelijks sprake van een ontslagbescherming binnen dit verzorgingsmodel en de ontslagbescherming wordt zelfs gekenmerkt als dat het lager is dan in de Scandinavische landen.118 Daar komt nog eens bij dat in de Angelsaksisch

landen de werkloosheidsuitkeringen niet profijtelijk zijn. In de landen die dit model hanteren ligt “de werkloosheidsuitkering onder de 55% van het laatst verdiende loon en de duur is vaak minder dan een jaar”.119 Dit leidt er toe dat dit model het laagste scoort van alle modellen op het gebied van

ontslagbescherming.120 De inkomstenbescherming is in het Angelsaksische model zowel niet geregeld

op het terrein van ontslagbescherming als niet op het terrein van werkloosheidsuitkering bij het verlies van een baan.121 Ook wat betreft de pensioenopbouw en bescherming bij ouderdom scoort het

Angelsaksische model een stuk lager dan de andere verzorgingsmodellen.122 Veel oudere personen

zonder een arbeidsverleden zijn aangewezen op de sociale bijstand en voor hen die wel een arbeidsverleden hebben ligt de vergoeding eveneens relatief laag vergeleken met den andere modellen.123 De pensioenvoorzieningen worden dan ook voornamelijk particulier geregeld en niet door

de overheid.124

113 G. Esping-andersen, Three worlds of Welfare capitalism, Princeton: Princeton University Press 1990, P. 26 114A. Sapir, ‘Globalization and reform of the European social models.’ JCMS: Journal of Common Market studies, nr.2 (2006), p. 375

115 Ibidem. 116 Ibidem.

117 Anton Hemerijck, ‘The self-transformation of the European social model (s).’ Internationale Politik und Gesellschaft nr. 4 (2002), p. 7

118 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 34

119 Ibidem, p. 33 120 Ibidem. 121 Ibidem, p. 34 122 Ibidem, p. 33 123Ibidem. 124 Ibidem.

(22)

22 In de basis blijkt echter dat sociale rechtvaardigheid wel een rol speelt in de inrichting van de verzorgingsstaat zoals gedaan in het Angelsaksische model. Zo is er onder andere sprake van collectief gefinancierd onderwijs. Echter zijn de andere sociale en publieke diensten onderontwikkeld.125

Daarnaast is er sprake van een gering niveau van solidariteit. Dit blijkt onder andere uit dat er wel collectief gefinancierde zorg is in de Angelsaksische staten, maar het niveau van de sociale bijstand in vergelijking met het continentale model zeer matig. Het kan zelfs als laag beschouwd worden in vergelijking met het Oost-Europese model.126 Toch is het Angelsaksische model er op gericht om in

ieder geval de behoeftige van een minimum inkomen te voorzien en blijkt onder andere uit dat arme gezinnen ondersteund worden.127

Het volgende kan over het Angelsaksische model geconcludeerd worden, namelijk dat sociale bijstand als laatste redmiddel dient, waarvoor de behoeftigen in ieder geval in aanmerking komen. Verder worden onderwijs en zorg collectief geregeld en gefinancierd. Banen en baangaranties worden in de Angelsaksische landen niet gegeven en er dus geen sprake van ontslagbescherming of een gunstige werkloosheidsuitkering. Daarnaast zijn ook de pensioenen niet gunstig of ruimhartig. Als laatste zou gezegd kunnen worden dat de vakbonden weinig in te brengen hebben tijdens de onderhandelingen

2.3.5 Het Oost-Europese model

Na de val van het IJzeren Gordijn in 1989 kwam er groeiende belangstelling van sociale onderzoekers naar het Oost-Europese verzorgingsmodel. Toen de Oost-Europese landen nog behoorde tot het communistische blok werden de Oost-Europese welvaartsstaten gekenmerkt door gratis gezondheidshulp, werkgelegenheid voor iedereen, woningen, pensioen en een sociaal vangnet voor hen die niet in staat waren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt.128 Echter, hedendaags kenmerkt het

Oost-Europese welvaartsmodel zich onder andere doordat de sociale zekerheid in de Oost-Oost-Europese landen een relatief lage kinderbijslagregelingen kent in vergelijking met de andere modellen en ook de pensioenregelingen zijn onder het gemiddelde.129 Tevens kennen de Oost-Europese lidstaten lage

werkloosheidsuitkeringen, zo ligt het gemiddelde onder de 66% van het laatst verdiende loon en is de gemiddelde duur tussen de 6 en 18 maanden.130 Na deze periode wordt de werkloze burger afhankelijk

van de sociale bijstand.131 Binnen het Oost-Europese verzorgingsmodel is sociale bijstand dus wel

125 Anton Hemerijck, ‘The self-transformation of the European social model (s).’Internationale Politik und Gesellschaft nr. 4 (2002), p. 7

126 P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 34

127 Ibidem.

128J. de Frel, Welfare State classification: the Development of Central Eastern European Welfare States,

Rotterdam: Zonder uitgever 2009, p. 17

129P P.M. Ferraresi, G. Segre, A.J. Soede & J.C. Vrooman, ‘Unequal welfare state; distributive consequences of

population ageing in six European countries’, Social and Cultural Planning Office (SCP), 2004, p. 36

130 Ibidem. 131 Ibidem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eine Be‐ endigung aufgrund von Mandatserfüllung wird in dieser Typologie jedoch außen vorgelassen, auch wenn dies zu einer Auflösung einer IO führen kann, da dies dem Erfolg

Volgens Kaizer is Hatra zeker (mijn cursivering) geen belangrijke karavaanstad geweest, want de voornaamste karavaanroute zou op een ruime dagmars afstand gelegen hebben en er zou

was widespread in both printed texts and illustrations, immediately comes to mind. Did it indeed reflect something perceived as a real social problem? From the punishment of

characteristics (Baarda and De Goede 2001, p. As said before, one sub goal of this study was to find out if explanation about the purpose of the eye pictures would make a

In conclusion, this thesis presented an interdisciplinary insight on the representation of women in politics through media. As already stated in the Introduction, this work

To give recommendations with regard to obtaining legitimacy and support in the context of launching a non-technical innovation; namely setting up a Children’s Edutainment Centre with

Procentueel lijkt het dan wel alsof de Volkskrant meer aandacht voor het privéleven van Beatrix heeft, maar de cijfers tonen duidelijk aan dat De Telegraaf veel meer foto’s van

By combining organizational role theory with core features of the sensemaking perspective of creativity, we propose conditional indirect relationships between creative role