• No results found

Fragment 1, p. 29 Hylas vertelt over zijn spontane verliefdheid op Aymea

So haest dan als ick haer sach soo behaeghde sy my133, en wat opset ick daer tegen genomen hadde134, so most ickse135 nochtans lief hebben.

Fragment 2, p. 49, 50 Hylas vertelt over zijn spontane verliefdheid op Cyrcene

Ick en weet niet of het quam door dat schemer-licht (want somtijdts helpt sulcks veel om de ghebreken vande verw te bedecken136) of wel door dien sy inder daed schoon was, dan soo veel isser af137, dat also haest als ick haer sach ick op haer verliefde.

Fragment 3, p. 75, 76 Florice laat zich negatief uit over Hylas

Maer het en was noch niet ghenoegh voor den aerdt van Hylas, synen vriendt te bedrieghen, en Palinice en Cyrcene te ghelijck te beminnen; soo hy niet op een avont, als wy ons gingen vermeyen den Arar-stroom op138, tegens my so veel ge-

[76]

seydt hadde als tegens d’andere139, sonder dat hy schier kennisse van mijnen naem had140.

Fragment 4, p. 78 De externe verteller over de groep in het bos

En mitsdien141 met groote schreden voor uyt stappende, so begonden sy hem altesamen nae te volgen, wel blyde zijnde het ongemack vande hitte t’ ontwijcken.

Fragment 5, p. 79-85 Hylas spreekt over de definitie van gestadigheid en vertelt hoe hij de liefde boven de vriendschap van Clorian verkoos

Ick heb wel dickwils in mijn selven ghegeckt142, met de ghene die d’ongestadigheydt143

lasteren, en haer werck maecken144 vande grootste vyanden daer van145 te wesen,

aenmerckende146 dat sy niet en147 konnen zyn sodanighe alsse segghen, ten zy148 datse worden onghestadigher als de ghene diese daer over beschuldigen. Want als sy verlieven, is ’t niet149

133 behaeghde sy my: vond ik haar leuk

134 wat opset … genomen hadde: hoewel ik het niet van plan was 135 se: Aymea

136 want somtijdts … te bedecken: dat helpt soms wel om de oneffenheden van verf te verdoezelen 137 dan soo veel isser af: in ieder geval was het zo

138 als wy … Arar-stroom op: toen wij ons gingen vermaken op de rivier de Arar

139 tegens my so veel geseydt hadde als tegens d’andere: dit alles tegen mij en de anderen had verteld 140 schier kennisse … naem had: nauwelijks wist wie ik was

141 mitsdien: meteen 142 ghegeckt: gespot

143 ongestadigheydt: veranderlijkheid, onstandvastigheid, wispelturigheid 144 haer werck maecken van: hun best doen om

145 daer van: van de wispelturigheid

146 aenmerckende: waarbij ik moet opmerken 147 niet en: niet

148 ten zy: behalve als 149 is ’t niet: is het dan niet

72

op de schoonheyt diese speuren inde gheene die haer behaegen150? nu dan by so verre151 die schoonheyt komt te vergaen, ghelijck152 het buyten twijfel is dat de tijt sulckx vermach153 op alle de schoone, synse niet ongestadigh154 in te beminnen die leelijcke aensichten155, de welcke niets en behouden van ’t gene datse plegen te hebben156, als alleen den naem van

aensicht157? want indien het teghendeel, te beminnen van ’t ghene men bemindt heeft onghestadigheyt is158, en indien de leelijckheydt is het tegendeel vande schoonheyd, so

maeckt159 hy een seer goedt besluyt dewelcke staende houd160, dat onghestadigh is, de gene die bemint hebbende een schoon aensichjen, volhert het selve te beminnen als het leelyck is. Dese opmerckinge161 heeft my doen gelooven, dat om niet ongestadigh te zijn, men altijdt en

in alle plaetsen moet beminnen de schoonheydt, en dat als de selve162 haer yewers163 van af- scheyt, men desghelijcx hem164

[80]

daer van af moet scheyden, uyt vreese van niet te beminnen het teghendeel vande schoonheydt.

Ick weet wel dat het gemeene165 ghevoelen hier tegen strijdt, maer het is my ghenoech voor antwoort te geven, dat het gemeene166 volck onwetende is, en dat het in dese saecke daer

van een waerachtighe proeve167 geeft, wilt dan niet vreemt vinden mijn meesteresse168, noch ghy gheestighe169 Paris: indien ghy hoort, terwijl ick u mijn leven vertelle, vele diergelijcke veranderingen: want ick ben soo sorgvuldigh om dese gestadigheydt niet te buyten te gaen170,

dat ick liever gehadt hebbe te verlaten alle de ghene daer171 ick tot noch toe op verlieft ben gheweest, dan daer teghen172 te misdoen.

Ghy hebt alree verstaen d’oorsaecke die my dede vertrecken uyt Camarghe, hoedanigh mijn reyse was tot Lyon toe, waerom ick Palinice en Cyrcene beminde, ende doen als ick Florice in haer woorden viel173, soo wilde sy174 vertellen hoe ick op haer verliefde: maer om dat sy overgeslaghen heeft eenighe dingen die u noodigh zyn te weten, soo sal ick eerst

150 behaegen: waar zij hun oog op laten vallen 151 by so verre: als

152 ghelijck: zoals

153 vermach: kan doen, dat effect kan hebben 154 ongestadigh: wispelturig

155 die leelijcke aensichten: die lelijke gezichten

156 de welcke niets en…te hebben: die in niets meer lijken op wat ze waren

157 als alleen den naem van aensicht: dan enkel de roem van (vergane) schoonheid

158 want indien … onghestadigheyt is: want als wispelturig zijn betekent dat je houdt van het tegenovergestelde

van wat je eerder bemind hebt

159 maeckt: neemt

160 dewelcke staende houd: die volhoudt, beweert 161 dese opmerckinge: deze observatie

162 de selve: de schoonheid 163 yewers: ergens 164 hem: zich 165 gemeene: algemene 166 gemeene: gewone 167 proeve: bewijs 168 meesteresse: geliefde 169 gheestighe: lieve, aardige

170 om dese gestadigheydt niet te buyten te gaen: om niet te zondigen tegen deze vaste gewoonte 171 daer: waar

172 daer teghen: tegen de vaste gewoonte (gestadigheid) om mensen te verlaten 173 ende doen als … in haer woorden viel: en toen ik Florice in de rede viel 174 sy: Florice

73

verhaelen ’t geen sy looslijck175 versweghen heeft, en daer nae vervolghen het overige van

mijn leven, by aldien176 wy daer tijts genoegh toe hebben. Weet dan mijn meesteresse177, dat Clorian in der waerheyt qualijck beraden

[81]

was178, in my den last179 te geven om Cyrcene voor hem180 te gaen spreecken, naedien het een grooten mislagh is tot sulckx181 te verkiesen een vrient die behaegelijcker is182 als de ghene

die hem uyt sendt, zijnde al te grooten ghevaer, jae schier onmydelijck, dat dien qualijck bedachten183 niet en blijve beminnende184, ende den anderen bemindt185, om dat indien de gene aen wien men ghesonden wordt verstant heeft186, sy altijdt liever sal hebben ’t gheen

meer waert is, behalven dat187 het een quaden luyster geeft188, sich te behelpen en te vergeselschappen met een beter alsmen selfs is. Het is seecker dat als ick met Palinice, van weghen189 Clorian, Cyrcene ginck besoecken, mijn voornemen was hem te dienen als een vrient, en alles wat in mijnder macht soude zijn in ’t werck te stellen tot syn

verghenoeginge190: maer alsoo haest als ick dit meysjen sach, soo quam my inde sin191, dat ick op haer verlieft was ’t zedert 192 ick haer des nachts inden Tempel hadde ghesien, in

voeghen dat193 ick wel merckte dat ick misdoen moste194 of teghen de vriendtschap of teghen

de liefde: en nae dat ick langh ghekampt hadde voor d’ eene en voor d’ andere, te weten welcke van beyden soude wijcken, so besloot ick in ’t lest dat de nieu ghekomene195 behoorde

plaetse te maecken aen haer voorsaet196: maer ick had soo haest dit beraet niet genomen197, of

[82]

de liefde vertoonde my van stonden aen198, dat hy gheboren was in mijn herte alsoo haest by nae als ick geboren was199, en dat de genegentheyt die ik Cyrcene toedroegh gheweest was voor de ghene dewelcke ick daer naer ghehadt hadde tot Palinice, die een oorsaeck was vande vriendschap met Clorian: ende volghens dien200 de vriendtschap zijnde ghekomen langhen

175 looslijck: slim 176 by aldien: als

177 meesteresse: geliefde

178 in der waerheyt … was: voorwaar slecht nagedacht had 179 last: opdracht

180 voor hem: uit zijn naam 181 tot sulckx: daarvoor

182 die behaegelijcker is: die makkelijker bemind kan worden 183 dien qualijck bedachten: Clorian

184 niet en blijve beminnende: zijn liefde niet zal kunnen voortzetten 185 den anderen bemindt: de boodschapper bemind zal worden 186 verstant heeft: slim is

187 dat: ondanks het feit dat

188 een quaden luyster geeft: een slechte naam bezorgt 189 van weghen: uit naam van

190 verghenoeginge: geluk 191 quam my inde sin: merkte ik 192 ’t zedert: sinds

193 in voeghen dat: zodat

194 misdoen moste: een misdaad moest begaan 195 nieu ghekomene: de verliefdheid

196 voorsaet: voorganger

197 soo haest dit beraet niet genomen: had ik dit besluit nog niet genomen of 198 van stonden aen: vanaf dat moment

199 alsoo haest … geboren was: bijna meteen na mijn geboorte 200 volghens dien: omdat bijgevolg

74

tijdt nae de liefde; was ick onrechtveerdigh in te bestemmen datse201 wijcken soude:

gheensins soo my dunckt202, naedien203 wy bevinden dat de wetten den Vaders dit recht van eerste gheboorte toelaten onder haere kinderen te ghebruycken, ende het selfs schijnt dat den aert der dinghen sulcks also wil hebben. Siet daer dan de redenen de welcke my Cyrcene deden aenspreecken, op sodanigher wijse als Florice u gheseydt heeft, en oordeelt of ick boven dien meer konde verbonden wesen aen mijn eygen204. Datse my dan niet en gae

verwijten205 dat ick mijnen vriendt verraden hebbe: want indien men van twee quaden altijdt het minste moet kiesen, en ’t ombrengen van sich selven swaerder is als dat van yemant anders, wie het oock soude moghen wesen, wie sal seggen, indien hy niet heel van syn sinnen berooft is206, dat ick niet wel gedaen hebbe207 in liever de vrientschap te verraden als de liefde, ende meer

[83]

acht te nemen op de behoudenisse208 van mijn leven, en van mijn verghenoeginghe209, als op die van Clorian? Clorian bemint my, en ick beminne Cyrcene; Clorian bid my Cyrcene voor hem te spreecken, en mijn liefde doet my het selfde versoeck voor my. Indien ick Clorian niet en voldoe210 so verongelijcke211 ick de vrientschap die ik hem toedrage, indien ic mijne liefde

niet en voldoe, so verongelijcke ick Cyrcene en Hylas. Ick bemin Clorian, ick bemin oock Hylas, en hier door siet ghy dat dese twee vriendtschappen, ten minsten even swaer weghen, want ick beminne Hylas alsoo seer als Clorian, jae al had hy al de werelt met hem212: maer de

liefde die ick Cyrcene toe droegh, ghevoecht zijnde by213 de vrientschap die ick met mijn selven hebbe, dede de schael so seer aen dese syde over hellen, dat ick niet eens mijn oogh nae Clorian en sloegh om te sien hoedanigh sijn ghewicht was. Ick liet my dan vervoeren ghelijck ick behoorde214, en om u te betoonen dat ick reden daer toe hadde, de Goden selfs stonden mijn voornemen toe, ’t selve215 soo gunstig zijnde, dat Cyrcene, nae datse eenighen tijdt van my aengesocht216 hadde geweest, my eyndelijck also seer mogelijck beminde als ick haer. En als ghy sult weten de verseeckeringen die ick haer af217 ontfanghen hebbe, so

gheloove ick dat ghy sulckx also wel sult [84]

segghen als ick, maer om datter luyden218 waeren diese reeckenschap most gheven van haer

doen219, en bysonder haer Moeder, soo badt sy my goet te willen vinden, datse Clorian

201 se: de liefde

202 gheensins soo my dunckt: helemaal niet, denk ik 203 naedien: omdat

204 konde … mijn eygen: mezelf meer recht had kunnen doen 205 Datse my … gae verwijten: ze kan me nu niet verwijten dat 206 indien … berooft is: als hij bij zijn volle verstand is

207 niet wel gedaen hebbe: onjuist gehandeld heb 208 behoudenisse: redding

209 verghenoeginghe: geluk

210 Clorian niet … voldoe: mijn belofte niet aan Clorian nakom 211 so verongelijcke: dan misken

212 jae al had hy al de werelt met hem: al kreeg hij het hele gewicht van de wereld erbij 213 ghevoecht zijnde by: samengenomen met

214 ghelijck ick behoorde: zoals het betaamde, zoals ik moest/hoorde te doen 215 ‘t selve: Hylas’ voornemen

216 van my aengesocht: door mij benaderd 217 haer af: van haar

218 luyden: lieden, mensen

75

veynsde te beminnen, vermits220 daer eenigen schijn was van huwelijck tusschen haer beyden221, als zijnde van eene Stadt, ende van ghelijcken staet222, benevens223 dat dit versoeck, vermits Clorian seer rijck was, haer Moeder sonder twijffel aenghenaem soude wesen: daer ’t myne (so het ontdeckt wiert224) als van een vreemdelinck, diemen225 selfs niet

en wist of hy ghetrouwt was of niet, haer moeder grotelijckx over sulckx226 soude verbieden my te spraeck te staen227.

Ick was wel blyde dat sy my dese opening dede, om dat ick niet en wist met wat woorden ick Clorian langer soude gaende houden, hem alree geseydt hebbende alle

d’onschuldinghen228 die ick wist by te brenghen: uyt oorsaeck dat hy, die my dagelijckx by

Circene zag, (veynsende dat sulcx was om voor hem te spreecken) begon van my te twijffelen, siende dat ick niet met allen voor hem uyt en rechte229. Ick gaf dan Cyrcene te kennen al het ghene ’t welck tusschen my en Clorian omghegaen was, ende den last230 die hy

my ghegeven hadde om haer daer van te spreecken. Maer schoone Meesteresse231, ick seyde

het haer mijnen spot met hem dryvende, ende [85]

hem ten hooghsten daer over laeckende232. uyt vreese dat, indien ick haer sijne liefde voor

ooghen gestelt hadde op sodaeniger wyse als ick wel soude hebben konnen doen, sy in bekooringe mocht gheraeckt hebben, van hem wel te willen: en ick dede dit met sulcken aerdigheydt233, dat Cyrcene noch meer lust kreegh als te voren om haer234 met hem in dese

onse liefde te behelpen, my seggende, dat de reden die haer hem hadde daer toe doen verkiesen, was om dat haer Moeder hem dickwils tot een man haer voorgestelt hadde, en sy wel merckte dat hy haer gheen quaedt hert toe en droegh. Ick ginck dan met dit opset235 na Clorian, aen dien ick een langh verhael versierde, om hem te beter te doen smaken ’t geen ick hem wilde seggen: ick vertelde hem wonderlijcke redenen236, antwoorden, en weder-

antwoorden, die ick seyde tot sijn voordeel ghedaen te hebben, en daer niet met allen aen was237. Eyndelijck ick verseeckerde hem dat de verklaeringhe die hy haer soude doen van

syne liefde haer niet onaenghenaem soude wesen. De bedanckingen die hy my daer over dede waren groot, en noch grooter d’aenbiedingen van sijnen dienst in dierghelijcke

gheleghentheydt, waer voor ick hem van goeder herten bedanckte, niet soeckende te komen onder syne handen, ghelijck ick hem onder de mijne hadde238.

220 vermits: omdat 221 haer beyden: hen

222 van eene Stadt, ende van ghelijcken staet: afkomstig uit dezelfde stad en stand 223 benevens: verder

224 so het ontdeckt wiert: als het aan het licht zou komen 225 diemen: waarvan

226 over sulckx: daardoor

227 te spraeck te staen: te woord te staan 228 onschuldinghen: verontschuldigingen

229 met allen voor hem uyt en rechte: alle ontmoetingen aan hem kon verklaren 230 last: opdracht

231 meesteresse: geliefde 232 laeckende: berispend

233 met sulcken aerdigheydt: zo handig 234 haer: zichzelf

235 dit opset: dit plan 236 redenen: pleidooien

237 en daer … was: terwijl daar helemaal niets van waar was

238 niet soeckende … mijne hadde: terwijl ik probeerde te voorkomen dat hij mij zou behandelen zoals ik hem

76

Fragment 6, p. 109 Hylas vertelt over zijn spontane verliefdheid op Florice

Want na dat ic Florice gesien hadde, so wast my onmogelijck my van haer af te trecken239.

Fragment 7, p. 110, 111 Sylvandre praat over het verlaten van vrouwen en Hylas reageert naar aanleiding van zijn ervaringen met Florice

En laet Sylvandre dit van my240 leeren (seyde hy, hem keerende nae dien Herder) datter niet en is241 ’t welck de vrouwen meer achten242 als degheene die op haer verlieft zijn: nochte dat

sy meer verachten (seyde Sylvandre daer op) als die haer verlaeten om een ander. Dat wast oock (vervolghde Hylas) dat my dede besluyten de vriendschap van haer allen te behouden, indien ’t my moghelijck ghe-

[111]

weest ware, doch dit was te vergeefs, vermidts Florice al te goeden ghevoelen van haere verdiensten hadde243, om een hert te begheeren, ’t welck sy soude moeten deelen met eenighe andere. Dit hooghdravende ghemoedt244 wilde alleen meesterse zijn, en soo langhe alsse my

niet heel heftigh en beminde, soo lietse my noch eenichsins ghewerden245: maer als246 sy besloot niemand buyten my lief te hebben, soo en mochtmen daer niet meer om denken247.

Fragment 8, p. 114-120 Hylas en Periandre raken bevriend en blijken allebei van Dorinda te houden; Hylas besluit tot bedrog over te gaan om haar te krijgen

Op dien selfden dagh maeckte ick oock kennisse met een jongen Ridder genaemt Periandre, een jongelinck inder waerheydt vol van zedigheydt, bescheydenheydt, en

[115]

beleeftheydt; dese my hebbende gesien by Dorinda, ende vindende mijnen inborst248 nae sijn sin, besloot my synen vriendt te maecken; en ick van mijnder syden begeerigh om kennisse te hebben in die plaetse, daer ick noch langh meende te blyven, nae dien249 die liefde het alsoo hebben wilde, oordeelde hem te zijn een recht kolf jen nae mijn handt250, ende was wel blyde hem te vriendt te krijghen. Dit was oorsaeck dat ons vindende van eene wil251, de vriendschap

eer tusschen hem en my bevestight was, als met Dorinda252, hoe wel dat Florice van haerder

239 so wast … te trecken: kon ik mij onmogelijk van haar losmaken 240 my: Hylas

241 datter niet en is: dat er niets is 242 achten: waarderen

243 vermidts Florice … verdiensten hadde: omdat Florice zich te goed voelde 244 dit hooghdravende ghemoedt: deze zelfingenomene

245 ghewerden: mijn gang gaan 246 als: toen

247 soo en … om denken: moest ik mij daar opeens aan houden 248 inborst: karakter

249 nae dien: als

250 een recht kolf jen nae mijn handt: precies wat ik zocht

251 ons … van eene wil: toen we begrepen dat we gelijkgestemd waren

252 de vriendschap … als met Dorinda: de vriendschap tussen hem en mij nog eerder gevestigd werd, dan met

77

syde daer al toe dede wat sy konde oft mocht, op dat wy des te beter onse liefde253 souden mogen bedecken; maer ’t arme wicht en voorsach niet dat sy een mes wette254 ’t welck haer

een diepe wonde soude gheven: om dat, mijn ghewoonte niet zijnde yet schoons te sien sonder het selve allencxkens255 te beminnen, ick my niet en konde wachten van verlieft te worden also wel op Dorinda als op Florice: niet te min ick beminde Florice noch meer, als die inder daet schoonder was, en meer staets voerde256. Twee maenden gingen also voorby, en de

vriendtschap van Periandre en my kreeg ondertusschen so grooten aenwas, dat men ons door den banck257 noemde de twee vrienden: ende om dat wy de selve van sins waren258 te

onderhouden, soo ginghen wy (om die noch vaster te maecken) [116]

aen het graf vande twee Minnaers, ’t welck is buyten de poorte, alwaer houdende malkander by d’eene handt, ende met d’ander een van de hoecken van het graf, so deden wy, volgens de gewoonte vande plaets, d’onderlinge eeden van een ghetrouwe en volmaeckte vriendtschap: roepende de sielen van die twee Minnaers tot getuyghen vanden eedt die wy deden, ende tot rechtvaerdighe straffers van den genen die de wetten vande vriendtschap soude verbreken. Nae dese beloften, ginghen eenighe daghen deur259, dat den eenen niet op ’t hert en hadde ’t

welck hy den anderen niet en openbaerde260.

Het ghebeurde op eenen morgen-stont (also wy veeltijts by malkenderen sliepen) dat naedien wy eenigen tijt ghekout261 hadden vande vryagien262 der Iuffrouwen vande stadt, ende