• No results found

Uyt der ooghen, uyt der herten: Karakterschets van twee romanpersonages uit de Franse L’Astrée en één uit de Engelse Arcadia in de context van zeventiende-eeuws Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uyt der ooghen, uyt der herten: Karakterschets van twee romanpersonages uit de Franse L’Astrée en één uit de Engelse Arcadia in de context van zeventiende-eeuws Nederland"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uyt der ooghen, uyt der herten

Karakterschets van twee romanpersonages uit de Franse L’Astrée en één uit de

Engelse Arcadia in de context van zeventiende-eeuws Nederland

Masterscriptie

Utrecht, mei 2018

Sophie van Hellenberg Hubar (11384115)

Duale Master Neerlandistiek: Redacteur/editor

Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: prof. dr. E.M.P. van Gemert

Tweede lezer: dr. F.R.E. Blom

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1: De inhoud van de drie verhalen ... 8

1.1. Den ongestadigen Hylas ... 8

1.2. De veranderlijcke Stella ... 14

1.3. De lichtveerdige Pamphilus ... 17

Hoofdstuk 2: Karakterisering ... 19

2.1. Inleiding: Het analysemodel ... 19

2.2. Het beschrijvingsmodel: Hylas ... 26

2.3. Het beschrijvingsmodel: Stella ... 29

2.4. Het beschrijvingsmodel: Pamphilus ... 30

2.5. Uitwerking van het beschrijvingsmodel: Hylas ... 31

2.6. Uitwerking van het beschrijvingsmodel: Stella ... 40

2.7. Uitwerking van het beschrijvingsmodel: Pamphilus ... 46

2.8. Twee toevoegingen in Van Heemskercks bundel ... 52

2.9. Evaluatie van het beschrijvingsmodel van De Beus ... 55

Hoofdstuk 3: Hylas, Stella en Pamphilus in de context van de 17e eeuw ... 57

3.1. Literaire context van de bundel ... 57

3.2. Maatschappelijke context van de lezer ... 60

3.3. De manifestatie van zeventiende-eeuwse thema’s in de bundel ... 62

3.3.1. Huwelijk en vrouwbeeld... 62

3.3.2. Vriendschap ... 63

Conclusie ... 66

Verantwoording ... 68

Bibliografie ... 69

Bijlage 1 Editie en annotatie van de Hylas fragmenten ... 71

Bijlage 2 Editie en annotatie van de Stella fragmenten ... 84

(3)

3

Inleiding

In deze scriptie staat de bundel Den ongestadigen Hylas. De veranderlijcke Stella. De lichtveerdige Pamphilus centraal, die voor het eerst verscheen in 1635. De drie verhalen zijn ontleend aan twee bestsellers uit het zeventiende-eeuwse Europa: de Engelse The Countess of Pembrokes Arcadia, ook kortweg bekend als Arcadia, van onder anderen Philip Sidney, en de Franse L’Astrée van Honoré d’Urfé. Beide omvangrijke boeken hadden een complexe

structuur en een lange ontstaansgeschiedenis, waarover zo direct meer. De bundel die ik zal onderzoeken bevat een vertaling van twee verhalen uit L’Astrée en één uit Arcadia. De Nederlandse vertaler was Johan van Heemskerck en ook zijn werk was direct een succes, getuige het feit dat er al in 1638 een derde druk van verscheen. Deze laatste editie heb ik als uitgangspunt genomen.1 Voor ik overga tot mijn probleemstelling en werkwijze, schets ik nu eerst de ontstaanscontext en een heel korte inhoud van de Engelse, Franse en Nederlandse teksten.

De Arcadia is een zestiende-eeuwse Engelse roman, geschreven door de Engelsman Sir Philip Sidney (1554-1586). Hij bewoog zich in de hogere kringen van de Elizabethaanse

maatschappij en was een beroemd literator.2 In het welbekende woordenboek A Dictionary of the English Language door Samuel Johnson (1755) zijn vele uitspraken van Sidney

opgenomen als voorbeelden van poëtisch taalgebruik.3 Hij stierf in Arnhem, aan

verwondingen die hij opliep tijdens de slag om Zutphen.4

Zijn meest bekende fictionele werk is de Arcadia. Deze roman past in de pastorale traditie, waarin vroeg Griekse en Latijnse poëzie wordt nagevolgd en waarin het leven als herder op het geïdealiseerde platteland centraal staat. Sidney presenteert een netwerk van parallelle en contrasterende scènes met nauwkeurig uitgewerkte thematiek (trouw, liefde, vrijheid).5 In grote lijnen gaat het verhaal over de jongemannen Pyrocles en Musidorus, die terechtkomen op de kust van het utopische Arcadia en verliefd worden op de prinsessen Philoclea en Pamela. Verkleedpartijen en naamwisselingen om de liefde van de vrouwen te winnen volgen. De vele verhaallijnen maken de roman tot een ingewikkeld geheel, mede

1 Heemskerck, J. van, Den ongestadigen Hylas. De veranderlijcke Stella. De lichtveerdige Pamphilus. Verduytst

uyt de fransche Astrea en d’engelsche Arcadia. Amsterdam, voor Gerrit Jansz, Nicolaes van Ravesteyn, 1638, 3e

druk. https://books.google.nl/books?id=2zpmAAAAcAAJ&hl=nl.

2 Duncan-Jones 1989: ix. 3 Duncan-Jones 1989: xvi. 4 Duncan-Jones 1989: xxiii. 5 Davis 1965: 5.

(4)

4

omdat de verhalende tekst wordt afgewisseld met losstaande episodes die bijvoorbeeld handelen over politiek. Sidney onderzoekt in de Arcadia wat het verband is tussen liefde en de maatschappij en wat de ethische implicaties van de liefde zijn.6

Er zijn drie verschillende versies gepubliceerd.7 Aan de eerste versie, ‘Old’ Arcadia, werkte Sidney van 1577 tot 1580. Dit was een vrij beknopt boek met een chronologisch verhaal. Rond 1584 begon hij het verhaal te herzien: hij breidde het uit en reorganiseerde het. Toen hij in 1586 overleed, was de omvang van het werk al meer dan verdubbeld, maar het was nog niet af. In 1590 werd het onvoltooide manuscript onder leiding van Fulke Greville uitgebracht als ‘New’ Arcadia, gedrukt door William Ponsonbie.8 In 1593 werd ‘New’

Arcadia, samen met onaangepaste gedeelten uit ‘Old’ Arcadia onder leiding van Sidney’s zus, the Countess of Pembroke, geredigeerd en uitgegeven als The Countess of Pembrokes

Arcadia, ook Arcadia genoemd.

Een aantal jaar later verschijnt in Frankrijk een soortgelijke pastorale roman: L’Astrée van Honoré d’Urfé (1568-1625). Ook d’Urfé was van hoge komaf; hij kreeg een humanistische opvoeding met aandacht voor antieke en nationale geschiedenis, filosofie en literatuur. Hij was thuis in de academische wereld. Zijn intellectuele en literaire kennis is goed zichtbaar in zijn werk, onder andere in L’Astrée.9 De roman speelt zich af in Forez, een streek in de buurt van Lyon, in de vijfde eeuw10 en is qua structuur vergelijkbaar met de Arcadia.11 Naast een hoofdverhaallijn zijn er in L’Astrée meer dan 30 andere korte verhalen die via het centrale thema, de liefde, verbonden zijn aan het overkoepelende verhaal: de ontwikkeling van de liefde tussen de herder Céladon en de nimf Astrea. Naast de liefde zijn onder andere de volgende thema’s belangrijk: schoonheid, trouw, huwelijk, dood, vermomming en veinzerij. L’Astrée werd tussen 1607 en 1619 gepubliceerd, in 4 delen. Na het overlijden van d’Urfé sloot zijn secretaris Balthazar Baro de reeks af met deel 5 en 6, gepubliceerd in 1627, waarin ook nagelaten teksten van d’Urfé zelf opgenomen zijn.12

Het volledige eerste deel van L’Astrée werd onder de titel Astrea voor het eerst in het Nederlands uitgegeven in 1644, maar al eerder was een aantal verhalen uit de reeks apart

6 Buck 1975: 89. 7 Davis 1965: 1, 2. 8 Davis 1965: 2. 9 D’Urfé 2011: 11. 10 Buck 1975: 162. 11 Davis 1965: 57. 12 Brunel 1972: 194.

(5)

5

uitgebracht. Deze waren vertaald door Johan van Heemskerck (1597-1656), die in Leiden studeerde en daarnaast gedurende langere periodes in universiteitssteden verbleef, onder meer in Frankrijk en in Engeland.13 In januari 1627 werd hij advocaat in Amsterdam en het jaar daarop werd hij in die functie aangenomen door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).14 In de eerste plaats werkte hij als advocaat, maar daarnaast was hij actief als literator. Hij publiceerde meerdere bundels met vertalingen van delen uit onder andere de Arcadia en L’Astrée. Zo kon men in zijn bundel Minne-plicht (1625) lezen over Diana en Filandre, twee personages uit L’Astrée. In het voorwoord schrijft Van Heemskerck dat hij binnenkort nog twee verhalen uit L’Astrée uit wil geven: dat over Hylas en over Eudoxe. De bundel waarin het verhaal over Hylas is opgenomen verscheen uiteindelijk in 1635 en die met het verhaal over Eudoxe in 1636. Naast zijn vertaalwerk schreef hij een Nederlandstalige pastorale roman: de Batavische Arcadia15 (1637).16

Zoals al vermeld heb ik de verhalenbundel Den ongestadigen Hylas. De veranderlijcke Stella. De lichtveerdige Pamphilus uit 1638 onderzocht. De verhalen over Hylas en Stella zijn ontleend aan het werk van d’Urfé; het verhaal over Pamphilus heeft Sidney’s Arcadia als basis. Aangezien L’Astrée uit meerdere delen bestaat en een verhaal over een bepaald personage over verschillende delen verspreid kan zijn en onderbroken of uitgebreid kan worden met het verhaal over een ander personage, is het lastig om te achterhalen van welke pagina’s uit L’Astrée de vertalingen precies afkomstig zijn. Van Heemskerck schreef aan zijn neef over het vertaalproces van Den ongestadigen Hylas:

In dese koude vuyle daghen niet veel beters wetende te doen, so ben ick vast besich met het tweede deel van den ongestadighen Hylas op ’t papier te brengen; het welk daer door wat moeijtens aen heeft om dat het uyt de 62 boecken van de Astrea bij stucken en brocken moet bij één geraept werden, en dan niet als losse bezemen synde, ten besten men kan, aen den anderen moet worden gebonden;17

Uit dit citaat blijkt dat Van Heemskerck de passages die het verhaal over Hylas vormen bijeen moest sprokkelen uit 62 hoofdstukken (boecken). Vandaar dat het lastig is om de precieze brongedeelten van het vertaalde verhaal aan te wijzen. Dit geldt ook voor De veranderlijcke Stella, dat eveneens afkomstig is uit dit kolossale en gefragmenteerde werk. Van De

lichtveerdige Pamphilus zijn de bronpagina’s wel traceerbaar. Het is samengesteld uit

13 Smit 1933: 13, 14. 14 Bloemendal 2014: 166.

15 Volledige titel: Inleydinghe tot het ontwerp van een Batavische Arcadia. Zynde eenen daghs daghwerck,

voor-ghevallen op een Catwijcks speel-reysje.

16 Bloemendal 2014: 165. 17 Geciteerd in Smit 1933: 164.

(6)

6

passages uit hoofdstuk 18, 19 en 22 van boek 2 van The Countess of Pembrokes Arcadia uit 1593.18

Hoewel Sidney en d’Urfé uit verschillende taalgebieden komen, zijn er veel stylistische en inhoudelijke overeenkomsten tussen Arcadia en L’Astrée. Lia van Gemert schrijft over dit fenomeen: ‘In de literatuur van de vroegmoderne tijd circuleren principes van constructie en inhoud vrijelijk door Europa – en elk taalgebied eigent zich zo zijn eigen varianten van thematiek en ideologie toe.’19 Volgens Walter Davis zit het verschil in

uitwerking van het materiaal tussen Sidney en d’Urfé vooral in het feit dat d’Urfé de nadruk legt op gedragsaspecten, terwijl in Sidney’s Arcadia het debat over normen en waarden meer aanwezig is.20

Zoals uit de titels af te leiden valt, gaat het om drie personages die onstandvastig zijn. Ze leggen zich niet snel vast in het leven, vooral niet op het gebied van de liefde. Hylas verdedigt zijn steeds wisselende verliefdheden, Stella verbreekt de beloftes die ze gedaan had en bindt zich nooit definitief en Pamphilus haalt plezier uit het kwetsen van zo veel mogelijk vrouwen. Hoewel de personages Hylas en Stella allebei uit L’Astrée komen, is niet uit de tekst in de vertaalde bundel af te leiden dat ze elkaar kennen. Het personage Pamphilus komt uit de Arcadia: de wereld waarin Pamphilus zich bevindt staat dus los van de wereld van Hylas en Stella.

Van Heemskerck schrijft in het voorwoord van de bundel21 dat zijn lezeressen uit de inhoud kunnen leren hoe men wél standvastig kan zijn, of dat ze in elk geval kunnen leren dat de wensen van mensen die veel willen en dit op een onbeschaafde manier proberen te verkrijgen niet altijd in vervulling gaan. Daarnaast schrijft hij dat hij in eerste instantie het verhaal over Eudoxe bij die over Hylas en Stella wilde voegen, zodat de lezer ook een voorbeeld zou krijgen van hoe er wél geleefd moest worden. Uiteindelijk is het dus anders gelopen: Hylas en Stella kregen gezelschap van een derde antiheld, Pamphilus. De volstandige Eudoxe en De deftige Diana, beide afkomstig uit L’Astrée, werden in 1636 uitgegeven met De deughdelycke Parthenia uit de Arcadia.22

18 Zandvoort 1943: 17. 19 Van Gemert 2008: 220. 20 Davis 1965: 58.

21 Van Heemskerck 1638: 3, 4.

22 Heemskerck, J. van, De volstandighe Eudoxe. De deftighe Diana. De deughdelycke Parthenia. Verduytst uyt de

(7)

7

In het nawoord schrijft Van Heemskerck dat de kwaliteit van een boek bij het vertaalproces kan verminderen. Hij stelt dat dat bij zijn bundel ook zeker het geval zal zijn, omdat hij er weinig tijd en moeite aan besteed heeft.23 Waarschijnlijk zegt hij dit om zich in te dekken tegen kritiek. In werkelijkheid heeft hij volgens R.W. Zandvoort een ‘zeer

behoorlijke’ vertaling afgeleverd.24

De verhalen in de bundel van Van Heemskerck vallen in de traditie van de heroïsch-galante literatuur, waarin werd gestreefd naar geleerd vermaak voor de elite.25 Deze romans werden vooral gekocht en gelezen door de ontwikkelde stedelijke middenklasse. In hoofdstuk 3 ga ik nader in op de roman in de zeventiende eeuw.

In deze scriptie doe ik onderzoek naar het karakter van de drie titelpersonages. Ik zal een karakteranalyse uitvoeren en onderzoeken welk mensbeeld deze drie representeren. Vervolgens breng ik dit in verband met de context van de zeventiende-eeuwse Nederlanse lezer. Ik onderzoek welke gedragsmodellen de lezer worden voorgehouden en vanuit welke context de lezer deze modellen kon interpreteren.

Ik ga dit onderzoeken door middel van verhaalanalyse, waarbij ik zowel naar de invloed van de verteller als die van de overige personages zal kijken. De verhalen hebben een complexe vertelsituatie en het bleek onvoldoende om uitsluitend gebruik te maken van principes uit de focalisatietheorie. Daarom heb ik gezocht hebt naar een beter toepasbaar model, dat wel voorhanden bleek, maar ook aangepast moest worden. De methodologische aspecten licht ik toe aan het begin van hoofdstuk 2, over karakterisering. Vooraf aan dat hoofdstuk geef ik in hoofdstuk 1 een samenvatting van de drie verhalen. Na het hoofdstuk over karakterisering volgt een hoofdstuk waarin in de verhalen plaats in de context van de zeventiende-eeuwse Nederlandse lezer. Tot slot zal ik een conclusie trekken en de editiewijze van de zeventiende-eeuwse teksten verantwoorden.

23 Van Heemskerck 1638: 286-288. 24 Zandvoort 1943: 19.

(8)

8

Hoofdstuk 1: De inhoud van de drie verhalen

1.1. Den ongestadigen Hylas26

Inleiding

De opbouw van het verhaal over Hylas heeft nadere introductie nodig. Het verhaal bestaat uit samengevoegde losse fragmenten over Hylas die over de verschillende delen van L’Astrée verspreid staan. Van Heemskeck heeft geen hoofdstukindeling aangebracht. De tekst heeft wel enkele geledingen, op momenten dat er brieven, gedichten of liederen van een personage aan iemand anders passeren en er is ook een enkele maal een witregel (bijv. op p. 54), maar verder loopt het verhaal achter elkaar door, met enkel een alineaverdeling. Bepaalde tekstuele bijzonderheden, bijvoorbeeld een witregel of een vergrote hoofdletter, kunnen duiden op een overgang van de ene passage uit L’Astrée waarin Hylas optreedt, naar een volgende passage waar het verhaal over Hylas verdergaat. De witregel op pagina 54 is hiervan een voorbeeld. Op de eerste 54 pagina’s van de bundel vertelt Hylas op een niet nader aangeduide locatie het eerste gedeelte van zijn levensverhaal aan een groep mensen, waarvan alleen Diana en Paris bij naam genoemd worden. Als deze eerste groep uit elkaar is gegaan (p. 54), beschrijft een externe verteller hoe een andere groep mensen een wandeling maakt in een bos. Deze groep bestaat uit Astrea, Tircis, Phyllis (die op dat moment het liefje van Hylas is), Hylas, Madonte, Tersandre, Diana en Silvandre. Gedurende deze wandeling vertelt Hylas in de ik-vorm het vervolg van zijn levensverhaal. Af en toe houdt hij even op met vertellen en wordt er gerust, waarna hij weer verder gaat. Er wordt naar de vertelling van Hylas over zijn jeugd verwezen als één lange vertelling,27 op grond waarvan ik ervan uitga dat de wandeling niet langer dan een dag in beslag neemt.

Uit Hylas’ relaas over zijn leven blijkt dat hij is geboren en opgegroeid in de stad Arles, die in de Camargue ligt, een gebied in het zuiden van Frankrijk. Als hij een jaar of negentien28 is, verlaat hij zijn geboorteplaats en vaart over de rivier de Rhône richting Lyon. De boot legt onderweg aan bij de plaatsen Avignon en Vienne. In Lyon stapt hij van de boot en daar speelt zich vrijwel de gehele terugblik op zijn jeugd af.29 Helemaal aan het eind vertelt Hylas dat hij

26 Van Heemskerck 1638: 5-216. 27 Van Heemskerck 1638: 214. 28 Van Heemskerck 1638: 11.

29 Dit houdt in: alle verhalen die hij vertelt over zijn avonturen met Cyrcene, Palinice, Parthenope, Florice,

(9)

9

Lyon verlaat en richting Toulouse reist. Hylas blijkt zich vooral te bewegen in een stedelijke omgeving, van Arles via Lyon naar Toulouse.

Samenvatting [p. 5-2830]

Hylas’ vertelling begint met een korte introductie op zijn jeugd en geboorteplaats, Arles. Zijn ouders zijn jong gestorven en hebben hem veel geld nagelaten. Hij vindt zichzelf een goede partij. Hylas wordt op jeugdige leeftijd verliefd op Carlis en deze liefde wordt beantwoord. Hij neemt zich voor om haar ten huwelijk te vragen, maar zijn vriend Hermante, die zelf verliefd is op Carlis, overtuigt hem ervan dat hij een veel beter meisje kan krijgen. Hylas laat zijn oog vallen op een ander mooi meisje, maar zij, Stiliana, weet van de verbintenis tussen Hylas en Carlis en wijst hem af. Wanneer na uitwisseling van drie brieven tussen Hylas, Carlis en Stiliana blijkt dat geen van de relaties te redden is, besluit Hylas uit zijn geboortestreek weg te gaan.

[p. 28-47]

Op een boot ontmoet hij de ongeveer achttienjarige Aymea, die met haar schoonmoeder onderweg is. Om bij Aymea in de buurt te kunnen komen, maakt Hylas contact met de schoonmoeder. Hylas mag vervolgens met Aymea omgaan, maar Hylas heeft moeite haar affectie te winnen. Hij ontmoet op de boot nog een andere vrouw: Floriante. De omgang met Aymea en Floriante duurt in totaal een dag of twee; het beslaat de reistijd van Avignon tot Vienne.31 In Vienne komt Cloris aan boord, een gehuwde vrouw. Hylas besteedt meteen veel aandacht aan haar, om Aymea en Floriante jaloers te maken.

[p. 47-54]

Bij aankomst in Lyon gaat Hylas met Cloris mee, omdat hij sterke gevoelens voor haar heeft. Hij denkt dat hij haar gunst kan winnen door aardig te zijn voor haar man. Als hij echter ziet hoe gelukkig ze samen zijn, wil hij het contact met Aymea en Floriante herstellen. Ze blijken zich in een tempel te bevinden waar alleen vrouwen toegelaten worden. Hylas verkleedt zich als vrouw om de tempel ook te kunnen betreden. Eenmaal binnen wordt hij spontaan verliefd

30 De indeling van het verhaal is van mijn hand. 31 Van Heemskerck 1638: 38.

(10)

10

op een andere jonge vrouw, Cyrcene. Maar hij wordt ontmaskerd als man en weet gelukkig te ontsnappen, met hulp van een voor hem onbekende vrouw. Hylas houdt hier voorlopig op met het vertellen van zijn levensverhaal.

[p. 54-76]

Hylas pakt zijn levensverhaal weer op: ditmaal is hij met de andere groep vrienden in een bos. Op een gegeven moment zien ze een bekende, Paris, die met drie herderinnen aan het praten is. Ze blijven staan om te luisteren wat er gezegd wordt. Uit wat hij hoort, concludeert Hylas dat één van de herderinnen hem kent. Ze vertelt wat Hylas overkwam nadat hij de tempel met de onbekende vrouw, die Palinice bleek te heten, was ontvlucht. Ze werden elkaars geliefden en op enig moment ontmoette hij haar broer Clorian. Ze raakten goed bevriend en Hylas ontdekte dat Clorian al lange tijd verliefd was op een herderin die Cyrcene heette. Hij spoorde Clorian aan om te volharden in zijn avances. Omdat hij zelf wel wilde weten wie Cyrcene was, besloot hij haar op te zoeken. Hylas herkende Cyrcene als het meisje uit de tempel en werd meteen weer verliefd op haar. Ondanks haar afwijzingen bleef Hylas haar het hof maken, terwijl hij ook nog gevoelens had voor Palinice.

[p. 76-89]

Op dat moment komt Hylas tevoorschijn en onderbreekt de herderin, die hij herkent als Florice.32 Florice en haar vriendinnen verbazen zich erover dat hij hier is en besluiten naar huis te gaan omdat het al laat begint te worden. De vriendengroep van Hylas vraagt om opheldering en Hylas vertelt verder vanaf het punt waar de herderin, Florice, gestopt was. Hij werd door Clorian op pad gestuurd om Cyrcene te overtuigen van Clorians gevoelens voor haar, maar besloot om haar zelf het hof te maken. Hylas kiest bewust voor de liefde (in de betekenis die hij aan dit woord geeft, zoals nog aan de orde zal komen) in plaats van de vriendschap.33 Cyrcenes gevoelens voor Hylas groeien steeds meer. Om op een onopvallende manier in haar buurt te kunnen blijven, moedigt hij een relatie tussen haar en Clorian aan. [p. 89-99]

Hylas en Clorian houden een vriendschappelijk duel waarbij door een misverstand het aanwezige publiek de indruk krijgt dat Hylas voor Parthenope, een oude kennis, strijdt. Cyrcene voelt zich gekwetst, maar Hylas begrijpt aanvankelijk niet waarom. Zodra hem

32 Hylas heeft een relatie met Florice gehad. Deze relatie komt later in Hylas’ vertelling terug, maar dat weet de

lezer nu dus nog niet.

(11)

11

duidelijk wordt dat men dacht dat hij voor Parthenope streed, grijpt hij zijn kans en bevestigt dit verhaal tegenover Parthenope, omdat hij haar leuk is gaan vinden. Tegen Cyrcene houdt hij echter vol dat hij voor haar streed. Toch is Cyrcene jaloers op Parthenope; ze creëert afstand tussen Hylas en Parthenope en neemt daarna zelf ook afstand van hem. Hylas treurt niet lang en maakt een rondvaart op een boot: het is lente en er zijn veel mooie vrouwen op de wereld!

[p. 99-114]

Op de boot ontmoet Hylas Florice. Ze is daar samen met Theombre, een wat oudere en zelfverzekerde man. Theombre gaat niet alleen met Florice, maar ook met Dorinda, die ook aan boord is. Hylas merkt dat Florice de avances van Theombre voor Dorinda erg vervelend vindt. Hylas maakt natuurlijk van de gelegenheid gebruik en probeert Florice in te palmen met lof op haar uiterlijk. Hun relatie wordt binnen een paar dagen zo serieus dat ze besluiten alleen nog elkaar lief te hebben; eenmaal terug in Lyon zijn ze dag en nacht samen. Omdat er veel roddels in de stad ontstaan, doet Hylas alsof hij Dorinda liefheeft. Zij is een vriendin van Florice, zodat het voor Hylas en Florice makkelijk blijft om elkaar te zien.

[p. 114-131]

Hylas raakt bevriend met Periandre, die al lange tijd verliefd blijkt te zijn op Dorinda. Hylas merkt dat zijn eigen liefde voor Dorinda groeit doordat Periandre haar ook leuk vindt. Ze besluiten dat degene die meer liefdesuitingen van Dorinda ontvangt met haar door mag gaan. Hij is bang dat Periandre een grotere kans maakt, omdat hij een betere sociale positie in de stad heeft. Zonder te aarzelen besluit hij om de liefde van Dorinda via een list34 te winnen. Uiteindelijk wint Hylas Dorinda’s liefde en laat Periandre met lege handen achter.

34 Hylas laat een schilderijtje van zichzelf maken, en laat dat tussen met goud versierd spiegeltje plaatsen. Het

portretje is nu onzichtbaar. Vervolgens gaat hij naar een oude dame die handelt in allerlei spulletjes, en vraagt of zij het spiegeltje wil verkopen. Hylas stelt voor om het spiegeltje te laten zien aan de vader van Dorinda, om te kijken hoeveel geld hij en zijn dochter ervoor over hebben. Dorinda koopt het spiegeltje. Hylas polst bij Periandre hoe het er bij hem voorstaat. Het blijkt dat Periandre nog geen verder bewijs heeft van Dorinda’s liefde voor hem. Hylas vertelt aan Periandre dat hij wel bewijs heeft van Dorinda’s liefde voor hemzelf. Hylas wijst Periandre op het spiegeltje dat Dorinda de laatste dagen bij zich draagt. Hij vertelt aan Periandre dat het een teken van liefde voor hem is, omdat zijn portretje in het spiegeltje zit verborgen. Periandre besluit, aan de hand van de kennis over het portretje, dat het beter is als hij zich terugtrekt. Hij brengt een bezoekje aan Dorinda om met haar te praten. Dorinda vindt Periandre erg leuk en begroet hem hartelijk. Periandre denkt dat zij doet alsof en wantrouwt haar. Hij wil controleren of Hylas de waarheid had gesproken en laat (zogenaamd per ongeluk) Dorinda’s spiegeltje stukvallen. Periandre ziet dat Hylas inderdaad de waarheid heeft gesproken. Dorinda is duidelijk erg verbaasd bij het zien van het portretje, maar Periandre denkt dat ze de verbazing veinst. (p. 121-127)

(12)

12

[p. 131-182]

Vanaf dat moment gaat Hylas een poosje met zowel Dorinda als Florice. Dorinda is zich niet bewust van Hylas’ reeds bestaande relatie met Florice, maar Florice weet wel van Dorinda. Zij denkt nog steeds dat Hylas alleen met Dorinda omgaat om de aandacht van haar relatie met Hylas af te leiden. Florice begint jaloers te worden op Hylas’ omgang met Dorinda en vertelt dat Hylas ook een relatie met haar heeft. Beide dames zijn boos op Hylas, maar uiteindelijk weet Hylas het weer goed te maken met Dorinda. Florice wil toch ook weer een relatie met Hylas en wil hem jaloers maken door zich met de nietsvermoedende Theombre te verloven. Via briefverkeer laat Florice aan Hylas weten dat ze eigenlijk nog steeds met hem wil trouwen. Hylas zorgt ervoor dat Florice wel met Theombre trouwt,35 terwijl hij zelf haar

minnaar kan zijn. Hij heeft namelijk helemaal geen zin in een huwelijk. Nadat Florice met Theombre getrouwd is, ontdoet Hylas zich van Dorinda. Hij geeft haar terug aan Periandre. Theombre ontdekt dat Florice een affaire heeft met Hylas en besluit een paar dagen met haar op reis te gaan om afstand te creëren.

[p. 182-216]

Terwijl Florice weg is, ziet Hylas een mooie nieuwe vrouw in een koets. Deze vrouw heet Chriseida, zij is een van zestien jongedames die gevangen zijn genomen door koning

Gondebaut en die in koetsen vanaf de andere kant van de Alpen vervoerd worden naar Lyon. Hylas uit zijn liefde voor de vrouw aan Periandre, die niet kan geloven dat Hylas zo verliefd is geworden op een vrouw die hij verder niet eens kent. Hij helpt Hylas echter wel haar het hof te maken wanneer hij ervan overtuigd is dat Hylas deze keer meer voelt dan hij voorheen voor andere vrouwen voelde. Hylas zorgt ervoor dat hij Chriseida in haar gevangenschap toch kan ontmoeten, leert haar beter kennen en verklaart haar de liefde. Na enige tijd hoort Hylas

35 Uitwerking van de list om dit te bewerkstelligen: Florice schijft een brief aan Hylas om hem te laten weten

dat ze nog van hem houdt en dat ze met hem wil trouwen in plaats van met Theombre. Hylas leest haar brief en wil haar terug. Hij kan het niet aan dat ze met Theombre zal trouwen, maar hij wil ook niet zelf met haar trouwen. Hij schrijft haar een brief waarin hij doet alsof hij haar brief nooit ontvangen heeft. Hij schrijft dat haar aankomende huwelijk met Theombre hem verdriet doet. Omdat hij niet heeft gezegd dat hij haar brief heeft gelezen, hoopt hij dat zij denkt dat hij uit oprechte liefde voor haar schrijft, in plaats van als antwoord op haar brief. Om te voorkomen dat zij hem als antwoord zal schrijven dat hij met haar moet trouwen, bedenkt hij een plan. Hij stuurt haar meteen een tweede brief, waarin hij haar vertelt dat hij de stad heeft verlaten omdat hij het niet aankan haar met een ander te zien trouwen. Een bezorger komt Florice’s antwoord weer bij haar terugbrengen (hoewel Hylas nog in de stad is en het antwoord wel gelezen heeft) met de mededeling dat Hylas de stad verlaten heeft. Florice is erg verdrietig, wat de bezorger weer aan Hylas vertelt. Hylas houdt zich verborgen en wacht op nieuws over de bruiloft van Florice. Zij schrijft hem een brief alvorens zij de huwelijkse voorwaarden ondertekent, waarin ze te kennen geeft hoe erg ze het vindt dat ze met Theombre gaat trouwen. De brief raakt Hylas, maar het is niet genoeg om zelf met haar te trouwen.

(13)

13

dat Chriseida is ontsnapt. Hij ontvlucht de stad ook, omdat hij bang dat hij verdacht zal worden van medeplichtigheid aan haar ontsnapping. In zijn zoektocht naar Chriseida ontmoet hij onderweg naar Toulouse op de ‘Goud-berg’36 vier vrouwen. Hij brengt enige dagen met hen door en wordt verliefd op Laonice. Hylas sluit zijn vertelling in het bos af: men mag hem niet ongestadig noemen, omdat hij altijd de liefde en schoonheid gevolgd heeft in alles wat hij doet. Hij zingt over het mooie bestaan dat hij heeft en spreekt zich expliciet uit tegen het huwelijk.

36 Allegorische benaming voor de berg waar geluk gevonden wordt. Kan eventueel verwijzen naar Le Mont d’Or

(14)

14 1.2. De veranderlijcke Stella37

Inleiding

De verteller van het verhaal over Stella is Corilas, één van de ex-geliefden van Stella die terugblikt op een gedeelte uit haar leven.

De setting van het verhaal is hoogstwaarschijnlijk stedelijk. Corilas noemt geen enkele landelijke aanduiding of weersomstandigheid. De natuur en het weer spelen dus geen rol. De paar aanduidingen van plaats die wel voorkomen wijzen direct of indirect op bebouwing. Zo wordt er op pagina 225 gesproken van een venster en blijkt op pagina 246 dat Stella in een huis met een haard woont.

De periode uit het leven van Stella die door Corilas beschreven wordt, omvat waarschijnlijk niet veel meer dan een jaar. Er komen slechts een paar tijdsaanduidingen voor. Zo staat er op pagina 225 ‘Eyndelijck teghens den avond’, wat aangeeft dat er verslag wordt gedaan van de gebeurtenissen op één dag. Op pagina 234 staat ‘Eenighe dagen hier nae’; ook hier gaat het om gebeurtenissen die zich binnen een paar dagen afspelen. De woorden ‘jaren’ en ‘maanden’ komen niet voor. In aanmerking genomen dat er twee opeenvolgende verlovingen worden beschreven, ga ik er echter ervan uit dat er soms wat langere periodes verstrijken.

Samenvatting [p. 219-224]

Het verhaal over Stella wordt verteld door Corilas. Verderop in zijn vertelling blijkt dat hij een relatie met haar heeft gehad. Maar voordat hij dat punt bereikt, geeft hij enige informatie over haar. De achttienjarige Stella is recentelijk weduwe geworden van een man van rond de vijfenzeventig. Ze is er niet erg verdrietig over en geniet van de nieuwe aandacht van mannen. Ze trekt veel op met Aminte, een leeftijdsgenoot die in veel opzichten van haar verschilt. Wanneer de jongeman Lysis naar de stad komt, raakt Stella al snel met hem verloofd terwijl ze denkt dat ze daar nog makkelijk onderuit kan komen. Dat blijkt echter lastig te zijn. In een poging de verloving toch af te breken, stelt ze onredelijke eisen in de hoop dat hij afhaakt. Als hij blijft vasthouden aan de verloving, blijft er voor Stella geen andere optie over dan concreet te zeggen dat ze de verloving wil verbreken.

(15)

15

[p. 224-230]

Kort hierna zijn Corilas en Stella beiden aanwezig bij een bruiloft. Ze is daar op dat moment samen met haar nieuwe aanbidder Semire. Wanneer Stella Lysis daar ook weer ziet, heeft ze opnieuw interesse in hem. Ze probeert hem om te praten, maar heeft geen succes. Lysis confronteert haar met haar veranderlijkheid. Semire heeft de beschuldigingen van Lysis gehoord, waardoor zijn interesse in haar daalt. Corilas durfde door zijn vriendschap met Lysis nooit zijn gevoelens voor Stella te uiten, maar durft door de openlijke afwijzing door Lysis wel een volgende stap te zetten. Stella vindt de aandacht van Corilas leuk en staat hem direct toe zich haar vrijer te noemen, omdat ze hoopt dat dit Lysis jaloers zal maken. Semire hoort van Stella’s nieuwe verhouding met Corilas en keert zich van Stella af. Zij vindt dit niet erg, omdat ze Corilas als nieuwe liefde heeft.

[p. 230-233]

Na enige tijd biecht Corilas zijn verhouding met Stella aan Lysis op. Lysis is niet boos, maar raadt Corilas aan de relatie snel stop te zetten omdat Stella hem geheid zal kwetsen. Corilas geeft aan dat hij haar niet kan verlaten omdat hij te veel om haar geeft. Omdat hij meer zekerheid wil over haar gevoelens voor hem, stuurt hij Lysis op Stella af met een brief waarin hij zijn liefde aan haar verklaart.

[p. 233-241]

Als Lysis Stella ontmoet, spot hij met haar veranderlijke aard: hij vraagt of ze nog van plan is om alle mannen die haar liefhebben te bedriegen, of dat hij de laatste is geweest. Verder zet hij zich wel in voor de belangen van zijn vriend. Hij brengt de liefdesverklaring van Corilas aan haar over en na langdurige aansporing van Lysis zet Stella ook een liefdesverklaring voor Corilas op schrift.

[p. 241-250]

Ondanks de waarschuwingen van Lysis over de veranderlijke natuur van Stella, blijft Corilas vertrouwen houden in de relatie. Op de dag van hun huwelijk verlaat Stella hem echter voordat de ceremonie heeft plaatsgevonden omdat ze weer gevoelens voor Semire koestert; dit ontketent een ongekende haat bij Corilas. Wanneer hij de bruiloftslocatie verlaat, zijn Stella en Lysis daar beiden nog aanwezig. Ze verleidt Lysis om de liefdesverklaring die zij aan Corilas schreef van hem terug te krijgen, zodat het verbreken van de verloving haar niet kwalijk genomen kan worden. Direct nadat ze de verklaring van Lysis heeft gekregen, gooit

(16)

16

ze die in het vuur en laat Lysis vervolgens in de steek. Zelf wordt Stella uiteindelijk door Semire afgewezen, maar ze is er niet lang verdrietig over. Om zich te verdedigen tegen beschuldigingen over haar veranderlijkheid, zingt ze een lofzang op de veranderlijke liefde.

(17)

17 1.3. De lichtveerdige Pamphilus38

Inleiding

Van Heemskerck heeft het verhaal over Pamphilus uit de Arcadia van Philip Sidney vertaald. Het personage Pamphilus komt niet voor in L’Astrée. De ik-verteller is Pyrocles, een van de jonge, mannelijke hoofdpersonages uit de Arcadia. In het verhaal De lichtveerdige Pamphilus wordt zijn naam niet genoemd. Hij kent Pamphilus voor aanvang van dit verhaal niet.

De gebeurtenissen in het verhaal spelen zich op open plekken in een bosrijke, heideachtige omgeving af. Er is niets bekend over de weersomstandigheden. De vertelde tijd neemt ongeveer vijf dagen in beslag. Het eerste deel van het verhaal (p. 253-265) beslaat een aaneengesloten gedeelte van een dag. Op pagina 265 staat dat er drie dagen voorbij zijn gegaan. Vanaf dat moment gaat er ook ongeveer een dag voorbij.

Samenvatting [p. 253-256]

In De lichtveerdige Pamphilus is Pyrocles de ik-verteller. Wanneer hij te paard door een bos rijdt, aanschouwt hij een opvallend tafereel. Negen vrouwen zijn bezig een vastgebonden jongeman te steken met haarspelden. Op dat moment komen er een paar gewapende mannen aan, die Pyrocles verzoeken door te gaan zodat de vrouwen hun wraakneming kunnen doorzetten. Pyrocles laat zich echter niet verjagen en doodt een aantal van hen. Zowel de overgebleven mannen als de meeste vrouwen slaan uiteindelijk op de vlucht. De enige vrouw die overblijft, Dido, is nog steeds bezig met het straffen van de vastgebonden man. Ze

probeert hem de ogen uit te steken, maar Pyrocles verzoekt haar te stoppen en wil graag weten wat haar slachtoffer gedaan heeft om deze straf te verdienen. Dido vertelt hem het hele

verhaal, als waarschuwing. [p. 256-260]

Dido vertelt dat de jongeman Pamphilus heet en dat hij van goede komaf is. Hij gedraagt zich altijd erg charmant en weet in eerste instantie veel vrouwen voor zich te winnen. Zijn

liefdesuitingen komen echter nooit voort uit oprechtheid. Vanaf het moment dat een vrouw zwicht voor zijn charmes, verandert zijn waardering in minachting. Volgens Dido heeft hij er

(18)

18

plezier in vrouwen te beschimpen. Nadat hij zijn pleziertje heeft gehad, zoekt hij een volgend slachtoffer.

[p. 260-264]

Dido vertelt dat op een gegeven moment het nieuws bekend werd bij de vroegere

vriendinnetjes van Pamphilus dat hij zich wel aan iemand had gebonden.39 Dit motiveerde hen om hem gezamenlijk aan te vallen. Samen beschuldigden ze Pamphilus van zijn slechte gedrag. Dido vertelt dat Pamphilus zich daarop echter niet verontschuldigde, maar dat hij zijn daden juist verdedigde. Hij beschimpte de vrouwen nogmaals en legde uit dat hij juist

standvastig is, omdat hij altijd de uiterlijke schoonheid en zijn eigen genot najaagt. Hij vertelde aan alle vrouwen waarom hij ze verlaten heeft (te vies, te bijdehand, te saai, te speelziek, te ziek, te jaloers, omdat ze geweigerd had een brief naar een ander liefje te brengen, omdat ze niet zwijgen kon, niet lief genoeg of niet mooi genoeg was). [p. 264-267]

Na deze opsomming wordt het verhaal van Dido onderbroken omdat er een paar vrienden van Pamphilus verschijnen die hem willen bevrijden en Dido willen vermoorden. Pyrocles

beschermt haar en zet daarna zijn reis voort. Drie dagen later ziet hij echter dat Pamphilus en zijn vrienden Dido opjagen. Pyrocles bevrijdt haar opnieuw en hoort van haar dat Pamphilus wraak wilde nemen door haar voor de ogen van haar vader te vermoorden. Er is geen gesprek over de toekomstige bescherming tegen Pamphilus. Pyrocles schrijft alleen dat hij blij was dat hij Dido gered had en dat hij vervolgens verder reisde.

[p. 267-270]

Verderop in het bos ziet hij een huilende jongedame, Leucippe. Uit haar woorden (ze spreekt hardop tot de afwezige Pamphilus) maakt hij op dat ze de verloofde van Pamphilus was, maar dat ze recentelijk door hem in de steek is gelaten. Ondanks zijn bedrog houdt ze nog veel van hem en is ze intens ongelukkig. Ze vertelt Pyrocles dat Pamphilus nu met Baccha is, een vrouw met een slechte reputatie. Eigenlijk wil Pyrocles na de verhalen van Dido en Leucippe wraak nemen op Pamphilus. Hij besluit echter dat een leven met Baccha een ergere straf voor Pamphilus is dan de dood.

(19)

19

Hoofdstuk 2: Karakterisering

2.1. Inleiding: Het analysemodel

Uit de samenvattingen van de verhalen wordt duidelijk dat het voor de analyse van de karakterisering van de hoofdpersonages noodzakelijk is om rekening te houden met de vertelsituatie, in het bijzonder met de uitspraken en andere aanwijzingen die vertellers en andere personages over elkaar geven. Bij de analyse van de vertelsituatie heb ik in eerste instantie gekeken hoe deze beschreven kan worden in termen van focalisatiemodellen. Daarvoor heb ik vooral gebruik gemaakt van de studie die Luc Herman & Bart Vervaeck hierover schreven: Vertelduivels (2005). Voor de situatie in de verhalen over Hylas, Stella en Pamphilus leverde dat achtereenvolgende de volgende observaties op.

Voor het verhaal over Hylas is het onderscheid tussen een interne en een externe focalisator van belang. Herman & Vervaeck beschrijven dat als volgt: ‘Als hij in het verhaal optreedt, is hij intern; blijft hij buiten het verhaal, dan is hij extern.’40 In dit verhaal is een

externe focalisator aanwezig, maar het overgrote deel van het verhaal wordt verteld door een interne focalisator: Hylas. Er is nog een tweede interne focalisator aanwezig, Florice. Zij vertelt ook een gedeelte van het levensverhaal van Hylas. Op pagina 67 lijkt Florice even de rol van externe focalisator op zich te nemen. Ze heeft daar inzicht in een herinnering van Hylas:

Soo haest als Hylas hoorde den naem van Cyrcene, dacht hem dat hy die meer hadde hooren noemen, sonder te konnen bedencken waer, of wanneer,41

Zodra Hylas de naam van Cyrcene hoorde, dacht hij dat hij die al eerder had horen noemen, zonder te kunnen bedenken waar of wanneer,

Deze opmerking kan mogelijk gezien worden als extern. De lezer kan echter niet bepalen op welke wijze Florice dit inzicht heeft verkregen. Is hier echt sprake van een externe/alwetende opmerking? Of blijft Florice de interne verteller die de informatie van de bron (Hylas) heeft verkregen? Later verneemt de lezer namelijk dat Florice en Hylas intensief contact hebben gehad. De focaliserende Florice heeft op het moment van vertellen dus reeds veel gehoord van Hylas over zijn verleden en gedachten. Herman & Vervaeck signaleren deze moeilijkheid

40 Herman & Vervaeck 2005: 76. 41 Van Heemskerck 1638: 67.

(20)

20

ook: ‘Extern en intern zijn dus geen absolute begrippen, zeker niet als je in een tekst verschillende ingebedde verhalen hebt.’42

Het verhaal over Stella heeft ook een interne focalisator: Corilas maakt onderdeel uit van het verhaal. Hij vertelt vanuit een heden over het verleden. Herman & Vervaeck

beschrijven deze situatie als volgt:

Zelfs als het personage en de verteller samenvallen in een ikverhaal, bestaat er in principe nog steeds een verschil tussen interne en externe focalisatie. Als het ik-nu terugblikt op iets wat het ik-toen gedaan heeft, dan heb je externe focalisatie indien het tafereel door het ik-nu wordt waargenomen en interne focalisatie indien het door het ik-toen wordt waargenomen.43

Een voorbeeld van deze vorm van externe focalisatie is te vinden op pagina 231 van Van Heemskercks bundel:

en ghelijck ick [Corilas] daer nae wijs wiert, soo dede sy [Stella] sulckx om hem [Lysis] noch eens met haer in te schepen.

En zoals ik [Corilas] daarna te weten kwam, deed zij [Stella] dit om hem [Lysis] nogmaals aan haar te verbinden.

Corilas was zich in het verleden onbewust van Stella’s motieven, maar voegt vanuit ik-nu zijn nieuwe inzichten toe. Hij bevestigt dat hij op een later moment inzichten heeft verworven. Dit principe kan ook voor andere gedeeltes van zijn vertelling gelden. Zo beschrijft hij een

interactie tussen Stella en Lysis, waarbij hij (Corilas) zelf niet aanwezig was.44 Omdat we als lezer echter weten dat Corilas en Lysis zeer goed bevriend zijn, is het aannemelijk dat hij op een later moment van Lysis heeft vernomen wat er tijdens die ontmoeting gebeurde.

In het verhaal van Pamphilus is Pyrocles wederom een interne focalisator: hij is een van de personages. Hij vertelt het verhaal in de ik-vorm aan de lezer. Er is geen externe verteller aanwezig.

Na het classificeren van de vertellers in de verhalen aan de hand van de focalisatietheorie, kwam ik tot de conclusie dat een analyse in termen van externe en interne focalisatie me niet voldoende zou helpen om de drie titelpersonages te karakteriseren. Daarom heb ik gezocht naar een ander model en dat gevonden in het artikel ‘Karakterisering. Een model voor de beschrijving van romanpersonages’ van Marijke de Beus (1979). De Beus publiceerde dit artikel in de bundel Mensen van papier. Zij omschrijft karakterisering als ‘de wijze waarop

42 Herman & Vervaeck 2005: 77. 43 Herman & Vervaeck 2005: 77. 44 Van Heemskerck 1638: 244-248.

(21)

21

een karakter wordt opgebouwd door middel van woorden.’45 Volgens De Beus is karakter een

abstract begrip dat in romans concrete vorm krijgt in de uitingen van personages en de aanwijzingen over hun gedrag die de lezer afleidt uit de tekst. De Beus schrijft dat het karakter van een personage door twee onderdelen gedefinieerd wordt: ‘Het karakter van de romanfiguur bestaat in eerste instantie uit het eindig aantal woorden waarmee het beschreven wordt en in tweede instantie uit een onbepaalde hoeveelheid niet ingevulde aspecten die door de lezer tijdens of na het kennismakingsproces worden geconcretiseerd.’46 Dit maakt het lastig om tot de kern van een personage te komen. Om het proces te vergemakkelijken, heeft De Beus een basismodel voor karakterisering opgesteld. Hiermee brengt ze de tekstuele karakteriserende uitingen in kaart. De niet ingevulde aspecten die door de lezer tijdens of na het kennismakingsproces worden geconcretiseerd spelen in het model geen rol.

Figuur 1 De Beus’ basismodel voor karakterisering van romanpersonages

Dit basismodel is gebaseerd op het model van Lubomir Doležel47 uit 1973. Hiermee breng je

in kaart wat er aan de hand van de tekst over een personage bekend is. Alle informatie wordt gecategoriseerd. Het eerste onderscheid dat wordt gemaakt, hangt af van de bron van de

45 De Beus 1979: 37. 46 De Beus 1979: 38. 47 De Beus 1979: 39.

(22)

22

informatie. Als de informatie afkomstig is van de verteller (narrator), spreken we van Narrator’s Discourse (DN). De informatie kan ook van het personage dat gekarakteriseerd wordt komen. In dat geval wordt er gesproken van Character’s Discourse (DC). De

informatie die andere personages over het titelpersonage geven, worden ondergebracht bij de Narrator’s Discourse als ze de verteller zijn en bij Character’s Discourse als ze hun

informatie in een dialoog met het te karakteriseren personage geven.

Narrator’s Discourse

Alle mededelingen die door de verteller over een personage worden gedaan, vallen dus onder de categorie DN. Over deze mededelingen kunnen twee zaken worden vastgesteld. Ten eerste kan de mededeling inhoudelijk worden gecategoriseerd. De Beus onderscheidt vier mogelijke categorieën: het uiterlijk, de gedachten en gevoelens, de handelingen en het verleden van het personage (zie onderdeel a in figuur 1). Daarnaast is het van belang op welke wijze de informatie tot de lezer komt. De Beus hanteert hiervoor drie mogelijkheden: beschrijvend, ordenend/formulerend en kleurend (zie onderdeel b in figuur 1).

De Beus licht deze termen nader toe. Een tekst is beschrijvend wanneer datgene wat de verteller over een personage formuleert, door uitspraken van het personage zelf wordt bevestigd. Ook is het van belang dat de verteller daarbij geen mening geeft over de

informatie. Het gaat dus om feitelijke en neutrale uitspraken van de verteller. Wanneer een tekst ordenend/formulerend is, houdt dit in dat de uitspraak die de verteller over een

personage doet, niet bevestigd wordt door uitspraken van het personage zelf. Net als bij een beschrijvende tekst, geeft de verteller geen mening. Een kleurende omschrijving wordt ook niet bevestigd door het personage, maar daarin klinkt de mening van de verteller wel door in de tekst. Hierbij komt de lezer te weten hoe de verteller tegenover het personage staat.

(23)

23

Figuur 2 Voorwaarden voor typering van uitspraken uit de vertellerstekst als ‘beschrijvend’, ‘ordenend/formulerend’ of ‘kleurend’

Volgens De Beus moet er, om een uitspraak te kwalificeren als ‘beschrijvend’,

‘ordenend/formulerend’ of ‘kleurend’, dus gekeken worden naar twee soorten tekst. De uitspraak zelf moet altijd gedaan worden in de vertellerstekst en de al dan niet aanwezige bevestiging in de personentekst bepaalt (samen met de al dan niet aanwezige mening van de verteller) of het om ‘beschrijvend’, ‘ordenend/formulerend’ of ‘kleurend’ gaat. Personentekst kan op zichzelf beschouwd dus niet gecategoriseerd worden met de termen ‘beschrijvend’, ‘ordenend/formulerend’ of ‘kleurend’ zoals De Beus die hanteert. Om toch eventuele

meningen die in de personentekst doorklinken mee te kunnen nemen in de analyse, zal ik deze benoemen en analyseren.

Character’s Discourse

Bij Character’s Discourse (DC) gaat het om de informatie die de lezer vanuit het te karakteriseren personage zelf krijgt, of uit dialoog die het te karakteriseren personage met anderen voert. Er zijn hierbij maar twee subcategorieën. Allereerst d1: De Beus noemt deze categorie ‘monologue intérieur’ en rekent hier ‘geuite alleenspraken’ toe. In deze scriptie vat ik ‘geuite alleenspraken’ op als uitspraken die een personage tegen zichzelf doet (in gedachten of hardop). Daarnaast d2: de uitspraken in dialogen die bijdragen aan de karakterisering van het personage. Die dialoog vindt plaats tussen het te karakteriseren personage en anderen.

De vorming van een beschrijvingsmodel

De Beus beschrijft dat haar basismodel in een beschrijvingsmodel verandert wanneer het wordt toegepast op een specifieke tekst. Ze legt uit hoe aanpassing in zijn werk gaat. Tijdens

(24)

24

de toepassing wordt in eerste instantie naar alle aspecten van het basismodel gekeken. De karakteriserende uitspraken worden gecategoriseerd aan de hand van de mogelijkheden die het basismodel biedt. Wanneer blijkt dat bepaalde categorieën niet of nauwelijks voorkomen en die aspecten dus niets wezenlijks toevoegen aan de karakterisering van een personage, worden die categorieën weggelaten. Dit gaat zo ver dat de gehele DN- of DC-categorie weggehaald kan worden wanneer blijkt dat het aandeel ervan te verwaarlozen is. Zo geldt ook dat er indien nodig subcategorieën kunnen worden toegevoegd. De vorming van het

beschrijvingsmodel is dus een flexibel proces. Uiteindelijk ontstaat er een uniek

beschrijvingsmodel voor het karakter van een romanpersonage. Als voorbeeld laat De Beus het beschrijvingsmodel van het romanpersonage Emma Bovary zien:48

Figuur 3 Beschrijvingsmodel Madame Bovary

De Character’s Discouse bleek van geringe betekenis in de karaktertekening. De lezer krijgt toegang tot Emma’s persoonlijkheid via de vertellerstekst. Daarom is alleen de

DN-component opgenomen in het beschrijvingsmodel. Ook valt op dat er een c-categorie is toegevoegd. Tijdens de analyse bleek dat de stijl van de verteller bijdroeg aan de

karakterisering van Emma. De stijlaspecten zijn aan het beschrijvingsmodel toegevoegd als c-categorie.

Mijn werkwijze

Ik heb bij de verhalen over Hylas, Stella en Pamphilus alle karakteriserende uitspraken over de titelpersonages genoteerd. Daarbij heb ik vastgesteld onder welke categorie de uitspraak in het model van De Beus zou vallen. Bijvoorbeeld: DN, a3, b3. In dat geval werd er door de verteller iets op kleurende wijze over het handelen van het titelpersonage gezegd. Vervolgens

(25)

25

keek ik per verhaal welke categorieën het meest voorkwamen en of de categorieën die zeer weinig voorkwamen iets wezenlijks toevoegden aan het beeld dat in het gehele verhaal over het personage werd geschetst. De categorieën die niets of weinig bijdroegen aan de

karakterisering heb ik weggelaten uit het beschrijvingsmodel.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de categorie d1 (monoloog). De lezer hoort nooit wat een titelpersonage op een bepaald moment letterlijk denkt. Jacques Ehrmann schrijft in Un

paradis désespéré: L'amour et l'illusion dans L'Astrée over de afwezigheid van monologen in L’Astrée:

Rien n’est plus étranger à la mentalité de cette société que le monologue intérieur, ou le monologue tout court – sans interlocuteur, même caché. L’auteur a toujours besoin d’un tiers pour pénétrer – et faire pénétrer le lecteur – dans le “for intérieur” des personages.49

Ehrmann schrijft dat er in de maatschappij die afgebeeld wordt in L’Astrée geen monoloog intérieur en zelfs helemaal geen monoloog voorkomt, ook niet zonder verborgen

gesprekpartners. D’Urfé heeft volgens hem altijd een derde [personage], dus iemand anders dan de ik-spreker, nodig om door te dringen in het geweten van de personages en die buitenstaander – dat andere personage – is ook nodig om de lezer dat innerlijk te laten kennen. De categorie d1 komt in L’Astrée niet voor; Van Heemskerck maakt er evenmin gebruik van, dus deze categorie is afwezig in de modellen van Hylas, Stella en Pamphilus.

(26)

26 2.2. Het beschrijvingsmodel: Hylas

Het beschrijvingsmodel voor het verhaal over Hylas, te vinden in figuur 4, is erg interessant.

Figuur 4 Beschrijvingsmodel van Hylas

Het grootste deel van Den ongestadigen Hylas bestaat uit een lange vertelling in

ik-perspectief die Hylas doet over zijn eigen verleden. De karakterisering die uit deze vertelling naar voren komt is opgenomen in de Character’s Discourse-component van het

beschrijvingsmodel. Hylas onderbreekt af en toe zijn vertelling. Op deze momenten vertelt een externe verteller wat er met de groep gebeurt, maar deze beschrijvingen komen slechts een paar keer voor en bieden geen verdere inzichten in het karakter van Hylas. Hier volgt een voorbeeld van een dergelijke tekst:

En mitsdien met groote schreden voor uyt stappende, so begonden sy hem altesamen nae te volgen, wel blyde zijnde het ongemack vande hitte t’ ontwijcken.50

En toen hij (Sylvandre) meteen met grote passen voorop ging lopen, volgden ze hem allemaal, blij dat ze de ongemakkelijke hitte konden ontvluchten.

De opmerkingen van de verteller zouden in het model van De Beus in de categorie Narrator’s Discourse vallen, maar omdat deze weinige passages enkel informatie geven over de

omstandigheden in het verhaal en niets toevoegen aan de karakterisering van Hylas, heb ik de Narrator’s Discourse niet opgenomen in het beschrijvingsmodel van Hylas. Dit betekent dat

(27)

27

de a-onderdelen (“opmerkingen van de verteller over het uiterlijk, de gedachten en gevoelens, de handelingen en het verleden van het personage”) en de b-onderdelen (“of die opmerkingen beschrijvend, ordenend/formulerend en kleurend worden geformuleerd”) dus geen rol spelen in deze karakterisering. Het beschrijvingsmodel van Den ongestadigen Hylas bestaat alleen uit de Character’s Discourse-component.

De categorie d1 (monoloog) is in dit beschrijvingsmodel van Hylas niet aanwezig. Zoals ook uit de theorie van Ehrmann bleek, is er in L’Astrée geen sprake van innerlijke monoloog. Ook komt het niet voor dat Hylas hardop voor zichzelf iets zegt of mompelt. Wat eventueel als monoloog beschouwd zou kunnen worden, zijn de brieven van Hylas aan zijn vriendinnetjes die de lezer te zien krijgt. Ik beschouw deze egodocumenten inderdaad als monoloog, maar ik heb ze niet via de categorie d1 toegevoegd aan het model, omdat de inhoud geen aanvullende informatie geeft over het karakter van Hylas. De inhoud van de brieven toont niet zijn

werkelijke gedachten en gevoelens. Elke brief dient een hoger doel: hij gebruikt ze als middel om iets te bereiken. Dit feit draagt wel bij aan zijn karakterisering: hij handelt uit eigenbelang. De karakterisering is dus volledig gebaseerd op dialoog (d2) tussen Hylas en anderen. Zoals in het beschrijvingsmodel te zien is, onderscheid ik hier vier gesprekspartners: de eerste vriendengroep, de tweede vriendengroep, Sylvandre (onderdeel van de tweede groep) en Florice (geen onderdeel van een vriendengroep; ze komen haar tegen in het bos). Hoewel er uit de vriendengroepen als geheel zeer weinig respons komt op de vertelling van Hylas, beschouw ik de vrienden toch als gesprekspartner, omdat zij luisteren. Deze bijzondere vorm van dialoog beslaat vrijwel de hele tekst. De belangrijke rol van luisteraars in de L’Astrée wordt ook benadrukt door Jaques Ehrmann:

Ecouter est loin d’être une fonction passive, sans consequence. Ecouter, c’est

permettre à celui qui parle (même en secret, surtout en secret) de révéler la vérité, sa vérité, c’est-à-dire de se justifier soit aux yeux d’un individu (…) soit aux yeux du groupe (…). En un mot, écouter c’est jouer le role de “révélateur”.51

Luisteren is geen passieve, consequentieloze bezigheid in dit verhaal, maar geeft de spreker toestemming om de waarheid te openbaren (zelfs de heimelijke, vooral de heimelijke), dat wil zeggen: de persoonlijke waarheid, zoals een personage die ziet – met zijn verdedigende uitleg tegenover een individu of een groep. De luisteraars vervullen de rol van de onthuller, een onmisbaar onderdeel van het gesprek.

(28)

28

Omdat de luisterende vriendengroepen in dit geval dus gelden als gesprekspartner, valt Hylas’ vertelling aan die groepen in de categorie dialoog (d2). Alles wat hij vertelt over zijn

verleden, dus ook zijn toenmalige avonturen met verschillende vrouwen, is dus onderdeel van die dialogen. Hylas is als ik-verteller aan het woord en doet ook verslag van het handelen van anderen. De mensen uit zijn verleden komen dus nooit direct zelf aan het woord, zoals in het onderstaande citaat te zien is, waarin Hylas vertelt hoe een gesprek over vrouwen tussen hem en Periandre verlopen is:

Het ghebeurde op eenen morgen-stont (also wy veeltijts by malkenderen sliepen) dat naedien wy eenigen tijt ghekout hadden vande vryagien der Iuffrouwen vande stadt, ende ghevende daer over sulck oordeel als de kennisse die wy daer van hadden ons konde toelaten, hy my vraegde of ick niet met allen en beminde? Ende hem

gheantwoort hebbende van jae, soo seyde hy, dat eer my te vraghen wie mijn meesteresse was, hy my de syne wilde openbaeren.52

Het gebeurde op een ochtend (aangezien wij vaak bij elkaar sliepen) dat nadat wij enige tijd gepraat hadden over de verkeringen met de juffrouwen uit de stad en wij al pratende een oordeel gaven voor zover wij dat konden doen, hij mij vroeg of ik niet verliefd was. En toen ik hem ja antwoordde, zei hij mij, dat voor hij mij zou vragen wie mijn liefje was, hij mij het zijne wilde openbaren.

Hoewel Sylvandre onderdeel uitmaakt van de tweede vriendengroep, heb ik hem in het model toch uitgelicht als gesprekspartner, omdat hij als enige binnen die groep direct reageert op Hylas. Zij hebben dus als enige twee binnen de groep directe inhoudelijke dialoog.

(29)

29 2.3. Het beschrijvingsmodel: Stella

De Beus gaat in de categorie Narrator’s Discourse uit van een externe verteller. Zij neemt alleen uitspraken in de categorie DN op die in de vertellerstekst worden gedaan. In Het leven van teksten definiëren Brillenburg Wurth & Rigney de vertellerstekst als volgt: ‘Alle door de verteller gedane uitspraken, oftewel alle taaluitingen in een vertelling die niet direct aan een personage zijn toe te schrijven.’53 In het verhaal over Stella is er echter geen externe verteller,

maar een personage dat de rol van verteller op zich neemt: Corilas. In mijn

beschrijvingsmodel van Stella heb ik de definitie van ‘narrator’ opgerekt, zodat er alsnog een verteller opgenomen kan worden, namelijk in de vorm van het personage Corilas. Dat is in dit geval van groot belang omdat Corilas het gehele verhaal over Stella vertelt. De dialogen die er in voorkomen, worden dus ook weergegeven door Corilas. Het enige fragment waarin de woorden van Stella letterlijk worden weergegeven, zonder kleuring door Corilas, is een lied van Stella. Dit is opgenomen onder de dialoog (d2) vanuit Stella in de Character’s Discourse. In de analyse van het model ga ik nader in op de verklaring van de aanwezigheid van de meerdere gesprekspartners bij dit lied.

Figuur 5 Beschrijvingsmodel van Stella

(30)

30 2.4. Het beschrijvingsmodel: Pamphilus

In het verhaal De lichtveerdige Pamphilus is het personage Pyrocles de ik-verteller. In dit geval is er dus, net als bij het verhaal over Stella, een personage dat de rol van verteller op zich neemt. Pyrocles is in het beschrijvingsmodel van Pamphilus dus opgenomen als verteller in de Narrator’s Discourse. Wat verder opvalt aan het model, is dat Pyrocles ook in de Character’s Discourse is opgenomen. In de modellen bij Hylas en Stella werd die plek door het titelpersonage zelf ingenomen, omdat zij in hun verhalen via dialoog (d2) bijdragen aan hun karakterisering. Omdat Pamphilus nooit in een dialoog verzeilt waarin hij zichzelf karakteriseert of waarin een ander hem karakteriseert, kon Pamphilus niet in de Character’s Discourse worden opgenomen. Pyrocles voert wel gesprekken met andere personages (Dido en Leucippe), waarin Pamphilus gekarakteriseerd wordt. Om die reden is Pyrocles op twee plekken in het model aanwezig: als verteller in de Narrator’s Discourse en als personage in de Character’s Discourse.

(31)

31

2.5. Uitwerking van het beschrijvingsmodel: Hylas

D2: dialoog Hylas – vriendengroepen

Binnen de setting van groep 1 doet Hylas een aantal uitspraken over zichzelf. Zijn vader stief op de dag dat Hylas geboren werd. Zijn moeder voedde hem in weelde op en verwende hem. Ze stief toen hij twaalf was; Hylas werd dus op vrij jonge leeftijd wees. Hij erfde het

vermogen van zijn ouders:

oock soo lieten sy my ghenoegh daer van versorght als sy quamen t’overlijden, ’t welck sonder twijffel voor my al te vroegh was: want myn Vader stierf den selfden dagh als ick gheboren wierdt, en mijn Moeder (die my opvoede in alle weelde,

ghelijck een eenigh Soontjen, oft veel eer ghelijck een bedurven Soontjen) en behieldt ick niet langher dan tot mijn twaelfde jaer.54

Ook lieten ze mij genoeg verzorg achter toen ze kwamen te overlijden, hetgeen voor mij zonder twijfel te vroeg kwam: want mij vader stierf op de zelfde dag als ik

geboren werd, en mijn moeder (die mij opvoedde in alle weelde, als een enig zoontje, of liever gezegd als een verwend zoontje) behield ik niet langer dan tot mijn twaalfde jaar.

Als jongen was Hylas vol zelfvertrouwen. Hij ging ervan uit dat alle jongedames hem leuk vonden:

(32)

32

soo dacht my, dat alle de Herderinnen op mijn verslinghert waren, ende datter niet ene en was die mijnen dienst niet gaeren en soude aennemen.55

Zo dacht ik, dat alle jongedames dol op mij waren en dat er niet een was die mijn dienst niet graag aan zou nemen.

Verder merkt Hylas in zijn vertelling op dat hij als jongen van een jaar of achttien, negentien behoorlijk argeloos was. Hij had niet door dat zijn (wat oudere) vriend Hermante ook verliefd was op het meisje dat hij leuk vond:

Ick, die noch jonck was, en merckte noyt dese nieuwe liefde, oock hadde ick al te weynigh loosheyts om die t’onderkennen56

Ik was nog jong en merkte niets van deze nieuwe liefde, en ik was ook te weinig sluw om die te onderkennen

Toen hij jong was werd Hylas door zijn omgeving als een goede partij gezien. Hij vertelt dat de ouders van Carlis een huwelijk tussen hun dochter en hem wel zagen zitten:

[was dat] d’ouders van dese Herderinne wel gaern een huwelijck tusschen haer en my souden ghesien hebben, om dies wille dat sy meenden sulcks tot haer voordeel te wesen:57

[was dat] de ouders van deze herderin wel graag een huwelijk tussen haar en mij gezien zouden hebben, om die reden dat zij meenden dat het tot hun voordeel zou zijn: Hylas vertelt verder dat hij op de boot richting Lyon de affectie van Aymea probeerde te winnen, maar dat hij geen succes had. Hij geeft de volgende verklaring, waaruit zijn visie op vrouwelijk gedrag blijkt:

echter dit en wast niet dat my van haer aftrock, want ick wist wel dat d’eerste aenvallen ghemeenlijck op sodanigher wyse afgheweert worden58

dit hield mij echter niet bij haar weg, want ik wist wel dat de eerste aanvallen gewoonlijk op zo’n manier worden afgeweerd

Uit deze beschrijving blijkt dat het (als man) gebruikelijk was om aan te nemen dat vrouwen je eerst afwijzen, alvorens op je avances in te gaan. Een ‘nee’ betekent dus niet automatisch dat Aymea hem niet wil.

Vanaf hier heb ik het altijd over groep 2 als ik over een vriendengroep spreek. In twee

gevallen van dialoog met groep 2 beargumenteert Hylas een en hetzelfde punt (p. 79, 80 en p. 214). Hij praat over de definitie van ongestadigheid (wispelturigheid) en gestadigheid

55 Van Heemskerck 1638: 9. 56 Van Heemskerck 1638: 11. 57 Van Heemskerck 1638: 12. 58 Van Heemskerck 1638: 35.

(33)

33

(standvastigheid) en noemt zichzelf gestadig omdat hij altijd trouw blijft aan de schoonheid. Daarnaast vindt hij dat mensen die zichzelf gestadig noemen, omdat ze bij één partner blijven, niet daadwerkelijk gestadig zijn. Hier volgt een citaat van de eerste keer dat hij deze visie uiteenzet.

Ick heb wel dickwils in mijn selven ghegeckt, met de ghene die d’ongestadigheydt lasteren, en haer werck maecken vande grootste vyanden daer van te wesen,

aenmerckende dat sy niet en konnen zyn sodanighe alsse segghen, ten zy datse worden onghestadigher als de ghene diese daer over beschuldigen. Want als sy verlieven, is ’t niet op de schoonheyt diese speuren inde gheene die haer behaegen? nu dan by so verre die schoonheyt komt te vergaen, ghelijck het buyten twijfel is dat de tijt sulckx vermach op alle de schoone, synse niet ongestadigh in te beminnen die leelijcke aensichten, de welcke niets en behouden van ’t gene datse plegen te hebben, als alleen den naem van aensicht? want indien het teghendeel te beminnen van ’t ghene men bemindt heeft onghestadigheyt is, en indien de leelijckheydt is het tegendeel vande schoonheyd, so maeckt hy een seer goedt besluyt dewelcke staende houd, dat

onghestadigh is, de gene die bemint hebbende een schoon aensichjen, volhert het selve te beminnen als het leelyck is. Dese opmerckinge heeft my doen gelooven, dat om niet ongestadigh te zijn, men altijdt en in alle plaetsen moet beminnen de schoonheydt, en dat als de selve haer yewers van af-scheyt, men desghelijcx hem daer van af moet scheyden, uyt vreese van niet te beminnen het teghendeel vande schoonheydt.59

Ik heb regelmatig in mezelf gespot met diegenen die de onstandvastigheid zwart maken en die hun uiterste best doen om zelf niet onstandvastig te zijn. Ik moet hierbij opmerken, dat zij dit niet kunnen waarmaken, tenzij ze ongestadiger worden dan degenen die ze daarvan beschuldigen. Want als zij verliefd worden, is het dan niet op de schoonheid die ze zien in degene die ze leuk vinden? Nu dan, als die schoonheid verdwijnt, want ongetwijfeld zal de tijd die invloed hebben op alle mooie vrouwen, zijn zij dan niet onstandvastig als ze een lelijk uiterlijk beminnen, dat in niets meer lijkt op wat het was en enkel nog de roem van schoonheid heeft. Want als het onstandvastig is om het tegenovergestelde van wat men eerder bemind heeft nog steeds te beminnen, en als de lelijkheid het tegenovergestelde is van de schoonheid, dan heeft hij het bij het juiste eind die staande houdt dat onstandvastig is die eerst een schoon gezichtje beminde en daarna doorgaat dat te beminnen als het lelijk is. Deze observatie heeft mij doen geloven, dat de enige manier om niet onstandvastig te zijn het overal en altijd beminnen van de schoonheid is en dat als de schoonheid

verdwenen is, je jezelf ook uit de voeten moet maken omdat je moet oppassen het tegenovergestelde van de schoonheid te beminnen.

Hylas ziet het dus als volgt: men wordt verliefd op iemand omdat die mooi is. Wanneer je zegt dat je diegene nog steeds lief hebt, ook al zijn er jaren voorbij en ziet die persoon er totaal anders uit – en is zij in Hylas’ termen niet mooi meer, dan ben je eigenlijk ongestadig omdat je verschillende versies van één persoon zegt lief te hebben. Gestadigheid kan dus alleen bestaan als je niet beweert een persoon voor eeuwig lief te hebben, maar de schoonheid op zich. Die kan in verschillende mensen te vinden zijn, maar blijft als gegeven ongewijzigd.

(34)

34

Overigens valt op dat deze redenering niet volledig als verdediging voor de snelle

opeenvolging van zijn liefdes kan gelden. Hij stelt dat het zijn aard is om trouw te blijven aan de schoonheid; het is echter niet waarschijnlijk dat de schoonheid in een vrouw binnen een paar weken verdwenen is.

Vanuit de vriendengroep komt geen enkele reactie op Hylas’ betoog over de gestadigheid. Hylas is het enige personage dat ruimte krijgt om zijn visie naar voren te brengen. We horen als lezer nooit hoe de vrouwen uit zijn vriendengroep denken over gestadigheid en

ongestadigheid.

De tweede keer dat Hylas het over ongestadigheid heeft, is aan het eind van het verhaal. Hij zegt consistent te zijn in het najagen van de schoonheid, die in verschillende personen te vinden is.

Ick quam dan aenden Goud-berg wel verlieft zijnde, ende ging daer even also weder van daen: sonder datmen my daer over ongestadig mach noemen; nademael het altijt de liefde en de schoonheyt geweest is die ick gevolgt hebbe in ’t heen gaen, en die ik vergeselschapt hebbe int wederkeeren.60

Ik kwam verliefd aan bij de Goudberg en ging er ook weer verliefd [op een ander] vandaan, maar men mag mij daarom nog niet onstandvastig noemen. Het zijn namelijk altijd de liefde en de schoonheid geweest die bepaalden wie ik verliet en bij wie ik terugkwam.

Vervolgens zingt hij een lied, waarin hij een soortgelijk punt bepleit:

Sangh vanden onghestadigen Hylas61 Lied van de onstandvastige Hylas

Indien men my versmaedt, Indien men mij versmaadt Ick inder yl verlaet Dan verlaat ik snel

Die mynen dienst verachten: Degenen die mij niet willen: Also het voor gewis, Want het is zeker

Een grooten misslach is, Dat je een grote fout maakt

Vergeefs nae min te trachten. Als je vergeefs moeite voor iemand doet. Ick wacht den morgen niet, Ik wacht niet tot de volgende dag

Om, vry van dit verdriet, Om, wanneer ik het verdriet heb overwonnen Een ander Lief te kiesen: Een andere liefde te zoeken:

Noch vind gantsch geen geneucht, En ik vind er niets aan

In sonder vrucht, of vreucht, Als ik zonder plezier of zonder succes In ’t branden te bevriesen. Kou moet lijden, terwijl ik in brand sta. De Min is als een vonck, De liefde is als een vonkje

Die vlugh vervlieght van honck, Dat zich snel verplaatst

Ter schoorsteen uyt gedreven: Voortgeblazen door de lucht uit de schoorsteen:

60 Voor annotatie: bijlage 1, fragment 13, p. 214. 61 Voor annotatie: bijlage 1, fragment 13, p. 214-216.

(35)

35

En door de minste wint, En door een klein zuchtje wind Sich selven elders vint, Ergens anders wordt gebracht Dan daer hy kreegh syn leven. Dan op de plek waar hij ontstond. Men seyt wel, die niet moe Men zegt wel dat degenen die Wert wat hy sy of doe, Vast blijven houden aan de liefde Met aenstaen sal erlangen: Hem door aanhouden zullen verkrijgen: Maer ist niet onbeleeft, Maar is het niet ongepast

Te houden ’t geen men heeft Om vast te houden aan wat je hebt Met moeylijck-Zijn gevangen? Terwijl je lelijk gevangen zit? Siet eens de Minnaers aen, Kijk toch eens naar de minnaars Die op de trouwe staen, Die zo graag trouw willen blijven En stadigh willen wesen: En standvastig zijn:

Niet dan een naer gesteen, Niets anders dan akelig klagen Niet dan een droef geween, En niets anders dan droevig huilen Is in haer doen te lesen. Klinkt door in alles wat ze doen. In stee van soete kout, In plaats van gezellig te praten En vrolijck onder-hout, En vrolijke omgang met elkaar Ist slechts, eylaes! och-ermen! Hoor je alleen: Wee mij! Ocharme! Recht juyst in sulcken schijn, Zo lijkt het net

Als of een minnaer Zijn, Alsof het hoort bij het ambacht van minnaar Was ’t ambacht doen van kermen. Om de hele dag te kermen.

Ick die dit moeylijck Mal Ik, die deze lastige ellende Gae vlieden over al, Overal ontvlucht

In volle vryigheden: En in volle vrijheid leef: Ben recht in naem en daedt Ik ben in woord en daad Een Vryer, die niet laet Een minnaar die zich niet Hem in dees Sots-kap kleeden. Zo’n narrenkap laat opzetten. En wijs by anders scha, Ik leer van andermans zorgen De slaeverny ontgae En ontkom aan de slavernij Daer duysent onder suchten: Waar duizenden onder zuchten: Dies is het my niet leet, Zodat ik het niet erg vind Ick ongestadigh heet, Dat ze mij ongestadig noemen

In sulcken ramp ’t ontvluchten. Want zo ontvlucht ik mooi een hele hoop ellende. Hylas heeft het dus meerdere malen over de definitie van standvastigheid. Hij vindt zichzelf standvastig omdat hij altijd de liefde en de schoonheid volgt, maar hij vindt het niet erg als mensen hem onstandvastig noemen, omdat hij in elk geval niet hoeft te doorstaan wat zij als zogenaamde standvastigen moeten verdragen.

Ook de beschrijvingen van zijn eigen gedrag geven inzicht in het karakter van Hylas. Als Hylas ervoor probeert te zorgen dat hij zelf niet met Florice hoeft te trouwen,62 terwijl hij wel

haar minnaar wil blijven, manifesteert hij zich als profiteur.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Deze ongehuwde vrouwen uit de katholieke elite waren een steun voor de priesters en door een deel van hun vermogen aan de kerk te besteden konden ze deze belangrijk steunen, de

Ons bomen zijn niet meer met vruchten schoon bekleet, Noch d'aerde met geen groen tapyten meer bespreet, De bloemen zijn verwelckt, de kruyden en de loven Zyn met hun lieflijckheyt

Dcf c twee Gebroeders als Ghc- zanten va n Gods hooghc Majcfteyt verzoecken de verloflinghe Jacob s acn den Koningh Pharao met beveftinghe van t eerfte wonderteecken huuSIang

Problematische opvoedingssituaties kunnen zich op verschillende plekken voordoen, niet alleen thuis, maar in alle situaties waarin kinderen, jongeren, of zelfs volwassenen die

This notion is also supported by evidence from many studies to date which have established that gender differences are also evident in the way in which we interpret visual images

Hugo de Groot, Christelicke gesangen, ghetrocken uyt het Oude ende Nieuwe Testament... De thien Gheboden beschreven

HOEWEL ik weet dat het Compliment-werk, dat ik voor een noodsakelijcke leugen-tael acht, U Ed: niet qualijck en gevalt, soo en kan ik mijn selven even-wel niet gebieden U Ed: daer