• No results found

Hoe adaptief zijn wij?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe adaptief zijn wij?"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

w w w .geo -info .nl • V ak blad v an G eo -Informatie Nederland 2014 • jaar gang 11 • Nummer 3

Wie kan chocola maken van al die

data over de leefomgeving?

Sjakie in ieder geval niet!

De BGT werkconferenties

Waarnemingen van een dagvoorzitter

(2)

Wanneer u een centrale plek voor alles nodig hebt, is het Trimble® InSphere systeem voor

het beheren van geospatiale informatie er voor u en uw organisatie. InSphere is ontwikkeld door experts in geospatiale oplossingen en is een online beheersysteem voor geospatiale informatie waarmee u de touwtjes strak in handen hebt.

Via één simpel en gemakkelijk te gebruiken webplatform biedt InSphere toegang tot meerdere applicaties, zoals Data Manager, Equipment Manager en TerraFlex™ software.

InSphere maakt het voor geospatiale organisaties, o.a. voor inmeten en karteren, mogelijk om alles op één plaats te beheren, waar het op elk moment en vanaf bijna elke plaats toegankelijk is.

Eén platform. Centraal beheerd. Meerdere applicaties. U bent de baas.

Meer informatie via: www.trimbleinsphere.com

INSPHERE:

TRANSFORMEER UW MANIER VAN WERKEN

© 2014, Trimble Navigation Limited. Alle rechten voorbehouden. Trimble en het logo met globe en driehoek zijn handelsmerken van Trimble Navigation Limited, gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. InSphere en TerraFlex zijn handelsmerken van Trimble Navigation Limited. Alle andere handelsmerken zijn eigendom van hun respectievelijke eigenaren. GEO-021-NLD (03/14)

(3)

Voor zowel kaartproducenten als kaartconsumenten is ‘Kartografie

met bewuste vertekening’ een interessant artikel. Een onafhankelijk

vakblad als dit zou redactioneel ook ónbewuste vertekening

kunnen of zelfs moeten signaleren. Spoort het met het beeld en de

marktbehoeften dat het Nederlandse werkveld van de geo-informatie

minder adverteert en sinds 2014 juist meer vakbeurzen heeft? Van twee

van de drie voor dit jaar geplande geo-beurzen staan er verslagen in dit

nummer. Van de derde, GeoBuzz op 25 en 26 november in Den Bosch, is

Geo-Info zelfs dé mediapartner, dus komen daar zeker verslagen van in

dit blad. (Een toegangsprijs voor die schrijvende pers zal er echt niet zijn.)

De eerste editie van GeoEvent in maart was een succes. Het bewijs

daarvoor is de herhaling op 31 maart en 1 april 2015 in, weer, Expo

Houten. ‘GeoEvent is ontstaan uit de vraag van zowel exposanten als

bezoekers naar een jaarlijks ontmoetingsmoment voor de volledige

geo-sector’, aldus de website van GISmagazine van organisator CMedia.

Dat lijkt te verwijzen naar die andere geo-beurs in april, ‘Overheid & Geo’

van VNU in de Jaarbeurs. Ook die was een succes, hun website zegt van

de editie 2015 nu al: ‘Een pleisterplaats voor de overheidsprofessionals,

waar veel voorbeelden van toepassingen/gebruik van geo-informatie

voor een beter werkende overheid te vinden zijn.’ Dat is inderdaad je niet

geheel richten op de volledige geo-sector. Maar het was bij de ingang

wel erg mooi. Waar menigeen al jaren zei dat geo-informatie meer en

meer een onopvallend onderdeel zou worden van gewone ICT werd

‘Overheid & ICT’ geafficheerd als slechts een zústerevent van ‘Overheid

& Geo’. Zou zelfs dat een gevolg zijn van de aandacht van het netwerk

Vrouwen op de Kaart? Reacties zijn welkom!

Twee geo-beurzen

voorbij...

MIJNGIN

Meer informatie over

MIJNGIN en hoe daar

gegevens aan te vullen

en te verbeteren vindt u

door in te loggen op

www.geo-info.nl.

Adri den Boer

Wanneer u een centrale plek voor alles nodig hebt, is het Trimble® InSphere systeem voor

het beheren van geospatiale informatie er voor u en uw organisatie. InSphere is ontwikkeld door experts in geospatiale oplossingen en is een online beheersysteem voor geospatiale informatie waarmee u de touwtjes strak in handen hebt.

Via één simpel en gemakkelijk te gebruiken webplatform biedt InSphere toegang tot meerdere applicaties, zoals Data Manager, Equipment Manager en TerraFlex™ software.

InSphere maakt het voor geospatiale organisaties, o.a. voor inmeten en karteren, mogelijk om alles op één plaats te beheren, waar het op elk moment en vanaf bijna elke plaats toegankelijk is.

Eén platform. Centraal beheerd. Meerdere applicaties. U bent de baas.

Meer informatie via: www.trimbleinsphere.com

INSPHERE:

TRANSFORMEER UW MANIER VAN WERKEN

© 2014, Trimble Navigation Limited. Alle rechten voorbehouden. Trimble en het logo met globe en driehoek zijn handelsmerken van Trimble Navigation Limited, gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. InSphere en TerraFlex zijn handelsmerken van Trimble Navigation Limited. Alle andere handelsmerken zijn eigendom van hun respectievelijke eigenaren. GEO-021-NLD (03/14)

(4)

w w w .geo -info .nl • V ak blad v an G eo -Informatie Nederland 2014 • jaar gang 11 • Numm er 3

Wie kan chocola maken van al die data over de leefomgeving?

Sjakie in ieder geval niet!

De BGT werkconferenties

Waarnemingen van een dagvoorzitter

Kartografie met bewuste vertekening

Colofon

Partners Geo-Informatie Nederland

Agenda GIN

Uitgever

Geo-Informatie Nederland www.geo-info.nl Redactieadres Redactie Geo-Info Postbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415 Fax: (033) 246 0470 E-mail: gi@geo-info.nl Redactie Geo-Info

Hoofdredacteur: Roelof Keppel Redacteuren

Adri den Boer, Klaas van der Hoek, Bart Huijbers, Edward Mac Gillavry, Ad van der Meer, Ferjan Ormeling, Sytske Postma, Frans Rip Bladmanagement

Motivation Office Support bv, Nijkerk Inzenden kopij

Indienen en publiceren van artikelen en berichten in overleg met de redactie. Zie ook www.geo-info.nl onder ‘Geo-Info’. Advertentie-exploitatie

Motivation Office Support bv Jan van de Vis

Telefoon : (033) 247 3415

E-mail: acquisitie@mos-net.nl of gi@geo-info.nl Advertentietarieven op aanvraag

Vormgeving en druk

VdR druk & print, Nijkerk www.vdr.nl Abonnementen/inlichtingen Postbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415 Fax: (033) 246 0470

E-mail: administratie@geo-info.nl Het doorgeven van adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk of via e-mail. Een abonnement of lidmaatschap kan op elk gewenst moment ingaan en wordt voor een jaar aangegaan. Een abonnement of lidmaatschap wordt automatisch verlengd, tenzij dit minimaal twee maanden voor de verlengingsdatum schriftelijk of per e-mail wordt opgezegd.

Abonnementsprijzen per jaar voor 2014 Persoonlijk lidmaatschap: € 60,- incl. 6% btw. Abonnement op Geo-Info: € 110,- incl. 6% btw. Organisatielidmaatschap: € 245,- incl. 6% btw. Leden in het buitenland betalen extra kosten voor het toezenden van Geo-Info: binnen Europa € 30,- (excl. 21% btw) en buiten Europa € 55,- (excl. 21% btw).

Kijk voor meer informatie op de website www.geo-info.nl.

Bij automatische incasso krijgt u een korting van € 2,- per jaar.

© 2014. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van redactie en auteur.

ISSN 1572-5464 (print), ISSN 2211-0739 (online) Regio-bijeenkomst GIN-West:

Hoofdstedelijke Geo-Innovatie Datum: 5 juni

Tijd: 15.30-20.00

Locatie: Pakhuis de Zwijger/Amsterdam Meer informatie: www.geo-info.nl/agenda DataLand-congres Van knelpunt naar knooppunt Datum: 12 juni

Locatie: Cultuur- en congrescentrum Antropia, Driebergen Meer informatie: www.datalandcongres.nl

XXV International FIG Congress Datum: 16-21 juni

Locatie: Maleisië

Meer informatie: www.fig-net/fig2014 GeoBuzz

Datum: 25 - 26 november 2014 Locatie: Den Bosch

(5)

...en verder

14

Verslag –

SPAR conference

11 t/m 13 november 2013

16

Column

Sneeuwitje en de zeven

dwergen

17

Boek –

De man die in de put sprong

22

Verslag –

Eerste editie GeoEvent succes

24

Column

Hoe adaptief zijn wij?

27

Openkaart

28

Watmagwaar.nl: complexe

informatie op zakformaat

33

Column

Duurzaam

41

Verslag –

Event ‘Overheid & Geo’ succes?

44

Verslag –

De Gouden Driehoek

met gouden trouwring?

47

In memoriam –

ir. J.A. van der Linden

48

Promotie Roel Nicolai

In dit nummer ...

18

OHN:

Object Hoogten Nederland

4

Kartografie met

bewuste vertekening

30

De BGT werkconferenties

34

Wie kan chocola maken

van al die data over

de leefomgeving?

38

Crowdsourcing met de

Basisregistratie Topografie

(6)

Geen enkele kaart valt te beschouwen als de enig mogelijke ware kaart van een verschijn-sel. Kaarten zijn door conventies bepaalde constructies, die afhangen van de opvattingen van hun vormgevers, met elk hun eigen voorkeuren met betrekking tot classificatie-systemen of kleurstellingen. Kaartontwerp hangt in principe af van het beoogde gebruik van de kaart, de visualisatiedoelstellingen en het beoogde publiek. De inhoud van de kaart hangt mede af van de ruimtelijke gegevens die de maatschappij c.q. de overheid verza-meld heeft en voor publicatie vrijgegeven. De informatiepolitiek van de overheid is in veel landen nog steeds de beslissende factor die bepaalt wat er gekarteerd kan worden en wat niet. Dat zou kunnen leiden tot een eenzijdige blik op de ruimtelijke werkelijkheid. Ook al wordt het informatie-monopolie van de overheid in toenemende mate ondermijnd door instanties met hun eigen agenda zoals GoogleEarth, OpenStreetMap en marketing-firma’s die sociaal-economische gegevens verzamelen voor postcodegebieden. Kartografen hebben de overdracht van ruimtelijke informatie als opdracht. Om de essentiële aspecten van hun onderwerpen te communiceren vertekenen ze bewust de werkelijkheid. Ze volgen daarbij het motto van Paul Klee (1920) ”Kunst geeft de werkelijk-heid niet weer, maar maakt hem zichtbaar”

(zie figuur 1). Naar mijn mening heeft de kartografie eenzelfde rol. Om de werkelijkheid zichtbaar te maken moeten kartografen hem wel vertekenen. We vertekenen bewust om een goed inzicht in de werkelijkheid te geven. Soms leidt die vertekening niet tot een waar-heidsgetrouwe weergave - er zijn voorbeelden te over van bewuste vertekeningen van de waarheid, die resulteren in kaarten die hun gebruikers een verkeerd beeld van de wer-kelijkheid geven. Hoewel dergelijke kaarten op correcte wijze kunnen zijn vervaardigd, in de zin dat er correcte cijfers zijn gebruikt, die volgens een herhaalbare bewerking propor-tioneel correct zijn weergegeven. Ze kunnen toch de werkelijkheid vertekenen, bijvoor-beeld doordat er een te kleine representatieve waarde aan de symbolen is toegekend. Ze kunnen oneerlijk zijn doordat bepaalde relevante informatie bewust is weggelaten. Zo verdoezelt men bijvoorbeeld de locatie van militaire installaties. In het verleden liet men dergelijke locaties wit op de kaart, totdat men zich realiseerde dat juist die witte gebieden onwelkome bezoekers aantrokken, waarna men die gebieden als fictieve landschapspar-ken ging weergeven. De kaarten kunnen ook oneerlijk zijn, omdat in plaats van de werkelijk-heid weer te geven, de kaarten zijn aangepast om een boodschap die ze wilden brengen. Bijvoorbeeld dat de ene spoorwegverbinding

Kartografie met

bewuste vertekening

In dit artikel worden verschillende

soorten van bewuste vertekening

van de werkelijkheid op kaarten

onderscheiden, waarbij hun voor-

en nadelen worden besproken:

generalisatie, reliëfweergave,

thematische kaarttypen (zoals

chorochromatische kaarten en

choroplethen), kaartontwerp,

anamorfoses en kaartprojecties.

Tevens wordt nagegaan hoe

de negatieve aspecten hiervan

kunnen worden geminimaliseerd.

Door Ferjan Ormeling

(7)

korter, en dus meer efficiënt is dan de andere, door het aantal bochten erin te verminderen (zie figuur 2).

Je zou kunnen stellen dat er maar een heel klein verschil is tussen bovengenoemde mala-fide praktijk en de veronderstelde weldadige praktijken van Harry Beck. Hij bracht in 1931 zijn vertekende kaart van het net van de Lon-dense ondergrondse uit, door de loop van alle lijnen recht te maken, het aantal verschillende hoeken te reduceren tot 0⁰, 45⁰ en 90⁰, en het centrum van de stad uit te vergroten waardoor alle stationsnamen er horizontaal in pasten. Het is een briljant ontwerp, omdat alle objecten er duidelijk op te zien zijn en dat is nodig omdat je moet kunnen zien waar je van de ene lijn op de andere moet overstappen om een bepaalde bestemming te bereiken. Maar kartografen moeten hun ogen niet sluiten voor de negatieve aspecten van deze vertekening. Dezelfde afstand op de kaart van de ondergrondse tussen twee opeenvolgende stations kan in het ene geval 1 minuut duren en in het andere 20, afhankelijk van het feit of de stations in de City liggen of in de buitenwijken. Stations die op de kaart een eind uit elkaar liggen kunnen in werkelijkheid aan de overkant van dezelfde straat liggen. De vertekening van deze kaart was gericht op het bereiken van een optimale leesbaarheid, en niet op een optimaal inzicht in de ruimtelijke verhoudin-gen. Vertekening heeft dus haar prijs, ook al heeft men er goede bedoelingen mee. Het zijn kartografen die zich bewust moeten zijn van die prijs, ze moeten hun klanten er ook bewust van maken. Dergelijke waarschu-wingen aan de gebruikers zijn noodzakelijk, omdat kaarten vaak voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar ze oorspronkelijk voor vervaardigd waren. In dit geval van de ondergrondse was het doel van de bewuste

vertekening ‘individual clarity’ (zie figuur 3), zodat de kaartgebruikers makkelijk konden aflezen hoe van het ene naar het andere station te komen. Ze zouden wel gewaar-schuwd moeten worden om te voorkomen dat ze de kaart ook voor andere doelen gebruiken, zoals het maken van schattingen

van de reistijd, of van de afstand op de begane grond tussen de stations. Een enkele keer vertekenen we uit onwe-tendheid, bijvoorbeeld wanneer we ons niet realiseren dat we door het presenteren van informatie in een bepaalde volgorde een verkeerde indruk scheppen. In figuur 4 zien we een atlas spread uit de 40e druk van de Bosatlas. Schoolkinderen kunnen daaruit de indruk krijgen dat India ten westen ligt van het Arabisch schiereiland. Die misvatting had makkelijk vermeden kunnen worden door de volgorde van de kaarten om te draaien.

Generalisatie

Volgens de Zwitserse kartograaf Knöpfli is generaliseren het zodanig aanpassen van de kaartinhoud dat deze het belang van het

Figuur 2 - Vertekening van spoorwegverbindingen (Monmonier 1991).

Figuur 3 - Overall clarity vergeleken met individual clarity.

(8)

afgebeelde gebied voor een bepaald doel kan weergeven. Knöpfli (1992) noemt dat geen vertekening, hij ziet het als een proces van abstraheren. De impact van dat proces kan nogal drastisch zijn, omdat het kan leiden tot het onderbelichten of geheel weglaten van complete datacategorieën uit het gegevens-bestand.

Het Rijndal kan hier als voorbeeld dienen: voor een deel van zijn loop stroomt de Rijn door een plateau, het Rheinisches Schiefergebirge (zie figuur 5). Om te voorkomen dat er allemaal dure bouwwerken geconstrueerd hadden moeten worden om de zijdalen te overbruggen, zijn zowel wegen als spoorwegen in het Rijndal zelf aangelegd en lopen ze niet over dat plateau.

Om nu met kleinschalige kaarten nog steeds het idee over te kunnen dragen dat die wegen en spoorwegen door het dal lopen, moet dat dal relatief worden verbreed, anders passen wegen en spoorwegen er niet meer in. De hoogtelijnen van de plateauhellingen moeten daarvoor ver-der van de rivier af worden getekend. Een beter voorbeeld van vertekening dan dit verplaatsen van heuvels is nauwelijks te bedenken! Maar ook hier moeten we ons realiseren wat er opgeof-ferd is vanwege deze vertekening: de correcte relatieve weergave van wegen en spoorwegen is gerealiseerd ten koste van een verandering in de absolute locatie van het plateau. De kaart is daarmee geschikt gemaakt voor verkeers-deskundigen en weggebruikers. Vanwege deze vertekening is hij echter niet langer geschikt voor geomorfologen. Nogmaals, kaartgebruikers zouden gewaarschuwd moeten worden voor de negatieve aspecten van zo’n vertekening voor veel kaartgebruikstaken.

Voorbeelden als topografische kaarten of gege-neraliseerde stadsplattegronden tonen ons dat wanneer we de werkelijkheid vertekenen voor bepaalde doeleinden, we daarmee de kaart ongeschikt maken voor andere doeleinden. In de gegeneraliseerde stadsplattegrond in figuur 6 kunnen we ons makkelijk oriënteren

Figuur 5 - Verplaatsing van de hoogtelijnen op een kaart 1:200.000 van het Rijndal, gegeneraliseerd van een kaart 1:25.000 map (Kranz 1966), zowel in kaartvorm als in een doorsnede.

Figuur 6 - Gegeneraliseerde stadsplattegronden (bron onbekend).

(9)

en kunnen we direct de verschillen in bruik aflezen. Maar wanneer we dat grondge-bruik willen meten is die kaart totaal ongeschikt, vanwege de in de generalisatie ingebakken overdrijving. Zoals te zien is bij vergelijking met de originele schaal is bijvoorbeeld het oppervlak van de wegen bijna verdriedubbeld op de gegeneraliseerde kaart.

Reliëfweergave

De panoramakaart van de Indische Oceaan is een goed voorbeeld van reliëfvertekening. Om de waarneming van de kenmerken van het reliëf van de oceaanbodem mogelijk te maken is de vertikale schaal vervijfvoudigd. Zo kan men niet alleen beter differentiëren tussen die reliëfkenmerken, maar is het beeld ook gedramatiseerd, waardoor het beter door de kaartgebruikers zal kunnen worden onthouden. De kaart was getekend door de meester van de panoramakaart, Heinrich Berann uit Lenz in Oostenrijk; hij was ook een groot vertekenaar, omdat hij het licht kon buigen en bergen op een rij tekenen die in werkelijkheid niet zo lagen. Hij was in staat het oppervlak van de hoge bergweiden in de Alpen relatief te vergroten op zijn zomer-panorama’s en de voor het skiën geschikte lagere berghellingen werden door hem relatief overdreven op zijn winterpanorama’s. Op die manier paste hij de werkelijkheid aan aan de wensen van hoteleigenaars en skilereraren. Een ander soort vertekening betrof de knappe manier waarop hij zijn landschappen een dromerige atmosfeer kon geven, zoals in de foto’s van David Hamilton.

Dat het reliëf niet alleen overdreven wordt voor weergave van de zeebodem maar ook voor het vaste land kan men zien op de afbeel-ding van de tropische Nederlandse gemeente Saba (zie figuur 8). Op GoogleEarth wordt de feitelijke hoogte bijna verdubbeld, zoals ook Berann deed op zijn kaarten van Caribische eilanden. Ter vergelijking wordt een oblique foto zonder vertikale overdrijving getoond. Schaduwering betreft een ander soort verte-kening. Om een reliëfindruk te simuleren laten kartografen een imaginaire lichtbron uit het noordwesten schijnen, maar in werkelijkheid komt dat op het noordelijk halfrond nooit voor.

Thematische kaarttypen

Chrorochromatische kaarten, waarop verschil-lende vlaktinten verschilverschil-lende eigenschappen aangeven, vormen een van de meest voorko-mende kaarttypen. In veel gevallen waarin het onderwerp van de kaart niet aan het aardopper-vlak is gerelateerd kan dit kaarttype een verkeerde indruk geven, hetzij vanwege verkeerd kleurge-bruik, hetzij omdat er een foute suggestie van

kwantitatieve verschillen wordt gegeven. Neem nou taal- of godsdienstkaarten. Wanneer men zich afvraagt welke groep groter is, die van de op de kaart (zie figuur 9) groen gekleurde Moslims of die van de bruin gekleurde Hindoes. De kaart lijkt Moslims te suggereren, eenvoudigweg omdat

het gebied waar ze de meerderheid uitmaken groter is. Elke lezer weet dat de kleur groen hier betekent: een plaatselijke meerderheid van Mos-lims. Dus toont de kaart die gebieden waar sprake is van zo’n meerderheid, en niet om hoeveel personen het gaat. Maar toch is de kwantitatieve

Figuur 7 - Detail van de panoramakaart van Heinrich Berann van de Indische Oceaan.

(10)
(11)

meerwaarde de overheersende algemene reactie op deze kaart - en dus vertekent hij. Zelfs wanneer een kaart correct is geconstrueerd, kan die tot een verkeerde conclusie leiden en dus vertekenen. Dat wordt in sommige schoolatlassen zoals die van uitgeverij Westermann onderkend; daar wordt de foutieve reactie op deze kaart gecorri-geerd door kwantitatieve proportionele symbolen die de werkelijke aantallen aangeven. Daar kan men op zien dat het aantal Hindoes praktisch even groot is als het aantal Moslims, hoewel het areaal waar de laatsten in de meerderheid zijn, tienmaal groter is. Dat bestaat echter voornamelijk uit woestijnen. Deze vertekening is het gevolg van de foutieve suggestie van homogeniteit die inherent is aan dit kaarttype – iets dergelijks treedt echter ook op bij choroplethen.

In choroplethen worden de waargenomen rela-tieve hoeveelheden meestal in klassen ingedeeld en die klassificatie, gericht op een vereenvoudi-ging van het kaartbeeld, vertekent ook. In plaats van individuele waarnemingen komen klassen, elk met een eigen tint weergegeven. Er treedt bij deze vereenvoudiging een volumeverlies op dat door de Amerikaanse kartograaf Georg Jenks de ‘blanket of error’ wordt genoemd (Jenks 1967). Die blanket of error is groter of kleiner afhankelijk van het aantal klassen en de klassificatiemethode die men kiest. Maar voor welke optie men ook gaat, er treedt vertekening van de oorspronke-lijke gegevens bij op. Daar moet je natuurlijk de lering uit trekken dat je nooit berekeningen moet baseren op in klassen ingedeelde kaartgegevens, maar terug moet gaan naar de oorspronkelijke statistieken.

Choroplethen die verschijnselen afbeelden die aan het oppervlak zijn gerelateerd, zoals dichthe-den (bijv. het aantal inwoners per km2) doen het

meestal goed, maar choroplethen van niet aan het oppervlak gerelateerde verschijnselen tonen een met die voor chromatische kaarten verwante

vertekening. Dat ze een foute suggestie van homogeniteit in zich dragen werd me voor het eerst duidelijk gemaakt door Prof. Eduard Imhof, toen hij in 1965 op de Universiteit Utrecht een lezing hield over de pas gereedgekomen natio-nale atlas van Zwitserland (Imhof 1962). Hij had een prachtige collectie van 6x6 dia’s waarmee hij o.a. een bevolkingsdichtheidskaart projec-teerde waarop hij de gemeente Luzern aan het Vierwoudstrekenmeer aanwees. Een deel van die gemeente ligt aan de overkant van het meer en wordt am Bürgenstock genoemd. Natuurlijk had het dezelfde donkere bevolkingsdichtheidstint als de rest van de gemeente Luzern, maar in feite woont niemand in deze uit een steile berghelling bestaande exclave. Dat wordt aangetoond bij vergelijking met de bevolkingsspreidingskaart uit dezelfde nationale atlas (zie figuur 10).

Choroplethen vormen een van de meest

gebruikte kaarttypen in de kartografie, maar ze leveren in feite geen stabiel beeld. Zodra we het aggregatieniveau van de telgebieden veranderen op onze thematische kaarten en van postco-degebieden naar buurten, wijken, gemeente, coropgebieden of provincies overgaan, kan het beeld van het gekarteerde verschijnsel volledig veranderen (zie figuur 11). Op het niveau van postcodegebieden of buurten zijn de lokale verschillen vaak zo groot dat ze het zicht onttrek-ken op regionale of nationale trends. Die worden alleen zichtbaar op hogere aggregatieniveaus, bij voorkeur voor telgebieden die combinaties vormen van stedelijke en landelijke gebieden. We moeten ons ook realiseren dat het effect van zo’n aggregatie een gladstrijken is van alle relatieve waarden. Op een postcodegebied- of

Figuur 10 - Detail van de bevolkingsdichtheidskaart (links) en de bevolkingsspreidingskaart (rechts) uit de Atlas der Schweiz (Imhof 1967-1982).

Figuur 11 - Invloed op het kaartbeeld van veranderingen in aggregatieniveau van de telgebieden: Bevolkings-dichtheid in Nederland 2010 (tekening Ton Markus).

(12)

buurtniveau is het nog mogelijk dat een politieke partij 50-70% van de stemmen haalt, maar dat is ondenkbaar op hogere aggregatieniveaus waar-bij het om grotere absolute aantallen gaat. Men kan zich nog afvragen of het bij dit veranderen van aggregatieniveau nog om bewuste verte-kening gaat. Omdat er voor kaarten in een atlas meestal maar een beperkte ruimte beschikbaar is, wordt het onmogelijk verschillende versies van een kaart op te nemen. Kartografen worden dus gedwongen een keuze te maken voor één van de mogelijke aggregatieniveaus en de andere, even ware weergaves weg te laten.

Een laatste aspect van choroplethen waar niemand u voor waarschuwt is dat ze extra hoge waarden toekennen aan marginale agrarische gebieden met een niet-normale verdeling van de bevolking die het gevolg is van het wegtrekken van jongeren, waardoor een disproportioneel groot aantal ouderen overblijft. In dergelijke gebieden zullen de klassewaarden altijd extreem zijn voor praktisch alle sociaal-economische verschijnselen (zoals bijv. de werkloosheid, zie figuur 12). Hoewel het aantal mensen waar het per gebied om gaat relatief klein is. De visuele invloed van de donkerder tinten voor deze gebieden is daardoor disproportioneel. Een vergelijkbare vooringenomenheid treedt op bij kaarten met proportionele symbolen, die altijd de hoogste waarden tonen voor stedelijke gebieden. Het is logisch dat men in die gebieden altijd de grootste symbolen zal aantreffen. Als ik nu minister van werkgelegenheid zou zijn, maar nooit kaartgebruikstraining had gehad, waar zou ik dan op basis van de choropleeth investeren om de situatie te verbeteren? Natuurlijk in de gebieden met de hoogste (relatieve) werkloos-heidswaarden en die zijn te vinden in het noor-den, oosten en zuiden van het land. Daar zou ik dus werkgelegenheidsprojecten opzetten. Maar als ik uit zou gaan van de hoeveelhedenkaart van de absolute werkloosheid, gebaseerd op dezelfde gegevens, dan zou ik het geld liever in de Randstad investeren, omdat daar de hoogste aantallen werklozen voorkomen. Om met Mars-hall McLuhan’s beroemde slogan te spreken: “The medium is the message”. Wanneer we voor de choropleet kiezen weten we van te voren al dat de hoogste waarden in de marginale gebieden van Nederland zullen vallen. Toch blijven we dit kaarttype vervaardigen, omdat dat makkelijk is te realiseren, maar we leveren daar onvoldoende waarschuwingen bij voor de kaartgebruikers.

Kaarten met proportionele symbolen In de jaren ’60 en ’70 van de 20e eeuw begon

het eerste waarnemingsonderzoek van kaarten. Op het moment dat we daar goede resultaten uit begonnen te krijgen werden we afgeleid door de komst van de automatisering. Pas sedert 2000

Figuur 12 - Absolute en relatieve werkloosheid in Nederland in 1980.

Figuur 13 - Minimumdimensies om van verschillende afstanden symbolen waar te kunnen nemen, vast-gesteld door A.Kolacny (1969).

(13)

staan waarnemingsstudies weer op de karto-grafische onderzoeksagenda, vooral in de vorm van usability-studies. Maar ook al zijn de meeste van die vroege waarnemingsstudies vergeten, ze gaven ons inzicht in de vertekenende eigen-schappen van proportionele kaartsymbolen. Men maakte gebruik van psychofysische testen (een testmethode waarbij fysiologische reacties op fysische stimuli werden bepaald), bijv. om uit te vinden of absolute hoeveelheden beter met proportionele staven dan wel met cirkels weergegeven konden worden. De waarne-mingspsycholoog Stevens stelde empirisch zijn Stevens’ power law vast (Stevens 1957), volgens welke, wanneer de ene cirkel tweemaal zo groot moest lijken als de andere, hij méér dan tweemaal zo groot getekend moest worden. En dat gold ook voor staven, vierkanten en driehoeken. Dat paste prachtig in mijn opvatting van de kartografie als bewuste vertekening. In plaats van proportionele symbolen te gebruiken om verschillende waarden te visualiseren moest deze proportionaliteit vertekend worden om het gewenste effect te bereiken. Iedereen begon met psychofysische testen en we volgden daarbij enthousiast de proeven van Antonin Kolacny in Praag, die bijvoorbeeld de minimumdimensies vaststelde voor verschillende symbolen om op een bepaalde afstand herkend te kunnen worden (zie figuur 13).

Dat deden we totdat duidelijk werd dat die

Wet van Stevens waarop al die proeven waren

gebaseerd, niet voor iedereen gold. De exponent waarmee de grootte van een symbool vergroot moest worden om de gewenste waarnemings-effecten te hebben, bleek een gemiddelde waarde. De standaarddeviaties van dat gemid-delde bleken zó groot dat in feite slechts een klein percentage van de kaartgebruikers van die voorgestelde corrigerende vertekening zou kunnen profiteren. Dus werd dit soort onderzoek niet verder voortgezet.

Anamorfoses

Om de vertekening veroorzaakt bij de weer-gave van niet aan het oppervlak gerelateerde verschijnselen op chorochromatische kaarten of choropleten te voorkomen, hebben we vaak onze toevlucht genomen tot anamorfoses. Omdat het oppervlak van telgebieden daarbij proportioneel wordt gemaakt met de voor die gebieden geldende waarden, in plaats van met de grootte van hun geografisch oppervlak, vertekent zo’n anamorfose de waarneming van de betreffende aantallen niet meer. We moeten daarbij wel voorkomen dat we met het badwater het kind weggooien, want dergelijke anamorfoses hebben als bijwerking dat veel kaartgebruikers moeite hebben de nieuw geconstrueerde gebieden te herken-nen. Wanneer we de buitengrens van een land

Athens

Thes.

Crete

Figuur 14 - Anamorfose van Griekenland gebaseerd op bevolkingsaantallen (tekening Margot Stoete).

(14)

willen bewaren, brengt dat een geweldige vertekening van de interne gebieden met zich mee. Wanneer we een meer coherente interne structuur proberen aan te houden, resulteert dat in onherkenbare monstruositeiten zoals getoond wordt voor Griekenland (zie figuur 14).

Kaartontwerp

Als karteringsmethoden tot vertekening kun-nen leiden, geldt dat ook voor kaartontwerp, waarmee hier layout-beslissingen worden bedoeld. We vertekenen kaarten in onze atlas-sen omdat we bijvoorbeeld conventies volgen die ons vertellen dat we hoogtezone-kleuren moeten weergeven in plaats van landschaps-kleuren. Alleen in de atlassen van Klett en Esselte worden dergelijke landschapskleuren gebruikt. Kinderen die andere schoolatlassen gebruiken, zullen schrikken wanneer ze in lan-den aankomen die op de atlas een vruchtbaar groene tint hebben omdat ze minder dan 200m hoog zijn, maar in feite tot ’s werelds ergste woestijnen horen, zoals de Danakil depressie in Ethiopië of de Saoedische woestijn. Onder kaartontwerp verstaan we ook het veranderen van de nadruk op specifieke gegevenscategorieën om de relaties tus-sen die categorieën zichtbaar te maken. Als

meesters van de schepping interveniëren we zo in het landschap, onderdrukken we naar believen hele gegevenscategorieën, alleen om een bepaald verband goed uit te laten komen. We kunnen, zoals in figuur 15 rechtsboven, de relatie tussen wegen en gebouwen bena-drukken als het om toegankelijkheid gaat, of tussen rivieren en gebouwen (rechtsonder) als we het overstromingsgevaar willen vaststel-len. De niet-geselecteerde datacategorieën

worden weggegooid, om voor eeuwig in cyberspace te verdwijnen.

Kaartprojecties

De meest blatante vertekening van de werke-lijkheid vinden we natuurlijk bij de projecties. Als kartografen ergens vertekenen dan is het hier wel. Natuurlijk weer met de beste bedoe-lingen, zoals in bijna alle gevallen die ik heb beschreven. Bijvoorbeeld om meer ruimte te

Figuur 16 - projectie van de nationale atlas (A.Karssen).

(15)

genereren voor de weergave van een bepaald verschijnsel. Figuur 16 geeft een projectie weer die werd ontwikkeld voor de weergave van het KLM-passagiersverkeer in de nationale atlas. Omdat de KLM toen de meeste pas-sagiers vervoerde op de gematigde breedten van het noordelijk halfrond, moest de projectie die zone ten opzichte van de andere breedte-zones vergroot weergeven, anders zouden de symbolen niet hebben gepast op de kaart. Iedere projectie is erop gericht bepaalde karak-teristieke eigenschappen van de globe, zoals hoekgetrouwheid, afstandsgetrouwheid of oppervlaktegetrouwheid te bewaren. Helaas schijnen deze eigenschappen elkaar uit te slui-ten op een vlak vel papier. Sommige projecties die een specifieke eigenschap bewaren doen dat ten koste van een enorme vertekening van de andere eigenschappen. De Peters-projectie is bijvoorbeeld oppervlaktegetrouw, maar gaat ten koste van een geweldig verlies aan hoek-getrouwheid. Bij andere oppervlaktegetrouwe projecties is het verlies aan hoekgetrouw-heid veel geringer. Ook bij kaartprojecties worden we zelden gewaarschuwd voor de redenen waarom deze vertekening is gekozen en blijven de voor- en nadelen onvermeld. De nadelen liggen vaak voor de hand, zoals in het geval van de kaart Beneath the Oceans van de National Geographic van September 2012 (zie figuur 17). Een dergelijke kaart is ongeschikt voor het weergeven van scheep-vaartverkeer omdat een aantal belangrijke scheepsroutes in tweeën wordt geknipt.

Vertekening door abstraheren

Tenslotte vertekenen we doordat we het aardop-pervlak abstraheren, en daarbij ons voornaamste onderwerp, de mens, onzichtbaar maken – voor-namelijk omdat we geklieder op onze kaarten willen vermijden. Op oude stadsplattegronden zijn mensen soms nog zichtbaar (zie figuur 18), maar in de meeste gevallen maakt de kleine schaal het onmogelijk ze nog weer te geven. Maar we zien ook geen auto’s of vrachtauto’s op de wegen op onze kaarten, noch treinen op het spoor, noch vliegtuigen en schepen, zelfs niet op bewegende kaarten. Ik hoop dat een nieuwe

generatie van kartografen erin zal slagen de mens weer terug te brengen op de kaart.

Hoe moeten we met de effecten van die vertekening omgaan? Wat is de zin geweest van deze opsomming van verschillende vormen van kartografische vertekening? Ze waren allemaal goed bedoeld en hadden ook allemaal een keerzijde, maar hadden ze nog meer gemeen? De belangrijk-ste gemeenschappelijke karakteristiek is dat het bij allemaal om een uitruil gaat. Wanneer kartografen bepaalde karakteristieken, verban-den of begrippen visualiseren houdt dat in, dat andere moeten worden weggelaten. Wanneer de kaart relevant wordt gemaakt voor een spe-ciale groep gebruikers, verliest hij daarmee zijn relevantie voor andere groepen. Het beant-woorden aan een bepaalde doelstelling zoals een verbeterde weergave van het reliëf of het realiseren van ‘individual clarity’ voor één groep van verschijnselen kan alleen worden gerealiseerd wanneer we andere categorieën van ruimtelijke informatie weglaten. Wanneer we een projectie met speciale kenmerken willen hebben, resulteert dat in mogelijk sterke vertekening in de andere eigenschappen. Dat betekent dat we, omdat kaartgebruikers nou eenmaal onvoldoende op de hoogte zijn van alle bijwerkingen van die vormen van vertekening, meer waarschuwingen aan de kaarten moeten verbinden betreffende deze nadelen. En daarmee de ongeschiktheid van het gebruik van deze kaarten voor specifieke doeleinden, zoals het doen van metingen, dui-delijk aangeven. Het zou met name eenvoudig moeten zijn om dergelijke waarschuwingen aan digitale kaarten te verbinden.

De andere noodzakelijke actie betreft het uitvoeren van corrigerende kartografische maatregelen. Bijvoorbeeld door aan de relevante absolute gegevens gerelateerde proportionele symbolen toe te voegen, zowel bij chorochromatische kaarten als bij chorop-lethen van niet aan het oppervlak gerelateerde verschijnselen. En meer in het algemeen: we moeten waarschuwen voor de prijs van de vertekening die we veroorzaken en proberen de onaangename consequenties daarvan tegen te gaan. Ook al weten wij kartografen hoe we de werkelijkheid hebben vertekend, de gebruikers van onze kaarten weten dat waarschijnlijk niet. De democratisering van de kartografie staat iedereen met een karterings-programma toe haar eigen kaarten te maken. Maar de inherente kennis van kartografen van de neveneffecten van de vertekening is nog niet gedemocratisdeerd. Onze input blijft nodig om ook dat te realiseren.

Literatuur

• Ferras, Robert (1986) España-Espagne-Spain. Atlas RECLUS, Paris: Fayard/Reclus.

• Imhof, Eduard (Ed.) (1961-1982) Atlas der Schweiz. Wabern: Eidgenösssische Landestopographie.

• Jenks, George F. (1967) The Data Model Concept in Statistical Mapping. International Yearbook of Cartography 7: 186–190 • Klee, Paul (1920) Schöpferische Konfession. Berlin: Erich Reiß

Verlag.

• Kolačny, Antonin (1969) Utilitarian cartography – the road towards the optimal effect of cartographic information. ICA Working Group on Cartographic Information, Prague. • Knöpfli, Rudolf (1992) Die natürliche und die abstrakte

Land-schaft. Symposium Wissenschaft und Technik im künftigen Deutschland.

• Kranz, F. (1966) Die Generalisierung für eine achtfache Verkleinerung. pp 99-119, in H.Bosse (Ed.) Kartographische Generalisierung. Niederdollendorf 1966. Mannheim: Biblio-graphisches Institut.

• Monmonier, Mark (1991) How to lie with maps. Chicago: Uni-versity of Chicago Press.

• Peters, Arno (1983) Die Neue Kartographie/The New Carto-graphy Klagenfurt, Austria: Carinthia University; New York: Friendship Press.

• Stevens, S.S. (1957) On the psychophysical law. Psychological Review 64 (3): 153–181

Ferjan Ormeling maakt deel uit van de onderzoeksgroep Explokart, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Figuur 18 - Detail uit Van Berckenrode’s kaart van

Amsterdam uit 1625.

CARTOGRAPHY AS

INTENTIONAL DISTORTION

Cartographers distort reality, to allow map users to perceive it correctly. Hill-shading, classification, generali-zation etc. are all methods that aim at simplifying reality and making it easier to comprehend. Likewise, by opting for specific mapping methods, reality is dis-torted, and specific data categories are highlighted. Map projections are another type of distortion, that lead map users on to perceive wrong relationships.

All these types of distortion – aimed at a better understanding of reality - have in common that cartographers know about their side effects, and thus can offset them. As cartography has been democra-tized, everyone now is able to visualize spatial data, but is not necessarily aware of this inherent distortion. It should be the cartographers’ task to make avai-lable this knowledge, and for instance indicate wherever this might apply, for which type of map use and analysis the resulting maps would be (un)suitable.

(16)

Verslag

Gedurende deze drie dagen werd duidelijk hoe de techniek ervoor staat en wat de toekomstver-wachtingen zijn.

In relatie tot 3D-modellen en BIM bleek een grote beweging gaande te zijn om elk gebouw in een BIM-model te ontwerpen en te realiseren. Zeker in het buitenland (VK, België) werd hier ste-vig op ingezet. Er mogen praktisch geen publieke gebouwen meer ontworpen worden zonder dat BIM correct wordt ingezet om over het bouwpro-ces te communiceren. Ook verschillende archi-tecten waren aan het woord, o.a. J.J. Ruijssenaars die zijn wens uitte om zijn gebouw ‘Landscape’ (het oneindigheids-symbool) 3D te printen. Ten aanzien van stedelijke ontwikkeling en herinrichting van gebieden, werd nadruk gelegd op het gebruik van 3D-visualisaties voor het bevorderen van een snelle besluitvorming bin-nen de bestaande context waarbij de visualisatie het beeldvormings- en communicatieproces duidelijk en eenvoudig ondersteunt. Ook de software markt levert hier een substantiële bijdrage aan door het vereenvoudigen van de visualisaties van pointclouds en fotogramme-trisch opgenomen ruimtelijke informatie. Er is op dit moment nog steeds een scheiding tussen

het visualiseren van modellen of het visualiseren van pointclouds.

Binnen het forensisch onderzoek zijn de verande-ringen ten opzichte van vorig jaar klein. Een laser-scanner of een fotogrammetrische opname gekoppeld aan een database is nog steeds een veel gebruikte techniek. Overigens lijkt het erop dat KLPD (Koninklijke landelijke politiediensten) met elke bestaande mogelijkheid uit de markt werkt.

Het in beeld brengen van de binnenkant van grote publieke gebouwen en de indoor plaatsbepaling was ook een aandachtspunt. Tijdens de demo’s werd de derde verdieping van de passagiersterminal door verschillende bedrijven gescand. Er was ook een scanner die het hele gebouw in beeld bracht. De verwerking en de resultaten vertoonden onderling behoor-lijke verschillen in visualisatie en nauwkeurigheid.

Drie dagen lang tussen pointclouds, 3D-modellen, laserscanners en 3D-software. En natuurlijk de bijna

oneindige mogelijkheden ervan. SPAR Europe 3D Measurement & Imaging Conference en European LiDAR

Mapping Forum samen op de locatie Passenger Terminal Amsterdam. Meer dan 550 professionals bezochten

de conferentie van dit snel groeiende vakgebied.

SPAR conference 11 t/m 13 novem ber 2013, PTA, The Netherlands

Fot

o: Wik

(17)

SPAR conference 11 t/m 13 novem ber 2013, PTA, The Netherlands

Over het up-to-date houden van actuele indoor data werd weinig gesproken.

De filmindustrie maakt gebruik van wit licht scan-ners om mensen te scannen en deze vervolgens te animeren. Inmiddels hebben pointclouds ook een andere betekenis gekregen binnen dit vakgebied doordat de punten gezien worden als ‘particles’. Daarmee worden tot de verbeelding sprekende films gemaakt.

Binnen de olie- en gas-industrie wordt veel gewerkt met 3D-data. Shell sprak over de toekomst van digitale 3D ruimtelijke informatie. Ze zien een toename in het inwinnen en gebruik van 3D-data en voorspellen dat deze data gemeengoed zal zijn binnen enkele jaren. Zij spelen hierop in door stappen te zetten in het gebruik van deze data

voor Augmented Reality, interactief 3D, 3D-printing en een eenvoudige snelle toepassing van ‘track and trace’. Communicatie zal via interactive digital drawingboards plaatsvinden op elke gewenste locatie (dus wellicht ook vanaf het strand). Het doel is het faciliteren van snelle communicatie en de wereld op een veilige en efficiënte wijze van energie te voorzien. Iedereen in de 3D-imaging en -mapping markt kan de wereld helpen met energieproductie.

Het gebruik van imaging LIDAR-technieken in de ruimte lijkt ook een grote vlucht te nemen. Bijvoorbeeld voor het bepalen van de landings-hoek bij een landing op Mars (hellingslandings-hoek mag niet groter zijn 20 graden) of om een ‘soft landing’ te faciliteren. Ook vertelde Pollini dat 70% van de satellieten in de ruimte afval is en verwijderd zou moeten worden. Hierin kan de sensortechniek een duidelijke bijdrage leveren.

3D-GIS and Serious Gaming worden steeds meer ingezet om de samenleving te analyseren, de

leefkwaliteit te verhogen en de veiligheid te waar-borgen. Er werden diverse voorbeelden genoemd. Een offshore-rigg die op dit moment wordt gebouwd in Zuid-Afrika, was 3D nagebouwd in

een simulatieprogramma zodat de werkers kon-den oefenen met hun nieuwe ‘rigg’. Dit bespaart veel tijd als het platform in gebruik genomen wordt, omdat zij de werking dan inmiddels kunnen dromen. Ook het oefenen voor eventuele noodsituaties kan op die manier realistisch worden nagebootst. Er werden ook voorbeelden genoemd van virtual training voor het leger en de marine. Voor de simulatie werden technieken gebruikt als Avatar, 3D-object builder, particle effect builder, procedure builder and dynamic animations. Daimler sprak over toepassing van stereo-vision om de bestuurder van een auto te assisteren. Drie dynamische dagen met veel informatie over 3D inwinnen, verwerken en presenteren van ruimtelijke informatie. Dit jaar vindt de conferentie wederom in Amsterdam plaats: 8 - 10 december 2014, PTA (Passenger Terminal Amsterdam), http://www.sparpointgroup.com/Europe/.

(18)

Er komt eens………… een BGT. Maar is de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) wel te vergelijken met een sprookje? Zeven dwergen, zeven bronhouders. En het samen-werkingsverband BGT (SVB-BGT) is Sneeuwwitje. De dwergen hebben allemaal hun eigen taak, die ze goed uitvoeren wat tot een mooi geheel leidt. Daarbij worden ze gefaciliteerd door Sneeuwwitje. Maar sprookjes zijn niet echt. Wordt de BGT wel echt? Vast wel.

Op 1 oktober 2015 moeten alle bronhouders hun bestand voor de BGT hebben aangeleverd bij het SVB. Er zijn drie maanden nodig voor de assemblage, zodat er op 1 januari 2016 een landsdekkende BGT is. Gaan we dat halen? Ik denk het niet.

Er wordt nogal wat geklaagd over wat er mis gaat. Terecht? Soms wel, soms niet. Ik zal me niet wagen aan de uitspraak wie de boze stiefmoeder speelt, maar ik pak wel een paar pijnpun-ten eruit.

Zeven bronhouders

Dankzij het Nederlandse poldermodel zitten we met zeven bronhouders. Ernst Koperdraat zei daarover: “Als de BGT in Rus-land zou worden gemaakt, waren er nooit zeven bronhouders geweest”. Er zijn best redenen waarom je voor zeven bronhou-ders kunt kiezen, maar het zorgt ook voor extra werk. Wil je de BGT zo efficiënt mogelijk produceren, dan moet je voor één bronhouder kiezen. De BGT is ook de eerste basisregistratie waarbij voor meerdere bronhouders gekozen is. Veel discussies gaan nu over het afstemmen van bronhoudergrenzen. Met name gemeenten hebben het gevoel dat ze zich moeten schik-ken naar de grenzen van de landelijke bronhouders. Terwijl zij al jaren de GBKN bijhouden. Naar hun mening het beste grootschalige bestand. Vaak zullen ze daar gelijk in hebben.

Het feit dat we met zeven bronhouders te maken hebben, zal echter niet meer veranderen. Stop dus met zeuren daarover. Het is nu eenmaal zo. Stop ook met het beschermen van je eigen toko en stop met het krampachtig vasthouden aan theoretische regeltjes. Zoek samen binnen die regels de ruimte op om het praktisch te regelen. En vertrouw elkaar.

Economische Zaken

Niet zomaar een bronhouder. Van alle bronhouderbestanden levert het bestand Agrarisch Areaal Nederland (AAN) nog wel de meeste discussie op. Want niet actueel, niet nauwkeurig en ga zo maar door. Als je het bestand aan de BGT-eisen zou toetsen, zou het zomaar afgekeurd kunnen worden. Maar ook dit is geen reële discussie. EZ is nu eenmaal bronhouder en ze brengen het AAN-bestand in. En ja, daar hebben we last van. De assemblage gaat gewoon meer werk kosten. Menigeen die ik nu hoor klagen gaat echter zelf de assemblage niet uitvoeren. Maak je dan niet druk en laat het SVB haar rol pakken. Moge-lijk gaat de assemblage dan meer kosten dan begroot. Ik ben benieuwd hoe dat dan geregeld wordt.

Gemeenten

Zoals al gezegd vinden de meeste gemeenten dat ze met de GBKN het beste bestand in handen hebben. Veel GBKN-beheerders zijn trots op hun actuele, complete kaart. Met de komst van de BGT is echter een zakelijkere benadering nodig. De Maatschappelijke Kosten- en Batenanalyse heeft aangetoond dat je als gemeente alleen voordeel behaalt als je kiest voor het aanvullende IMGeo-deel en dit integreert in de eigen organisatie. Je moet dus niet meer met een setje regels een zo mooi moge-lijke kaart maken. Nee, je moet nu een bestand maken waarmee de klanten hun werk kunnen doen. Je bepaalt grotendeels niet meer wat er op de kaart staat. De interne klanten bepalen (en betalen) en jij maakt het. Tijdens de opbouw van de BGT zul je bij vraagpunten altijd terug moeten naar de klant. En als je als BGT-beheerder echt durft, dan ga je ook zaken uit de GBKN weglaten die voor de BGT niet verplicht zijn en waarvoor bij de interne klanten geen behoefte is.

Dat betekent dus dat je vooraf goed moet overleggen wat je gebruikt uit het IMGeo-deel. Nu hoor ik nog veel gemeenten zeg-gen dat ze voor IMGeo gaan. Zodra doorgevraagd wordt welke objecten ze daarvan opnemen, wordt het stil. Hoe kun je zelf een bestand maken als je niet weet wat het moet worden? Nog erger, hoe kun je als gemeente je laten ontzorgen als je niet weet wat je moet vragen? Dan kun je wel klagen dat het SVB te passief is en niet genoeg informatie geeft. Maar misschien ligt het niet aan hun antwoord maar aan de vraag die gesteld wordt. Het gevaar wat daar achter ligt, is dat als het bestand klaar is het niet voldoet voor de gebruikers. Dan zijn de kosten wel gemaakt, maar blijven de baten alsnog uit.

Ga dus aan tafel met de interne klanten en zorg dat je duide-lijk hebt welk bestand ze nodig hebben. En vind je dat het SVB ligt te slapen, ben dan de prins die haar wakker kust. Kust, niet schudt.

Eind goed, al goed?

Is er met al die problemen wel een BGT op 1 januari 2016? Het wordt moeilijk. Bedenk maar eens hoe lang de koplopers al bezig zijn en dat in maart 2014 pas de eerste gemeente helemaal in de landelijke voorziening kwam. Is het erg als we het niet halen? Ja en nee. Ja, want daarmee wordt het gebruik van de BGT belemmerd. Nee, want je kunt het beter goed doen dan snel afraffelen. Krijg je dan problemen met het ministerie over taakverwaarlozing? In theorie zou dat kunnen, maar bij de BAG hebben ze daar ook mee gedreigd en niet toegepast.

Uiteindelijk doe je jezelf en de rest een groot plezier als je niet meer afwacht en naar anderen wijst, maar bepaalt wat jij als bronhouder gaat maken en daarmee start. Wie weet lukt het toch om op 1 oktober 2015 alles bij het SVB aan te leveren. Blijft het een sprookje of wordt het werkelijkheid?

Maarten Smits

Adviseur geo-informatie Gemeente Sittard-Geleen maarten.smits@sittard-geleen.nl Twitter: @Geomaarten

Sneeuwwitje

en de

zeven dwergen

Column

M

aar

ten Smits

(19)

‘Soekarno behoorde tot een van de eerste lichtingen van de in 1920 geopende Technische Hogeschool te Bandoeng. Zijn opleiding in de geodetische vakken had hij gekregen met behulp van de instrumenten die het Geodetisch Bureau Ir. W. Schermerhorn in de eerste helft van de jaren twintig aan de TH Bandoeng had geleverd.’ Dit citaat uit de paragraaf ‘twee ingenieurs’ is tekenend-mooi voor landmeetkundige lezers. Willem Schermerhorn biedt het unieke beeld van een minister-president die, politiek gesproken, uit het niets gekomen was en ook weer in het niets verdween. Daarover gaat deze biografie, waarvoor onderzoek is verricht met steun van de stichting Democratie en Media. Toch gaat het ook royaal over

zijn wetenschappelijke vooral fotogrammetrische vakhistorie van voor die tijd en, bewust beperkter, ook van daarna. Archieven, publicaties, maar ook senioren zoals Geudeke, Aardoom, Zorn én dochter Lineke waren zijn bron-nen. De biografie leert dat ‘zijn keuze om in Delft te gaan studeren mede ingegeven was door het bezoek van een landmeter van het kadaster aan zijn ouderlijke boerderij’. In 1923 echter werd het werk van zijn particuliere Geodetisch Bureau voor de Twentekanalen door het kadaster overgenomen. Wat dat voor gevolgen had is bekend, en Langeveld formuleerde het zo: ‘Bij Schermerhorn leidde de tegenwerking van het kadaster tot een diepe wrok: zijn leven lang liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om ongezouten kritiek op deze organisatie te leveren.’ De volzin is uit het fraaie hoofdstuk 2: ‘Bouwer van een geodetisch imperium, 1918-1940’, over ook zijn dringende adviseur-schappen bij KLM, KNILM (Koninklijke Nederlands-Indische Luchtvaart Maat-schappij) en Rijkswaterstaat. De inhoud, maar zelfs al de titel van hoofdstuk 3, is informatief: ‘Luchtkartering, 1920-1940 ‘De mooiste jaren van mijn leven’’. Onder een subkopje ‘Huwelijksproblemen?’ (weggestopt) wordt bij zijn veeleisend werk van rond 1935 genoemd ‘de eindverantwoordelijkheid voor de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat met tientallen medewerkers’. Volgens het EMM-boekje 1934 met Rijkswaterstaatspersoneel waren dat er inclusief buitenmensen al rond de honderd! Begin 1938 werkten er volgens het boek trouwens alleen al zeventien mensen op de rekenkamer en zestig mensen op de ‘afdeling voor luchttriangulatie’. Schermerhorn wilde toen van die afdeling luchtkartering een NV maken, maar die plannen gingen niet door. De waterstaatsdienst karteerde niettemin voor de olie op Nieuw Gui-nea en in 1939 voor de Hollandse Waterlinie. Het honorair adviseurschap van de Topografische Dienst in WOII is weer een ander verhaal dan de bekende gijzeling in Sint Michielsgestel, al is er ook een verband: lees het boek!

Minister-president

De benoeming van Willem Schermerhorn en niet Willem Drees tot minister-president was in Delft aanleiding tot een huldiging door de burgerij. Men trok van de markt naar de Kanaalweg: ‘De premier en zijn vrouw verschenen op het bordes van het Geodesiegebouw - het gezin bewoonde de dienst-woning naast dit gebouw - om een muzikale hulde in ontvangst te nemen.’ Tot zijn politieke nadagen na 1951 behoren ook de eerste vijftien jaren van het ITC. Daarvoor wordt verwezen naar ’60 years of ITC’. Een Delftse foto zegt daarin in het onderschrift dat Martha Spanjaard in 1964 Dean of Students werd en bij dezelfde foto in de biografie staat dat Schermerhorn dit was. De professor zou zoals bekend was vijf eredoctoraten krijgen, maar alleen de

biografie heeft het over de 1 aprilgrap van 1965 van die al 26 jaar vertrouwde secretaresse Martha Spanjaard over zogenaamd bezoek voor een zesde. Boerenzoon Willem, maar vooral bakkersdochter Bab Schermerhorn-Rook waren woedend, hun ijdelheid was gekwetst!

Langeveld zelf zal als detail ook wel betreuren dat de bijdrage van Rogge in Geodesia van 1984 over de houtsculpturen van het Delftse ITC-gebouw hem

is ontgaan. Die bevat brieffragmenten van Schermerhorn zelf over bijvoor-beeld de Chinese Hemeltempel te Peking, ‘...die voor mij het symbool van wijsheid en schoonheid werd na mijn bezoek aldaar...’, naast een atoomwolk. (Ik voel mezelf schuldig die tip niet te hebben gegeven. De auteur sprak op de DHC-Donateursdag 2011 over wat toen nog werd aangeduid als zijn ‘project Schermerhorn’ en was zodoende bekend.)

Samenvattend is te concluderen dat het een zeer professionele en vlot geschreven biografie is, in dit vakblad eenzijdig besproken, maar in alle opzich-ten graag aanbevolen! De binnenflap geeft de bron van de prachttitel al.

Adri den Boer

D E M A N D I E

I N D E P U T S P R O N G

W I L L E M S C H E R M E R H O R N 1 8 9 4 - 1 9 7 7 H E R M A N L A N G E V E L D

Boek

Herman Langeveld, De man die in de put sprong.

Willem Schermerhorn 1894-1977, 640 blz,

uitgave Boom, 2014, € 35,00, ISBN: 9789089532770

Geëngageerd intellectueel

Leider gijzelaars in

Sint-Michielsgestel

(20)

Hoogte-informatie uit AHN2 wordt binnen Alterra - Wageningen UR, voor diverse doelein-den gebruikt. We noemen twee voorbeeldoelein-den. In het eerste voorbeeld ging het erom op wijk- en buurtniveau de invloed van groen op het hitte-eiland effect te berekenen. Hierbij is het AHN2-ruw bestand (zie kader) gebruikt voor de berekening van de inkomende zonnestra-ling in de wijk Ommoord in Rotterdam. Door de hoge resolutie van het bestand (50x50cm), waarin ook hoogte en omvang van de bomen zijn opgenomen, wordt een duidelijk verschil zichtbaar tussen zonnige straten en straten met veel schaduw. Zo kan een buurt gekarak-teriseerd worden op basis van bouwhoogten en de aanwezigheid van bomen [1].

Een ander voorbeeld is het gebruik van AHN2 voor het bepalen van de vegetatie structuur in natuurgebieden. De hoogte van de vegetatie is in combinatie met informatie uit satelliet-beelden (Worldview2, met een detail van 2 meter) gebruikt voor het maken van habitat- en landgebruikskaarten van het Wekeromse zand en de Ginkelse heide.

In bovengenoemde voorbeelden is de informatie uit het AHN2 cruciaal voor het uitvoeren van de berekeningen met het gewenste ruimtelijke detail. Maar het blijkt ook dat AHN2 niet direct geschikt is om in deze berekeningen te gebruiken. AHN2 bevat namelijk NoData-locaties. Dit zijn locaties waar geen meetgegevens beschikbaar zijn. Deze NoData-locaties veroorzaken bijvoorbeeld fouten in de berekening van de inkomende zonnestraling en maken het bepalen van de hoogte van de vegetatie (of andere objecten) op die locaties niet mogelijk. Hierdoor kun-nen vervolgstappen in het proces niet goed uitgevoerd worden.

Opvullen van NoData

Het opvullen van deze NoData-gebieden is echter geen eenvoudige handeling. Zo vereist het opvullen van NoData in het AHN2-int (zie kader) een andere methode dan het opvullen van NoData in het AHN2-ruw bestand. De methode van opvulling wordt ook bepaald door het karakter van de omgeving van een NoData-locatie. NoData naast een gebouw vereist een andere methode voor

opvulling dan NoData in een weiland. Om dit proces van opvulling van NoData in AHN2 volgens een gestandaardiseerde methode uit te voeren is door Alterra in 2013 het Object Hoogten Nederland (OHN) project uitgevoerd. Het project heeft drie deelproduc-ten opgeleverd: de vlakdekkende bestanden DTM, DSM en OHN (zie kader). Het voordeel van de OHN-producten is dat gebruikers nu direct met de gewenste hoogtegegevens aan de slag kunnen zonder eerst tijdrovende voorbewerkingen te moeten uitvoeren. Een ander voordeel is dat de manier van opvulling van de NoData-gebieden voor heel Nederland uniform uitgevoerd is. De uitkomsten van berekeningen die gebruik maken van deze hoogtedata zijn hierdoor vergelijkbaar voor verschillende gebieden in Nederland.

Een vlakdekkend model De NoData-locaties in AHN2 hebben hun oorsprong in de gebruikte inwinningstechniek, metingen door middel van laseraltimetrie vanuit een vliegtuig of helikopter (airborne LiDAR, zie kader). In het kort komt het er op neer dat de NoData-locaties ontstaan op water of materialen (zoals leisteen) die het lasersignaal niet reflecte-ren. Ook op maaiveld locaties, waar het lasersig-naal niet kan komen, ontstaat NoData. Dit komt voor in zeer dichte begroeiingen, onder gebou-wen maar ook naast gebougebou-wen. De verschillende oorzaken worden gedetailleerd besproken in het kwaliteitsdocument AHN2 [2]. Bij de productie van AHN2 is er bewust voor gekozen om alleen een hoogtewaarde in AHN2 op te nemen als er ook daadwerkelijk een hoogtemeting beschikbaar is. In het OHN-project zijn verschillende methoden gebruikt voor het opvullen van de NoData-loca-ties in de AHN2-int en AHN2-ruw. Voor het ver-vaardigen van de DTM is er een aparte procedure gebruikt voor water, waarbij de begrenzing van de watervlakken uit de Top10NL is gehaald. Voor een watervlak wordt één hoogtewaarde bere-kend, namelijk de laagste waarde uit de directe omgeving van het watervlak. Rivieren vormen hierop een uitzondering, hierbij wordt rekening gehouden met het hoogteverloop van de rivier. Voor het berekenen van de maaiveldhoogte op locaties waar gebouwen staan (NoData in het AHN2-int bestand, zie kader) wordt gebruik

OHN:

Object Hoogten Nederland

De hoogte van alles wat boven het maaiveld uitsteekt

AHN2 bevat zeer gedetailleerde

hoogte informatie van Nederland.

Deze informatie is heel goed

bruikbaar voor toepassingen

in ruimte- en milieuonderzoek.

Helaas is het AHN2 niet helemaal

vlakdekkend; op locaties waar geen

hoogtemetingen beschikbaar

zijn bevat het AHN2 geen

hoogtegegevens. Dit was de

aanleiding voor Alterra om een

vlakdekkend bestand te maken met

alle hoogten boven het maaiveld:

het bestand Object Hoogte

Nederland (OHN). Met OHN is het

eenvoudig om vragen als ‘hoe hoog

is dit gebouw?’ of ‘hoe hoog is deze

boom?’ te beantwoorden.

Door Henk Kramer, Jan Clement,

Sander Mücher

(21)

gemaakt van de begrenzing van gebouwen uit de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG, zie kader). Hierbij is ervoor gekozen om de gemiddelde hoogtewaarde van de directe maaiveld omgeving aan het volledige gebouw-vlak toe te kennen. De maaiveldhoogte van het gebouw moet bekend zijn om uiteindelijk de hoogte van het gebouw te kunnen bepalen. De overige NoData-locaties in het AHN2-int bestand worden opgevuld door gebruik te maken van een omgevingsfilter waarbij de gemiddelde maaiveld-waarde uit de directe omgeving gebruikt wordt. Het resultaat is het vlakvullend DTM.

Bij het vervaardigen van de DSM uit het AHN2-ruw worden alle NoData-gaten in de bovenkant van gebouwen en boomkronen opgevuld. NoData op het dak van een gebouw kan ontstaan door het type dakbedekking of doordat er water op het dak ligt. Bij gebouwen wordt weer de begrenzing uit de BAG gebruikt. NoData op een gebouw krijgt de gemiddelde waarde uit de directe omgeving op het dak. Hierbij wordt alleen hoogte-informatie gebruikt die binnen de gebouwgrens ligt. Op deze manier blijft het dak profiel, zoals die in de hoogte data aanwezig is, bewaard.

Voor het detecteren van boomkronen wordt een vegetatie-index (NDVI, zie kader) gebruikt. Met de NDVI wordt bepaald of een locatie met objecthoogte vegetatie bevat. De begrenzing van een (groep) boomkronen wordt bepaald op basis van een analyse van meerdere grid-cellen met groene objecthoogten. NoData-gaten in de bovenkant van een boomkroon krijgen de gemiddelde hoogtewaarde uit de directe omgeving toegekend. Hierbij wordt alleen hoogte-informatie gebruikt die binnen de kroonbegrenzing voorkomt.

Bij het aanmaken van de DTM en DSM wordt al rekening gehouden met de uiteindelijk productie van de OHN en gelden de volgende uitgangspunten:

• De DSM ligt nooit lager dan de DTM. • Binnen een watervlak komt geen

hoog-teverschil voor. Voor rivieren wordt hierbij een uitzondering gemaakt. Hierbij volgt de hoogte van het water het verloop in hoogte van de omgeving.

• Binnen een watervlak komt geen object-hoogte voor. De DSM is dus gelijk aan de DTM. Alleen als er boomkronen of een brug boven een watervlak voorkomen wordt de hoogte hiervan wel in de DSM opgenomen.

• Op de plaats van een gebouw krijgt de DTM één hoogtewaarde: het gemiddelde van de directe omgeving. Dit uitgangspunt zal niet in alle gevallen overeenkomen met de werkelijkheid maar er is geen mogelijkheid om per gebouw de werkelijke maaiveldhoogte correct in te vullen.

• In de DTM worden geen hoogtewaar-den aangepast, alleen NoData worhoogtewaar-den opgevuld. Alleen binnen watervlakken (uit TOP10NL) en binnen BAG objecten worden de oorspronkelijke hoogtewaarden die wel voorkomen vervangen door één nieuwe hoogtewaarde.

• In de DSM worden geen hoogtewaarden aangepast, alleen NoData wordt opgevuld. • In de OHN worden hoogtewaarden tot

0,1 meter op 0 meter gezet. Op vlakke ter-reinen kunnen geringe hoogteverschillen tussen de DTM en DSM voorkomen. De oor-spronkelijke AHN-data bezit een hoogte-nauwkeurigheid van maximaal 5 centimeter standaardafwijking. Objecthoogten van maximaal 10 cm kunnen hierdoor niet nauwkeurig vastgesteld worden.

Het resultaat

De onderstaande figuren laten het effect van de gebruikte procedure zien. De voorbeeld locatie is een deel van de Wageningen UR-campus (figuur 1) met gebouwen, water, bomen en geparkeerde auto’s die NoData in AHN2 veroorzaken.

Figuur 2 laat het terreinmodel van de voorbeeldlocatie zien. Het maaiveld op de campus ligt globaal op negen meter boven NAP met enkele verhogingen in het maaiveld in de buurt van gebouwen. Na opvulling van de NoData is de vorm van de vijver en de sloten nog herkenbaar aanwezig. Ook op de locatie waar een brug over de vijver loopt is de hoogte van het water als onderdeel van het

watervlak opgenomen. De geparkeerde auto’s zijn niet meer herkenbaar. Of de locatie van een gebouw herkenbaar is, hangt af de variatie in terreinhoogte in de directe omgeving. Op een vlak terrein is de locatie niet herken-baar, is er wel variatie in hoogte dan is het grondvlak van het gebouw herkenbaar aan-wezig. Kleine NoData-locaties onder vegetatie gaan geheel op in de omgeving.

OHN:

Object Hoogten Nederland

De hoogte van alles wat boven het maaiveld uitsteekt

Figuur 2 - Opvulling van DTM. a) Origineel: AHN2-int, b) Bewerkt: DTM.

Figuur 1 - Deel van Wageningen UR campus. 1)  gebouwen, 2) watervlak, 3) sloot met water, 4) geparkeerde auto’s, 5) onder vegetatie.

(22)

Figuur 5 - 3D visualisatie van de Wageningen UR campus met luchtfoto over OHN. Figuur 3 - Opvulling DSM. a) AHN2-ruw, b) Bewerkt: DSM.

Uitleg gebruikte afkortingen

AHN2-int

Het AHN2 0,5 meter maaiveldbestand, waarbij alle niet-maaiveld objecten (bomen, gebouwen, bruggen en andere objecten) zijn verwijderd.

AHN2-ruw

Het AHN2 0,5 meter ruw bestand, waarin zowel het maaiveld als de niet-maaiveld objecten (bomen, gebouwen, bruggen en andere objecten) zijn opgenomen. BAG

In de Basisregistraties Adressen en Gebou-wen zijn gegevens opgenomen over adressen en gebouwen in Nederland. DTM

Digitaal Terrein Model, een rasterbe-stand met de hoogte van het maaiveld. DSM

Digitaal Oppervlakte Model (Digital Surface Model), een rasterbestand met de hoogte van het maaiveld inclusief de bovenkant van alle objecten die boven het maaiveld uitsteken.

OHN

Object Hoogtebestand Nederland, een rasterbestand met alleen de hoogte van objecten die boven het maaiveld uitsteken. Het maaiveld heeft in het OHN de waarde 0.

LiDAR

Techniek die gebruik maakt van laserlicht waarbij vanuit een vliegtuig of helikopter het laserlicht naar het aard-oppervlak uitgezonden wordt. Door de tijd tussen uitzending en terugkerende reflectie te meten bepaalt de scanner de afstand tussen het aardoppervlak en het vliegtuig. De positie van het vlieg-tuig is bekend (in x, y en z) waardoor ook de positie van het gereflecteerde punt berkend kan worden.

NDVI

De Normalized Difference Vegetation Index (NDVI) is een index die in de remote sensing gebruikt wordt om de hoeveelheid groen biomassa te berekenen. Dit kan met luchtfoto’s of satellietbeelden waarbij ook informatie in het infra-rode licht is opgenomen. Op basis van dan de NDVI waarde kan berekend worden of op een locatie wel of geen vegetatie voorkomt.

(23)

In figuur 3 wordt het resultaat van de bewer-king van de DSM weergegeven. Na opvulling heeft de vijver één hoogtewaarde gekregen, deze is hetzelfde als in de DTM. De brug over de vijver is nu wel als herkenbaar object aanwezig en ook de geparkeerde auto’s zijn zichtbaar aanwezig. Binnen de gebouwen zijn de NoData-gaten opgevuld maar zijn oor-spronkelijke hoogteverschillen nog steeds aan-wezig. Gaten naast gebouwen zijn opgegaan in het dak als deze binnen het BAG-object liggen of opgegaan in het naastliggende terrein als deze buiten het BAG-object liggen. Het gebruik van de begrenzing van het BAG-object voorkomt dat er geleidelijke overgang van dak naar terrein ontstaat. Ook ingesloten NoData-locaties, die geen onderdeel zijn van het gebouw, krijgen een correcte maaiveld-hoogte (figuur 3, detail 1).

Het OHN is het verschil in hoogte tussen DTM en DSM. Doordat DTM en DSM geen NoData meer hebben is het OHN volledig vlakvullend (Figuur 4). Als alleen met de originele AHN2-data gerekend zou worden verdwijnen nagenoeg alle gebouwen. De hoogteverschillen binnen de daken van gebouwen blijven door de gebruikte methode behouden (figuur 4, detail 1).

Toepassingen

Zowel het DTM, de DSM en de OHN worden gebruikt voor diverse toepassingen bij diverse organisaties.

Bij Wageningen UR worden de producten door verschillende vakgroepen en teams gebruikt

voor 3D visualisaties (figuur 5), verfijning van klimatologische modellen, zichtbaarheidsana-lyses voor de berekening van de openheid van het landschap en onderzoek naar het geauto-matiseerd vervaardigen van vegetatiekaarten en/of habitatkarteringen.

Bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wordt het OHN gebruikt voor het bepalen van verticale evacuatiemogelijkheden in geval van een overstroming. Met het OHN is in combinatie met de BAG bepaald welke objecten als veilig kunnen worden gezien in het geval van een (maximale) overstroming. Het aantal veilige verdiepingen is bepaald per BAG-woonfunctie-object, onder andere door middel van het corrigeren van de gevonden waarde uit het OHN met de waterdiepte. Een andere toepassing is Capaciteit zonnePV: door middel het bepalen van aspect en hoek uit het OHN is in combinatie met luchtfoto’s de potentie van zonnePV in geheel Nederland bepaald. De boomlocaties en boomkronen in het boomregister op www.boomregister.nl zijn afgeleid uit het OHN.

Conclusie

Het landsdekkend beschikbaar hebben van een vlakvullend DTM, DSM en OHN maakt de AHN2 informatie direct beschikbaar voor een breed scala aan toepassingen. Voor de toepassing in projecten betekent dit een ruime besparing in tijd want het tijdrovende proces van het opvullen van de gaten hoeft niet telkens opnieuw uitgevoerd worden.

Literatuur

1 Spijker, J.H., H. Kramer, J.J. de Jong & B.G. Heusinkveld (2011). Verkenning van de rol van (openbaar) groen op wijk- en  buurtniveau op het hitte-eilandeffect. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOT-werk-document 295

2 Zon, N. van der (2013). Kwaliteitsdocument AHN2. Water-schapshuis, Amersfoort. http://tinyurl.com/oj2bs8w

Henk Kramer, Jan Clement en Sander Mücher zijn medewerkers van het onderzoekersteam Earth Information Alterra - Wageningen UR. Henk is te bereiken via henk.kramer@wur.nl

Figuur 5 - 3D visualisatie van de Wageningen UR campus met luchtfoto over OHN.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is belangrijk om te weten welk gedrag nou precies storend is, maar het is nog belangrijker voor het kind om te weten welk gedrag er verwacht wordt, zodat het kind weer in

Ik ben er zeker van dat deze verhalen – ik ken er veel andere – herkenbaar zijn: velen hebben het in hun eigen omgeving?. meegemaakt, met de eigen ouders

Zorgaanbieder committeert zich eraan zoveel mogelijk de reguliere zorg te blijven leveren, met aandacht voor doelmatigheid en gepast gebruik Zorgaanbieder is in periode

ZiNL bevestigde in die brief ook dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten door de uitbraak van het coronavirus, vooruitlopend op

• Grijs water “In het kader van duurzaamheid wordt grijs water zo veel mogelijk hergebruikt”.. GRP 2016 - 2020

uiteindelijk gaat het er overal om de vraag hoe we kinderen, jongeren, volwassenen en gezinnen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen zodat ze zoveel mogelijk zelf weer vooruit

Hier is het sowieso winst, 1 of 5 boekingen maakt hen niet uit, alles is meegenomen.” (Airbnb expert regio Vlaanderen) Binnen de andere platformen (ontlenen van spullen of

Sterk Westerkwartier gaat primair uit van de zelfredzaamheid van burgers, maar inwoners die kwetsbaar zijn kunnen rekenen op de juiste ondersteuning en zorg; de vraag van de