• No results found

Fragment 1, p. 256 Dido beschijft Pamphilus’ misbruik van zijn uitstraling

en dat400 recht dienende tot een bequaem decksel van sijn vermomde valsheyt401, in

ommeganck aerdighlijk aenghenaem402, en aengenaemlijck dertel403, sijn ooghen vol van vrye

vrolijckheyt, sijn woorden van hertelijcke goetgeselligheydt404, en sulck een in schijn wien men ’t hooft niet eens sou dencken te staen om nae ondeught te taelen405.

Fragment 2, p. 257 Dido beschijft het bedrieglijke uiterlijk van Pamphilus

Maer onder ‘t gras van dese begaeftheden schuylt sulken vergiftigen adder406, als ik u 407vertellen sal.

Fragment 3, p. 257 Dido vertelt dat Pamphilus ervan geniet te bedriegen

Want sijn hert nemende geheelelijck sijn gheneuchte in408ons te bedrieghen,

Fragment 4, p. 257, 258 Dido somt de tactieken van Pamphilus op

De kunst van sijn vleyen, het gereet hebben van sijn traenen, d’oneyndelijckheydt409 van sijne beloften, waeren maer vande kranckste draden van sijn net410, maer ’t ontroeren411 van ons eyghen herts-tochten, en by dien inganck412 hem meester te maecken

[258]

van onse tegenstant, daer in lach het hooftstuck413 van syne loosheyt414,

Fragment 5, p. 259 Dido vertelt over Pamphilus’ plotselinge minachting

Want daer was noyt man die met een verachtelijcker oogh415 begrijnsen416 konde de ghene

voor wiens voeten hy onlanckx te voren geleghen hadde.

Fragment 6, p. 262 Dido citeert Pamphilus’ betoog over standvastigheid

400 dat: zijn knappe uiterlijk

401 recht dienende … vermomde valsheyt: prima kon dienen als dekmantel voor zijn vermomde valsheid 402 aerdighlijk aenghenaem: behoorlijk aangenaam

403 aengenaemlijck dertel: aangenaam verleidelijk 404 hertelijcke goetgeselligheydt: hartelijke vriendelijkheid

405 en sulck … te taelen: en hij leek op iemand van wie men zou denken dat het nooit in zijn hoofd op zou

komen om vals te zijn

406 sulken vergiftigen adder: een zeer giftige adder 407 als ik u: zoals ik u

408 nemende geheelelijck sijn gheneuchte in: schiep er alle genoegen in 409 oneyndelijckheydt: eindeloosheid

410 waeren maer … sijn net: waren nog maar de zwakste draden van zijn web 411 ontroeren: opwekken

412 by dien inganck: dat hij zich op die manier 413 het hooftstuck: het voornaamste

414 loosheyt: valsheid

415 een verachtelijcker oogh: meer minachting 416 begrijnsen: bespotten

89

Want, seyde hy, ick heb altijt gelieft mijn gheneuchte417, en geneuchte genomen in ’t geen minnelijck418 was, en waer ick gelegentheyd vond om dat te bekomen419, daer vervolghde ick het selve volstandelijck420, maer dese stantvastighe ghecken daer ghy van spreeckt, al wiert haer Meesteresse leelijck by sieckte, of elendigh by ongeval421, sy willense echter blyven lief hebben, en begaen alsoo d’ongerijmste ongestadigheydt dieder mach uytkomen422, in ’t

veranderen haerder liefde van schoonheydt tot leelijckheyt423, en van minnelijckheyt tot

minneloosheyt424; even als een die niet te vreden soude zijn een vrient te verlaten, maer sich datelijck soude willen overgeven aen sijn dood-vyant425. Daer426 ick, die ghy onghestadigh noemt, altijdt gestadigh ben in liefde tot schoonheyt in anderen, en tot vermaeck in mijn selfs.

Fragment 7, p. 265 Pyrocles beschrijft hoe Pamphilus Dido achtervolgde

maer voor hem hadde hy Dido,427 (de Iuffrouwe die hem strenghelijckst428 gestraft hadde) rydende op een dravend paerd,429 hy haer volghende430 met onmenschelijcke wreedtheyt, en haer van ooghenblick tot ooghenblick slaende met een spits-roe431 die hy inde hant hadde, Sy uytschreeuwende door ’t ghevoelen vande pyne, of op hope van hulp432.

Fragment 8, p. 266 Pyrocles beschrijft dat Pamphilus voor hem vlucht

Wat Pamphilus aengaet, hy my eens ghesien hebbende433 met de wapenen inde handt, en soo ’t schijnt sulckx noch gheheughende434, hieldt hem van begin aen inden hindertocht435, en eer

sijn maets436 op hielden van vechten, was te verre wegh om haer437 te dancken voor haer

moeyten.

Fragment 9, p. 266 Pyrocles vertelt wat Dido hem vertelde over de manier waarop Pamphilus haar overviel

417 gheneuchte: genot 418 minnelijck: bevallig, schoon 419 te bekomen: te verkrijgen

420 vervolghde ick het selve volstandelijck: joeg ik dat zonder ophouden na 421 of elendigh by ongeval: of gebrekkig door een ongeluk

422 en begaen … mach uytkomen: en begaan hiermee de onbegrijpelijkste onstantvastigheid die er bestaat 423 in ’t veranderen … tot leelijckheyt: in het omzetten van hun liefde voor schoonheid tot liefde voor lelijkheid 424 en van minnelijckheyt tot minneloosheyt: en van bevalligheid tot onbevalligheid

425 even als een … sijn dood-vyant: net als iemand voor wie het niet voldoende is een vriend te verlaten, maar

zich ook nog eens onmiddellijk zou overgeven aan diens aartsvijand

426 Daer: terwijl

427 maer voor hem hadde hy Dido: maar voor hem uit reed Dido 428 strenghelijckst: het hardst

429 rydende op een dravend paerd: op een dravend paard 430 hy haer volghende: terwijl hij haar volgde

431 en haer … een spits-roe: en haar met onmenselijke wreedheid van tijd tot tijd sloeg met een puntige stok 432 sy uytschreeuwende … van hulp: zij schreeuwde het uit vanwege de pijn of omdat ze op hulp hoopte 433 hy my eens ghesien hebbende: toen hij mij gezien had

434 en soo … gheheughende: en zich mij waarschijnlijk nog herinnerde 435 hieldt hem … hindertocht: bleef vanaf het begin af aan in de achterhoede 436 eer sijn maets: nog voordat zijn vrienden

90

Soo vertelde sy my, dat als sy was t’ huyswaert keerende438 nae haer Vader, wat t’ onsterck vergeselschapt zijnde439, om dat sy te haest440 vertrouwde ’t bedroch van een geveynst verdragh, Pamphilus haer hadde onversiens onder weegh overvallen,

Fragment 10, p. 266 Pyrocles verwoordt Dido’s woorden, waaruit blijkt dat Pamphilus plezier haalt uit het mentaal pijnigen van anderen

alwaer441 hy van meeninge was haer een wreede en schandelijcke doodt aen te doen, in ’t aensien van442 haer eyghen Vader, wien443 hy alreede sulckx444 hadde laten weten, op dat hy uyt de venster van dit sijn Slot mocht hebben ’t gesicht vande445 moort van sijn eenigh kint,

438 dat als … keerende: dat toen zij naar huis ging

439 wat ’t onsterck vergeselschapt zijnde: met een te zwakke begeleiding 440 haest: makkelijk

441 alwaer: op de plek waar hij Dido naartoe joeg 442 in ’t aensien van: onder de ogen van

443 wien: aan wie 444 alreede sulckx: dit al