• No results found

Het belang van woonstreclassering bij gedetineerden inzake het toekennen van elektronisch toezicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het belang van woonstreclassering bij gedetineerden inzake het toekennen van elektronisch toezicht"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het belang van woonstreclassering bij

gedetineerden inzake het toekennen van

elektronisch toezicht

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (01705648) Couckuijt Chloë

Academiejaar 2019-2020

Promotor : Commissaris :

Prof. Dr. Tom Vander Beken Stéphanie De Coensel Aantal woorden : 13.981

(2)

I

Abstract

When offenders stay in prison, different areas of life are put on hold. When people go back to society, these areas of life, where much has usually changed, must be rebuilt. One of these areas of life is the residence after prison. This fact is further complicated by electronic monitoring, since an offender must have a permanent address. The purpose of this exploratory study is to shed light on the importance of residential rehabilitation in electronic monitoring according to the implementation court. A file study and semi-structured interviews were used to find out the vision, values and backgrounds of the implementation court that are used during the decision-making procedure.

The purpose that the implementation court has in mind here, is to avoid recidivism and to ensure that the offender can regain his place in society. In many cases, the offender ends up with co-residents, which the implementation court also favours. Ideally, they can take a guiding and controlling role and can offer some structure to the offender. This in a residence that has the necessary quality and where the criminal environment is not present. However, the nature of the offenses and addiction problems will also play a role. Furthermore, a stay in a residential centre, a re-entry home or a crisis centre is also possible, although the implementation court is not in favour of living in group. However, the nature of this residential rehabilitation will depend on the available options.

Keywords: Electronic monitoring, reintegration, home after prison, co-residents, residential

(3)

II

Woord vooraf

Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma Master in de Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Het onderwerp van deze masterproef kwam er niet zomaar. In mijn voorgaande opleiding Sociaal Werk deed ik stage bij het justitiehuis inzake de opvolging van ondermeer gedetineerden met de strafuitvoeringsmodaliteit van elektronisch toezicht. Daar stond ik in voor de opvolging van gedetineerden met verschillende vormen van woonst. Ook kreeg ik de kans om maatschappelijke enquêtes op te stellen bij het opvangmilieu om daarna een advies aan de strafuitvoeringsrechtbank uit te brengen. Daarnaast was ik betrokken bij de stuurgroep tijdens de oprichting van de re-entry woning die verbonden is aan het PLC Ruiselede. Als kers op de taart heb ik tijdens mijn opleiding Criminologische Wetenschappen stage mogen doen bij de strafuitvoeringsrechtbank Gent. Deze ervaring zorgde ervoor dat ik ingezien heb hoe belangrijk een woonst voor gedetineerden is om het leven in de maatschappij opnieuw op te nemen na een periode in detentie.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om enkele mensen te bedanken die een bijdrage geleverd hebben ter realisatie van deze masterproef.

In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. Dr. Tom Vander Beken bedanken voor de begeleiding en bijsturing in het schrijven van deze masterproef.

Mijn dank gaat ook sterk uit naar de leden van de strafuitvoeringsrechtbank Gent. Niet alleen heb ik de kans gekregen om een boeiende stageperiode te doorlopen, ook mocht ik er mijn dossierstudie uitvoeren en waren ze bereid deel te nemen aan mijn interview. Verder kon ik steeds met al mijn vragen bij hen terecht.

Tot slot wil ik ook nog mijn familie en vriend bedanken. Zij stonden steeds klaar om mij te ondersteunen en motiveren doorheen deze opleiding.

(4)

III

Inhoud

Abstract ... I Woord vooraf ... II Lijst van gebruikte afkortingen ... V Lijst van tabellen ... VI

Inleiding ...1

Deel 1 Een verkennende literatuurstudie ... 3

1. De terugkeer naar de maatschappij ………...…… 3

1.1 De strafuitvoeringsrechtbank als beslissend orgaan ...3

1.2 De woonstreclassering van gedetineerden ...5

1.2.1 Noodzakelijke elementen ...5

1.2.2 Terug naar de thuissituatie ...5

1.2.3 Het belang van een thuis ...6

Deel 2 Een onderzoek bij de strafuitvoeringsrechtbank Gent ... 9

2. Een algemeen kader van het onderzoek ……… 9

2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen ...9

2.2 Het empirisch onderzoek ... 10

3. Methodologie ... 11

3.1 Literatuurstudie, dossierstudie en semi-gestructureerde interviews ... 11

3.1.1 Literatuurstudie... 11

3.1.2 Dossierstudie ... 11

3.1.2.1 Steekproefselectie ... 11

3.1.2.2 Het definiëren van de variabelen ... 12

3.1.2.3 Regressie-analyse ... 15

3.1.3 Semi-gestructureerd interviews ... 17

3.2 Ethische aspecten ... 17

3.3 Beperkingen tijdens het onderzoek ... 18

4. Onderzoeksresultaten ... 19 4.1 Kwantitatief luik ... 19 4.1.1 Beschrijvende resultaten ... 19 4.1.2 Regressie-analyse ... 24 4.1.2.1 Missing values ... 24 4.1.2.2 AIC-regressie ... 25 4.1.2.3 BIC-regressie ... 26

(5)

IV

4.1.2.4 Assumptie-testen ... 27

4.2 Kwalitatief luik ... 28

4.2.1 Doelstellingen van de woonstreclassering ... 28

4.2.1.1 Algemene doelstellingen... 28

4.2.1.2 Algemene tekortkomingen ... 31

4.2.2 Noodzakelijke criteria van een woonst ... 33

4.2.2.1 De plaats van de woonst ... 33

4.2.2.2 De aard van de woonst... 34

4.2.3 De rol van het opvangmilieu ... 35

4.2.3.1 Sturing, controle en structuur... 35

4.2.3.2 Verslavingsproblematiek ... 36

4.2.3.3 Intra familiaal geweld en zedenfeiten ... 37

4.2.3.4 Aard van het opvangmilieu ... 38

4.2.3.5 Gerechtelijk verleden van het opvangmilieu ... 39

5. Discussie ... 40

Conclusie ... 44

Bibliografie ... 46 Bijlagen ... I Bijlage 1: Topiclijst interviews leden SURB ... I Bijlage 2: Data Management Plan ... II Bijlage 3: Informed consent ... XI Een wetenschapspopulariserende samenvatting ... XII

(6)

V

Lijst van gebruikte afkortingen

SURB: Strafuitvoeringsrechtbank

ET: Elektronisch toezicht

PSD: Psychosociale dienst van de gevangenis BD: Beperkte detentie

(7)

VI

Lijst van tabellen

Tabel 1: Aantal en percentage per beslissing Tabel 2: Type woonst

Tabel 3: Aard van het opvangmilieu

Tabel 4: Variabelen woonst en opvangmilieu Tabel 5: Motivatie vonnis

Tabel 6: Aantal missing values Tabel 7: Schatting missing values Tabel 8: ANOVA AIC

Tabel 9: Logistisch regressiemodel AIC Tabel 10: ANOVA BIC

Tabel 11: Logistisch regressiemodel BIC Tabel 12: VIF AIC en BIC

(8)

1

Inleiding

“Ik vind de invloed eigenlijk zeer groot van de woonstreclassering. Aan die woonst hangen natuurlijk die huisgenoten en de buurt aan vast. En als je in een goede, kwalitatieve woonst zit en met een goede partner en goede huisgenoten die een beetje sturend kunnen zijn, dan is dat dag en nacht verschil.” – Lid 2 SURB Gent

Het is een onontkoombaar gegeven dat de meeste gedetineerden op een bepaald moment vrijkomen en hun plaats opnieuw opnemen in de maatschappij (Bradley, Oliver, Richardson & Slayter, 2001; Wensveen, Palmen, Ramakers, Dirkzwager & Nieuwbeerta, 2016). Hierbij is het aannemelijk dat een aantal levensdomeinen doorheen de detentieperiode gewijzigd zijn omdat gedetineerden voor een bepaalde tijd niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. De kans is reëel dat gedetineerden hierdoor op een aantal obstakels botsen die te maken hebben met onder meer de tewerkstelling, de financiële situatie, het sociale netwerk en de huisvesting (Martin, 2018; More & Weijters, 2011). Het is van belang dat de re-integratie op een doordachte manier gebeurt en op maat is van de gedetineerde omdat net deze aspecten een belangrijke rol spelen in het terugkeertraject. Dit kan gebeuren door middel van strafuitvoeringsmodaliteiten (Robert & Scheirs, 2015).

Deze masterproef zal zich specifiek richten op de woonstreclassering bij het toekennen van de strafuitvoeringsmodaliteit elektronisch toezicht. De huisvesting kan namelijk een obstakel vormen in het terugkeertraject van gedetineerden bij elektronisch toezicht omdat de gedetineerde over een vast adres dient te beschikken.1 Niet alle gedetineerden hebben echter een eigen woonst ter beschikking of kunnen bij een opvangmilieu terecht.

Dit onderzoek zal een beeld schetsen van de visie, waarden en achtergronden van de strafuitvoeringsrechtbank inzake de woonst van gedetineerden die een elektronisch toezicht aanvragen. Om het onderwerp te duiden, en daarbij horend hypothesen op te stellen, gaat dit onderzoek van start met een bondige literatuurstudie. Bestaande wetenschappelijke inzichten in de terugkeer van gedetineerden naar de maatschappij, en meer specifiek bij de woonst na detentie, worden belicht. De rol van de strafuitvoeringsrechtbank wordt uiteengezet met daarbij

1Art. 55, Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een

vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, B.S. 15 juni 2006. Hierna verkort: WERV

(9)

2 de noodzakelijke elementen die in de woonstreclassering aanwezig moeten zijn. De meest recente wetenschappelijke literatuur rond de rol van de huisgenoten wordt uiteengezet. Specifieke aandacht gaat uit naar de mogelijke problemen die opduiken in het vinden van een huis, of meer bepaald een thuis.

Op basis van tekortkomingen in de bestaande literatuur, worden de doelstelling, onderzoeksvragen en bijhorende hypothesen geformuleerd. De toetsing van deze hypothesen gebeurt via een methodentriangulatie. Dit betekent dat zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt worden (Kraska & Neuman, 2008). De focus van dit onderzoek ligt op de diepte-interviews die de visie, waarden en achtergrond van de strafuitvoeringsrechtbank Gent duiden. Daarnaast laat een dossierstudie toe de beslissingen van deze rechtbank te analyseren op basis van dossierspecifieke kenmerken.

Hierop volgend worden de resultaten van het onderzoek uitvoerig besproken. Een eerste deel omvat het kwantitatief luik, met daarbij de beschrijvende resultaten en regressie-analyse op basis van de dossierstudie. Daarna volgt het kwalitatief luik waar de resultaten van de interviews weergegeven worden. Deze resultaten worden tot slot op een kritische manier bediscussieerd in een laatste deel van deze masterproef.

(10)

3

Deel 1 Een verkennende literatuurstudie

1. De terugkeer naar de maatschappij

Vanuit de Basiswet2 resulteerde de hedendaagse doelstelling van detentie. Dit betreft een herstelgerichte benadering voor de schade die slachtoffers van een misdrijf geleden hebben, een rehabilitatiegerichte aanpak en uiteindelijk de voorbereiding van een terugkeer naar de maatschappij (Vander Beken & Herkes, 2017).

Deze resocialiserende doelstelling is van belang omdat de meeste gedetineerden op een bepaald moment in het detentietraject opnieuw hun plaats innemen in de maatschappij. Vermits een aantal levensdomeinen tijdelijk on hold werden gezet, is het niet onwaarschijnlijk dat deze gedurende de detentieperiode gewijzigd zijn (Robert & Scheirs, 2015). Gedetineerden die op een bepaald moment opnieuw in de maatschappij terecht komen, moeten de draad van het leven terug oppikken. Verschillende levensgebieden inzake tewerkstelling (Dirkzwager, Niewbeerta, Nannes & Vroonland, 2015; Holzer, Raphael & Stoll, 2004), financiële situatie (Harding, Wyse, Dobson & Morenoff, 2014), sociaal netwerk en huisvestiging hebben invloed op een succesvolle re-integratie in de maatschappij (Dirkzwager et al., 2015; Petersilia, 2001). De belangrijkste factoren in het bevorderen hiervan en het daarmee voorkomen van recidive, worden voorgesteld aan de hand van drie W’s, namelijk werk, woning en wederhelft (Beyens, Dirkzwager & Korf, 2014). Om die redenen is een doordachte re-integratie van groot belang, waar de toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten een essentiële rol in vervult (Robert & Scheirs, 2015).

1.1 De strafuitvoeringsrechtbank als beslissend orgaan

Om over deze strafuitvoeringsmodaliteiten een gefundeerde beslissing te nemen en deze van kortbij op te volgen, traden op 1 februari 2007 de strafuitvoeringsrechtbanken (verder SURB genoemd) in werking door de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. De werking van deze rechtbank steunt op de wet betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Door de invoering van deze

2

Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, B.S. 01 februari 2005.

(11)

4 onderling verbonden wetten kreeg de rechterlijke macht voor een groot deel grip op de externe rechtspositie van veroordeelden die tot een vrijheidsstraf veroordeeld werden. Het staat vast dat een gezond evenwicht tussen enerzijds de bescherming van de maatschappij en anderzijds de rechtvaardige en humane behandeling van veroordeelden belangrijk is (Van Den Berghe & Verbruggen, 2007).

De SURB is bevoegd voor het toekennen, afwijzen en opvolgen van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Deze multidisciplinaire rechtbank neemt beslissingen die de aard en de duur van de uitgesproken vrijheidsstraf wijzigen (Beyens, Daems & Maes, 2014). Het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten bewerkstelligt een re-integratie. De mogelijke strafuitvoeringsmodaliteiten in het terugkeertraject met oog op re-integratie van gedetineerden zijn beperkte detentie (verder BD genoemd), elektronisch toezicht (verder ET genoemd) en voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hierbij is een reclasseringsplan noodzakelijk die de gedetineerde samen met de psychosociale dienst van de gevangenis (verder PSD genoemd) opstelt. Hierin is niet enkel de sociale re-integratie op zich van belang, ook moeten de vooruitzichten op deze re-integratie in overweging genomen worden. Het reclasseringsplan kan zo gezien worden als een middel om dit doel te realiseren (Scheirs, 2014). Dit plan gaat onder meer in op de aspecten inzake woonst, zinvolle dagbesteding, financiële situatie en de houding tegenover het slachtoffer. Het heeft tot doel te vermijden dat de gedetineerde in zijn oude criminele gewoontes hervalt die tot de gevangenisstraf geleid hebben (FOD Justitie, 2017; Van den Berg, Blommaert, Bijleveld & Ruiter, 2017). Deze mogelijke obstakels dienen voldoende aandacht te krijgen omdat tijdens het eerste jaar na de vrijlating het recidiverisico het hoogst is (Alper, Durose & Markman, 2018; Berghuis, 2018; Hynes, 2010). Het is niet enkel van belang voor de gedetineerde om op die manier te re-integreren, ook heeft justitie een belang omdat ze zo nog controle kan uitoefenen op de gedetineerde gedurende een periode tijdens de strafuitvoering (Baumer, O'donnell & Hughes, 2009). Op die manier heeft de reclassering ook een maatschappelijk belang. Op basis van dit reclasseringsplan zal de SURB voorwaarden opleggen in het geval deze beslist om een strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen.

(12)

5

1.2 De woonstreclassering van gedetineerden

Het vinden van een verblijfplaats is één van de belangrijkste behoeften waaraan gedetineerden moeten aan voldoen in het re-integratieproces (Bradley et al., 2001, Cortes & Rogers, 2010; Wensveen et al., 2016). De huisvesting kan een obstakel vormen in het terugkeertraject bij ET, aangezien gedetineerden over een vast adres dienen te beschikken.3 Niet alle gedetineerden hebben echter een eigen woonst ter beschikking of kunnen bij een opvangmilieu terecht. Verder heeft niet iedereen voldoende financiële middelen om een woning te huren of worden ze op basis van hun strafblad uitgesloten op de woningmarkt (Visher, LaVigne & Travis, 2004).

1.2.1 Noodzakelijke elementen

De evaluatie van het reclasseringsplan inzake ET start met de woonstreclassering. In eerste instantie wordt onderzocht of de gedetineerde een verblijfplaats ter beschikking heeft. Indien dit zo is, analyseert de SURB of deze voldoende concreet, onmiddellijk uitvoerbaar en voldoende veilig is. Dit kan om zelfstandig wonen gaan, maar vaak gaat de gedetineerde (terug) inwonen bij het gezin, andere familieleden of vrienden. Deze woonst kan zowel een permanente als tijdelijke oplossing zijn in afwachting van een eigen woonst. Verder behoort een opname in een residentieel centrum ook tot de mogelijkheden. Volgens de literatuur ziet de SURB een goede woonst als een eerste cruciale stap om een succesvolle re-integratie mogelijk te maken (Beyens et al., 2014; Scheirs, 2014).

1.2.2 Terug naar de thuissituatie

Een belangrijk aspect bij ET is dat de gedetineerde de vrijheidsstraf thuis kan uitvoeren. Zo kan hij pogen zijn thuissituatie, gezinsleven en contacten met de buitenwereld terug op te nemen. Aangezien de gedetineerde eerst een tijd in detentie verbleef, en door het ET terug thuis verblijft, kan dit op de huisgenoten een grote impact hebben. De sturende en controlerende rol van de huisgenoot heeft dan ook een invloed op het verloop van het ET (Vanhaelemeesch, 2013; Vanhaelemeesch & Vander Beken, 2014). Een andere moeilijkheid gaat over de onwetendheid bij de toekenning van het ET. De gedetineerde kan dan wel op zoek gaan naar een woning, maar

(13)

6 omdat hij niet weet wanneer de strafuitvoeringsmodaliteit toegekend zal worden, kan dit voor een struikelblok zorgen bij het vinden van een geschikte woning (Beyens et al., 2014; De Decker, Meeus, Pannecoucke & Verstraete, 2018, Scheirs, 2014).

Om gedetineerden die niet over een woning of opvangadres beschikken toch de kans te geven om een ET te bemachtigen, werd op initiatief van de directie van het Penitentiair Landbouwcentrum (PLC) van Ruiselede de re-entry woning opgericht. Dit doet dienst als een overgangswoning tussen detentie en vrijheid waar veroordeelden onder ET tijdelijk terecht kunnen (Departement WVG, 2016).

Verder kan een verblijf in de gevangenis nadelige gevolgen met zich meebrengen die het risico op thuisloosheid vergroten. Zo kan het moeilijk zijn om een woning te behouden, omdat er tijdens de detentieperiode geen volwaardig inkomen is. Daarbovenop komen vaak hoge kosten zoals gerechtskosten en de afbetaling aan burgerlijke partijen, waardoor de financiële situatie er alleen maar op achteruit gaat. Een andere risicofactor betreft het sociale netwerk van gedetineerden. Tijdens de detentieperiode is de kans groter dat zowel familiale, vriendschappelijke als partnerrelaties stroef verlopen of zelfs doorbroken worden (Bradley et al., 2001; Brons, Nieuwbeerta & Dirkzwager, 2018; Demeersman, 2008; Travis, Solomon & Waul, 2001). Deze zaken hebben tot gevolg dat het moeilijk wordt om een woonst te vinden na detentie. Daarnaast komen gedetineerden in een maatschappelijk kwetsbare positie terecht of kwijnen hier verder in weg indien deze positie reeds aanwezig was voor detentie (De Decker et al., 2014; Demeersman, 2008). Een huisvestingsproblematiek moet dus breder gezien worden dan enkel de noodzaak een dak boven het hoofd te hebben. Dit trekt zich door naar thuisloosheid omwille van de gepercipieerde maatschappelijke uitsluiting en het moeilijk verlopen van sociale relaties (De Decker et al., 2014). Toch is een vast adres hebben één van de vereisten bij de toekenning van een ET.4

1.2.3 Het belang van een thuis

Het hebben van een thuis is dus meer dan enkel een dak boven het hoofd. Er worden emotioneel-affectieve elementen verbonden die van een huis een thuis maken. Dit maakt dat het sociale netwerk van gedetineerden een bepaalde sociale rol moet vervullen. Daarnaast blijkt dat detentie en thuisloosheid in twee richtingen verlopen. Zo kan thuisloosheid niet enkel een

(14)

7 gevolg zijn van detentie, ook kan het een oorzaak vormen waardoor een persoon in detentie terecht komt. Verder toont onderzoek aan dat iemand die thuisloos wordt, dubbel zoveel kans maakt om te recidiveren in vergelijking met iemand die wel een thuis heeft (De Decker et al., 2014).

Het belang van huisvesting na detentie is reeds in onderzoek aangetoond. Zo toont the Social Exclusion Unit (2002) aan dat huisvesting tot één van de negen belangrijkste factoren behoren die recidive beïnvloeden. Dit onderzoek toont aan dat één op drie gedetineerden geen permanente verblijfplaats heeft voordat ze in detentie terecht komen. Ook verliezen één op drie gedetineerden hun woning tijdens een verblijf in detentie (Sheehan, McIvor & Trotter, 2007). Vooral een tewerkstelling na detentie samen met een stabiele woonsituatie verkleint de kans op recidive (Metraux, 2004; Roman & Travis, 2006; Sampson & Laub, 1993; Uggen, 2000). Verder hebben vrouwelijke gedetineerden het meestal moeilijker om contacten met huisgenoten te onderhouden. De reden hiervoor is dat niet elke gevangenis een vrouwenafdeling heeft, waardoor er een grotere geografische afstand is tussen de gevangenis en de huisgenoten (Sheehan et al., 2007).

Ook Visher, LaVigne en Travis (2004) stellen in hun onderzoek dat een woonst, naast het hebben van werk, één van de belangrijkste elementen vormt ter voorkoming van recidive. Verder bleek dat 49% van de gedetineerden in hun steekproef voor detentie in een huis van iemand anders woonden. Daarnaast woonde 39% in een eigen huis en had 12% slechts tijdelijke verblijfplaatsen beschikbaar, waaronder slapen op schuilplaatsen of op straat. Uit datzelfde onderzoek verwacht tweederde om na hun detentie bij familieleden in te wonen. Deze familieleden zijn vooral moeders en partners. Ongeveer 70% van deze gedetineerden verwacht gemakkelijk een woonst te vinden na vrijlating. Achteraf blijkt echter dat ongeveer datzelfde percentage hulp nodig heeft om dit te realiseren (Visher et al., 2004).

Deze literatuurstudie toont aan dat het reclasseringsplan, meer specifiek de woonstreclassering, een belangrijk gegeven vormt in het terugkeertraject van gedetineerden. Volgens de literatuur moet de woonst voldoende concreet, onmiddellijk beschikbaar en voldoende veilig zijn. Dit kan gaan om een zelfstandige woonst, een woonst bij een opvangmilieu, een residentieel centrum of de re-entry woning. Het verblijf kan zowel een langdurige periode als een voorlopige oplossing omvatten. Hierbij moet de woonst meer zijn dan een huis. Het moet namelijk ook als een thuis kunnen fungeren waar het opvangmilieu een bepaalde rol moet vervullen. Deze mogelijkheden worden echter bemoeilijkt door de detentie. Over de woonstreclassering dient de SURB informatie in te winnen en daarop volgend een beslissing te nemen om al dan niet een

(15)

8 strafuitvoeringsmodaliteit, meer specifiek in deze masterproef een ET, toe te kennen. Dit motiveert ons te onderzoeken of de SURB deze zaken inderdaad in achting neemt bij het toekennen van een ET en wat de drijfveren daartoe zijn. Voor zover onze kennis rijkt, bestaat er specifiek rond de visie, waarden en achtergronden van de SURB over de woonstreclassering bij het toekennen van een ET in België nog geen uitgebreid onderzoek. Ook in het algemeen is er naar de beslissingspraktijken van de SURB nauwelijks onderzoek verricht. Daarom willen wij in de Belgische context, meer bepaald bij de SURB Gent, onderzoeken wat het belang is die deze rechtbank hecht aan de woonstreclassering en op basis van welke elementen er al dan niet een ET toegekend wordt.

(16)

9

Deel 2 Een onderzoek bij de strafuitvoeringsrechtbank Gent

2. Een algemeen kader van het onderzoek

2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in het belang van de woonstreclassering bij elektronisch toezicht volgens de strafuitvoeringsrechtbank door aan de hand van een dossierstudie en diepte-interviews de visie, waarden en achtergronden van de strafuitvoeringsrechtbank te achterhalen die gehanteerd worden tijdens de beslissingsprocedure.

Dit onderzoek focust zich op de dagelijkse werking en beslissingsprocedure van de SURB Gent. Het betreft een theorietoetsend onderzoek waarin bestaande inzichten getoetst en eventueel bijgesteld of verfijnd worden. Aangezien het ET uitgevoerd wordt binnen de sociale context van een persoon, werd beslist om zowel individuele- als omgevingsfactoren in het onderzoek te betrekken. Op basis van de reeds toegelichte hiaten in de huidige literatuur en doelstelling van dit onderzoek wordt volgende centrale onderzoeksvraag, met bijhorende deelvragen opgesteld:

“Wat is het belang die de strafuitvoeringsrechtbank Gent hecht aan de woonst bij de voorbereiding van het toekennen van een elektronisch toezicht?”

o Deelvraag 1 (DV1): Aan welke criteria dient een woonst te voldoen bij elektronisch toezicht?

o Deelvraag 2 (DV2): Welke rol speelt het opvangmilieu inzake de woonreclassering bij elektronisch toezicht?

o Deelvraag 3 (DV3): Wat zijn de doelstellingen die de SURB beoogt met de woonstreclassering bij elektronisch toezicht?

Aangezien deze masterproef een theorietoetsend onderzoek omvat, worden enkele hypothesen opgesteld op basis van de reeds belichte literatuurstudie:

Hypothese 1 : Volgens de SURB moet de woonst voldoende concreet zijn. Dit kan gaan om een zelfstandige woning, het inwonen bij een partner, familie, vrienden of het verblijven in een residentieel centrum of re-entry woning.

(17)

10 Hypothese 2 : De rol van het opvangmilieu heeft een impact op de beslissing van de SURB. Daarbij moet het opvangmilieu een sturende en controlerende houding aannemen. De maatschappelijke enquête vormt de informatiebron.

Hypothese 3 : De belangrijkste doelstelling die de SURB beoogt in het kader van de woonstreclassering omvat het vermijden dat gedetineerden terug in hun oude criminele gewoontes hervallen die tot de gevangenisstraf geleid hebben. Daarbij probeert de SURB recidive te vermijden, een betere leefsituatie creëren dan voorheen, het vermijden dat de gedetineerde na detentie op straat terecht komt en het onderhouden of terug opbouwen van sociale contacten.

2.2 Het empirisch onderzoek

Als onderzoeksstrategie hanteren we een casestudy. Aan de hand hiervan willen we een antwoord op de onderzoeksvragen formuleren om uiteindelijk de vooropgestelde doelstelling te bereiken. Meer bepaald gebruiken we de enkelvoudige casestudy als variant, waarbij verschillende subeenheden onderzocht worden (Yin, 2003). Hierbij zien we de SURB Gent als case waarbinnen een groot aantal SURB-dossiers een kwantitatieve analyse ondergaan. Een casestudy kenmerkt zich door een gedetailleerde en intensieve studie van een afgebakende onderzoekseenheid zoals die zich in de sociale werkelijkheid manifesteert (Braster, 2000; Hardyns, 2019). Op die manier is een empirisch onderzoek mogelijk waarin hedendaagse verschijnselen in hun context onderzocht worden (Zainal, 2007). De nadruk in de casestudy ligt op het beschrijven, analyseren en begrijpen van de complexiteit van een verschijnsel. Verder is deze strategie interessant om theoretische ideeën in toepassing te brengen, te ontwikkelen of te toetsen.

Meerdere technieken en bronnen worden gebruikt om de complexiteit van de case in kaart te brengen en te begrijpen. Het onderzoek maakt gebruik van methodentriangulatie. Het kwantitatief luik omvat een dossierstudie en heeft als voordeel dat deze te combineren is met andere methoden en technieken (Bayens & Roberson, 2011; Decorte & Zaitch, 2016). Omwille van die reden opteren we om dit als aanvulling op het kwalitatief luik te gebruiken, die de diepte-interviews bij de leden van de SURB Gent omvat.

Noodgedwongen beperkt het onderzoek zich tot de SURB Gent. Het zou ongetwijfeld interessant zijn om ook andere strafuitvoeringsrechtbanken bij het onderzoek te betrekken, maar

(18)

11 dergelijk onderzoek is niet haalbaar door een gebrek aan tijd en middelen. We motiveren toekomstig onderzoek om na te gaan of de behaalde resultaten veralgemeend kunnen worden naar alle strafuitvoeringsrechtbanken in België. Bovendien beperkt dit onderzoek zich ook tot een periode van zes maanden. Daarom moedigen we toekomstig onderzoek aan te analyseren of de behaalde resultaten al dan niet te veralgemenen zijn in tijd.

3. Methodologie

3.1 Literatuurstudie, dossierstudie en semi-gestructureerde interviews

3.1.1 Literatuurstudie

Het onderzoek maakt gebruik van een literatuurstudie om de huidige wetenschappelijke inzichten omtrent de woonstreclassering te kaderen. Hiervoor werden diverse bronnen geraadpleegd die zowel online als in bibliotheken werden gevonden. Er werd gezocht op basis van keywords zoals ‘reclassering’, ‘woonstreclassering’, ‘strafuitvoeringsrechtbank’, ‘beslissing’, ‘elektronisch toezicht’, ‘re-integratie’, ‘strafuitvoering’, ‘re-entry’, ‘returning home’, ‘offender re-entry’,.. Daarnaast werd de sneeuwbalmethode gebruikt. Hierbij wordt via een sleuteldocument verwezen naar andere bronnen die over hetzelfde onderwerp handelen en deze op hun beurt naar andere documenten leiden (Maso & Smaling, 2004).

3.1.2 Dossierstudie 3.1.2.1 Steekproefselectie

We maakten de keuze om dossiers te bestuderen van gedetineerden die een ET toegekend kregen én dossiers waarbij een ET afgewezen werd door de SURB Gent (36ste kamer). Dit laat toe te onderzoeken of een ET op basis van de woonstreclassering al dan niet toegekend wordt. Verdere specificaties inzake het profiel van gedetineerden worden niet opgesteld. Aangezien het SURB-dossiers betreft, bedraagt de totale straf meer dan drie jaar.

Op basis van de zittingsrol, verschaft door de voorzitter van de SURB Gent, werden 130 dossiers behandeld tijdens een SURB-zitting die betrekking hebben op een aanvraag ET in de periode januari-juni 2019. Gedurende de periode februari-maart 2020 werden deze 130 dossiers bestudeerd. De Procureur-Generaal en de voorzitter van de SURB Gent gaven hiervoor toestemming.

(19)

12 Aangezien de volledigheid van de dossiers noodzakelijk is, komen enkel afgeronde dossiers in aanmerking. Dit zijn dossiers waar reeds een beslissing inzake toekenning of afwijzing aanwezig is. Van de 130 dossiers vielen daarom 25 dossiers weg, waaronder zestien dossiers zonder voorwerp en negen dossiers die in voortzetting werden geplaatst. Uiteindelijk werden 105 dossiers meegenomen in de resultaten van het onderzoek. Elk dossier werd persoonlijk in het archief van de griffie gezocht.

De dossierstudie focust zich op volgende documenten :

- Het PSD-verslag: dit verslag omvat een luik ‘woonstreclassering’ en informatie over het opvangmilieu van de gedetineerde.

- Het vonnis van de SURB : dit vonnis motiveert de beslissing inzake ET. Ingeval van toekenning worden de voorwaarden beschreven die de gedetineerde moet naleven tijdens het verloop van de strafuitvoeringsmodaliteit. De focus ligt op de voorwaarden inzake woonst en de redenen van de beslissing.

- De opsluitingsfiche : dit vermeldt de aard van de feiten en de strafduur.

- De maatschappelijke enquête: voorafgaand aan de beslissing van de SURB gaat een justitieassistent langs bij het opvangmilieu waar de gedetineerde wil verblijven. Dit schetst een beeld van de aard van het opvangmilieu en de woning.

3.1.2.2 Het definiëren van de variabelen

Aan de hand van de literatuurstudie worden de variabelen bepaald en in elk dossier geanalyseerd. Hieronder worden deze gedefinieerd:

- Beslissing (AV): de SURB beslist om het ET al dan niet toe te kennen. Dit is een binaire variabele en kan twee mogelijke waarden aannemen: toekenning of afwijzing. Bij toekenning wordt de straf thuis uitgevoerd door middel van een enkelband. Bij afwijzing beslist de SURB om geen ET toe te kennen. De gedetineerde kan een nieuw verzoek indienen behoudens de SURB in het vonnis aangeeft dat een nieuw verzoek binnen een bepaalde periode niet mogelijk is.

- Type woonst (Type_woonst): de woonvorm waar de gedetineerde zal verblijven onder ET. Dit is een categorische variabele die vijf mogelijke waarden kan aannemen:

(20)

13 o Re-entry woning;

o Crisisopvang;

o Huis: (sociaal) appartement, (sociale) woning;

o Geen woning: de gedetineerde heeft geen woonst ter beschikking.

- Aard van het opvangmilieu (Aard): het opvangmilieu waar de gedetineerde wil verblijven. Dit is een categorische variabele die volgende waarden kan aannemen:

o Partner: (on)gehuwd; o Ouders: vader en/of moeder; o Overige familie: broer, zus, tante;

o Geen opvangmilieu: de gedetineerde verzoekt alleen te wonen; o Vrienden: vriendschappelijke relatie;

o Groepsgemeenschap: residentieel centrum, re-entry woning, crisisopvang; o Niet van toepassing: de gedetineerde heeft geen woonst ter beschikking.

- Concrete verblijfplaats (V_C): de gedetineerde heeft al dan niet een concreet adres waar hij tijdens het ET kan verblijven. Dit is een binaire variabele. Gedetineerden die geen concrete verblijfplaats kunnen voorleggen hebben geen woonst/opvangadres of kunnen niet in een residentieel centrum of re-entry woning terecht.

- Verblijfplaats onmiddellijk beschikbaar (V_O): de vooropgestelde verblijfplaats is al dan niet onmiddellijk beschikbaar. Dit is een binaire variabele. Indien de gedetineerde op een wachtlijst van een verblijfplaats staat, wordt dit als ‘niet onmiddellijk beschikbaar’ beschouwd.

- Sturing en controle van het opvangmilieu (S_C): het opvangmilieu kan al dan niet sturing en controle bieden aan de gedetineerde. Deze categorische variabele kan drie waarden aannemen:

o Voldoende sturing en controle (ja); o Onvoldoende sturing en controle (nee);

o Niet van toepassing: indien de persoon alleen gaat wonen of geen woonst heeft, is er geen opvangmilieu. Ook indien de gedetineerde terecht kan in een residentieel centrum, re-entry woning of crisisopvang kan er niet gesproken worden van een opvangmilieu.

(21)

14

- Betrokkene welkom bij het opvangmilieu tijdens ET (Welkom): het opvangmilieu stemt al dan niet in met de komst van de gedetineerde. Dit is een categorische variabele die drie waarden kan aannemen:

o Welkom (ja);

o Niet welkom (nee): de gedetineerde is niet welkom, ondanks hij dit opvangmilieu opgaf als mogelijke verblijfplaats;

o Niet van toepassing: de gedetineerde verzoekt alleen te wonen of heeft geen concrete verblijfplaats voorhanden.

- Lange duur of voorlopige oplossing (P_V): de gedetineerde kan voor een bepaalde periode terecht bij het opvangmilieu. Dit betreft een categorische variabele.

o Lange duur: de gedetineerde kan voor onbepaalde duur terecht bij het opvangmilieu;

o Voorlopige oplossing: de gedetineerde kan voorlopig bij het opvangmilieu terecht;

o Niet van toepassing: er is geen opvangmilieu voorhanden.

- Kennis over de strafbare feiten bij het opvangmilieu (K_O): het opvangmilieu is al dan niet op de hoogte van de strafbare feiten van de gedetineerde. Dit betreft een categorische variabele:

o Voldoende kennis (ja): het opvangmilieu kan de feiten verhalen;

o Onvoldoende kennis (nee): het opvangmilieu kan de feiten niet verhalen of komen de vermelde feiten niet overeen met de werkelijke feiten;

o Niet van toepassing: er is geen opvangmilieu voorhanden.

- Gerechtelijk verleden van het opvangmilieu (G_V): het opvangmilieu heeft al dan niet een gerechtelijk verleden. Dit betreft een categorische variabele met volgende mogelijke waarden:

o Gerechtelijk verleden (ja): het opvangmilieu heeft een gerechtelijk verleden. Dit kan dezelfde feiten betreffen waarvoor de gedetineerde veroordeeld werd, maar ook afzonderlijke feiten waarbij de gedetineerde niet betrokken was;

o Geen gerechtelijk verleden (nee);

(22)

15

- Problematieken opvangmilieu: de problematieken die aanwezig zijn bij het opvangmilieu. Dit betreft een categorische variabele met volgende mogelijke waarden:

o Financiële problemen o Gezondheidsproblemen o Drugproblematiek o Psychische problemen o Geplaatste kinderen

- Regioverbod: de SURB kan bij het toekennen van een ET beslissen om de gedetineerde een regioverbod toe te kennen. Deze kan een provincie, stad/gemeente, buurt of straat omvatten. Aan de gedetineerde wordt verboden om in deze regio te wonen of zich te begeven.

- Geslacht: de gedetineerde is een man of vrouw. Dit betreft een binaire variabele.

- Leeftijd: de leeftijd van de gedetineerde op het moment van het onderzoek. Dit wordt uitgedrukt in jaar en is een continue variabele.

- Strafduur: de duur van de gevangenisstraf voor de feit(en) waarvoor de gedetineerde in de gevangenis verblijft. Dit wordt uitgedrukt in maanden en is een continue variabele.

- Relatie: de gedetineerde heeft al dan niet een relatie. Dit betreft een binaire variabele.

3.1.2.3 Regressie-analyse

Om DV1 en DV2 te beantwoorden maken we gebruik van een regressie-analyse in het programma R. ‘Beslissing’ vormt de afhankelijke variabele. Volgende variabelen worden opgenomen als verklarende onafhankelijke variabelen:

- Type woonst (Type_woonst) - Aard van het opvangmilieu (Aard) - Concrete verblijfplaats (V_C)

- Verblijfplaats onmiddellijk beschikbaar (V_O) - Sturing en controle van het opvangmilieu (S_C)

(23)

16

- Lange duur of voorlopige oplossing (P_V)

- Kennis over de strafbare feiten bij het opvangmilieu (K_O) - Gerechtelijk verleden van het opvangmilieu (G_V)

Volgende variabelen worden opgenomen als controlerende variabelen: - Geslacht

- Leeftijd - Strafduur - Relatie

Aangezien de afhankelijke variabele een binaire variabele is, wordt voor een logistisch regressiemodel gekozen.

Om DV1 en DV2 te beantwoorden, gaan we op zoek naar het regressiemodel die het best in staat is de afhankelijke variabele te verklaren. Het toevoegen van een variabele aan het statisch model resulteert altijd in een toename van het verklarend vermogen. Dit heeft echter een toegenomen complexiteit als nadeel. Indien een model een te groot aantal variabelen zou bevatten, kan het te sterk afhankelijk zijn van de geselecteerde steekproef, waardoor robuuste uitspraken maken moeilijk wordt. Dit staat bekend als overfitting (Coenen & Huls, 2008). In de statistiek bestaan er verschillende methoden die het mogelijk maken het verklarend vermogen van verschillende regressiemodellen te vergelijken waarbij ook rekening gehouden wordt met de complexiteit. We maken gebruik van Akaike’s Information Criterium (AIC) en zijn iets strengere variant Bayesian Information Criterium (BIC). Beide zetten het verklarend vermogen en de complexiteit van variabelen tegenover elkaar. Een model met een hogere AIC- of BIC-waarde is, volgens deze theorie, inferieur aan een model met een lagere AIC- of BIC-BIC-waarde. Dit betekent dat het toevoegen van een variabele aan een bestaand model er enerzijds voor zorgt dat de AIC- of BIC-waarde daalt door de toename in het verklarend vermogen, maar anderzijds ook stijgt door de toegenomen complexiteit.

Het selecteren van de variabelen gebeurt stapsgewijs. Dit betekent dat steeds die variabele toegevoegd wordt die de sterkste daling in AIC- of BIC-waarde tot gevolg heeft. Indien er geen variabele meer is die de AIC- of BIC-waarde kan doen dalen, is het best passende model gevonden (Bijleveld, van de Weijer, Ruiter & van der Geest, 2015). Op deze manier selecteren we uit de verzameling van gedefinieerde variabelen diegenen die het ‘best’ in staat zijn de beslissing van de SURB te verklaren.

(24)

17 Om DV1 te beantwoorden, onderzoeken we welke woonst-variabelen in het beste model een significante invloed hebben op de beslissing van de SURB. Om DV2 te beantwoorden, kijken we naar de variabelen die gerelateerd zijn aan het opvangmilieu. Een ANOVA-toets maakt het mogelijk te onderzoeken welke variabelen een significant hoofdeffect vormen op de afhankelijke variabele. Voor alle significante hoofdeffecten worden de verschillen categorieën tegen elkaar afgezet via de klassieke t-toets (chi2).

3.1.3 Semi-gestructureerd interviews

Door middel van semi-gestructureerde interviews met de leden van de SURB Gent verzamelen we de nodige informatie om DV1, DV2 en DV3 te beantwoorden. Deze respondenten zijn doelgericht uitgekozen omdat ze een beslissingsbevoegdheid hebben inzake ET. De SURB Gent (36ste kamer) bestaat uit een voorzitter en twee assessoren. Deze leden oefenden alle drie tevens deze functie uit tijdens de periode januari-juni 2019, wat de onderzoeksperiode van de dossierstudie uitmaakt.

De combinatie van een dossierstudie en interviews kan een meerwaarde hebben omdat bepaalde resultaten, opinies of adviezen een mondelinge toelichting kunnen krijgen om zo de achtergronden en visie van de beslissing te achterhalen. Verder hanteren we een topiclijst waardoor enige mate van flexibiliteit mogelijk is (Mann, 2016; Mortelmans, 2007). Deze werd per deelvraag opgesteld op basis van de literatuurstudie en de verkregen resultaten uit de dossierstudie. De interviews werden opgenomen en daarna getranscribeerd. De transcripten werden tot slot per deelvraag geanalyseerd en verwerkt.

Dit type interview zorgt voor een bepaalde structuur waardoor dezelfde topics aan de verschillende respondenten besproken kunnen worden (Edwards & Holland, 2013; Mortelmans 2007). Een ander voordeel is de mogelijkheid om door te vragen en brede antwoorden te verschaffen, waardoor een volwaardig gesprek kan ontstaan (Beyens & Tournel, 2010; Edwards & Holland, 2013). Het tijdrovend karakter op vlak van dataverzameling en data-analyse kan een nadeel vormen (Mann, 2016).

3.2 Ethische aspecten

Bij het uitvoeren van empirisch onderzoek moeten ethische aspecten steeds gegarandeerd worden. Hierbij is het waarborgen van anonimiteit en het verzekeren van vertrouwelijkheid

(25)

18 belangrijk. Om tegemoet te komen aan dit essentieel principe, geeft deze masterproef geen informatie weer waarbij identificatie van gedetineerden mogelijk is. Bovendien is bij aanvang van het onderzoek navraag gedaan bij de promotor en voorzitter van de SURB Gent of er bijkomende goedkeuringen noodzakelijk waren voor de verzameling en verwerking van de gegevens. Uitgezonderd een goedkeuring van de voorzitter van de SURB Gent en de Procureur-Generaal bleek dit niet nodig te zijn.

Voorafgaand aan het interview kregen de respondenten een uiteenzetting over de doelstelling van het onderzoek, en werd via een informed consent de toestemming gevraagd. Dit houdt in dat de informatie op een voldoende begrijpelijke manier weergegeven wordt zodat respondenten goed geïnformeerd zijn en een bewuste keuze kunnen maken om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek (Decorte & Zaitch, 2016).

3.3 Beperkingen tijdens het onderzoek

De opstelling van de PDS-verslagen en maatschappelijke enquêtes gebeurt door verschillende actoren waardoor deze niet steeds even gedetailleerd zijn en tevens verschillende klemtonen bevatten inzake rapportering. Verder konden de interviews ten gevolge van het Coronavirus niet op de oorspronkelijke manier plaatsvinden, maar gingen deze door aan de hand van een telefoongesprek. Deze vorm van interviewen is wel nog steeds synchroon in tijd, maar asynchroon in ruimte (Decorte & Zaitch, 2016). Een laatste beperking betreft het aantal observaties tijdens de dossierstudie. Aanvankelijk werden 130 SURB-dossiers bestudeerd. Op dit aantal vielen 25 dossiers weg vermits er in deze dossiers (nog) geen beslissing genomen was. Dit aantal kan mogelijks een invloed hebben op de waarde van de resultaten. Meer bepaald kan dit in de regressie-analyse een negatieve invloed hebben op de significantie van de bekomen parameterwaarden.

(26)

19

4. Onderzoeksresultaten

4.1 Kwantitatief luik

4.1.1 Beschrijvende resultaten

Deze paragraaf geeft de beschrijvende onderzoeksresultaten weer van de dossierstudie op basis van 105 SURB-dossiers inzake de aanvraag van ET.

Toekenning of afwijzing ET. Tabel 1 toont de resultaten van de toekenning en afwijzing van ET. Van de 105 gedetineerden krijgen 31 gedetineerden een toekenning ET (29,52%) en 74 een afwijzing (70,48%).

Tabel 1. Aantal en percentage per beslissing

Criminologische en demografische kenmerken van de gedetineerde. Het aantal mannelijke gedetineerden bedraagt 91 (86,67%) tegenover 14 (13,33%) vrouwelijke gedetineerden. De gemiddelde leeftijd bedraagt 38 jaar (range: 24-74 jaar). Verder zien we dat 48 (45,71%) gedetineerden een relatie heeft, bij 57 (54,29%) gedetineerden is dit niet het geval. De gemiddelde duur van de oorspronkelijke straf bedraagt 73,5 maanden of 6,13 jaar (range: 3-20 jaar).

Regioverbod. Indien de SURB beslist om een ET toe te kennen, wordt er in een aantal gevallen (n=12) ook een regioverbod opgelegd.

Type woonst (Type_woonst). Hier valt op dat de meeste gedetineerden (n=79) in een huis kunnen verblijven. Verder kunnen gedetineerden terecht in een residentieel centrum (n=3), de re-entry woning (n=2) en een crisisopvang (n=2). Een aantal gedetineerden (n=19) hebben geen mogelijke woonst voorhanden.

(27)

20

Tabel 2. Type woonst

De aard van het opvangmilieu (Aard). Hier valt een grote variatie op. De meeste gedetineerden kunnen terecht bij de partner (n=27). Een tweede grote groep omvat de ouders als opvangmilieu (n=22). Een volgende groep (n=14) kan bij overige familieleden terecht. Wat opvalt, is dat een aantal gedetineerden (n=13) alleen gaat wonen en er bijgevolg geen opvangmilieu aanwezig is. Verder kunnen gedetineerden terecht in een groepsgemeenschap (n=7) en bij vrienden (n=3). Tot slot is deze variabele bij een aantal gedetineerden (n=19) niet van toepassing omdat er geen woonst voorhanden is.

(28)

21

Verblijfplaats is concreet (V_C). We zien dat de meeste gedetineerden (n=79) een concrete verblijfplaats kunnen voorleggen. Een kleinere groep (n=26) kan dit niet.

Verblijfplaats is onmiddellijk beschikbaar (V_O). Hier zien we opnieuw dat de meeste gedetineerden (n=77) een verblijfplaats kunnen voorleggen die onmiddellijk beschikbaar is. Een tweede groep (n=28) kan dit niet. Met de voorgaande variabele in rekening gebracht, namelijk een concrete verblijfplaats, zien we dat een bepaalde groep gedetineerden wel een concrete verblijfplaats voorhanden heeft (n=79), maar deze niet onmiddellijk beschikbaar is (n=2).

Sturing en controle van het opvangmilieu (S_C). Bij deze variabele zien we verdeelde resultaten. Bij de grootste groep (n=41) kan er geen sturing en controle verwacht worden, bij een andere groep (n=19) is dit wel het geval. We zien ook dat deze variabele voor een grote groep (n=39) niet van toepassing is. Tot slot is deze informatie in een aantal gevallen (n=6) niet voorhanden.

Betrokkene welkom tijdens ET (Welkom). Bij de grootste groep (n=65) is de gedetineerde welkom bij de opgegeven verblijfplaats. Een kleine groep (n=7) is niet welkom. Bij één gedetineerde (n=1) is deze informatie niet beschikbaar. Tot slot is deze variabele bij een aantal (n=32) niet van toepassing.

Lange duur of voorlopige oplossing (P_T). In de meeste gevallen (n=68) is de verblijfplaats voor lange duur beschikbaar, terwijl dit in een aantal gevallen (n=12) een voorlopige oplossing is. Bij een groep (n=25) is deze variabele niet van toepassing.

Kennis over de strafbare feiten bij het opvangmilieu (K_O). We zien dat het opvangmilieu hier in de meeste gevallen (n=46) een antwoord op kan geven. Bij een andere groep (n=14) is dit niet het geval. Verder is bij een grote groep (n=39) deze variabele niet van toepassing en bij enkele gedetineerden (n=6) is deze informatie niet beschikbaar.

Gerechtelijk verleden van opvangmilieu (G_V). We zien dat dit bij de grootste groep (n=49) niet het geval is. Bij een minderheid (n= 7) is er wel sprake van een gerechtelijk verleden. Verder is deze variabele bij een grote groep (n=39) niet van toepassing en in een aantal gevallen (n=10) is deze informatie niet voorhanden.

(29)

22

Tabel 4. Variabelen woonst en opvangmilieu

Problematieken opvangmilieu. In een aantal gevallen is er sprake van financiële problemen (n=15), gezondheidsproblemen (n=6), drugproblematiek (n=4), psychische problemen (n=3) en kinderen die geplaatst zijn (n=2).

De motivatie in het vonnis over de woonstreclassering. In wat volgt, worden enkele argumenten weergegeven inzake de toekenning of afwijzing op basis van de woonstreclassering. Niet elke beslissing wordt echter genomen op basis van de woonstreclassering. Onderstaande tabel vat samen in hoeveel gevallen bepaalde argumenten aangehaald worden. Verder worden ook het aantal niet-woonst gerelateerde argumenten vermeld. Op de inhoud van deze argumenten wordt er, gezien de doelstelling van deze masterproef, niet dieper ingegaan.

Tabel 5. Motivatie vonnis

o Argumenten in het vonnis inzake afwijzing:

Het voorgestelde reclasseringsplan: dit betreft het niet ter beschikking hebben van een woonst of wanneer betrokkene een ambulant plan voorlegt, terwijl de rechtbank een residentieel plan noodzakelijk acht.

Het opvangmilieu: enkele gedetineerden kunnen niet (meer) terecht bij het voorgestelde opvangmilieu en hebben bijgevolg geen woonst ter beschikking. Ook indien de rechtbank erop wijst geen zicht te hebben wie het opvangmilieu is, kan dit resulteren in een afwijzing. Andere argumenten gaan erover dat het opvangmilieu slechts beperkte kennis heeft over de levenssituatie van de gedetineerde of onvoldoende informatie kan geven over de feiten. De

(30)

23 rechtbank stelt zich dan ook de vraag of deze voldoende structuur en ondersteuning kunnen bieden. Verder blijkt uit een vonnis dat een gedetineerde zich wil vestigen bij zijn partner waar hij een prille relatie mee kent. De partner heeft twee minderjarige kinderen en blijken niet op de hoogte van de zedenfeiten van betrokkene. De rechtbank stelt dat betrokkene eerst zijn partner op de hoogte moet brengen over de feiten en indien deze relatie standhoudt, er voldoende beschermende factoren moeten ingebouwd worden met het oog op het inperken van potentiële risicosituaties. Daarnaast blijkt uit een aantal vonnissen dat het opvangmilieu kampt met een drugproblematiek. Ook is een gedetineerde bij het opvangmilieu wel welkom tijdens penitentiair verlof, maar vermits er geen domicilie geplaatst mag worden, is een ET niet mogelijk.

De plaats van de woning: dit betreft de aanwezigheid van mededaders of drugproblematieken in de buurt van het opvangmilieu. Verder is een gedetineerde niet transparant tegenover de justitieassistent waarbij zijn domicilie niet overeenkomt met de effectieve plaats waar hij gaat wonen. De rechtbank maakt duidelijk dat het ET dient door te gaan op de plaats waar betrokkene gedomicilieerd is.

De slachtoffers: dit betreft slachtoffergerichte argumenten. Zo verzoeken gedetineerden ET bij een opvangmilieu in een regio die niet te rijmen valt met het gevraagde regioverbod door het slachtoffer of wenst een gedetineerde te gaan inwonen bij de moeder van de slachtoffers. In dergelijke situatie handhaaft de rechtbank een contactverbod.

Omkadering van de woonst: de rechtbank acht een woonstbegeleiding noodzakelijk omdat er onvoldoende omkadering aanwezig is.

o Argumenten in het vonnis inzake toekenning:

Het voorgestelde reclasseringsplan: de gedetineerde kan bij een opvangmilieu terecht, heeft een eigen woning of kan terecht in de re-entry woning. Verder heeft een gedetineerde een eigen appartement waar ook zijn broer, die bijna strafeinde heeft, zijn intrek zal nemen. De rechtbank acht hierbij een strikte opvolging van de justitieassistent. Tot slot kunnen een aantal gedetineerden in een residentieel centrum terecht. De rechtbank maakt duidelijk dat een nieuw reclasseringsplan noodzakelijk is alvorens de residentiële begeleiding stopgezet wordt, met onder meer aandacht voor woonst.

(31)

24

Het opvangmilieu: dit betreft een positieve evaluatie van de verloven bij het opvangmilieu, waardoor een ET aan de orde is. Ook de aanwezigheid van stabiliteit en werk bij het opvangmilieu is een belangrijk gegeven.

De omkadering van de woonst: aangezien de partner door de SURB niet verplicht kan worden tot het volgen van partnerbegeleiding, wordt dit als een positief element gezien indien de partner aangeeft hiervoor open te staan.

4.1.2 Regressie-analyse

In wat volgt, worden de meest betekenisvolle resultaten van de dossierstudie aan de hand van een regressie-analyse uiteengezet.

4.1.2.1 Missing values

Omwille van gebrekkige informatie in enkele maatschappelijke enquêtes die aanwezig zijn in het SURB-dossier, zijn er missing values in de oorspronkelijke dataset. We willen vermijden dat bepaalde belangrijke dossiers uit de steekproef verdwijnen. Daarom werden de missing values geschat op basis van de overige observaties. Ze bevatten gelijkaardige kenmerken en zullen bepalend zijn voor de geschatte waarde van de missing value. Concreet gebeurt dit via een polynoom-regressie model. Dit heeft als voordeel dat de standaardfout miniem is (Matloff, 2020). We gebruiken hiervoor de functie ‘mice’ in R (van Buuren, 2020). Hieronder volgt een overzicht van de missing values in de oorspronkelijke dataset.

(32)

25 Na de schatting van de missing values bekomen we volgende waarden:

Tabel 7. Schatting missing values

4.1.2.2 AIC-regressie

De regressie-analyse start met een stapsgewijs logistisch regressiemodel met AIC als criterium. Hiervoor gebruiken we de functie ‘StepAIC’ in R (Venables & Ripley, 2002). Als beste model bekomen we een model met ‘S_C’, ‘V_O’ en ‘Geslacht’ als predictoren. Deze heeft een AIC-waarde van 100,18 en is tevens de kleinst mogelijke AIC-AIC-waarde. Dit model is op zijn geheel zinvol omdat de residuele variantie significant kleiner is dan dat van het nulmodel. Een chi2 -toets levert een p-waarde op van ongeveer nul.

Een ANOVA-toets toont aan dat dit resulteert in volgende hoofdeffecten:

Tabel 8. ANOVA AIC

Uit de analyse van bovenstaande tabel zien we een significant hoofdeffect voor ‘S_C’ en ‘V_O’ op een 95% betrouwbaarheidsniveau. Verder zien we dat ‘Geslacht’ niet significant is.

(33)

26 Vervolgens interpreteren we de coëfficiënten van het logistisch regressiemodel:

Tabel 9. Logistisch regressiemodel AIC

Hieruit zien we dat ‘V_O’ een significant hoofdeffect heeft, maar insignificante t-waarden. Dit betekent dat gedetineerden die een onmiddellijk beschikbare woning hebben niet significant meer of minder kans hebben om ET toegekend te krijgen.

Gedetineerden die wel sturing en controle (S_C) van het opvangmilieu ondervinden, hebben een significant grotere kans om ET toegekend te krijgen. Concreet is de kansverhouding van gedetineerden die wel sturing en controle van het opvangmilieu ervaren ten opzichte van zij die dit niet ondervinden; 4,12 ( 1

𝑒−1,42) keer groter.

4.1.2.3 BIC-regressie

Een stapsgewijze BIC-regressie is een iets strengere variant van het AIC-model. Opnieuw wordt de functie ‘StepAIC’ gebruikt in R (Venables & Ripley, 2002). Hoewel de naam van de functie verwarrend klinkt, voorziet de programma-code in een optie om het BIC-criterium te hanteren. Het beste model bevat ‘S_C’ en ‘V_O’ als predictoren. De BIC-waarde bedraagt 101,92. Het model op zich is zinvol aangezien een chi2-toets aantoont dat de residuele variantie significant verschillend is met dat van het nulmodel. De p-waarde is ongeveer nul.

(34)

27 Een ANOVA-toets toont aan dat beide variabelen een significant hoofdeffect hebben op een 95% betrouwbaarheidsniveau:

Tabel 10. ANOVA BIC

Dit resulteert in de volgende coëfficiënten van het logistisch regressiemodel:

Tabel 11. Logistisch regressiemodel BIC

Gelijkaardig als in de AIC-regressie, is er een significant verschil in de kans om ET toegekend te krijgen tussen observaties met S_C en observaties zonder S_C. De kansverhouding wordt net iets lager ingeschat als in het AIC-regressiemodel. Dit bedraagt in dit regressiemodel 3,44 ( 1

𝑒−1,24).

4.1.2.4 Assumptie-testen

Gegeven dat de logistische regressie per definitie een niet-parametrische regressiemethode is, gelden de normaliteitsassumpties hier niet. Er zijn echter wel twee andere assumpties aanwezig: Een eerste betreft de afwezigheid multicollineariteit. Dit gaan we na door middel van de VIF-methode. Huidige literatuur stelt voorop dat deze waarde best zo laag mogelijk is, en bijgevolg niet hoger mag zijn dan 10 (Field, 2018). Dit gaan we na via de functie ‘VIF’ in de package ‘car’ in R (Fox, 2020).

(35)

28

Tabel 12. VIF AIC en BIC

Zowel in het AIC- als BIC-regressiemodel is voor elke verklarende variabele de VIF-waarde klein. Dit wijst niet op multicollineariteit.

Een tweede assumptie betreft de lineaire relatie tussen de logaritme van de kansverhouding (logit) en de predictoren. Deze assumptie is enkel van toepassing op continue variabelen. Aangezien we zowel in de AIC- als BIC-regressie uitsluitend gebruik maken van categorische variabelen, is de uitvoering hiervan niet aan de orde (Field, 2018).

4.2 Kwalitatief luik

In wat volgt, worden de meest betekenisvolle bevindingen van de diepte-interviews uiteengezet met een opdeling aan de hand van de drie deelvragen.

4.2.1 Doelstellingen van de woonstreclassering 4.2.1.1 Algemene doelstellingen

De SURB ziet de woonstreclassering enerzijds als een middel om de plaats in de maatschappij opnieuw op te nemen na een periode in detentie en anderzijds om recidive zo veel mogelijk te vermijden. Daarbij wordt het hebben van stabiliteit sterk benadrukt. Het hebben van een vaste verblijfplaats zorgt voor stabiliteit en zekerheid, wat resulteert in een positieve evolutie van het mentaal welbevinden.

“We vinden het belangrijk om een woonst te zoeken die stabiliteit geeft, waar hij echt zijn stek heeft, zich thuis kan voelen en ook kan blijven. Dus niet constant moet verhuizen.” – Lid 2 SURB Gent

Ook het belang van het sociaal netwerk wordt benadrukt. Door te wonen in de maatschappij neemt de gedetineerde ook meer deel aan deze maatschappij. Er zijn namelijk buren, een straat of wijk waar de gedetineerde deel vanuit maakt. Verder ziet de SURB de structuur en zelfredzaamheid als een belangrijk element. Door de aanwezigheid van een woonstreclassering

(36)

29 geeft dit de mogelijkheid om het dagelijks leven en de verantwoordelijkheid hiervan terug op te nemen, iets wat in de gevangenis niet aanwezig is. De woonstreclassering wordt ook ruimer geïnterpreteerd door het opnemen van ouderschap omdat de gedetineerde terug naar zijn gezin kan gaan. Tot slot ziet de SURB huisvesting in het algemeen, dus niet enkel voor gedetineerden, als een basis en een mensenrecht.

Recidive

“We proberen recidive te beperken door de kat niet bij de melk te zetten. Een pedofiel moet je geen huis of appartement geven die uitkijkt op een speeltuin of school.” – Lid 3 SURB Gent

Aan de hand van de woonstreclassering probeert de SURB in te spelen om recidive zoveel mogelijk te vermijden. De rechtbank is voorstander om een woonstreclassering uit te bouwen bij een partner, familie of vrienden in de buurt die een bepaalde sturende of controlerende rol kunnen aannemen zodat de gedetineerde op het goede pad blijft. Indien een gedetineerde alleen gaat wonen, waar de SURB bijgevolg voorzichtig mee omgaat, is die sturende en controlerende rol minimaal. Hierdoor is het recidivebeperkende element in deze situatie slechts in weinige mate aanwezig. Deze sturing en controle moet bijgevolg eerder komen van de dagbesteding of begeleidingen. Deze actoren zijn echter niet iedere dag aanwezig.

“Als het natuurlijk iemand is, jong, maar nooit geen thuismilieu gehad heeft (…). Ja als die zich dan moet gaan reclasseren, dan gaan we van de woonst niet zo veel verwachten. We gaan zorgen dat het een iets of wat goede woonst is, een sociale woonst. Maar hier gaan we veel meer inzetten op begeleiding en dagbesteding. Dan gaat die dagbesteding die structuur moeten brengen. Als iemand sowieso al uit een goed warm nest komt, en die kan er terug naartoe, dan is die woonstreclassering inderdaad heel belangrijk in de ganse reclassering en in het recidivebeperkend gedeelte.” – Lid 3 SURB Gent

Verder analyseert de SURB de huurprijs en de financiële situatie. Een te hoge huurprijs kan namelijk tot een nog minder goede financiële situatie leiden, wat kan resulteren in het plegen van nieuwe feiten om de financiële situatie dragelijker te maken. Ook hecht de SURB belang aan het hebben van een financiële begeleiding samen met de partner. Financiële problemen kunnen namelijk spanningen in het gezin teweegbrengen. Verder analyseert men ook het opvangmilieu. Wanneer deze onvoldoende prosociaal is en bijgevolg niet in staat is een

(37)

30 verslaving onder controle te krijgen, is de SURB van mening dat de gedetineerde sneller kan hervallen dan indien hij in een veilige omgeving zou verblijven.

Bij feiten van intra familiaal geweld vindt de rechtbank het belangrijk dat er iets aan de situatie gedaan wordt alvorens naar het gezin terug te keren. Indien iemand met dergelijke feiten terugkeert naar de oorspronkelijke situatie waar niets veranderd is, kan dit nieuwe feiten in de hand werken.

De SURB is van oordeel dat een terugkeer naar de thuissituatie niet onderschat mag worden. Zeker in het geval een buurt of opvangmilieu weinig prosociale elementen bevat. Hierop probeert de rechtbank in te spelen door aan de justitieassistent meer huisbezoeken te vragen of bijkomende uren in het uurrooster te voorzien om te gaan sporten. Zo heeft de gedetineerde meer ademruimte om bijvoorbeeld even aan de drukte van de kinderen of de kleine woning te ontsnappen.

Vast adres

De wet stelt dat de gedetineerde bij een ET over een vast adres moet beschikken en er bijgevolg zijn domicilie moet plaatsen.5 Hier hecht de SURB veel waarde aan. Indien een domicilie niet mogelijk is, kan er volgens hen niet over een stabiele verblijfplaats gesproken worden. Ook omwille van administratieve verplichtingen is het hebben van een domicilie noodzakelijk.

“We werken naar reclassering toe, naar een normconform leven. En als wij al gaan zeggen van dat is allemaal niet belangrijk, ja dan duwen we ze eigenlijk weer in de illegaliteit.” – Lid 2 SURB Gent

In bepaalde gevallen stemt het opvangmilieu niet in met het plaatsen van de domicilie. Bijgevolg kan dit ervoor zorgen dat de gedetineerde er niet terecht kan om zijn ET door te brengen. Indien de reden hiervoor betrekking heeft op de vrees voor het verminderen van een uitkering, wil de SURB hier niet in meegaan. Men wil namelijk niet meewerken aan een vorm van sociale fraude.

In zeer uitzonderlijke gevallen zal de rechtbank echter wel een tijdelijke uitzondering voorzien. Dit in het geval het opvangmilieu afgeschrikt zou worden van de schulden van de gedetineerde en de deurwaarders die hieraan vasthangen. Hier maakt de SURB een afweging om het plaatsen

(38)

31 van de domicilie voor drie maanden uit te stellen. In die periode moet de gedetineerde zijn collectieve schuldenregeling in orde stellen, wat tevens in het vonnis vermeld wordt. Eens dit in orde is, zijn ook de huisgenoten beschermd tegen de schuldeisers.

De SURB probeert de woonsituatie veilig te stellen door de gedetineerde aan te sporen ook zijn naam op het huurcontract te plaatsen. De situatie van gedetineerden is vaak al precair, waardoor de rechtbank wil vermijden dat men plots uit het huis gezet kan worden indien de partnerrelatie verbroken wordt.

4.2.1.2 Algemene tekortkomingen

De SURB kaart de veelvoorkomende financiële problemen bij gedetineerden aan. Als men hier bovenop geen opvangmilieu heeft waar men tijdens ET terecht kan, is het in vele gevallen erg moeilijk om de huishuur en alle hieraan verbonden kosten te betalen. Ook de jarenlange wachtlijsten van de sociale verhuurkantoren vormen een probleem. In tussentijd moet men op zoek naar andere oplossingen waardoor men al sneller in minder prosociale buurten terecht komt. Daarom is de SURB van mening om eerst een BD toe te kennen en nadien pas een ET. Door het hebben van een tewerkstelling tijdens BD kan men reeds sparen om in een latere fase een woning te huren. Hierop tracht de SURB te anticiperen. Indien de procedure betreffende de aanvraag van een ET in voortzetting geplaatst werd en de persoon een woonst heeft kunnen bekomen, zal hij vroeger mogen voorkomen dan de oorspronkelijke datum. Ook indien de gedetineerde op de eerste plaats van de wachtlijst staat voor een sociale woning, zal de SURB hier rekening mee houden.

Dit gegeven wordt nog eens bemoeilijkt door een enorm gebrek aan woonmogelijkheden voor gedetineerden. Er zijn een aantal opvangcentra voor gedetineerden beschikbaar, maar de SURB haalt aan hier voorzichtig mee om te gaan omdat er vaak ook verslaafden verblijven. Dit kan een risico vormen voor gedetineerden met een verslavingsproblematiek. Verder zijn deze centra onvoldoende aangepast voor gedetineerden. Men beschikt over een kleine kamer die al dan niet gedeeld moet worden. Voor het overige betreft het een groepsgebeuren die een samenloop is van kwetsbare personen en problematieken. De SURB opteert in dergelijke gevallen voor een zelfstandige woonst waaraan woonbegeleiding gekoppeld is.

(39)

32

“Als ik carte blanche zou krijgen, dat er een soort van sociale woningen worden voorzien die voorbehouden zijn voor gedetineerden, waar het ook gekoppeld is aan een integrale woonbegeleiding. Maar waar ze echt wel volledig zelfstandig wonen, dus niet nog de woonkamer met iedereen moeten delen.” – Lid 1 SURB Gent

Inzake het gebrek aan woonstmogelijkheden ziet de SURB de re-entry woning als een oplossing, en dit vooral voor gedetineerden die uit de drugvrije afdeling van de gevangenis komen. Zoals eerder vermeld, ziet de SURB een BD als mogelijke oplossing indien er geen woonst voorhanden is. Bij gedetineerden met een drugproblematiek probeert de SURB dit echter te vermijden omdat het algemeen geweten is dat er op de sectie BD in de gevangenis veel drugs in omloop zijn. De SURB haalt wel aan dat het risico op herval bestaande is indien verschillende mensen met een verslavingsproblematiek in de re-entry woning verblijven. Daarom vindt de SURB een nauwe controle en begeleiding belangrijk. Als bijkomend voordeel aan de re-entry woning kaart men de opvolging door het CAW aan en de nabijheid van het PLC Ruiselede omdat er op die manier begeleiding en controle uitgeoefend kunnen worden. Door de re-entry woning leren gedetineerden structuur aan, iets wat velen misschien niet meegekregen hebben doorheen hun opvoeding.

“Er is iemand die een beetje structuur brengt in hun leven. Ik zeg maar iets, zoals bij de re-entry woning, dat er iemand zegt van op maandag wordt er gekuist en op zaterdag worden er boodschappen gedaan. Maar veel van die jongere mensen, met een verslaving, die niet uit een gestructureerd gezin komen of een goede opvoeding gekregen hebben, die hebben dat niet in zich. En kunnen dit dus ook niet, ze hebben het nooit gezien en waar zouden ze dit ooit geleerd moeten hebben?” – Lid 3 SURB Gent

Beschikbare informatie

De SURB haalt aan informatie over de woning, buurt en opvangmilieu te krijgen door de maatschappelijke enquête van het justitiehuis. Een kanttekening hierbij is dat het een momentopname is en deze informatie enkel beschikbaar is indien de gedetineerde bij een opvangmilieu terecht kan. Als de gedetineerde alleen gaat wonen is deze informatie niet voorhanden omdat er geen maatschappelijke enquête uitgevoerd wordt. Verder is de kwaliteit van de maatschappelijke enquête afhankelijk van het justitiehuis en de betreffende justitieassistent. Hierbij haalt men aan vaak over te weinig informatie te beschikken inzake de

Afbeelding

Tabel 1. Aantal en percentage per beslissing
Tabel 3. Aard van het opvangmilieu
Tabel 5. Motivatie vonnis
Tabel 6. Aantal missing Values
+4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op een dag vraagt Jezus aan zijn leerlingen: „Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Ze antwoorden: „Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent, anderen Elia en weer anderen Jer-

Door de kadernota In Control of Alcohol&Drugs 2016 – 2020 vast te stellen besluit de raad in te stemmen met het voortzetten van de integrale aanpak op het gebied van alcohol,

- Risico’s dienen op metaniveau, dus niet op objectniveau, beoordeeld te kunnen worden. De provincie Overijssel is een actor die op metaniveau data beoordeelt en dat

Ook bij het aantal eerdere lichte contacten (justi- tiecontacten met een strafdreiging van minder dan 4 jaar) en het aantal eerdere middelzware contacten (contacten met

De waardering van de long-term synergieën is geschied op basis van jaarlijkse synergieën ad € 600 miljoen.. *Bij de waardering van de synergieën is geen rekening gehouden met

Toen Marco 17 of 18 was ging hij met zijn oom Maffeo en zijn vader Niccolo op reis, naar China.. Het zou heel lang duren voordat hij weer

Vooreerst wordt de optie voor een veralgemeend recht op loop- baanbegeleiding onderbouwd vanuit de inzichten die recent we- tenschappelijk onderzoek naar arbeidsrelaties

En met een permanente Programcommissie zal het ons nooit meer gebeuren dat mensen niet meer weten waar het CDA voor staat– we hebben het altijd in de etalage, of er nu