• No results found

Klimaatverandering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klimaatverandering"

Copied!
118
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klimaatverandering

Heeft het veranderende klimaat invloed op het

‘Groenbeheer’ van de openbare ruimte

Te warm

Te nat

(2)

Fotografie

(3)

Klimaatverandering

Heeft het veranderende klimaat invloed op het

‘Groenbeheer’ van de openbare ruimte

Te warm

Te Nat

Opdrachtgever :

CAH Vilentum

Dronten

Auteur :

Hans van Welzen

Plaats :

Barendrecht

(4)
(5)

Voorwoord

Dit afstudeerwerkstuk is de afrondende module van de deeltijdopleiding HBO Bedrijfskunde, variant Management Beleid en Buitenruimten. Het afstudeerwerkstuk omvat een onderzoek naar de invloed van klimaatverandering op het ‘groenbeheer’ van de openbare ruimte waarbij de scoop ligt op de invloed/gevolgen van de belangrijkste effecten van klimaatverandering (te warm, te nat en te droog). Als sr Toezichthouder bij de GR BAR-organisatie1 ben ik dagelijks betrokken bij het beheer en onderhoud van de openbare ruimten. Vanuit mijn functie ben ik verantwoordelijk voor het toezicht en de directievoering op de integrale onderhoudsbestekken van de BAR-Gemeenten2. In deze contracten worden door marktpartijen onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan de verschillende

beheer/productgroepen als de waterhuishouding , verhardingen en plantsoenen.

Doordat het klimaat veranderd verschuiven de seizoenen en veranderen de eisen aan het beheer en onderhoud van de buitenruimte. Door mijn functie als Sr Toezichthouder merk ik dat er een groeiende behoefte is aan inzicht in het effect van klimaatveranderingen op het beheer en onderhoud van de ‘Groene buitenruimte’. Het uitgangspunt van dit onderzoek is dan ook geweest om inzicht te verkrijgen op de invloed van klimaatverandering bij groenbeheer. Het doel van dit onderzoek is dan ook om in rapportvorm handvatten te bieden die groenbeheerders helpen te anticiperen op de effecten van klimaatverandering bij het (her)inrichten van de ‘Groene buitenruimte’.

Door zowel mijn persoonlijke als beroepsmatige interesse heb ik veel affiniteit met het verschijnsel klimaatverandering. Het onderzoek, analyses en de verdieping hebben mij nieuwe inzichten verschaft die mij een duidelijker beeld geven over de gevolgen/effecten van klimaatverandering op het

groenbeheer. In dat opzicht biedt het mij perspectieven om proactief met deze inzichten aan de slag te gaan en bestaande beheeraspecten en contracten kritisch tegen het licht te houden en daar waar mogelijk aan te passen.

Dit afstudeerwerkstuk was niet mogelijk geweest zonder de verkregen feedback van mijn collega’s, afstudeerdocent, opleidingscoach vanuit het CAH en respondenten (VNG3 en CROW4).

Ik ben hen dan ook zeer erkentelijk voor hun inzet en wil hen via deze weg daarvoor bedanken. Daarnaast wil ik zowel de GR BAR-organisatie als mijn vrouw bedanken voor de ruimte, tijd en mogelijkheden die ik heb gekregen om dit onderzoek uit te kunnen voeren.

Barendrecht, mei 2015 Hans van Welzen.

1 GR-BAR organisatie: Gemeenschappelijke Regeling BAR Gemeenten. 2 BAR-Gemeenten: Gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk. 3 VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten

(6)
(7)

Inhoudsopgave

Samenvatting 9 Summary 11 Verklarend woordenlijst 13 1 Inleiding 15 2 Probleemstelling 18 2.1 Klimaatverandering 18

2.1.1 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) 18

2.1.2 KNMI Klimaatscenario’s 19

2.2 De oorzaken 19

2.2.1 Natuurlijke en menselijke invloeden 20

2.3 De gevolgen van klimaatverandering 20

2.3.1 Gevolgen voor Nederland 20

2.3.2 Beeldoverzicht gevolgen klimaatverandering 21

2.4 Samenvatting Probleemstelling 21 3 Klimaatverdragen en beleid 22 3.1 Klimaatverdrag 22 3.1.1 Kyoto protocol 22 3.1.2 Doha 22 3.2 Europa 2020 23

3.2.1 Beleidskader klimaat en energie 2030 23

3.2.2 Emissions Trading Scheme (ETS) 23

3.3 Nederlands klimaatbeleid 24

3.3.1 Mitigatie 24

3.3.2 Adaptatie 24

3.3.3 Klimaatagenda 24

3.4 Samenvatting klimaatverdragen en beleid 25

4 Onderzoeksresultaten 26

4.1 Onderzoek 26

4.1.1 Opzet 26

4.1.2 Aanvullende informatie respondenten 26

4.2 Mitigatiestrategie ten aanzien van de bedrijfsvoering 27 4.2.1 Uitkomst meting “totaal gemeten gemiddelde score” 27 4.3 Mitigatiestrategie afdeling(en) ‘beheer en onderhoud o.r.’ 28 4.3.1 Uitkomst meting “totaal gemeten gemiddelde score” 28 4.4 Invloed van Mitigatiestrategie op het ‘Groenbeheer’ 29 4.4.1 Score onderzoek/meting invloed van Mitigatiestrategie 29 4.5 Adaptatiestrategie ten aanzien van de bedrijfsvoering 30 4.5.1 Uitkomst meting “totaal gemeten gemiddelde score” 30 4.6 Mate van invloed van Adaptatiestrategie op het ‘beheer en onderhoud o.r.’ 31 4.6.1 Uitkomst meting “totaal gemeten gemiddelde score” 31 4.7 Invloed van Adaptatiestrategie op het ‘Groenbeheer’ 32 4.7.1 Score onderzoek/meting invloed van Adaptatiestrategie 32

4.8 Persoonlijke ervaring respondenten 33

4.8.1 Uitkomst meting “totaal gemeten gemiddelde score” 33

4.9 Invloed van klimaatveranderingseffecten 34

4.9.1 Score onderzoek/meting klimaatveranderingseffecten 34 4.10 Invloed klimaatverandering op ‘Groen’ beheergroepen 35 4.10.1 Score onderzoek/meting ‘Groen’ beheergroepen 35 4.11 Invloed klimaatverandering op groenbeheer aspecten bij ontwikkeling/inrichting 36 4.11.1 Score onderzoek/meting groenbeheer aspecten 36 4.12 Invloed klimaatverandering op het beheer en onderhoud van de o.r. 37 4.12.1 Score onderzoek/meting invloed op het beheer en onderhoud 37 4.13 Aanvullende informatie: gevolgen klimaatverandering voor het groenbeheer o.r. 38 4.14 Aanvullende informatie: biedt klimaatverandering kansen voor het groenbeheer 39

(8)

5 Analyse 40

5.1 Opzet analyse 40

5.2 Analyse ‘Mitigatiestrategie’ 41

5.3 Analyse ‘Adaptatiestrategie’ 42

5.4 Analyse ‘Groenbeheer openbare ruimte’

6 Conclusie 44

6.1 Conclusie ten aanzien van de deelvragen 44

6.1.1 Deelvraag 1 44

6.1.2 Deelvraag 2 44

6.1.3 Deelvraag 3 45

6.1.4 Deelvraag 4 45

6.2 Conclusie ten aanzien van de onderzoeksvraag 46

7 Discussie 48 7.1 Onderzoeksgroep 48 7.2 Onderzoeksmethode 48 7.3 Verkregen data 48 7.4 Onderzoeksresultaten 49 8 Aanbevelingen 50 8.1 Aanbeveling 1: bewustwording 50

8.2 Aanbeveling 2: werken aan klimaatbestendigheid 50

8.3 Aanbeveling 3: aanpak klimaateffecten 50

8.4 Aanbeveling 4: kansen tot kwaliteitsverbetering o.r. 51 8.5 Aanbeveling 5: aandacht voor innovaties en noviteiten 51

Bronnenlijst 53

Bijlage 1 Mindmap klimaatschades o.r.. 2015-2050 55

Bijlage 2 Respondentenlijst benaderde Gemeenten 56

Bijlage 3 Meetgegevens ‘mitigatiestrategie’: onderzoeksvraag 5 58 Bijlage 4 Meetgegevens ‘mitigatiestrategie’: onderzoeksvraag 6 62 Bijlage 5 Meetgegevens ‘mitigatiestrategie’: onderzoeksvraag 7 65 Bijlage 6 Meetgegevens ‘adaptatiestrategie’: onderzoeksvraag 8 69 Bijlage 7 Conclusie ‘adaptatiestrategie’: onderzoeksvraag 9 73 Bijlage 8 Meetgegevens ‘Adaptatiestrategie’: onderzoeksvraag 10 76 Bijlage 9 Conclusie ‘groenbeheer’: onderzoeksvraag 11 79 Bijlage 10 Meetgegevens ‘groenbeheer’: onderzoeksvraag 12 83 Bijlage 11 Meetgegevens ‘groenbeheer’: onderzoeksvraag 13 87 Bijlage 12 Meetgegevens ‘groenbeheer’: onderzoeksvraag 14 90 Bijlage 13 Meetgegevens ‘groenbeheer’: onderzoeksvraag 15 93 Bijlage 14 Input/feedback ‘groenbeheer’: open onderzoeksvraag 16 96 Bijlage 15 Input/feedback ‘groenbeheer’: open onderzoeksvraag 17 97 Bijlage 16 Interview met Dhr. Pipping Assetmanager gemeente Rotterdam 98 Bijlage 17 Interview dhr. Van Rossem beleidsmedewerker GR BAR-organisatie. 108

(9)

Samenvatting

Klimaatverandering? Wat is dat nou precies en wat betekent dat voor ons, mensen. We kunnen stellen dat dit begrip zich het beste laten omschrijven tot het eenvoudige besef als: te warm, te droog en te nat. Wat dit betekent en vooral wat we er nu van merken, is dat deze veranderingen problemen veroorzaken in de leefomgeving en buitenruimte. Dit uit zich onder andere in; straten die blank staan bij extreme neerslag of verdroging van watergangen, vijvers en vennen bij langdurige droogte. In dit onderzoek is dan ook gekeken of het veranderende klimaat invloed heeft op het ‘Groenbeheer’ van de openbare ruimte.

Voor een toegankelijk, leefbaar en veilig Nederland is het van groot belang dat er onderzoek gedaan wordt naar het toekomstige klimaat. Namens de Nederlandse regering doet onder andere het KNMI dan ook wetenschappelijk onderzoek naar klimatologische veranderingen. Weerdeskundigen van het KNMI geven onder andere aan de hand van statistieken aan, dat sinds 1920, vooral door de groei van industriële activiteiten (broeikasgassen) zowel de gemiddelde temperatuur, als de hoeveelheid

neerslag in Nederland is toegenomen en dat mondiaal de zeespiegel met een tiental centimeters is gestegen. Het KNMI verwacht dan ook, dat er de komende 50 tot 100 jaar wereldwijd een verdere toename van de temperatuur, neerslag en het zeeniveau zal zijn. Met deze klimaatverandering in het vooruitzicht, kunnen we dan ook veronderstellen, dat deze veranderende weersinvloeden invloed zullen hebben op de wijze waarop de buitenruimte in de toekomst beheerd gaat worden. Dit afstudeerwerkstuk is dan ook geschreven voor Bestuurders en “Groenbeheerders’ van lokale overheden.

Het afstudeerwerkstuk heeft dan tot doel ’Groenbeheerders’ bij het beheer en onderhoud van de openbare ruimte handvatten te bieden, om te kunnen anticiperen op het veranderende klimaat. Met dit afstudeerwerkstuk is getracht de invloed van klimaatverandering op het beheer van de groene

buitenruimte inzichtelijk te maken. Voor de input van het onderzoek is gebruik gemaakt van kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Daarnaast is er tijdens het onderzoek gebruik gemaakt van zowel desk research (literatuurstudie en analyses) als field research (enquêteren en interviewen). De input hiervoor is gevonden in beleidstukken, internetbronnen en (diepte) interviews met specialisten. De antwoorden uit deze onderzoeken zijn vervolgens geanalyseerd en vormden de input voor de conclusie en aanbevelingen.

Het afstudeerwerkstuk bestaat uit 8hoofdstukken. Na de Inleiding begint hoofdstuk 2:

Probleemstelling. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag, wat is klimaatverandering en welke mogelijke gevolgen zijn er te benoemen. De literatuurstudie richt zich hierbij op diverse onderzoeken van Intergovernmental Panel of Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties en de

klimaatscenario’s van het Koninklijk Nederlands Meteorologische Instituut (KNMI). Uit dit onderzoek komt naar voren, dat door de uitstoot van broeikasgassen de aarde opwarmt en het klimaat sneller verandert.

In hoofdstuk 3: Klimaatverdragen en beleid, is vervolgens onderzocht in welke mate klimaatverdragen het beleid van de Nederlandse staat beïnvloeden. Het onderzoek wijst hierbij uit, dat de invulling van het Nederlandse klimaatbeleid (als lidstaat binnen de EU) grotendeels bepaald wordt, door het klimaatbeleid van de Europese Unie. De EU is op haar beurt aangesloten bij de Verenigde Naties en stemt haar klimaatbeleid vast aan de hand van VN: verdragen, beleid en protocollen.

Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten, geeft de totaal gemeten gemiddelde score resultaten uit de enquête weer. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag is er onder groenbeheerders en beleidsmedewerkers van Nederlandse Gemeenten onderzoek gedaan naar de mate van invloed van klimaatverandering op de bedrijfsvoering van de: organisatie, afdeling en het groenbeheer. Ten behoeve van het onderzoek zijn groenbeheerders en/of beleidsmedewerkers van vijfendertig

(10)

Nederlandse gemeenten benaderd. Hierbij is uiteindelijk van slechts zeventien respondenten input voor het onderzoek ontvangen.

Hoofdstuk 5; Analyse behandelt vervolgens de analyse van de resultaten. Voor het onderzoek zijn dertien gemeenten met een inwonersaantal tussen de honderd en honderdvijftigduizend benaderd om aan het onderzoek mee te doen. Uiteindelijk heeft maar één gemeente van deze categorie

daadwerkelijk input gegeven voor het onderzoek. Doordat dit geen objectieve input oplevert is, ten aanzien van deze categorie gemeenten besloten deze groep gemeenten binnen het onderzoek gemeente categorieën te laten vervallen. Het gemeten resultaat en de verkregen feedback is wel meegenomen in de meting van de totaal gemeten gemiddelde score. De verkregen output van de analyse is daarnaast in diepte interviews met twee specialisten afgetoetst op betrouwbaarheid. In hoofdstuk 6: Conclusie, is de gemeten data van de respondenten weergegeven en verwoord. In dit hoofdstuk worden conclusies gehangen aan de gemeten data en analyses. Ten aanzien van de vraag ’wat is klimaatverandering’ en welke mogelijk gevolgen zijn te benoemen, is geconcludeerd dat hiermee de weersveranderingen worden bedoeld die over een langere periode worden gemeten. Gevolgen waar men nu mee te maken heeft zijn: lange hete en droge periodes, extreme neerslag en stijging van de zeewaterspiegel. Om dit tegen te gaan, voeren gemeenten mitigatie en

adaptatiestrategieën die CO2 reductie tot doel hebben en werken ze aan een klimaat-neutrale bedrijfsvoering. Ten aanzien van de vraag of klimaatverandering invloed heeft op het groenbeheer en hoe groenbeheerders hiermee omgaan toont het onderzoek aan, dat dit een geringe tot zeer geringe mate van invloed heeft.

Hoofdstuk 7: Discussie behandelt vervolgens de reflectie op het onderzoek. Hierin is gesteld dat het achteraf moeilijk is gebleken om gemeenten te benaderen mee te doen aan het onderzoek. Voor het eigenlijke onderzoek zijn zestig gemeenten geselecteerd, waarbij uiteindelijk maar met vijfendertig gemeenten daadwerkelijk contact is geweest. Van deze groep hebben uiteindelijk slechts zeventien gemeenten meegewerkt aan het onderzoek. De vraag is dan ook, of dit een representatieve

afspiegeling is, van hoe gemeenten de invloed van klimaatverandering op het groenbeheer ervaren. In hoofdstuk 8: Aanbevelingen gaat het onderzoek in, op de aanbevelingen die voortvloeien uit de analyses en conclusies. Hierbij wordt met name aandacht gevraagd voor de bewustwording van de invloed die het veranderende klimaat heeft op de leefomgeving en de openbare ruimte. Door

taakstellende bezuinigingen en een lange periode waarin klimaatveranderingseffecten zichtbaar en of aantoonbaar worden, lijkt er nu (nog) geen noodzaak tot handelen. De aanbevelingen richten zich met name op de bewustwording van dat wat kan gaan komen.

Heeft het veranderende klimaat invloed op het ‘Groenbeheer’ van de openbare ruimte .

Ten aanzien van het onderzoek en de onderzoeksvraag wijst het onderzoek uit dat dit tweeledig is. Vanuit strategische bedrijfsvoering is geconcludeerd dat de invloed van klimaatverandering groot is en vanuit de VN en EU aan de Nederlandse staat en haar lokale overheden wordt opgelegd in verdragen en protocollen. Deze beïnvloeden op hun beurt de bedrijfsvoering van organisaties en afdelingen waarvan het groenbeheer op zijn beurt onderdeel is.

Ten aanzien van de klimaateffecten als: lange hete en droge periodes, extreme neerslag en stijging van de zeewaterspiegel, is geconcludeerd dat de mate van invloed als gering tot zeer gering wordt ervaren. Groenbeheerders en beleidsmedewerkers geven in het onderzoek aan, dat door de trage klimaatverandering er voldoende tijd is om beheermaatregelen tijdig bij te sturen. Dit wordt in het onderzoek als zorgelijk aangemerkt. Hierdoor bestaat de kans dat het probleem onderschat wordt en adequaat handelen om tot een duurzame en klimaat-neutrale inrichting van de openbare ruimte uitblijft.

(11)

Summary

Climate change: what is it, and what does it mean for mankind? The concept can be described in simple terms as "too hot, too dry and too wet". What this means, and what we see of it now, is that these changes give rise to problems in the natural environment and in outdoor spaces. This typically manifests itself in the form of flooded streets following heavy rainfall, or the drying out of watercourses and ponds due to extended drought. This research investigated whether the changing climate has effects on the management of greenery in public spaces.

If the Netherlands is to be safe, accessible and liveable, research into future climatic conditions will be vital. The KNMI, the Dutch meteorological institute, is carrying out scientific investigations into

climatological change on behalf of the Dutch government. Meteorologists from the KNMI have stated that both the mean temperature and the level of precipitation have increased since 1920, primarily through the increase in industrial activity (greenhouse gases), and that global sea level has risen by some ten centimetres. The KNMI also predict further worldwide rises in temperature, rainfall and see level over the next 50 to 100 years. With this climate change in prospect we can also predict that the changing weather conditions will also have effects on the management of outdoor spaces in future. This thesis is therefore also addressed to local government officials and in particular those responsible for the management of greenery in public spaces.

The aim of this thesis is therefore to offer guidance to those managers on anticipating the effects of changing climate on the management and maintenance of public spaces. The thesis seeks to provide an insight into the effects of climate change on the management of green outdoor spaces. Quantitative as well as qualitative research was used as input to the research. During the investigation use was also made of desk research (literature survey and analyses) and field research (questionnaires and interviews). Input to this process was gathered from policy documents, internet sources and in-depth interviews with specialists.

The findings from these inquiries were subsequently analysed and formed the input for the conclusion and recommendations.

The thesis is divided into 8 sections. Section 2, Statement of the Research Problem, follows the Introduction. This section investigates the question "what is climate change, and what potential consequences can be identified?". The literature survey considers a range of studies by the United Nations Panel on Climate Change (IPCC) and the climate scenarios developed by the KNMI. This research reveals that emissions of greenhouse gases are heating up the earth and that climate change is accelerating.

Section 3, Climate Change and Policy, investigates the degree to which climate change has affected the policies of the Dutch state. The findings indicate that the details of climate policy in the

Netherlands (as an EU member state) are to a large extent determined by the climate policy of the EU. The EU is in turn a member of the United Nations, and its climate policy is based on UN treaties, policies and protocols.

Section 4, Research Findings, presents the total measured mean scores from the questionnaire. Greenery managers and policy staff from Dutch Local Authorities were asked about the degree of influence of climate change on the operations of their organisation, their own department and the management of greenery, with the aim of finding an answer to the research problem. Greenery

managers and/or policy staff from thirty-five Dutch local authorities were approached to take part in the research. Input for the research was eventually received from only seventeen respondents.

(12)

Section 5, Analysis, provides an analysis of the results. Thirteen local authorities with between one hundred and one hundred and fifty thousand inhabitants were approached to take part in the research. In the end only a single Local Authority in this category actually provided input for the research. As this would not provide objective input it was decided to drop this category of local authorities from those included in the research. The measured result and the feedback obtained were however included in the measurement of the total mean score. The output obtained from the analysis was also tested for reliability in in-depth interviews with two specialists.

Section 6, Conclusion, sets out and discusses the measured data received from respondents. Conclusions are reached in this section on the measured data and the analyses. In response to the question "What is climate change, and what potential consequences can be identified?", it was concluded that the term refers to changes in weather measured over an extended period. The consequences we are now faced with are extended warm and dry periods, extreme precipitation and rises in sea level. In order to counter this, local authorities implement mitigation and adaptation strategies intended to reduce CO2 and work towards climate neutral operations. In response to the question whether climate change effects the management of greenery and how greenery managers deal with the issue, the research indicates that it has a small to very small degree of influence. Section 7, Discussion, reflects on the findings. It is stated that it proved difficult to approach local authorities and get them to take part in the research. Sixty local authorities were selected to take part in the investigation, but in the end there was actual contact with only thirty-five of these. Of that group only seventeen local authorities actually participated in the research. The question then is whether this provides a representative impression of the experiences of the local authorities in relation to the effects of climate change on the management of green provisions.

In section 8, Recommendations, the study deals with recommendations flowing from the analyses and conclusions. Attention is drawn in particular to the requirement for increased awareness of the effects of changing climate on the environment and public spaces. Task-setting economies and the extended period over which the effects of climate change become visible or demonstrable mean that it appears that there is (still) no necessity to act. The recommendations are focussed primarily on awareness of what is to come.

Does climate change affect the management of greenery in public spaces?

The research indicates that there are two strands to the response.

From the perspective of strategic operations the conclusion is that the effect of climate change is substantial, and is imposed on the Dutch state and local authorities by the UN and the EU. These factors in turn affect the operations of organisations and departments with greenery management responsibilities.

With regard to climatic effects such as extended warm and dry periods, extreme precipitation and rises in sea level, the conclusion is that the degree of influence is felt to be small or very small. In the investigation greenery managers and policy staff indicated that the slow pace of climate change will mean that there is sufficient time to adjust management measures. The research identified this as a matter of concern. It opens up the possibility that the severity of the problem will be underestimated, and that adequate action to establish sustainable and climate neutral arrangements for public spaces will be lacking.

(13)

Verklarend woordenlijst

Adaptatie: Aanpassing aan klimaatverandering is het proces waardoor samenlevingen de kwetsbaarheid voor klimaatverandering verminderen of waardoor zij profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Adaptatie kan autonoom zijn of gepland Adaptatie strategie: Het kunnen aanpassen aan een veranderde situatie (in dit geval

klimaatverandering).

Alterra rapporten: Publicaties Wageningen UR (Universiteit Wageningen). Analyse: Ontbinding van een stof of van gegevens in de samenstellende

bestanddelen.

Assetmanagement: (onderhoud)Management dat tot doel heeft een optimale prestatie uit de gebruiksmiddelen (assets) te halen. Binnen

aanvaardbare/acceptabele risico’s en kosten, gemeten over de (gehele) levensduur van de gebruiksmiddelen.

CO2 emissies: Uitstoot van koolstofdioxide.

Conclusie: Besluit, gevolgtrekking, slotsom advies.

Deltaprogramma: Nederland is een laaggelegen land met veel water, zoals de zee, het IJsselmeer en de rivieren. Zo’n gebied heet ook wel ‘delta’. Het Deltaprogramma moet Nederland beschermen tegen overstromingen en zorgen voor voldoende zoetwater.

EMVI criteria: Gunningscriteria bij aanbestedingen op basis van Economisch Meest Voordelige Inschrijving.

Energie-efficiëntie: Is het doel om de hoeveelheid energie te verminderen die nodig is voor een bepaalde dienst of de productie of gebruik van een bepaald goed. Naarmate een proces minder energie vraagt om het zelfde doel te bereiken wordt het als efficiënter beoordeeld.

Geratificeerd: Bekrachtigd, goedgekeurd door een regering of parlement van een internationale overeenkomst.

Groenbeheer: Het beheer voeren over bomen, beplanting, plantsoenen, gazons en weiden.

Hernieuwbare energie: Energie waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld. Een

hernieuwbare bron moet voor praktisch onbeperkte tijd te gebruiken zijn.

(14)

Intergouvernementeel: Besluitvorming op basis van unanimiteit. In internationaal verband Dot betekent dat dat alleen als alle deelnemende landen

overeenstemming hebben bereikt een besluit wordt genomen. Omdat ieder land een besluit kan blokkeren kan er geen sprake zijn van overdracht van bevoegdheden middels een verdrag of naar een internationale instelling, tenzij dit expliciet is goedgekeurd.

Klimaat: Gemiddelde weerstoestand over een periode van minimaal 30 jaar. Klimaatverandering: Verandering van het gemiddelde weertype of klimaat over een

bepaalde periode. De verandering manifesteert zich het duidelijkst in: stijging/daling van de gemiddelde temperatuur, veranderingen luchtstroming en/of de waterkringloop, bewolking en hoeveelheid neerslag op Aarde.

Mitigatiestrategie: Onder mitigatiestrategie wordt de strategie verstaan die leidt tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

MKB: Afkorting, Midden en Klein Bedrijf.

Mondiale broeikasgasemissies: Het over de hele wereld uitstoten van vloeistoffen of gassen ook wel van geluiden) naar lucht, water of bodem gas dat bijdraagt aan het broeikaseffect, m.n. kooldioxide.

MVO: Afkorting, Maatschappelijk verantwoord ondernemen een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering.

Openbare ruimte: Onder openbare ruimte wordt de ruimte verstaan die voor iedereen toegankelijk is. Vanwege dit open karakter, vindt in deze ruimte veel van de dagelijkse activiteiten plaats. Plaatsen die onder de openbare ruimte vallen zijn onder andere straten en pleinen, kortom de ruimte die niet direct aan een bepaalde groep of individu kan worden toegeëigend.

Reflectiviteit: Reflectievermogen of weerspiegeling.

Referentieperiode: Een bepaalde periode waarin moet worden voldaan aan bepaalde eisen.

Rentmeesterschap: Financiële en zakelijke beheer voeren over onroerende goederen van iemand anders.

(15)

1 Inleiding

Klimaatverandering? Wat is dat nou precies en wat betekent dat voor ons, mensen. Om ons heen horen we steeds vaker dat het klimaat verandert. Toch blijft dit voor de meeste mensen een tamelijk abstract gegeven en is het daardoor niet iets waar mensen zich mee bezig houden.

Terug naar de vraag: “wat is klimaatverandering“ kunnen we stellen dat dit begrip zich het beste laten omschrijven tot eenvoudige besef als: te warm, te nat en te droog. Wat dit betekent en vooral wat we er nu van merken, is dat deze veranderingen problemen veroorzaken in de leefomgeving en

buitenruimte. Dit uit zich onder andere in; straten die blank staan bij extreme neerslag of verdroging van watergangen, vijvers en vennen bij langdurige droogte. Daarnaast zorgt een toename van het aantal zeer warme dagen voor een afname in (arbeid)productiviteit, toename van

gezondheidsklachten, meer stroomverbruik (koeling) en problemen met de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Maar klimaatverandering kan ook de kans betekenen voor kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte. Door gebruik te maken van duurzame materialen en (meer) kwalitatief groen en

water in binnenstedelijk gebied (woonomgeving).

Dit afstudeerwerkstuk gaat dan ook over de invloed van klimaatverandering bij het beheren van de ‘groene buitenruimte’.

Aanleiding en relevantie voor de doelgroep

Voor een toegankelijk, leefbaar en veilig Nederland is het van groot belang dat er onderzoek gedaan wordt naar het toekomstige klimaat. Namens de Nederlandse regering doet onder andere het KNMI dan ook wetenschappelijk onderzoek naar klimatologische veranderingen. Weerdeskundigen van het KNMI geven onder andere aan de hand van statistieken aan, dat sinds 1920, vooral door de groei van industriële activiteiten (broeikasgassen) zowel de gemiddelde temperatuur, als de hoeveelheid

neerslag in Nederland is toegenomen en dat mondiaal de zeespiegel met een tiental centimeters is gestegen (KNMI ‘Klimaatscenario’s 2014). Het KNMI verwacht dan ook dat er de komende 50 tot 100

jaar wereldwijd een verdere toename van de temperatuur, neerslag en het zeeniveau zal zijn. Figuur 1 laat zien dat de gemiddelde temperatuur in Nederland tussen 1900 en 2013 is gestegen. Figuur 2 laat zien, dat tussen 1900 en 2013 de gemiddelde hoeveelheid neerslag is gestegen.

Waargenomen jaargemiddelde temperatuur· Waargenomen jaarlijkse neerslag

Figuur 1 Waargenomen jaargemiddelde tempratuur in De Bildt. Figuur 2 Waargenomen jaarlijkse neerslag in Nederland. Horizontale lijnen: gemiddelden over 30 jaar. Horizontale lijnen: gemiddelden over 30 jaar

(bron: KNMI’14 klimaatscenario’s voor Nederland) (bron: KNMI’14 klimaatscenario’s voor Nederland)

Met deze klimaatverandering in het vooruitzicht kunnen we dan ook veronderstellen, dat deze

veranderende weersinvloeden invloed kunnen/zullen hebben op de wijze waarop de buitenruimte in de toekomst beheerd gaat worden. De kwaliteit van de openbare ruimte (buitenruimte) staat dan ook volop in de belangstelling. Dit is terecht, want de openbare ruimte wordt gezien als het cement van de

(16)

samenleving. Een goede openbare ruimte zorgt ervoor, dat mensen zich snel, veilig en comfortabel kunnen verplaatsen van de ene naar de ander plek. Dit afstudeerwerkstuk is dan ook geschreven voor Bestuurders en “Groenbeheerders’ van lokale overheden (gemeenten) en onderzoekt welk(e)

effect(en) deze (klimatologische) weersveranderingen op het beheer van de ‘Groene buitenruimte’ heeft.

Probleemstelling

Volgens deskundigen is ‘Klimaatverandering’ op zich niets nieuws maar van alle tijden. Dit betekent echter niet, dat overheden en het bedrijfsleven een afwachtende houding kunnen aannemen met de gedachte dat de veranderingen slechts van tijdelijke aard zijn. Juist het tegendeel is waar, deze veranderingen met bijkomende schades (zie mindmap bijlage 1 pagina 55) doen ‘bestuurders’ en

beheerders besluiten om, ten aanzien van het beheer van de buitenruimte, te anticiperen

(adaptatiestrategie) op deze klimaatverandering (Deltares, 2012). Het onderzoek is er dan ook op gericht om inzicht te verschaffen in de mate/het effect van klimaat/weersveranderingen op het onderhoud en beheer van de ‘Groene buitenruimte’. Wat zijn zaken/onderwerpen die bijgestuurd moeten/kunnen worden. En zijn er ten aanzien van het beheer en onderhoud wellicht nog kansen te benoemen die deze veranderingen met zich meebrengen.

Om antwoord op deze vragen te kunnen geven is er gebruik gemaakt van diverse literaire-bronnen en onder andere de volgende drie wetenschappelijke bronnen: KNMI ’14 Klimaat- scenario’s voor

Nederland, Adaptatiestrategie voor een klimaatbestendige natuur, en Anticiperen op extreme neerslag in de stad.

Doelstelling

Met dit afstudeerwerkstuk wordt de invloed van klimaatverandering op het beheer van de groene buitenruimte inzichtelijk gemaakt. Door onderzoek te doen in de branche en bij groenbeheerders van lokale overheden als gemeenten wordt de onderzoeksvraag beantwoord. De antwoorden uit dit onderzoek worden geanalyseerd en vormen de input voor de conclusie en aanbevelingen. De doelstelling is dan ook dat het afstudeerwerkstuk ’Groenbeheerders’ handvatten biedt bij het anticiperen op klimaatverandering bij het beheer en onderhoud van de ‘Groene buitenruimte’.

Onderzoeksvraag

Aan de hand van de probleemstelling en het onderzoeksdoel is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Heeft het veranderende klimaat invloed op het ‘Groenbeheer’ van de openbare ruimte. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende vier deelvragen beantwoord:

1 Wat is klimaatverandering en welke mogelijke gevolgen zijn te benoemen. 2 Wat wordt er gedaan om klimaatverandering te beperken en/of tegen te gaan.

3 Welke gevolgen en mate van invloed heeft het veranderende klimaat op het groenbeheer van de openbare ruimte.

4 Hoe gaan groenbeheerders/beleidsmedewerkers om met de invloed van klimaatverandering op het groenbeheer van hun gemeente.

(17)

Onderzoeksmethode

Om een goed beeld/inzicht te verkrijgen in de materie wordt er gebruik gemaakt van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. Daarnaast is er tijdens het onderzoek gebruik gemaakt van zowel desk- research (literatuurstudie en analyses) als veldonderzoek (enquêteren en interviewen).

De input hiervoor is gevonden in beleidstukken, via internet bronnen en door diverse interviews met managers, beleidsmedewerkers en groenbeheerders van organisaties die werkzaam zijn in de ‘Groene buitenruimte’. De overzichtslijst met gebruikte bronnen staat op pagina 53 in de Bronnenlijst vermeld.

Te gebruiken onderzoeksmethoden/modellen:

- Literatuurstudie ter onderbouwing van rapportage, conclusies en aanbevelingen. - Enquête onderzoek naar invloed van klimaatverandering op bedrijfsvoering. - Interviews toetsing output enquête.

Nadat de literatuur bestudeerd was, de analyse en enquêtes waren uitgevoerd en geanalyseerd, zijn de eerste bevindingen op papier gezet (kwantitatief). Deze ruwe materie dient als input voor het ‘kwalitatief’ veldonderzoek. In dit deel van het onderzoek zijn de verkregen inzichten middels een interview met respondenten (groenbeheerders) getoetst. De benaderde respondenten kregen hierbij vooraf een onderwerpenlijst toegestuurd, zodat zij zich konden voorbereiden op het diepte-interview.

Afbakening

Het onderzoek is gericht op de invloed van klimaatverandering op het beheer en onderhoud van de ‘Groene buitenruimte’. Het onderzoek beperkt zich hierbij tot het groenbeheer van lagere/lokale overheden (gemeenten). Het gaat hierbij in op de vraag wat klimaatverandering betekent en de relatie tussen groenbeheer en klimaat. Daarnaast is onderzocht of er in het huidige groenbeheer (beleid en onderhoudscontracten) rekening gehouden is met klimaatverandering. En wordt inzichtelijk gemaakt welke maatregelen en kansen er ten aanzien van deze klimaatverandering voor het groenbeheer van de ‘Groene buitenruimte’ op dit moment zijn te benoemen.

Leeswijzer

Dit afstudeerwerkstuk bestaat uit 8 hoofdstukken. Na de Inleiding begint hoofdstuk 2 Probleemstelling, waarbij wordt ingegaan op het begrip klimaatverandering (oorzaak en gevolg) en geeft antwoord op deelvraag één. In hoofdstuk 3 Klimaatverdragen en beleid wordt literair onderzocht wat er wordt gedaan om klimaatverandering te beperken en/of tegen te gaan. Daarnaast geeft het antwoord op deelvraag twee. Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten belicht de gemeten data uit de afgenomen enquête en geeft het antwoord op de deelvragendrie en vier. In hoofdstuk 5 Analyse gaat de rapportage in op de input van meetgegevens en aanvullende feedback van respondenten. In Hoofdstuk 6 Conclusies worden conclusies getrokken aan de hand van het vooronderzoek en de gemeten data.. In hoofdstuk 7 Discussie volgt de reflectie op het onderzoek. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 8 Aanbevelingen gaat in op de aanbevelingen die voortvloeien uit de analyse en conclusies van het onderzoek.

(18)

2 Probleemstelling

Onder het klimaat verstaan we het gemiddelde weer gemeten over een periode van ongeveer 30 jaar. Klimaatverandering betekent dan ook, dat er een structurele verandering in de gemiddelde

weersgesteldheid optreedt. Dit hoofdstuk beantwoord deelvraag één: wat is klimaatverandering en welke mogelijke gevolgen zijn te benoemen.

2.1 Klimaatverandering

Klimaatverandering is een proces dat door wetenschappers op grote tijdschalen wordt gemeten. Dit kan variëren van tientallen tot honderden of in sommige gevallen duizenden jaren. Klimaatverandering treedt op wanneer er structureel veranderingen ontstaan in de gemiddelde weersgesteldheden, zoals: temperatuur, neerslag, windsnelheden en seizoenswisselingen. Samengevat betekent

klimaatverandering de geobserveerde verandering van de gemiddelde (lange termijn) weersgesteldheid in een bepaald gebied.

Wetenschappers en klimatologen trekken gefundeerde en alles omvattende conclusies over de klimaatverandering, terwijl zich tegelijkertijd de (potentieel) destructieve gevolgen hiervan zich al manifesteren. In de jaren negentig was de beleidsdiscussie die speelde gebaseerd op

wetenschappelijke voorspellingen die aangaven dat het klimaat zou veranderen. Op dit moment zijn echter de eerste klimaat veranderingen zichtbaar. Er kan gesteld worden dat de periode tussen 1983 en 2013 de warmste periode van de laatste 1400 jaar is geweest. Daarnaast stellen wetenschappers zoals meteorologen en klimatologen vast dat de temperatuur aan het einde van de 21e eeuw 1,5 tot 2 graden Celsius op aarde zal zijn gestegen, ten opzichte van de periode 1850-1900 (IPCC, 2013). 2.1.1 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)

Klimaatonderzoekers doen dus onderzoek terwijl het klimaat tegelijkertijd verandert. Daarnaast moeten politici en beleidsmakers hun klimaatbeleid baseren op deze steeds weer nieuwe

wetenschappelijk verkregen inzichten. Om deze reden is dan ook in 1988 door de verenigde naties het Intergovernmental Panel of Climate Change (afgekort het IPCC) opgericht. De leden van het panel bestaan uit enkele honderden wetenschappers en experts uit de gehele wereld. Het IPCC doet zelf geen onderzoek naar klimaatverandering maar onderzoekt en beoordeelt wereldwijd de meest recente onderzoeksgegevens, die betrekking hebben op wetenschappelijke, technische en

(sociaal)economische informatie over klimaatverandering.

IPCC 2013-2014

Door het intergouvernementele en wetenschappelijke Karakter, belichaamt het IPCC de unieke mogelijkheid om evenwichtige daadkrachtige wetenschappelijke informatie te verstrekken aan bestuurders en besluit- vormers. Overheden van over de gehele wereld erkennen en onderschrijven dan ook de

wetenschappelijke inhoud van de IPCC rapporten. Het onderzoek van de organisatie wordt dan ook als Beleidsrelevant en politiek-neutraal aangemerkt. Op basis van deze onderzoeken en analyses van duizenden wetenschappers stelt het IPCC dan ook dat het ‘ondubbelzinnig’ is te stellen dat het klimaat verandert

(IPCC, 2007b). Figuur 3: Afbeelding IPCC klimaatrapporten

De meest recente overzicht rapporten, weergegeven bij figuur 4, (IPCC, 2013/14) zijn dan ook door alle regeringen van de Verenigde Naties erkend als betrouwbaar.

(19)

2.1.2 KNMI Klimaatscenario’s

Het Koninklijk Nederlands Meteorologische Instituut (afgekort het KNMI) is het nationaal data en kennisinstituut voor klimaatwetenschap. Het instituut is een agentschap van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en adviseert de Nederlandse overheid ten aanzien van klimaatverandering. Daarnaast is het als wetenschappelijk instituut betrokken bij het internationale klimaatonderzoek en vertegenwoordigt het Nederland in het IPCC. In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben het KNMI en Planbureau voor de leefomgeving (PBL) het Klimaateffecten rapport uit 2005 geactualiseerd. Daarbij zijn de effecten van klimaatverandering ten aanzien van

waterbeschikbaarheid, veiligheid en kwaliteit zoals die op de landbouw, natuur en gezondheid in Nederland onderzocht. Daarnaast presenteerde het KNMI mei 2014 de KNMI klimaatscenario’s ’14.

Matrix klimaatscenario’s In deze klimaatscenario’s presenteert het KNMI vier

nieuwe scenario’s (verwachtingen) voor de

toekomstige klimaatverandering in Nederland. Figuur 4 toont de door het KNMI gebruikte scenario matrix. De scenario’s geven stuk voor stuk een

samenhangend beeld van verwachte veranderingen in twaalf klimaatvariabelen zoals: temperatuur, neerslag, zeespiegel en wind. De geschetste veranderingen hebben betrekking op het klimaat rond 2050 en 2085. Deze worden gespiegeld aan de referentieperiode 1981-2010 (klimaatatlas KNMI).

In de vier geschetste scenario’s wordt aangegeven dat zowel de winters(zachter) als de zomers(warmer) merkbaar zullen veranderen. Per scenario verschilt de mate waarin dit gebeurt. Deze verschillen geven een

Figuur 4: Afbeelding Matrix KNMI’14-klimaatscenario’s. indicatie aan van de onzekerheid over de verwachte

(bron: rapport KNMI’14 klimaatscenario’s) klimaatverandering.

2.2 De oorzaken

Onderzoek wijst uit, dat zonnestraling voor een groot deel het klimaat op aarde bepaalt. Maar ook de geografische factoren zoals de aardoppervlakte bedekking (land, zee en ijs) en aardoppervlakte- hoogte spelen hierbij een belangrijke rol. De aarde beschikt over een beschermende laag van gassen, ook wel de atmosfeer of dampkring genoemd. Onder invloed van zeestromen ontstaat vervolgens in deze atmosfeer het ‘weer’. Daarnaast dempt de atmosfeer ook de sterkte van zonlicht en belemmert schadelijke stralingen. Daarbij wordt ook een deel van de zonnestraling die de aarde bereikt

weerkaatst, waarna deze de atmosfeer weer verlaat.

Broeikaseffect

Echter door een toename in de concentratie van gassen in de atmosfeer als: koolstofdioxide (CO2), Methaan (CH4), distikstofoxide (NO2) en Fluor- verbindingen (PFCs, HFCs en SF6) kan zonne- straling de atmosfeer moeizamer verlaten. Hierdoor verandert de energiebalans van het klimaat (IPCC 2007b). Door deze gassen fungeert de atmosfeer als een broeikas en wordt daardoor ook wel het broeikaseffect genoemd. Figuur 5 illustreert dit proces.

Figuur 5: Afbeelding van het broeikaseffect (bron: beeld uit de film The Inconvenient Truth)

(20)

2.2.1 Natuurlijke en menselijke invloeden

Broeikasgassen in de atmosfeer zijn een natuurlijk fenomeen, echter de concentraties hiervan zijn de afgelopen decennia significant toegenomen. Het IPCC panel stelt dat ‘mondiale broeikasgasemissies’ door activiteiten van de mens ten opzichte van de pre-industriële tijden met 70 procent zijn

toegenomen tussen de periode van 1970 en 2004. Het geeft hierbij tevens aan dat het een stijging betreft (vanaf 1750) die het gevolg is van menselijke activiteiten als landbouw, ontbossing en het gebruik van fossiele brandstoffen. Het IPCC panel acht dan ook zeer waarschijnlijk dat de door mensen veroorzaakte toename van deze broeikasgassen in de atmosfeer verantwoordelijk is voor het opwarmen van de aarde (IPCC, 2007).

Buiten de menselijke invloed van uitstoot van broeikasgassen op het klimaat zijn er ook oorzaken van natuurlijke invloed te benoemen. De variërende intensiteit van zonnestraling die de aarde bereikt en de veranderende reflectiviteit van het aardoppervlakte (ontbossing en smelten van ijskappen) hebben zo ook hun invloed op het veranderende klimaat. Zo reflecteren sneeuw en ijs zonnestralen terwijl bossen en oceanen deze juist opnemen/absorberen (EPA, 2011). Daarnaast hebben ook

vulkaanuitbarstingen invloed op het klimaat. Bij deze uitbarstingen komen in grote hoeveelheden stofdeeltjes vrij en komen deze in de atmosfeer terecht. Door deze stofdeeltjes worden zonnestralen weerkaatst wat i.p.v. opwarming afkoeling tot gevolg heeft.

2.3 De gevolgen van klimaatverandering

Zoals uit de diverse onderzoeken van wetenschappers (IPCC) en meteorologen (KNMI) blijkt verandert het klimaat door de mondiale opwarming van de aarde. Dit vertaalt zich voor Nederland naar verwachting in warmere zomers en nattere winters. In de zomer zal daarnaast de frequentie en hevigheid van (extreme)neerslag toenemen terwijl het aantal regendagen afneemt. Daarnaast zal door de oplopende temperatuur en het afsmelten van de ijskappen de zeespiegel voorlopig blijven stijgen. 2.3.1 Gevolgen voor de Nederland

Het onderzoek toont aan dat het klimaat in Nederland verandert. De gemiddelde temperatuur is de afgelopen eeuw 1,7 graden Celsius gestegen (figuur 1 pagina 15).Deze gemeten temperatuurstijging is in Nederland ongeveer tweemaal hoger dan elders (gemiddeld) in de wereld stijgt. Ook geeft het onderzoek aan dat de afgelopen 20 jaar geen afzwakking van deze tendens is waargenomen. Daarbij is het aantal zomerse dagen met ongeveer 20 dagen gestegen. Daarnaast is de totale hoeveelheid neerslag met bijna 20 procent gestegen en zijn de frequenties van extreme neerslag sterk

toegenomen (figuur 2 pagina 15). De huidige inzichten op klimaatverandering ( KNMI klimaatscenario’s ’14) geven aan dat deze veranderingen de komende eeuwen verder zullen doorzetten.

Zeespiegelstijging Daarbij komt dat onder invloed van het

smelten van ijskappen en gletsjers in de komende eeuw de zeespiegel 18 tot 59 centimeter zal stijgen (IPCC, 2013). Uit de berekening van de KNMI’14 klimaatscenario’s blijkt dat voor Nederland voor 2050 een zeespiegelstijging van 40 centimeter wordt verwacht (ten opzichte van 1981-2010). Dit is 5 centimeter hoger dan eerder in de KNMI’06 klimaatscenario’s werd geschetst. Dit is te wijten aan het sneller smelten van de

Figuur 6: Waargenomen zeespiegel aan de Nederlandse kust ijskap op Antarctica. De verwachting is dat de

en volgens verwachtingen KNMI’14-scenario’s zeespiegelstand in 2085 tussen de 25 en 80

(21)

2.3.2 Beeldoverzicht gevolgen klimaatverandering

Door de mondiale opwarming van de aarde verandert het klimaat en zal men rekening moeten houden met de bijbehorende gevolgen. Deze gevolgen waarmee in Nederland rekening gehouden moet worden zijn hieronder in figuur 7 (fotorapportage) op een rij gezet.

Gevolgen klimaatverandering

Zeespiegelstijging Extreme neerslag Lage waterstanden in rivieren

Hoge waterstand in rivieren Langere hete periodes Langere droge periodes

Figuur 7: beeldrapportage gevolgen van klimaatverandering waarmee rekening gehouden moet worden.

(Bron: foto 1, site Inofru.nl foto 2, site KNMI.nl foto 3, site Volkskrant.nl foto 4, site Nieuws.nl foto 5, site Zonblog.nl Foto 6, site Meteoschoonebeek.nl)

2.4 Samenvatting Probleemstelling

Klimaatverandering betekent dat er een structurele verandering in de gemiddelde weersgesteldheid optreedt. Klimaatonderzoekers doen onderzoek naar deze veranderingen, terwijl het klimaat

tegelijkertijd al aan het veranderen is. De onderzoekers op dit gebied zijn: het IPCC (in opdracht van de VN) en in Nederland het KNMI en PBL. Politici en beleidsmakers baseren hun klimaatbeleid op deze steeds weer nieuwe wetenschappelijk verkregen inzichten.

Gevolgen.

Door de opwarming van de aarde (broeikaseffect) verandert de weergesteldheid en de

beschikbaarheid van water. Extreme weersomstandigheden en natuurrampen zoals overstromingen en langdurige droogte zullen toenemen (CBS, PBL, Wageningen UR, 2009). Zo zal de zeespiegel de komende jaren/eeuw blijven stijgen tot een verwachte hoogte van 40 centimeter in het jaar 2050. En zullen de winters gemiddeld natter worden met extreme neerslag. De zomers zullen warmer worden en het aantal regendagen zal afnemen. Dit betekent voor de Politici, beleidmakers en, beheerders in Nederland, dat zij bij het maken van beleid en beheermaatregelen, rekening moeten houden met zachtere winters en warmere zomers.

(22)

3 Klimaatverdragen en beleid

De invulling van het Nederlandse klimaatbeleid wordt als lidstaat binnen de EU grotendeels bepaald door het klimaatbeleid van de Europese Unie. De EU is op haar beurt aangesloten bij de Verenigde Naties en stemt haar klimaatbeleid vast aan de hand van VN verdragen, beleid en protocollen. Dit hoofdstuk geeft antwoord op deelvraag twee: wat wordt er gedaan om klimaatverandering te beperken en/of tegen te gaan. In dit hoofdstuk wordt dan ook ingegaan op klimaatverdragen, protocollen en beleidsmaatregelen binnen de VN, EU en de Nederlandse staat.

3.1 Klimaatverdrag

De Verenigde Naties hebben in 1992 tijdens een congres in Rio de Janeiro (Brazilië), over milieu en ontwikkeling, erkend dat ‘Klimaatverandering’ het grootste wereldwijde probleem is. Uit onderzoeken bleek dat door met name verbranding van fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie en aardgas) het broeikaseffect werd versterkt. Tijdens dit congres sloot een groot deel van de lidstaten, zo ook Nederland het klimaatverdrag. Dit klimaatverdrag had tot doel de concentratie van broeikasgassen te stabiliseren en de menselijke invloed op dit proces (CO2 uitstoot) in te perken. De Industrielanden verplichte zich in deze eerste stap om de uitstoot van CO2 in 2000 terug te dringen naar het peil/niveau van 1990.

3.1.1 Kyoto protocol

Tijdens de klimaatconferentie ‘Earth Summit’ van 1997 in Kyoto (Japan) kwamen de industrielanden overeen om de uitstoot van broeikasgassen met gemiddeld vijf procent te verminderen in 2012 ten aanzien van het peil/niveau van 1990. Het verdrag (Kyoto protocol) is een protocol onder het Klimaatverdrag (United Nations Frameworke Convention on Climate Chance) uit Rio de Janeiro in 1992. Tijdens de ondertekening van het Kyoto protocol spraken de EU-lidstaten en 164 andere landen af om de uitstoot in de periode van 2008 – 2012 niet met vijf maar met acht procent terug te dringen ten aanzien van het peil/niveau van 1990. Het Kyoto protocol trad in werking toen de parlementen van 55 landen, die samen verantwoordelijk zijn voor 55 procent van de uitstoot van broeikasgassen (wereldwijd), het verdrag hadden bekrachtigd. Dit gebeurde echter zeven jaar na de overeenkomst in Kyoto toen op 23 oktober in 2004 de Russische Doema (parlement) het verdrag goedkeurde waarna het verdrag begin 2005 in werking trad. De Verenigde Staten hebben uit vrees voor schade aan de Amerikaanse economie het overeengekomen verdrag niet geratificeerd. In 2012 heeft Canada zich teruggetrokken.

Daarnaast vereist het protocol geen inspanningen van ontwikkelingslanden. Deze landen krijgen echter wel hulp van de industrielanden in de vorm van kennis, techniek en financiën om een economische ontwikkeling te maken die tevens resulteert in minder uitstoot van broeikasgassen. Opmerkelijk is echter wel dat in het huidige protocol China, India en Brazilië nog als

ontwikkelingslanden worden gezien terwijl dit vandaag de dag als de grootste groei-economiën van de wereld worden gezien.

3.1.2 Doha

Tijdens de klimaatconferentie van 2012 in Doha (Qatar) is overeengekomen om het Kyoto protocol tot 2020 te verlengen. Daarnaast is afgesproken dat in 2020 een nieuw klimaatverdrag in werking moet treden dat ook opkomende (groei)economieën als China, India en Brazilië bindt aan klimaatafspraken. De Verenigde Naties werken op dit moment aan een nieuw klimaatverdrag/akkoord dat op de VN klimaatconferentie in Parijs (2015) goedgekeurd moet worden om vervolgens in 2020 in werking te treden. Omdat de verwachting is dat 75 procent van de emissies van broeikasgassen in 2020

afkomstig zullen zijn van ontwikkelingslanden zullen dan ook deze ontwikkelingslanden in het verdrag en haar klimaatafspraken worden meegenomen.

(23)

3.2 Europa 2020

De Europese Unie heeft in 2010 afspraken binnen de unie gemaakt over economische groei en werkgelegenheid. Dit is geborgd en vertaald in het 10-jarenplan ‘Europa 2020’ (groeistrategie). In dit strategische plan staan afspraken van de EU lidstaten om de economie sterker te maken. Het plan voorziet hierin de volgende doelstellingen: Zorgen voor werkgelegenheid binnen de Europese Unie en de aanpak van maatschappelijke en economische uitdagingen. Onder deze laatste noemer worden onder andere vraagstukken als klimaatverandering en schaarste van grondstoffen verstaan. De langetermijnstrategie (EU2020) is bedoeld om de economische crisis te overwinnen en

tegelijkertijd een nieuwe inclusieve, slimmere en duurzame groei te realiseren. Ten aanzien van het klimaat moet de EU en haar lidstaten de zogenaamde 20/20/20 doelstelling halen in 2020 (EU, 2010). Deze doelstelling staat voor:

-

20 procent minder uitstoot van broeikasgassen ten aanzien van peil/niveau uit 1990.

-

20 procent van de energie behoefte uit duurzame energiebronnen halen.

-

20 procent meer energie-efficiëntie

Deze afspraken zijn vastgelegd in het zogeheten klimaat- energiepakket van de Europese Unie en zijn wettelijk bindend voor haar lidstaten.

3.2.1 Beleidskader klimaat en energie 2030

Tijdens de raadsvergadering van de Europese Unie van 23 en 24 oktober 2014 is door de lidstaten overeenstemming bereikt over het beleidskader klimaat en energie 2030. Ten aanzien van de vermindering van de in de EU uitgestoten CO2 emissies (broeikasgassen) bepaalde de Europese Raad een bindend streefcijfer vast van minimaal van 40 procent in 2030 ten aanzien van het peil/niveau uit 1990.

Presentatie FCE 2030

Daarnaast dient binnen de EU in 2030 het percentage hernieuwbare energie ten minste 27 procent te bedragen. Het staat lidstaten hierbij vrij om zelf een hoger percentage na te streven dan door de EU is opgelegd. Ten aanzien van de energie efficiëntie geldt een

zelfde bepaling als bij dat van hernieuwbare Figuur 8: Europese commissie presenteert

energie, namelijk een percentage van 27 procent. 2030 framework for climate and energy policies (bron: foto, site hazar.org)

Ook is in het beleidskader opgenomen dat het huidige ‘Emissiehandelssysteem (ETS)5’ hervormt zal worden naar een instrument dat de markt moet stabiliseren. Dit betekend dat vanaf 2021 het

maximale aantal emissierechten langzaam verminderd zullen worden. Er wordt hierbij gedacht aan een verhoging van 1,74 naar 2,2 procent ten aanzien van het dalingspercentage van de hoeveelheid (jaarlijkse) uitstootrechten.

3.2.2 Emissions Trading Scheme (ETS)

Het ETS-systeem is het belangrijkste beleid instrument van de Europese Unie voor de handel in emissierechten. Het (EU-ETS) systeem is de bedoeld om kosten/effectieve vermindering van ‘Industriële’ uitstoot van broeikasgassen (emissies) tegen te gaan. In het systeem zijn onder andere luchtvaatmaatschappijen en meer dan elfduizend energiecentrales en fabrieken uit 31 landen

opgenomen. Deze bedrijven/ondernemingen hebben rechten gekregen om emissies tot een bepaalde limiet uit te mogen stoten.

(24)

Een aantal landen dat de emissieverplichting uit de tweede periode van het Kyoto protocol op zich hebben genomen kunnen eenvoudig voldoen aan deze uitstootvermindering. Zij kunnen het resterende emissieoverschot genaamd CO2-credits verkopen aan landen die moeilijker kunnen voldoen aan de gestelde uitstootvermindering. Indien een bedrijf/onderneming meer uitstoot dan volgens de limiet is toegestaan kan het bij een ander bedrijf/onderneming dat onder de limiet blijft, en dus rechten heeft opgespaard deze rechten kopen. Deze handel in Co2-credits verloopt in Europa via dit EU-ETS systeem.

3.3 Nederlands klimaatbeleid

Ook Nederland heeft als lidstaat van de EU afgesproken/verplicht de broeikasgasemissies in 2030 40 procent te reduceren ten aanzien van het peil/niveau uit 1990. Op dit moment is het zelfs zo dat de afgesproken 20 procent reductie in 2020 gemakkelijk gehaald gaat worden. Dit is echter niet alleen te danken aan het huidige klimaatbeleid maar ook (deels) aan de recessie 2008/2009 (kredietcrisis) en de mildere recessie in 2012. In opdracht van de minister heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (IenM) de tweede kamer toegezegd een Integrale Klimaatagenda Mitigatie/Adaptatie op te stellen. Deze ‘Klimaatagenda’ is opgesteld om aan te sluiten op de adaptatiestrategie die de Europese Commissie in april 2013 heeft uitgebracht. De commissie vraagt hierin aan alle EU-lidstaten om in 2017 te komen met een brede ‘Nationale Adaptatiestrategie’ (gebaseerd op nationale kwetsbaarheden en risico’s).

3.3.1 Mitigatie

Met mitigatie wordt bedoeld dat er geprobeerd wordt een verdere klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Hierbij zijn de inspanningen vooral gericht op de vermindering van emissie/uitstoot van broeikasgassen. Dit wordt bereikt door minder energie te gebruiken en/of door de energie duurzaam op te wekken.

3.3.2 Adaptatie

Hiermee wordt bedoeld dat er geprobeerd wordt de natuur, maatschappij en economie minder kwetsbaar te maken voor klimaatverandering. De inspanningen hiervan zijn met name gericht op het aanbrengen van kustversterkingen/dijkverhogingen, het geven van ruimte aan rivieren, het onderling verbinden van natuurgebieden, het aanpassen van de infrastructuur en gebouwen, en de inzet van vaccinatieprogramma’s. Kanttekening is echter dat de adaptatiemogelijkheden beperkt zijn. Nagenoeg alle organismen en ecosystemen zijn slecht in staat om zich aan te passen aan klimaatverandering. Vanuit dit oogpunt is en blijft mitigatie dan ook nodig. Beide strategieën (mitigatie/adaptatie) zijn noodzakelijk en vullen elkaar aan.

3.3.3 Klimaatagenda

In opdracht van het kabinet heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de ’klimaatagenda’ opgesteld waarin het klimaatbeleid is verwoord naar de termen: weerbaar, welvarend en groen. In dit beleidsstuk staat vermeld hoe het Nederlandse kabinet de klimaatverandering de komende jaren wil aanpakken. Dit stuk gaat in op ‘Mitigatie’ (voorkomen van klimaatverandering) en ‘Adaptatie’

(aanpassen aan klimaatverandering). Het doel van de klimaatagenda is om een stabiel beleidskader te bieden tot 2030. Waarbij het kabinet probeert te komen tot een duurzame en welvarende economie en een Nederlandse samenleving die voldoende is toegerust op de voorspelde klimaatverandering. Doelstellingen Klimaatagenda:

- Onvermijdelijke klimaatveranderingen als extreme hitte en/of neerslag nationaal en internationaal opvangen.

(25)

Nederland heeft van oudsher veel ervaring met maatregelen tegen hoog water. De overheid werkt dan aan de uitvoering van het ‘Deltaprogramma 2015’ om de verwachte stijging van de zeespiegel (gevolg opwarmen van de aarde) in Nederland het hoofd te bieden. Figuur 9 weergave Deltaprogramma 2015.

Deltaprogramma 2015 De Nederlandse overheid richt zich nu echter

ook op andere nieuwe risico’s die de klimaat- verandering met zich meebrengt. Voorbeelden hiervan zijn: verwachte gezondheidsrisico’s en het uitvallen van energie en/of ICT systemen door langdurige aanhoudende hitte

(koelingsproblemen). Het kabinet zet dan ook in op nieuwe/betere technologieën om de emissies van broeikasgassen te verminderen. Zij wil dit bereiken door: energie besparing,

Figuur 9: Cover Deltaplan 2015, schonere auto’s en zuinige apparaten. Nationaal waterveiligheidsbeleid en zoetwater beschikbaarheidsplan.

Het kabinet geeft hierbij aan dat de rijksoverheid kan helpen bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën en haar verspreiding hiervan. Hierbij wordt gedacht aan ‘Green Deals’ waarmee de overheid ontwikkeling en toepassing van kennis en burgerinitiatieven vanuit de samenleving stimuleert, versterkt en verder brengt. Daarnaast kan de overheid aan de hand van deze ideeën nationaal en internationaal beleid ontwikkelen (IenM, 2015).Voor het groenbeheer van lokale

overheden betekend dit dat zijzelf, haar toeleveranciers en opdrachtnemers getoetst moeten worden op de invulling/nakoming van de doelstellingen uit de ‘Klimaatagenda’. Voor toeleveranciers en opdrachtnemers kan de mate waarin dit in de bedrijfs- voering is ingebed het verschil maken waardoor juist zij een opdracht of werk gegund krijgen (EMVI6 aanbesteding met duurzaamheid wegingsfactoren als CO2 reductie).

3.4 Samenvatting klimaatverdragen en beleid

De Verenigde Naties hebben erkend dat ‘Klimaatverandering’ een groot wereldwijd probleem is. Om deze reden is dan ook in 1992 door een groot deel van de lidstaten een klimaatverdrag afgesloten. Dit had tot doel de concentratie broeikasgassen te stabiliseren en de menselijke invloed hier op in te perken. Hierbij hebben de Industrielanden zich verplicht om de verantwoordelijk CO2 emissie terug te dringen naar het peil/niveau van 1990. In 1997 kwam onder het klimaatverdrag het Kyoto protocol te hangen. In dit protocol werd vastgelegd dat de uitstoot van broeikasgassen met acht procent terug te dringen ten aanzien van het peil/niveau van 1990. Tijdens de klimaatconferentie van 2012 in Doha (Qatar) is overeengekomen om het Kyoto protocol tot 2020 te verlengen. Daarnaast is afgesproken dat in 2020 een nieuw klimaatverdrag in werking moet treden dat ook opkomende (groei)economieën als China, India en Brazilië bindt aan klimaatafspraken.

De Europese Unie heeft in 2010 afspraken binnen de unie gemaakt. Dit is geborgd en vertaald in het 10-jarenplan ‘Europa 2020’ (groeistrategie). Ten aanzien van het klimaat moet de EU en haar lidstaten de zogenaamde 20/20/20 doelstelling halen in 2020. Deze afspraken zijn vastgelegd in het zogeheten klimaat- energiepakket van de Europese Unie en zijn wettelijk bindend voor haar lidstaten. Ook Nederland heeft als lidstaat van de EU afgesproken/verplicht de broeikasgasemissies in 2030 40 procent te reduceren ten aanzien van het peil/niveau uit 1990. Dit is geborgd in de zogeheten

‘Klimaatagenda’ welke is opgesteld om aan te sluiten op de adaptatiestrategie die de Europese Commissie in april 2013 heeft uitgebracht. De commissie vraagt hierin aan alle EU-lidstaten om in 2017 te komen met een brede ‘Nationale Adaptatiestrategie’ (gebaseerd op nationale kwetsbaarheden en risico’s). Invulling/toepassing van groenbeheer wordt getoetst aan ‘Klimaatagenda’ doelstellingen.

(26)

4 Onderzoeksresultaten

Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag is er onder groenbeheerders en beleidsmedewerkers van Nederlandse Gemeenten onderzoek gedaan naar de mate van invloed van klimaatverandering op de bedrijfsvoering van de: organisatie, afdeling en het groenbeheer. Dit hoofdstuk behandeld per vraag de gemeten data uit het onderzoek en geeft antwoord op de deelvragen: Welke gevolgen, en mate van invloed heeft het veranderde klimaat op het groenbeheer van de openbare ruimte. En ‘Hoe gaan groenbeheerders/beleidsmedewerkers om met de invloed van klimaatverandering op het groenbeheer van hun gemeente.

4.1 Onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een enquête. Ten behoeve van het onderzoek is

groenbeheerders en/of (groen)beleidsmedewerkers van 35 Nederlandse gemeenten benaderd. Hierbij is hen gevraagd feedback te geven over de ervaringen ten aanzien van de invloed van

klimaatverandering op het ‘Groenbeheer’ van de gemeente, waarbij zij werkzaam zijn. De volledige lijst met benaderde gemeenten vindt u terug in de bijlage als bijlage nr. 2 pagina 56.

4.1.1 Opzet

De gemeenten zijn voor het onderzoek opgesplitst in vier categorieën. Uitgangspunt hiervoor zijn de inwonersaantallen (< 250.000, 150.000 - 250.000, 100.000 - 150.000, >100.000).Dit is gedaan om de onderlinge verschillen in beheer (stedelijk/landelijk) inzichtelijk te maken. Vervolgens zijn

groenbeheerders en beleidsmedewerkers van deze gemeenten telefonisch, of via het interne netwerk benaderd, om mee te werken aan het onderzoek. In figuur 10 hieronder is de respons van het

onderzoek grafisch inzichtelijk gemaakt.

Respons enquête onderzoek

Figuur 10 grafiek verdeling respons enquête onderzoek7. 4.1.2 Aanvullende informatie onderzoeksgroep

Van de 35 benaderde gemeenten hebben 17 gemeenten uiteindelijk meegewerkt aan het onderzoek. Deze groep respondenten bestond uit 8 beleidsmedewerkers, 5 groenbeheerders, 2 teamleiders, één werkvoorbereider en één adviseur strategisch beheer. Op de stelling ‘Klimaatverandering’ heeft zoals het zich laat aanzien in oplopende mate invloed op het beheer en onderhoud van de Openbare Ruimte’ antwoorden 16 van de 17 respondenten met Ja, en één met Nee.

(27)

4.2 Mitigatiestrategie ten aanzien van de bedrijfsvoering

In het onderzoek wordt gemeenten gevraagd of de organisatie een ‘mitigatiestrategie’ voert in haar bedrijfsvoering. In de grafiek hieronder (figuur 11) zijn de metingen van de vier verschillende inwoners categorieën samengevoegd, waarna er per classificering en onderdelen een totaalgemiddelde is berekend en weergegeven. De volledige meting van deze onderzoeksvraag vindt u terug in de bijlage als bijlage nr. 3 pagina 58.

4.2.1 Uitkomst meting: “Totaal gemeten gemiddelde score”

Figuur 11: grafiek meetgegevens totaal gemeten gemiddelde score van de vier gemeenten categorieën8.

Resultaat

Zoals uit de grafiek met totaal gemeten gemiddelde score is op te maken, scoort de classificering bedrijfsvoering ‘Intensief’ als hoogste met een percentage van 47,1%. De classificatie ‘Gematigd’ volgt als tweede met een percentage van 41,2%. De classificaties ‘Gedreven’ en ‘Geen’ bedrijfsvoering scoren beiden een percentage van 5,9%.

Aanvulling respondenten

Als aanvullende feedback op de onderzoeksvraag geven de respondenten mee: - Koude/warmte opslag, zon energie en subsidies isolerende materialen. - Verbod op vrachtverkeer zonder roetfilters (ingestelde zones).

- De organisatie zit met name op CO2 reductie.

- Streeft naar het zijn van een duurzame Gemeente, zowel bij inkoop als beheer als planontwikkeling.

- In het collegeprogramma is het thema ‘Duurzaamheid’ de rode draad. Vanuit deze gedachte is de ‘Mitigatiestrategie’ dan ook leidend in de bedrijfsvoering.

- Er wordt weinig gedaan aan de reductie van CO2 emissie/uitstoot. Er rijden wel enkele (3) voertuigen op aardgas maar het aspect duurzaamheid voert niet de boventoon bij de inkoop van materialen of het doen van aanbestedingen.

- Vanuit het bestuur (college/gemeenteraad) wordt verlangd, dat de bedrijfsvoering van het uitvoeringsapparaat op een duurzame manier wordt ingericht en uitgevoerd. Hierbij ligt de nadruk op beperking van emissie en het zoeken naar duurzame alternatieven.

(28)

4.3 Mitigatiestrategie afdeling(en) ‘beheer en onderhoud o.r.’

In het onderzoek wordt de respondent gevraagd of de afdeling waarvoor hij/zij werkt een ‘eigen’ mitigatiestrategie voert, bij het opstellen en uitvoeren van beheer en beleid. In de grafiek (figuur 12) hieronder zijn de metingen van de vier verschillende categorieën/grootte Gemeenten samengevoegd, waarna er per classificering en onderdelen een totaalgemiddelde is berekend en weergegeven. De volledige meting van deze onderzoeksvraag vindt u terug in de bijlage als bijlage nr. 4pagina 62. 4.3.1 Uitkomst meting: “Totaal gemeten gemiddelde score”

Figuur 12: grafiek meetgegevens totaal gemeten gemiddelde score van de vier gemeenten categorieën9.

Resultaat

Zoals uit de grafiek met totaal gemeten gemiddelde score is op te maken, scoort de classificering beheer/beleid ‘Gematigd’ als hoogste met een percentage van 47,1%. De classificatie ‘Intensief’ volgt als tweede met een percentage van 35,3%. De classificatie ‘Geen’ beheer/beleid scoort een

percentage van 11,8 procent en de classificatie ‘Gedreven’ een percentage van 5,9%.

Aanvulling respondenten

Als aanvullende feedback op de onderzoeksvraag geven de respondenten mee:

- De afdeling is betrokken bij gemeente brede maatregelen, dus niet specifiek voor de afdeling. - Daarnaast wordt vanuit groen rekening gehouden met meer groen en bomen in de

verstedelijkte delen van de stad.

- Aanbestedingsbeleid aan de hand van EMVI criteria. - Deze is voor de afdeling beheer kader stellend.

- Afdeling advies en programmering houdt zich onder andere bezig met het voorbereiden van aanbestedingen voor het domein ‘Beheer en Onderhoud’. Bij deze aanbestedingen zijn EMVI criteria onderdeel van de gunning.

- De afdeling en het domein Beheer en Uitvoering laten dit met name terug komen bij het aanbesteden van werken en onderhoudsbestekken waarbij gegund wordt op basis van EMVI criteria. Daarnaast is er binnen de eigen organisatie bij aankoop en inzet aandacht voor het type (elektrische of verbrandingsmotor) vervoer, machines en gereedschappen dat er in de uitvoering nodig is bij het onderhouden, beheren en toezichthouden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de soorten met twee vliegperioden waren er vijf van de 11 waarvan de eerste vliegperiode vervroegde, twee waarbij een verlating werd opgetekend en vier waarbij geen

Klimaatveranderingen kunnen hier een invloed op hebben, ondermeer door de hogere areaalverschuiving.Vermits deze verschuiving schijn- baar asymmetrisch verloopt – men meet meer

Het eerste produkt van de groep, een ont- werpgids voor drinkvoorzieningen, moet in de tweede helft van 1995 gereed zijn. Als

Bij een stamsla-bonenteelt in het late voorjaar onder glas werd een proef opgezet met 7 verschillende plantafstanden om opbrengst en kwaliteit van de bonen te bepalen. De

Echter wordt bij het hanteren van deze regel in SO Groen door de leerkracht en de assistent rekening gehouden met het feit dat de leerlingen die nog niet in niveau 4 werken, het wel

The modified elastic lag-flap or the MFL model is based on the fact that in the torsion equations, torsional structural t!Orms dominate the torsional dynamic

35 , 36 Studies in Japan (2018) and Hong Kong (2019) showed that HCPs working at palliative or long-term care facilities believed that the main importance of ACP lay in achieving

Die omvang van die datakorpus wat in Hoofstuk 4 bespreek is, het toegelaat dat die Begrondingsteorie geredelik as navorsingsparadigma vir die studie ingespan kon