• No results found

De aanpak van cyberpesten binnen jeugdverenigingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De aanpak van cyberpesten binnen jeugdverenigingen"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE AANPAK VAN CYBERPESTEN BINNEN

JEUGDVERENIGINGEN

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01608930 Commere Fien

Academiejaar 2019-2020

Aantal woorden (exclusief referenties): 13468

Promotor : Commissaris :

(2)

I

Executive summary

Doelstellingen

Cyberpesten bij jongeren is door de snelle technologische evoluties geen randfenomeen meer. Uit onderzoek blijkt dat cyberpesten ook voorkomt in de context van de jeugdverenigingen. Deze masterproef situeert zich binnen het nog niet bestudeerd domein van de aanpak van cyberpesten in het jeugdwerk. Het doel van het onderzoek is nagaan op welke manier de Vlaamse Overheid een rol kan spelen in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen.

Uitgangspunten

Het Jeugdwerk wordt in Vlaanderen hoog gewaardeerd, jeugdverenigingen hebben naast een vrijetijdsfunctie ook een sociale en pedagogische functie. Vanuit de combinatie van deze functies kan het jeugdwerk op een unieke manier inzetten op de aanpak van cyberpesten. Om na te gaan hoe het jeugdwerk kan samenwerken met de Vlaamse Overheid om deze problematiek aan te pakken wordt onderzocht vanuit een governance context.

Methodologie

Via een stakeholderanalyse werden de percepties van diverse stakeholders in kaart gebracht. Er werden acht asynchrone online interviews afgenomen. De respondenten werden in drie categorieën ingedeeld: 1) jeugdbewegingen, 2) ondersteunende organisaties en 3) Vlaamse Overheid. De informatie werd aangevuld met een systematic review.

Aanbevelingen

Om tot een aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen te komen neemt de Vlaamse Overheid het initiatief om diverse actoren uit het jeugdwerk samen te brengen om een gedeelde visie uit te werken. Op basis daarvan wordt een masterplan ontwikkeld, waarin doelstellingen voor verschillende stakeholders worden vastgelegd. Er wordt een toolbox ontwikkeld ten behoeve van het jeugdwerk.

Omwille van de grote complexiteit van de cyberpestproblematiek wordt ingezet op competentieversterking van de jeugdwerkers door het stimuleren van deelname aan kadervormingen. Daarnaast investeert de overheid in het levenslang leren binnen het jeugdwerk.

(3)

II De oprichting van een expertisecentrum komt tegemoet aan de grote verzuchting van de jeugdwerksector. Deze vraag naar een expertisecentrum cyberpesten wordt binnen de context van de diverse bestaande samenwerkingsverbanden gezien. De Vlaamse Overheid neemt een faciliterende rol op binnen het Jeugdnetwerk Pesten.

Abstract

The Flemish Government places the focus for tackling cyberbullying on education. Cyberbullying is more widespread than only education for example, youth associations are also affected. Youth associations in Flanders are considered as the third educational environment. Both a pedagogical and a social role were assigned to them. To arrive at the recommendations is a stakeholder analysis used. Eight asynchronous online interviews were conducted. This information was supplemented with a systematic review. Research provides the following recommendations. First, the Flemish Government can draw a policy, in consultation with the youth work sector, on tackling cyberbullying within youth associations. For this they can follow a three-step plan. The Flemish Government take initiative to convene youth associations to develop a common vision. From there, a master plan can be created and can develope a toolbox to convert the policy into practices. Secondly, competences are developed for taking up this social commitment. The Flemish Government can encourage to follow a training to become a leader in the youth associations. Additionally can be deployed on lifelong learning. Third, the Flemish Government can bet on the youth network bullying, to exchange expertise between the different youth associations.

(4)

III

Preambule

Om de rol van de Vlaamse Overheid in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen in kaart te brengen werd gekozen voor het afnemen van semigestructureerde interviews van relevante stakeholders. Deze werden onderverdeeld in drie categorieën. Hiervoor werden 23 respondenten geselecteerd.

Door de COVID-19 maatregelen was het niet meer mogelijk om fysiek interviews af te nemen. Aangezien er nog geen empirische materiaal verzameld was, werd gekozen voor online asynchrone interviews. Het nadeel van deze methode is dat er minder diepgaande informatie bekomen wordt. De antwoorden zijn minder uitgebreid en doorvragen is niet mogelijk. De extra werkdruk in de sector tijdens de periode van COVID-19 zorgde ervoor dat slechts acht respondenten hebben deelgenomen. Door de beperkte informatie die hieruit voortkwam was het onmogelijk om op basis hiervan beleidsaanbevelingen te formuleren. Een bijkomend literatuuronderzoek zorgde voor meer informatie. Onderzoek naar de aanpak van cyberpesten is er evenwel nauwelijks en dus ook niet naar de aanpak van cyberpesten in jeugdverenigingen. Het unieke karakter van de Vlaamse jeugdverenigingen maakt het moeilijk om vanuit de internationale literatuur good practices te vinden. Hierdoor was het noodzakelijk algemene literatuur omtrent cyberpesten te verzamelen en deze te toetsen aan de praktijk van het Vlaamse Jeugdwerk.

(5)

IV

Voorwoord

Deze masterproef is het sluitstuk van mijn opleiding Master in de Criminologische Wetenschappen aan de UGent. Deze masterproef was er niet gekomen zonder de hulp en steun van enkele mensen, daarom neem ik graag even de tijd om deze te bedanken.

Ten eerste wil ik graag mijn promotor Prof. Dr. Jelle Janssens bedanken voor het promoten. Dit zowel door intervisiemomenten als de extra ondersteuning en praktische tips.

Daarnaast wil ik in het bijzonder mijn mama bedanken voor haar steun bij het samenstellen van deze masterproef. Alsook om mij te motiveren om te blijven doorzetten als het moeilijker was.

(6)

V

Inhoudstafel

Executive summary ... I Preambule ... III Voorwoord ... IV Inleiding ... 1 Gestelde objectieven ... 4 Theoretische kader ... 7 1. Cyberpesten ... 7 2. Premisse ... 9 Methodologie ... 10 1. Empirisch luik ... 10 1.1. Onderzoeksdesign: de motivatie ... 10 1.2. Onderzoekspopulatie ... 11 1.3. Steekproef ... 12 1.4. Onderzoeksmateriaal ... 13 1.5. Analyse ... 13 1.6. Ethiek ... 13 2. Literatuuronderzoek ... 14 3. Beperkingen ... 15 3.1. Algemeen ... 15 3.2. Door COVID-19 ... 15 Resultaten ... 16

1. De aanpak van cyberpesten: een stand van zaken ... 16

1.1. Een interventiekader ... 16

1.2. Een stand van zaken in Vlaanderen ... 17

1.3. Tussentijdse discussie ... 19

2. Inspiratie vanuit de internationale literatuur ... 19

2.1. Whole School Approach ... 20

2.2. Cybermentors ... 20

2.3. Bystanders Intervention Model ... 21

2.4. Tussentijdse discussie ... 22

3. Inspiratie vanuit de aanpak van andere fenomenen door de jeugdverenigingen ... 23

3.1. De aanpak van pesten ... 23

3.2. De aanpak van racisme ... 25

4. Uitdagingen voor de aanpak van cyberpesten in het jeugdwerk. ... 27

4.1. Informatie ... 27

(7)

VI 4.3. Cultuur ... 29 4.4. Tussentijdse discussie ... 29 5. Conclusie ... 29 Conclusie ... 31 1. Onderzoek ... 31 2. Beleid ... 32 3. Interventies ... 33 4. Beperkingen ... 34 5. Afsluitend ... 35 Aanbevelingen ... 36

1. Naar een aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen in drie stappen: visie, masterplan en toolbox ... 37

1.1. Situering ... 37

1.2. Oplossingsrichting ... 38

1.3. Aanbeveling ... 38

Samengevat ... 39

2. Competentieversterking van de jeugdwerkers ... 40

2.1. Situering ... 40

2.2. Oplossingsrichting ... 40

2.3. Aanbeveling ... 41

Samengevat ... 42

3. Een expertisecentrum cyberpesten ... 42

3.1. Situering ... 42 3.2. Oplossingsrichting ... 43 3.3. Aanbeveling ... 44 Samengevat ... 45 Populariserende tekst ... 46 Bibliografie ... 48 Boeken ... 48 Tijdschriftenartikel ... 49 Online bronnen ... 52 Rapporten ... 53 Overheidsbronnen ... 54 Krantenartikel ... 55 Bijlagen ... 57

Bijlage 1 – Overzicht landelijk erkende jeugdverenigingen ... 58

(8)

VII

Bijlage 3 – Vragenlijst Ondersteunende organisaties... 61

Bijlage 4 – Vragenlijst Vlaamse Overheid ... 63

Bijlage 5 – Informatie brief ... 64

Bijlage 6 – Informed Consent ... 65

(9)

1

Inleiding

Uit het onderzoek van UC Leuven-Limburg blijkt dat 55% van de 10 tot 12 jarigen een eigen smartphone heeft, tegen de leeftijd van 16 tot 18 jaar is dit al 99% (Van Haeken et al., 2018). Deze technologieën zijn een onderdeel geworden van het dagelijkse leven van jongeren (Vandebosch & Van Cleemput, 2008).

Veel jongeren gebruiken het internet op een prosociale manier terwijl anderen op een antisociale manier omgaan met de technologische vernieuwingen (Sabella et al., 2013). Uit een longitudinaal onderzoek van Pabian en Vandebosch (2014) blijkt dat 1 op de 10 dader of slachtoffer was van cyberpesten. Uit later onderzoek blijkt dat 54% van de jongeren minstens éénmaal slachtoffer van cyberpesten is geweest. Daarnaast was 41,7% pleger van antisociaal online gedrag (Van Haeken et al., 2018). Er wordt een normaliserende trend vastgesteld.

Cyberpesten is een vorm van agressie, maar wordt vaak gepleegd als grap zonder de gevolgen in te schatten. Cyberpesten heeft zowel voor slachtoffer en dader ernstige gevolgen zoals depressie, weinig zelfvertrouwen, angst en kan uiteindelijk zelfs leiden tot zelfmoord. De term cyberbullicide verwijst naar zelfmoord als direct of indirect gevolg van cyberpesten (Patchin, 2009). De negatieve gevolgen kunnen gelinkt worden met het ruimer criminologisch werkveld.

Niet enkel de slachtoffers lijden onder het pesten maar ook het gezin, de vriendengroep en de brede samenleving. Jongeren die gepest worden overschrijden makkelijker de sociale normen in de samenleving. Dit heeft als gevolg dat ze op latere leeftijd sneller overstappen tot crimineel gedrag. De maatschappelijke kostprijs hiervan is op lange termijn hoog voor justitie, criminaliteitspreventie, psychiatrische ondersteuning,… (Remmerie, 2017).

Voor de jeugdverenigingen is het een groot raadsel hoe ze moeten omgaan met de cyberpestproblematiek (Van Haeken et al., 2018). Wetenschappelijk onderzoek richt zich op het verschil tussen pesten en cyberpesten, maatschappelijke en psychologische factoren die aan de basis liggen van dader- en slachtofferschap, coping strategieën en de effecten van bijstanders. Onderzoek naar de aanpak van cyberpesten is nog zeer embryonaal.

(10)

2 De Vlaamse Regering investeert via het Kenniscentrum Mediawijsheid voornamelijk in cyberpesten in het onderwijs (Crevits, 2014; Gatz, 2014a; Gatz, 2014b). Alhoewel 26,5% van de cyberpest gevallen gebeurt door jongeren binnen jeugdverenigingen, is er beleidsmatig nog geen aandacht voor de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen (Gatz, 2014a; Gatz, 2014b; Van Haeken et al., 2018).

Het doel van deze masterproef is nagaan hoe de Vlaamse Overheid de jeugdverenigingen kan ondersteunen in de aanpak van cyberpesten. De masterproef beoogt een kennisvermeerdering om te komen tot beredeneerde beleidsaanbevelingen. De centrale onderzoeksvraag luidt: Op welke manier kan de Vlaamse Overheid een rol spelen in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen? Om deze vraag te beantwoorden zijn er een aantal deelvragen. Wat is cyberpesten? Welke rol en functie nemen jeugdverenigingen op in onze samenleving? Waarom is de Vlaamse Overheid een belangrijke actor in de aanpak van cyberpesten? Welke beleidsaandacht krijgt cyberpesten (binnen jeugdverenigingen) vanuit de Vlaamse Overheid? Welke aanpak is efficiënt voor jeugdverenigingen? Welke ondersteuning hebben jeugdverenigingen nodig bij de aanpak van cyberpesten?

Om een antwoord te bieden op de onderzoeksvragen is kennis nodig uit verschillende wetenschappelijke domeinen. De rol en functie van de jeugdbewegingen wordt bestudeerd vanuit de sociale agogiek. Om inzicht te verwerven in de rol van de overheid is kennis nodig over de werking van de overheid vanuit de bestuurskunde. Het fenomeen cyberpesten wordt criminologisch bestudeerd, maar de interventies in de aanpak van cyberpesten beroepen zich ook op inzichten uit de psychologie en de communicatiewetenschappen. Deze onderzoeksvraag maakt duidelijk dat criminologisch onderzoek bijdragen kent vanuit verschillende hulpwetenschappen.

In het eerste deel worden de gestelde objectieven gesitueerd. Het doel van het onderzoek wordt hierin verder geëxpliciteerd. Er wordt stilgestaan bij de onderzoeksvragen: “Welke rol en functie nemen jeugdverenigingen op in onze samenleving?” en “Waarom is de Vlaamse Overheid een belangrijke actor in de aanpak van cyberpesten?”.

In het tweede deel wordt de theoretische achtergrond geduid vanuit een aantal veronderstellingen. Daarnaast wordt een antwoord geboden op de onderzoeksvraag: “Wat is cyberpesten?” Hiervoor werd gebruik gemaakt van een narratieve review.

(11)

3 In het derde deel wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde methodologie. Om een antwoord te bieden op de gestelde onderzoeksvragen werden een literatuurstudie en online interviews uitgevoerd. In dit deel worden beide methoden besproken en worden de beperkingen van de onderzoeksmethode weergegeven.

In het vierde hoofdstuk worden de resultaten uit het onderzoek gepresenteerd en wordt antwoord geboden op volgende onderzoeksvragen: “Welke beleidsaandacht krijgt cyberpesten (binnen jeugdverenigingen) vanuit de Vlaamse Overheid?”, “Welke aanpak is efficiënt voor jeugdverenigingen?” en “Welke ondersteuning hebben jeugdverenigingen nodig bij de aanpak van cyberpesten?”. Er wordt gestart met een stand van zaken in Vlaanderen om daarna een bondig internationaal perspectief te bieden. Daarna wordt gekeken naar gelijkaardige fenomenen, pesten en racisme, binnen jeugdverenigingen.

In de conclusie wordt stilgestaan bij de stand van zaken in onderzoek, beleid en interventies omtrent de aanpak van cyberpesten.

Om te eindigen worden drie aanbevelingen uitgewerkt voor de Vlaamse Overheid. Om cyberpesten binnen de jeugdverenigingen aan te pakken is samenwerking tussen verschillende stakeholders noodzakelijk. Er is nood aan een gedeelde visie om van daaruit doelstellingen te formuleren en strategieën te ontwikkelen. Het jeugdwerk is vragende partij voor een toolbox. Er is een competentieversterking nodig bij de jeugdwerkers om deze complexe problematiek aan te pakken. De aloude vraag naar een expertisecentrum cyberpesten wordt uitgewerkt vanuit de context van de diverse bestaande samenwerkingsverbanden in het jeugdwerk.

(12)

4

Gestelde objectieven

Deze masterproef beoogt de aanpak van cyberpesten binnen de jeugdverenigingen onder de aandacht te brengen door het formuleren van beleidsgerelateerde suggesties. Deze suggesties gaan in op de manier waarop de Vlaamse Overheid een rol kan spelen in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen.

De keuze voor dit thema kwam er vanuit een vervlechting van inzichten uit mijn bachelorproef over cyberpesten, persoonlijke ervaringen als (hoofd)animator in het jeugdwerk, lid van de jeugdraad, inzichten opgedaan vanuit keuzevakken tijdens mijn curriculum in de sociale en pedagogische wetenschappen en ervaringen met beleidswerk tijdens mijn stage. Vanuit deze inzichten wordt een praktijkgericht beleidsrapport uitgewerkt

Het onderzoek is prescriptief en vertrekt vanuit de verplichting van de Staten om alle kinderen onder de leeftijd van 18 jaar tegen alle vormen van fysiek en mentaal geweld te beschermen.1 Dit roept meteen de vraag op of kinderen en jongeren voldoende beschermd worden tegen de gevolgen van cyberpesten, wiens verantwoordelijkheid dat is en op welke manier dit best kan gebeuren.

In 2010 vroeg de Vlaamse Jeugdraad aandacht voor de cyberpestproblematiek binnen het jeugdwerk, sportclubs, muziekscholen en andere verenigingen die een sleutelrol hebben om deze problematiek in te dijken. De Vlaamse Jeugdraad pleit daarbij voor een ondersteuningsbeleid door de Vlaamse Overheid. De Jeugdraad vroeg om binnen het Kenniscentrum Mediawijsheid in samenwerking met de betrokken sectoren, vormingen cyberpesten uit te werken op maat van begeleiders (Vlaamse Jeugdraad, 2010).

Tijdens de beleidsperiode 2014-2019 investeerde de Vlaamse Regering in het voeren van een anticyberpestbeleid in de scholen en in het Kenniscentrum Mediawijsheid. Over de aanpak van cyberpesten specifiek binnen de jeugdverenigingen wordt niets vermeld in het beleid van de Vlaamse Regering (Crevits, 2014; Gatz 2014a; Gatz, 2014b). De Beleidsnota 2019-2024 van de Minister van Jeugd maakt melding van de beleidsdomein overschrijdende aanpak rond fysieke, psychische en seksuele integriteit en vermeldt hierbij uitdrukkelijk de aandacht voor

(13)

5 pesten en cyberpesten (Dalle, 2019). De beleidsaandacht voor deze problematiek neemt dus toe, maar er is over de aanpak van cyberpesten nog weinig bekend. Deze masterproef bouwt daarom verder op de aanbevelingen van de Vlaamse Jeugdraad uit 2010.

De Vlaamse Overheid is een relatief jong bestuur. Het Departement Cultuur, Jeugd en Media staat in voor de beleidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning, onder direct gezag van de bevoegde Minister. Sinds 1 januari 2018 nam het departement de jeugdbevoegdheden van de provincies over (Vlaamse Overheid, z.d.). De Ambrassade is een belangrijke schakel tussen de Vlaamse Overheid, de jeugdwerksector en de jeugd (De Ambrassade, 2018). Vlaanderen erkent en subsidieert vier werksoorten: de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, jeugdverenigingen informatie en participatie, cultuur educatieve jeugdverenigingen en politieke jongerenbewegingen (De Ambrassade, 2020c).

Uit het onderzoek pesten en cyberpesten van de UGent (2018) blijkt dat 93% van de jongeren die wordt gepest hulp zoekt. 23% daarvan doet dat bij begeleiders van de jeugdverenigingen. Deze cijfers tonen het belang aan om jeugdverenigingen een rol te geven in de aanpak van cyberpesten.

Meer dan een miljoen kinderen zijn betrokken bij het jeugdwerk. Kinderen worden binnen het jeugdwerk een fijne vrije tijd beloofd waar hen de ruimte wordt geboden om zich te versterken (De Ambrassade, 2018). Het belang van het jeugdwerk voor ons Vlaams sociaal weefsel wordt wereldwijd erkend (Dalle, 2019). Het jeugdwerk in Vlaanderen kent een lange traditie en wil sinds de oprichting de jeugd socialiseren en voorbereiden op een welbepaalde plaats in de samenleving (De Weser & Verbist, 1998; De Backer & Van Effelterre, 2001).

In de parallelle ontwikkeling van enerzijds jeugdzorg en anderzijds jeugdbeweging wordt het belang van het zogenaamde ‘derde milieu’ benadrukt, dit is het opvoedingsmilieu naast het gezin en de school. Dit derde milieu wordt gezien als het middelpunt van de sociale opvoeding. De pedagogiek van het jeugdwerk, valt onder de sociale pedagogiek waarbij de nadruk ligt op gemeenschapsvorming en vormen van informeel leren binnen de civiele samenleving (Bouverne-De Bie, 2009; Coussée, 2006).

Het jeugdwerk in Vlaanderen sluit aan bij de Angelsaksische benadering, gericht op social inclusion, active citizenship and lifelong learning (Coussée, 2006). Het jeugdwerk wordt als

(14)

6 volgt gedefinieerd: “Sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd van 3 tot en met 30 jaar, in de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en ter bevordering van de algemene en integrale ontwikkeling van de jeugd die daaraan deelneemt op vrijwillige basis”.2

De jeugdbeweging wordt hoog gewaardeerd als krachtig opvoedingsinstrument. De schrik voor het verlies van sociale cohesie en fenomenen zoals jeugdcriminaliteit en fundamentalisme zijn daar niet vreemd aan (Coussée, 2006). Deze context van de jeugdbeweging kent veel troeven. Toch kent dit ook een schaduwzijde als wordt vastgesteld dat 26,5% van de cyberpest incidenten voorkomt binnen de jeugdverenigingen (Van Haeken et al., 2018). De aanpak van cyberpesten binnen de jeugdverenigingen blijft voorlopig onder de radar, evenals de aandacht voor dit probleem vanuit het beleid.

Van de overheid wordt verwacht dat ze snel en flexibel antwoord geeft op veranderingen in de omgeving en de verwachtingen van burgers inwilligt. Cyberpesten is een complex probleem dat een multidisciplinaire aanpak vraagt. Om een antwoord te bieden op dergelijke complexe problemen, evolueren overheden van een bureaucratie naar samenwerkingsplatformen die een beroep doen op vrijwilligers, individuele burgers en ondernemingen (Vlaamse Regering, 2016). Dit betekent dat een overheid deel uitmaakt van een samenwerkingsverband en dat beleid vorm krijgt binnen een netwerk van actoren. Netwerken ontstaan vaak rond inhoudelijk complexe problematieken, waarover nog onvoldoende kennis is (Klijn & Koppenjan, 2014). Deze context wordt gevat door de term governance, die aangeeft dat de verantwoordelijkheid om de samenleving te sturen niet enkel bij de overheid ligt. Het gaat erom hoe de maatschappij al deze diverse actoren kan mobiliseren. De overheid is daarbij meestal een belangrijke maar niet de enige speler (Van Dooren, 2013).

Er wordt vanuit deze governance context en vanuit de identiteit van het jeugdwerk naar antwoorden gezocht op de onderzoeksvraag: “Op welke manier kan de Vlaamse Overheid een rol spelen in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen?” .

2 Art. 2, achtste lid Decr. 20 januari 2012 houdend een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid, BS 7 maart

(15)

7

Theoretische kader

1. Cyberpesten

Cyberpesten is een vorm van mentaal geweld en komt vooral voor bij jongeren. Door de complexiteit ervan is het belangrijk om tot een goede omschrijving van het begrip cyberpesten te komen.

Binnen de wetenschappelijke literatuur zijn er twee stromingen om cyberpesten te definiëren. De eerste stroming gebruikt de definitie van pesten mits enkele aanpassingen. De tweede stroming definieert cyberpesten door een opsomming van de internet- en telefonie praktijken (Vandebosch & Van Cleemput, 2008). Hier wordt gekozen voor de eerste stroming, voornamelijk omdat cyberpesten zelden geïsoleerd voorkomt. 2/3 van de slachtoffers van cyberpesten geeft aan ook slachtoffer van pesten te zijn (Van Cleemput et al., 2016).

Dé definitie van pesten bestaat niet, wel is er een consensus over drie kernelementen: 1) intentie, 2) herhaling en 3) machtsonevenwicht (Vandebosch et al., 2012). Om cyberpesten te definiëren wordt aan de definitie toegevoegd dat het via informatie- en communicatiemiddelen moet gebeuren (Pabian & Vandebosch, 2014). De kernelementen worden gekleurd door het unieke karakter en de continue evolutie van de informatie- en communicatiemiddelen (Slonje & Smith, 2008; Corcoran et al., 2015).

Bij cyberpesten is de intentie moeilijker te achterhalen door het ontbreken van direct contact. Een actie kan verkeerd worden geïnterpreteerd (Vandebosch & Van Cleemput, 2009; Van Damme et al., 2013). Afstand zorgt voor een cockpiteffect waardoor de dader geen zicht heeft op wat zijn handelingen teweegbrengen, met minder schuldbesef als gevolg (Slonje & Smith, 2008; Deboutte, 2013).

Het herhalende element bij cyberpesten is niet altijd eenvoudig (Vandebosch & Van Cleemput, 2009). Eén enkele actie kan voldoende zijn voor een herhalend karakter. Een haatpagina kan worden gecreëerd en steeds worden gedeeld of bezocht. Dit zorgt voor een sneeuwbaleffect, waardoor het slachtoffer steeds weer wordt geconfronteerd (Dooley et al., 2009; Deboutte, 2013).

(16)

8 Waar het bij pesten gaat over fysieke of sociale machtsongelijkheid, gaat het bij cyberpesten over ongelijkheid in technologische expertise (De Bolle & Tackett, 2013). Cyberpesten kan veel anoniemer plaatsvinden, door identiteitsvervalsing of manipulatie. De onwetendheid over de pleger maakt hem nog dominanter (Bozbayindir, 2019).

De aanpak van cyberpesten vraagt om een duidelijk onderscheid tussen direct en indirect cyberpesten (Pabian & Vandebosch, 2014). Direct cyberpesten vraagt om rechtstreekse betrokkenheid van het slachtoffer en speelt zich meestal in de private context af. Indirect cyberpesten situeert zich in een meer publieke setting en het slachtoffer moet niet op de hoogte zijn (IWT, 2012).

Direct cyberpesten kan onderverdeeld worden in fysiek, (non-)verbaal en sociaal cyberpesten. Aanrichten van schade aan de computer zoals hacken valt onder fysiek cyberpesten. Flaming, het versturen van vernederende berichten, is een vorm van verbaal cyberpesten (Walrave et al., 2009). Bij non-verbaal cyberpesten wordt beeldmateriaal gebruikt, zoals happy slapping, het filmen van slachtoffers die fysiek in elkaar worden geslagen en dit online verspreiden (Bormans et al., 2008). Sociaal cyberpesten heeft te maken met online uitsluiting (Li, 2010).

Indirect cyberpesten neemt ook verschillende vormen aan, gezien de constante evolutie van informatie- en communicatiemiddelen (Pabian & Vandebosch, 2016). Masquerade is het overnemen van de identiteit van het slachtoffer en zo schade berokken (IWT, 2012). Denigration is het verspreiden van roddels om zo de reputatie te schaden (Kubiszewskia et al., 2015). Harrassment is via sociale media bedreigingen naar slachtoffers sturen (Riebel et al., 2009).

Voor dit onderzoek wordt cyberpesten als volgt gedefinieerd: gedrag dat herhaaldelijk wordt uitgevoerd door gebruik te maken van elektronische informatie- en communicatiemiddelen, waarbij er een machtsonevenwicht is tussen dader en slachtoffer en dat als kwetsend wordt geïnterpreteerd.

Bij het hanteren van deze definitie is het belangrijk om rekening te houden met de gevolgen van de informatie- en communicatiemiddelen. Ook het onderscheid tussen direct en indirect cyberpesten is belangrijk om verder mee te nemen, omdat beide een andere aanpak vragen.

(17)

9

2. Premisse

Staten moeten kinderen en jongeren beschermen tegen fysiek en mentaal geweld.3 Het welzijn van kinderen en jongeren is een Vlaamse bevoegdheid. De Vlaamse Overheid speelt al een rol bij de aanpak van cyberpesten binnen het onderwijs en heeft het Kenniscentrum Mediawijsheid opgericht.

De aanpak van cyberpesten in het jeugdwerk blijft voorlopig onder de radar. Nochtans wordt het jeugdwerk als derde opvoedingsmilieu beschouwd. Jongeren die zich op vrijwillige basis inzetten geven vorm aan de verschillende functies van het jeugdwerk. Via wekelijkse activiteiten met een vaste groep kinderen bouwt de leiding van jeugdverenigingen een vertrouwensband op met de deelnemers, waardoor zij een laagdrempelig aanspreekpunt zijn. 61,3% van deze jongeren volgt kadervormingen om hun leidinggevende competenties bij te spijkeren (De Pauw et al., 2011).

De Vlaamse Overheid en het jeugdwerk werken best samen aan oplossingen voor dit complex probleem.

(18)

10

Methodologie

Op welke manier kan de Vlaamse Overheid een rol spelen in de aanpak van cyberpesten in de jeugdverenigingen? Om een antwoord op te bieden op deze onderzoeksvraag is gekozen voor een stakeholderanalyse. Door de COVID-19 maatregelen werd het afnemen van interviews bemoeilijkt. De semigestructureerde interviews zijn vervangen door online interviews, aangevuld met een literatuurstudie. Voor het empirisch luik wordt zowel de oorspronkelijke methode als de aangepaste methode uitgewerkt. Dit deel sluit af met een bespreking van de beperkingen van het onderzoek.

1. Empirisch luik

1.1. Onderzoeksdesign: de motivatie

Het onderzoek is kwalitatief van aard om inzicht te verwerven in de ervaringen van de respondenten. Dit maakt het onderzoek eerder verklarend. Bij een verklarend onderzoek wordt diepgaande informatie gezocht die verkregen wordt via kwalitatieve onderzoeksmethoden (Mortelmans, 2016).

Er is gekozen voor een stakeholderanalyse. Dit is een methode om informatie te verzamelen over de percepties van actoren en deze te gebruiken binnen het besluitvormingsproces (Varvasovskzy & Brugha, 2000). Het is interessant om stakeholders te bevragen omdat deze betrokken zijn of getroffen worden door de realisaties en de tekortkomingen. Door te focussen op stakeholders, wordt de onderzoekspopulatie kleiner en dit vergemakkelijkt de steekproeftrekking.

Oorspronkelijk werd gekozen om face to face semigestructureerde interviews af te nemen. Bij semigestructureerde interviews wordt gebruik gemaakt van een topiclijst. De vragen worden niet chronologisch gesteld en er is plaats voor doorvragen (Demarrais, 2003). Een eerste motivatie voor deze ondervragingsvorm is dat het de vorm aanneemt van een normaal gesprek tussen twee personen. Dit heeft als voordeel dat de respondent zich gehoord voelt en niet belemmerd wordt in zijn antwoorden (Ritchie & Lewis, 2004). Het gegeven dat er op een korte periode een grote hoeveelheid gerichte informatie verzameld kan worden, is een tweede motivatie om te kiezen voor semigestructureerde interviews (Baarda, 2014).

(19)

11 Door COVID-19 was het niet meer mogelijk om face to face interviews af te nemen. Er werd overgeschakeld naar een asynchrone online interviewmethode (O’Conner & Madge, 2017). Er wordt gewerkt met gestructureerde interviews, waarbij de vragen op voorhand vastliggen (Mortelmans, 2016). De interviews werden via e-mail verstuurd naar de stakeholders. Er is gekozen voor deze asynchrone methode en niet voor een synchrone, omdat de stakeholders door de onvoorziene omstandigheden extra werkdruk ervaren. Door asynchrone interviews af te nemen kon het invullen van de interviews gebeuren op een voor hen gepast moment (O’Conner & Madge, 2017).

1.2. Onderzoekspopulatie

De stakeholders hebben een brede kennis over het topic en kunnen op die manier uitgebreide antwoorden geven (Varvasovskzy & Brugha, 2000). Er wordt enkel met professionals gewerkt en niet met vrijwilligers in het jeugdwerk, omdat deze professionals dagelijks bezig zijn met deze materie, bij de vrijwilligers gaat het om een hobby (De Pauw et al., 2011). De onderzoekspopulatie is opgesplitst in drie categorieën om een uitgebreid antwoord te krijgen vanuit verschillende perspectieven: de jeugdbewegingen, de ondersteunende organisaties en de Vlaamse Overheid.

Een eerste groep stakeholders betreft de jeugdbewegingen. Op basis van de interviews werd informatie ingewonnen over welke acties jeugdverenigingen al ondernemen en wat ze verwachten van de Vlaamse Overheid. Er is gekozen voor de categorie van de jeugdverenigingen, en specifiek de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, gezien het groot bereik dat zij hebben (De Pauw et al., 2011; De Ambrassade, 2020c). De interviews zijn afgenomen bij de nationale coördinatoren.

Een tweede groep die werd bevraagd zijn de ondersteunende organisaties van de jeugdverenigingen. Voor deze groep is gekozen omdat zij vanuit hun ondersteunende functie een helikopterzicht hebben op de heersende problematieken, de noden en behoeften, alsook op de initiatieven om de jeugdwerksector te ondersteunen. Zo kunnen aanbevelingen geformuleerd worden die representatief zijn voor de volledige jeugdwerksector.

De Vlaamse Overheid vormt de laatste groep die werd bevraagd, voornamelijk om te peilen naar toekomstplannen.

(20)

12

1.3. Steekproef

Voor dit kwalitatief onderzoek is een doelgerichte steekproef genomen vanuit de onderzoekspopulatie. Er wordt vertrokken vanuit criteria om eenheden te selecteren. Deze methode werd aangevuld met de sneeuwbalmethode (Mortelmans, 2016). Er werden 23 respondenten bereid gevonden om deel te nemen aan dit onderzoek. Door de extra werkdruk door COVID-19 hebben slecht acht respondenten deelgenomen.

Binnen de categorie van de jeugdverenigingen werden de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen geselecteerd. Aangezien 66 jeugdverenigingen onder deze categorie vallen zijn nog een aantal selectiecriteria opgelegd (Bijlage 1; De Ambrassade, 2020a). Er werden vier criteria gehanteerd om tot een selectie te komen: 1) aangezien herhaling een kenmerk is van cyberpesten moet het gaan over jeugdverenigingen die meer samenkomen dan enkel één week in de zomer (Vandebosch et al., 2012), 2) de jeugdverenigingen werken met een reguliere doelgroep, degene die focussen op een specifieke doelgroep worden niet meegenomen aangezien geen rekening gehouden wordt met de persoonlijkheids- en achtergrondkenmerken van jongeren, 3) de jeugdverenigingen focussen niet enkel op uitwisselingen en 4) de jeugdverenigingen focussen niet enkel op jeugdhuizen. Na het toepassen van deze criteria bleven negen jeugdverenigingen over. Vijf jeugdverenigingen vulden de vragenlijst in. Eén jeugdvereniging wou deelnemen maar bleek over onvoldoende kennis te beschikken. Bij twee andere brokkelde het contact af, een andere reageerde niet meer.

Zeven ondersteunende organisaties werden gecontacteerd vanuit de Beleidsnota Jeugd, via de sneeuwbalmethode is dit uitgebreid naar twaalf (Gatz, 2014a). Twee organisaties namen deel aan het onderzoek, zes andere meldden niet meer te kunnen deelnemen door extra werkdruk. Van vier andere organisaties kwam geen respons.

Voor de Vlaamse Overheid werden twee instanties bereid gevonden om deel te nemen, slechts één heeft de vragenlijst beantwoord.

(21)

13

1.4. Onderzoeksmateriaal

Voor de asynchroon online interviews werd gewerkt met gestructureerde vragenlijsten. Aan de hand van een voorafgaande literatuurstudie worden de vragen opgesteld. De vragen coveren hiaten die in de literatuur moeilijk of niet te vinden zijn (Beyens et al., 2016). Achteraf kon telefonisch contact worden opgenomen maar de meeste organisaties stonden hier niet voor open. Gezien de eigenheid van de drie groepen stakeholders, werden drie specifieke vragenlijsten opgesteld (Bijlage 2-4).

1.5. Analyse

Om de informatie te verwerken werd een codering op papier gemaakt. De interviews werden doorgenomen en de informatie werd gecodeerd met hoofd- en subcodes. Iedere hoofdcode werd in een andere kleur aangeduid en op een blad geschreven. Alle informatie die als subcode onder een hoofdcategorie viel werd in dezelfde kleur onderlijnd en in kernwoorden opgeschreven. Door de codes konden verschillende interviews met elkaar vergeleken worden en werden rode draden geïdentificeerd.

1.6. Ethiek

Bij het afnemen van online interviews is het belangrijk om rekening te houden met vertrouwelijkheid, anonimiteit en geïnformeerde toestemming (Eyron et al., 2017). Respondenten worden vanaf het begin voldoende geïnformeerd over de doelstellingen van het onderzoek (O’Conner & Madge, 2017). Dit gebeurde via een informatiebrief (Bijlage 5).

Na toestemming tot deelname, werd een informed consent doorgestuurd (Bijlage 6). Hierin werd toestemming gevraagd om de interviews te gebruiken, er werd opgenomen dat het geen gedwongen deelname is en dat respondenten op elk moment uit het onderzoek kunnen stappen (Goode, 2015).

Er wordt rekening gehouden met vertrouwelijkheid en anonimiteit van de respondenten. Alhoewel dit geen gevoelig topic is, werd aan de respondenten beloofd de resultaten anoniem te verwerken. Om de resultaten optimaal te interpreteren is het wel noodzakelijk om de categorie van de respondenten weer te geven. De anonimiteit werd opgenomen in het informed consent (Goode, 2015; Maxfield & Babbie, 2019).

(22)

14

2. Literatuuronderzoek

De onderzoeksmethode is tijdens het onderzoek aangepast door de COVID-19 maatregelen. Aangezien er minder interviews werden afgenomen, is de verkregen informatie aangevuld met gegevens uit een literatuurstudie. Deze keuze wordt gemotiveerd vanuit het feit dat er op een snelle manier een grote hoeveelheid informatie verzameld kan worden. Aangezien de beperkte tijd en duidelijke doelstelling van de literatuurstudie werd geopteerd voor een systematic review (Hardyns, 2019).

Bij een systematic review wordt literatuur omtrent een specifiek onderwerp opgezocht. Hiervoor wordt op een systematische manier te werk gegaan om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen. Er worden vier stappen doorlopen: 1) identificeren van relevante literatuur, 2) beoordelen van de kwaliteit van de bronnen, 3) samenvatten van de informatie en 4) reflecteren (Khan et al., 2003).

Er werd relevante literatuur geselecteerd die achteraf eventueel gebruikt kon worden. Om de repliceerbaarheid van het onderzoek te verzekeren worden de gebruikte databanken en zoektermen opgesomd (Khan et al., 2003). Er werd gebruik gemaakt van Google Scholar, Researchgate en Science Direct. De zoektermen varieerden maar er werd gebruik gemaakt van een combinatie van volgende termen ‘cyberpesten’, ‘pesten’, ‘interventie’, ‘preventie’, ‘aanpak’, ‘strategie’ en ‘overheid’. Ook de vertaling naar het Engels en synoniemen van deze woorden werden opgezocht.

De kwaliteit van de bronnen wordt beoordeeld op basis van opgestelde checklists (Staples & Niazi, 2006; Corin et al., 2008). Aangezien de beperkte periode is geen gebruik gemaakt van een checklist om de bronnen te beoordelen. Er werd gekeken naar de reacties en het aantal keer geciteerd.

Het analyseren en interpreteren van de resultaten gebeurt synchroon. Vanuit een overzicht wordt informatie geselecteerd (Cronin et al., 2008). Bij het maken van een overzicht wordt de informatie per thema geclusterd (Staples & Niazi, 2006).

(23)

15

3. Beperkingen

3.1. Algemeen

Het grootste aantal respondenten komt uit het jeugdwerk zelf. Deze groep werd afgebakend naar de nationale coördinatie. Het perspectief van de jeugdwerkers die rechtstreeks geconfronteerd worden met deze problematiek is niet in beeld gebracht. Vermits er weinig aandacht is voor de aanpak van cyberpesten binnen jeugdverenigingen, kan verondersteld worden dat er hiervoor nog geen systematische rapportering bestaat binnen de jeugdverenigingen. De professionals op het Vlaamse niveau zijn dus mogelijks onvoldoende geïnformeerd over wat er zich afspeelt op dat vlak.

Voor het empirisch luik is geopteerd om interviews af te nemen van stakeholders. Er is een ongelijke spreiding naar aantal per cluster. De informatie voor het empirische luik komt voornamelijk uit de jeugdverenigingen.

3.2. Door COVID-19

De asynchrone bevraging was een alternatief voor de semi-gestructureerde interviews, maar biedt niet dezelfde informatie. Er is een gebrek aan non-verbale communicatie en de kwaliteit van de verkregen informatie is moeilijker in te schatten. Bij een asynchrone methode kan belangrijke informatie verloren gaan omdat doorvragen moeilijker is. Ook miscommunicatie kan een probleem vormen. Het grootste gevaar is dat e-mails vaak vergeten of genegeerd worden, waardoor er respondenten verloren gaan (O’Conner & Madge, 2017).

Er was een beperkte tijd om de literatuurstudie uit te voeren. Er kon meer informatie omtrent de kwaliteit van de bronnen opgezocht worden. Het was aangeraden om een checklist te raadplegen die de objectiviteit en validiteit van de gehanteerde bronnen nagaat. Op die manier zouden de onderzoeksresultaten minder vertekeningen bevatten (Staples & Niazi, 2006).

(24)

16

Resultaten

Om strategieën te ontwikkelen voor het jeugdwerk en de overheid om cyberpesten aan te pakken, werd informatie verzameld en kritisch geïnterpreteerd. In eerste instantie worden bestaande initiatieven in Vlaanderen in beeld gebracht, aangevuld met good practices op internationaal vlak. Daarna wordt onderzocht of de aanpak van andere fenomenen in het jeugdwerk inspiratie kan bieden voor de aanpak van cyberpesten. Deze informatie wordt kritisch verwerkt op haar bruikbaarheid voor de aanpak van cyberpesten in het Vlaamse Jeugdwerk.

1. De aanpak van cyberpesten: een stand van zaken

1.1. Een interventiekader

Cyberpesten kan op drie niveaus aangepakt worden. Een eerste betreft het proactief optreden, maatregelen die genomen worden om cyberpesten te voorkomen. De peer support acties, zijn acties waarbij leeftijdsgenoten gebruikt worden om jongeren te begeleiden en te ondersteunen. Een laatste niveau van interventies zijn de reactieve acties, waarbij er gezocht wordt naar een oplossing voor het probleem (Chan & Wong, 2015; Gaffney et al., 2019).

Vanuit de internationale literatuur kan de aanpak van cyberpesten in vier soorten strategieën ingedeeld worden. Een eerste strategie bestaat uit het versterken van het juridische kader (Jäger et al., 2010; Blaya, 2019). In bepaalde omstandigheden, zoals cyberpesten door volwassenen, kan het noodzakelijk zijn om cyberpesten juridisch aan te pakken. Dit onderzoek focust op pestgedrag tussen jongeren, waardoor de pester onder het jeugdbeschermingsrecht zou vallen. Er wordt vanuit een ander standpunt gekeken naar hun verantwoordelijkheid en de gevolgen (Lievens, 2003). In situaties waar enkel jongeren bij betrokken zijn wordt meestal gekozen voor een niet juridische aanpak (Van Cleemput et al., 2016). Een bestraffende benadering wordt afgeraden omwille van het ontbreken van het aanreiken van alternatief gedrag voor jongeren (Jäger et al., 2010). Omwille van de afbakening naar jeugdverenigingen, zal hier verder niet op ingegaan worden.

Een tweede strategie bestaat uit het doorbreken van de machtsongelijkheid door in te zetten op netiquette (Jäger et al., 2010; Blaya, 2019). Dit is voornamelijk een preventieve actie, daarom wordt hier evenmin op ingegaan.

(25)

17 Het bijbrengen van ethiek en burgerschap is een derde strategie (Blaya, 2019). Vanuit de definiëring van het jeugdwerk staat de groepsgerichte werking en integrale ontwikkeling van de jeugd onder educatieve begeleiding centraal. Het bevorderen van burgerschap bij jongeren maakt deel uit van de identiteit van het jeugdwerk. Deze strategie lijkt dus inspiratie te kunnen bieden voor een aanpak van cyberpesten in het jeugdwerk.

Een vierde strategie betreft het inzetten op tegen-communicatie. Hierin spelen bijstanders een belangrijke rol. Campagnes die inzetten op tegen-communicatie maken jongeren bewust van cyberpesten en hoe ze hier als slachtoffer of bijstander op een gepaste manier kunnen op reageren (Blaya, 2019). De reactie van bijstanders kan een versterkende of verzwakkende invloed hebben op het slachtoffer (Nickerson et al., 2014; Palladino et al., 2016). Jeugdbewegingen vertrekken vanuit het groepsgebeuren en kunnen dus op die manier acties vanuit deze strategie uitwerken.

Dit analysekader maakt duidelijk welk soort strategieën het jeugdwerk vanuit haar identiteit kan ontwikkelen om een bijdrage te leveren aan de aanpak van cyberpesten.

Tabel 1: Interventiekader

1.2. Een stand van zaken in Vlaanderen

Op Vlaams niveau zijn er een aantal initiatieven genomen, maar die zijn niet exclusief gericht op de aanpak van cyberpesten. De realisaties kunnen in twee categorieën onderverdeeld worden.

(26)

18

Tabel 2: Realisaties met ondersteuning van de Vlaamse Overheid

De meeste realisaties richten zich naar jongeren, maar zijn niet specifiek gericht op het jeugdwerk. Toch ervaren jeugdverenigingen een aantal initiatieven als ondersteunend. Ze verwijzen hiervoor specifiek naar het Vlaams Netwerk Kies Kleur Tegen Pesten. Hierin is een specifiek jeugdnetwerk actief om goede praktijken uit te wisselen, op de hoogte te blijven van wetenschappelijk onderzoek en extra campagnes op te zetten gericht op het jeugdwerk.4 De acties van het Vlaamse Netwerk Kies Kleur Tegen Pesten zelf, zoals de move en stip-it, worden ook geapprecieerd omdat ze pesten en cyberpesten onder de aandacht van het grote publiek brengen en het taboe wegwerken.5 Het subsidiëren van de koepels van de jeugdverenigingen en de ondersteunende organisaties beschouwen jeugdverenigingen ook als een enorme steun.6 De andere realisaties zijn niet expliciet als ondersteunend benoemd door de jeugdverenigingen maar werden door de Vlaamse Overheid en ondersteunende organisaties aangekaart.7

Veel van de realisaties richten zich naar het onderwijs. In Vlaanderen wordt het onderwijs beschouwd als één van de actoren die een belangrijke verantwoordelijkheid draagt bij de aanpak van cyberpesten. In de periode 2015-2019 werd voornamelijk ingezet op het ondersteunen van leerkrachten, het informeren van leerlingen en het integriteitsbeleid (Crevits, 2016; Crevits, 2017a; Crevits, 2018).

Vanuit de ervaringen die scholen hebben met de antipestprogramma’s stellen wetenschappers voor om aan deze programma’s cyberpesten toe te voegen (Vandebosch, 2014). Het pestbeleid

4 Interview R3 5 Interview R4 6 Interview R3 7 Interview R1 en R2

(27)

19 van scholen is gebaseerd op de De Whole School Approach. Deze methode werkt zowel in de breedte, vanuit een samenwerking tussen verschillende actoren (leerlingen, leerkrachten, ouders, CLB medewerkers, etc.) als in de diepte via verschillende soorten acties (preventief, detectief, reactief) (Deboutte, 2013). De aanpak van cyberpesten kan in de Whole School Approach geïntegreerd worden, rekening houdend met de specifieke kenmerken van cyberpesten (Vandebosch et al., 2014)

Om leerkrachten te ondersteunen werden verschillende initiatieven genomen in samenspraak met het Kenniscentrum Mediawijsheid. Door het kenniscentrum werden tools ontwikkeld en vormingen georganiseerd voor leerkrachten (Crevits, 2016). In 2017 werd de Cyber-scan gelanceerd, een ondersteuningstool voor leerkrachten (Crevits, 2017). Voor de leerlingen wordt voornamelijk ingezet op het versterken van mediageletterdheid via vormingen over cyberpesten, privacy en beeldgeletterdheid (Crevits, 2018).

Minister van Onderwijs Weyts wil komende legislatuur inzetten op het ondersteunen en versterken van scholen bij het opstellen en uitvoeren van een antipestbeleid. Hierbij moet aandacht geschonken worden aan cyberpesten door een sociaal mediabeleid (Weyts, 2019).

1.3. Tussentijdse discussie

Binnen het afgebakende interventiedomein zijn nog geen initiatieven genomen in Vlaanderen. De realisaties voor de aanpak van cyberpesten in Vlaanderen, situeren zich vooral op het proactieve niveau en zetten in op het bijbrengen van nettiquette en mediawijsheid. Voor de aanpak van cyberpesten wordt het onderwijs ingezet. Veel van de initiatieven richten zich dan ook naar het onderwijs. Dit is logisch te verklaren, gezien het groot bereik van het onderwijs en de functie die het onderwijs heeft. De bewustwordingscampagnes vanuit de diverse organisaties zetten op meerdere strategieën tegelijk in.

2. Inspiratie vanuit de internationale literatuur

Er worden een aantal good practices uit de internationale literatuur geanalyseerd, die inspirerend kunnen zijn voor het jeugdwerk.

(28)

20

2.1. Whole School Approach

De Whole School Approach is het meest gebruikte en tevens het meest onderzochte interventieprogramma om (cyber)pesten aan te pakken in de wereld (Vandebosch et al., 2014; Chang & Wong, 2015). De vaststelling dat deze methode meest gebruikt wordt voor de aanpak van cyberpesten, toont aan dat niet alleen in Vlaanderen maar wereldwijd, vooral in de richting van het onderwijs wordt gekeken om de problematiek van cyberpesten aan te pakken. De aanpak richt zich vooral op het klassieke pesten, maar cyberpesten kan in de Whole School Approach geïntegreerd worden, rekening houdend met de specifieke kenmerken van cyberpesten (Vandebosch et al., 2014).

De Whole School Approach is een holistische methode die inzet op verschillende actoren en interventies. Er zijn vier elementen die voor een effectieve aanpak zorgen: 1) antipestbeleid, 2) studenten laten samen werken via coöperatief groepswerk, 3) meer toezicht en 4) brede overlegmomenten. Maatregelen dienen genomen te worden op individueel-, klas-, school- en gemeenschapsniveau (Chang & Wong, 2015)

De Whole School Approach wordt over het algemeen zeer positief ervaren. De zelfrapportages bij leerlingen zowel over slachtofferschap als het plegen dalen. Ook leerkrachten merken een significante vermindering van het pestgedrag onder de leerlingen (Cantone et al., 2015; Limbera et al., 2018).

2.2. Cybermentors

Cybermentors werd in 2009 gelanceerd door Beatbullying. Het gaat om een mentorsysteem, door peers, via sociale media (Faccio et al., 2009; Marczak & Coyne, 2010).

Deze methode vertrekt vanuit de sociale leertheorie, die de basis vormt van de gedragstherapie. Gedrag verandert door in te spelen op de gedachten en gevoelens. Interacties worden bepaald door een wisselwerking van persoonlijke- en omgevingsfactoren (Ranney et al., 2018). Aan de hand van cybermentors worden de inzichten in cyberpesten vergroot en de houding ten opzichte van cyberpesten gewijzigd (Leung et al., 2017).

(29)

21 Cybermentors zijn jongeren die leeftijdsgenoten assisteren en ondersteunen in een online omgeving. Bij ernstige situaties wordt doorverwezen naar senior cybermentors voor verdere begeleiding (Paine, 2009; Slonje et al., 2013).

Uit onderzoek blijkt dat een peer-based benadering, zoals cybermentors, een zeer effectieve manier is om cyberpesten aan te pakken. Inzetten op peers is effectief omdat jongeren veel sneller hulp vragen aan leeftijdsgenoten. Een peer-mentor werking binnen basisscholen zorgde voor een kwart minder voorvallen van pestgedrag (Slonje, 2008; Banerjee et al., 2010).

Deskundigen merken ook op dat jongeren nood hebben aan monitoring en bijstand op maat (Jagër et al., 2010). In Vlaanderen hebben een aantal instanties een meldpunt voor (cyber)pestgedrag, zoals Childfocus, Awel en het Kinderrechtencommissariaat. Er is nog geen meldpunt waar jongeren worden begeleid door peers.

Cybermentors situeren zich bij de peer support acties. Daarnaast horen de cybermentors voornamelijk onder de strategie ethiek en burgerschap. Cybermentors worden opgeleid in hoe ze zich online moeten gedragen. Peers komen op voor gepeste jongeren door hun advies te verschaffen. Daarna kunnen ze ook tips en tricks geven over veilig internetgebruik.

2.3. Bystanders Intervention Model

Bijstanders kunnen verschillende rollen spelen bij cyberpesten: 1) pester bijstaan, 2) negeren, 3) opkomen voor het slachtoffer (Nickerson et al., 2014; Pallandino et al., 2016). Onderzoek toont aan dat 50-90% van de jongeren niet reageert als ze een cyberpest actie zien (Machackova et al., 2015; Allison & Bussey, 2017).

Deze passiviteit van omstanders, wordt omschreven als het omstandereffect. Vier factoren spelen een rol bij het minder snel reageren als een groot publiek aanwezig is (Nickerson et al, 2014; Brody & Vangelisti, 2015; DiFranzo et al., 2018). Een groot publiek betekent ten eerste spreiding van de verantwoordelijkheid, wat een remmend effect heeft. Bij cyberpesten is het aantal bijstanders vaak zeer groot, waardoor er weinig wordt gereageerd. Daarnaast is er de visuele anonimiteit door het online gebeuren. Door online in een grote menigte te vertoeven vermindert het zelfbewustzijn, waardoor omstanders zich minder conform de regels gedragen.

(30)

22 De relatie tussen dader en slachtoffer speelt ook een belangrijke rol (Brody & Vangelisti, 2015). De angst om zelf slachtoffer te worden is een laatste factor (Bastiaensens et al., 2014).

Darley en Latané (1968) ontwikkelden het Bystander Intervention Model, bestaand uit vijf fasen: 1) opmerken gebeurtenis, 2) opvatten als noodgeval, 3) verantwoordelijkheid nemen om tussen te komen, 4) weten hoe men kan tussenkomen en 5) direct of indirect tussenkomen. Voor elke fase in dit model zijn specifieke vaardigheden nodig. Het aanleren van die vaardigheden vergroot de kans dat leeftijdsgenoten tussenkomen (Nickerson et al., 2014). De nadruk moet liggen op het belang van het helpen, en niet op eigen belang om zelf geen slachtoffer te worden (Bastiaensens et al., 2014; Palladino et al., 2016).

Het inspelen op bijstanders is een voorbeeld van een peer support actie. Deze interventie kan geplaatst worden onder bijbrengen van ethiek en burgerschap. Daarnaast wordt ook ingezet op tegen-communicatie.

2.4. Tussentijdse discussie

Onderzoek naar cyberpesten situeert zich hoofdzakelijk op vlak van preventie en peer support. Er werd geen onderzoek gevonden dat specifiek inzet op reactieve acties voor cyberpesten binnen jeugdverenigingen.

Vanuit de combinatie van een sociale en opvoedende rol kan het jeugdwerk elementen van de Whole School Approach gebruiken bij de aanpak van cyberpesten. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan coöperatief samenwerken. Tegelijk zijn er elementen die voor een spanning kunnen zorgen vanuit de vrijetijdsfunctie zoals het uitoefenen van meer toezicht en het overleg met ouders.

Het gebruik van cybermentors binnen de jeugdverenigingen is moeilijker. Dit initiatief kan wel breder ingezet worden. Zo is er in Vlaanderen al ervaring met de jeugdadviseurs (JAC, 2020). Van de jeugdbewegingen kan niet verwacht worden dat zij voor dergelijke opleiding instaan, maar dit kan wel opgenomen worden door welzijnsactoren.

(31)

23 Voor de jeugdverenigingen is de peer support een interessante strategie, die door het unieke karakter van de jeugdverenigingen toepasbaar is binnen hun werking. Tijdens activiteiten kunnen ze op een speelse manier inzetten op de elementen uit het Bystander Intervention Model.

3. Inspiratie vanuit de aanpak van andere fenomenen door de

jeugdverenigingen

3.1. De aanpak van pesten

3.1.1. Motivatie voor het fenomeen pesten.

Er wordt gekozen om cyberpesten te definiëren vanuit de drie kernelementen van pesten: 1) intentie om te kwetsen, 2) herhaling en 3) onevenwichtige machtsverhouding (Del Ray et al., 2012).

Cyberpesten komt zelden alleen voor.8 2/3 van de slachtoffers van cyberpesten geeft aan slachtoffer te zijn van traditioneel pesten (Van Cleemput et al., 2016).

Pesten is één van de grootste problematieken bij kinderen en jongeren en speelt zich al lang niet meer enkel op school af. Ook binnen de jeugd- en sportverenigingen komt pesten steeds vaker voor (Vlaams netwerk kies kleur tegen pesten, z.d.). Uit onderzoek van Greene (2000) blijkt dat pesten in elke vertrouwde context kan voorkomen.

3.1.2. Aanpak

Vertrekkend vanuit de idee dat dader en slachtoffer hulp nodig hebben, vertaalt Tumult de No Blame van Lucky Duck naar de context van het jeugdwerk. De No Blame methode is een toonaangevende methode bij de Vlaamse jeugdverenigingen (Tumult, z.d.).

No Blame vertrekt vanuit de kracht van de groep, het doorbreken van macht, empathie, verantwoordelijkheid en oplossend werken. Dit maakt deze methode uitermate geschikt voor toepassing in het jeugdwerk. No Blame is gericht op de aanpak van het pestprobleem op korte termijn. Door Lucky Duck werd een zeven stappenplan ontwikkeld (Tumult, z.d.).

(32)

24 De eerste stap is een gesprek met het slachtoffer. Daarna volgt een bijeenkomst met de bijstanders en de pester. Hier wordt in samenspraak goede afspraken gemaakt. Tijdens een derde stap wordt het probleem geschetst, waarbij de nadruk ligt op hoe het slachtoffer zich kan voelen. Als vierde wordt de verantwoordelijkheid gedeeld. Daarna worden groepsleden gestimuleerd een oplossing te bedenken. Uiteindelijk wordt de groep verantwoordelijk gesteld om het incident op te lossen (Maines & Robinson, 1994.)

3.1.3. Rol van de overheid

Een analyse van de beleidsbrieven van Minister van Jeugd toont aan dat er de voorbije legislatuur voor pesten op twee sporen werd ingezet. In eerste instantie zorgde de Minister ervoor dat het jeugdwerk beter in beeld kwam tijdens de jaarlijkse week tegen pesten (Gatz, 2016). Een tweede realisatie heeft betrekking op het integriteitsbeleid, waar pesten onderdeel van uitmaakt (Gatz, 2015). Jeugd- en kinderrechtenorganisaties zijn verplicht om een integriteitsbeleid op te stellen en een aanspreekpunt integriteit te hebben (Gatz, 2018).

In de Beleidsnota’s 2019-2024 ligt het accent op het uitbreiden van de aanpak rond fysieke, psychologische en seksuele integriteit. Dit is een beleidsdomein-overschrijdend thema waarvoor samenwerken noodzakelijk is (Beke, 2019; Dalle, 2019; Weyts, 2019).

3.1.4. Tussentijdse discussie

Pesten wordt binnen de jeugdverenigingen meestal aangepakt via de No Blame methode. De vraag of deze probleemoplossende methode werkzaam is voor de aanpak van cyberpesten, is niet eenvoudig te beantwoorden.

De methode vertrekt vanuit de kracht van de groep, het doorbreken van macht, het verhogen van empathie en verantwoordelijkheid nemen. Op basis van deze kernelementen wordt onderzocht of de methode toepasbaar is op cyberpesten. Onderstaande tabel wordt gebruikt om de verschillen en gelijkenissen tussen pesten, direct en indirect cyberpesten te duiden.

(33)

25

Tabel 3: Overzicht pesten, direct cyberpesten en indirect cyberpesten

De kracht van de groep kan enkel gebruikt worden als het antisociaal gedrag zichtbaar is voor de groep, bij direct cyberpesten zou het nadelig zijn om de volledige groep te betrekken. Op empathie kan bij cyberpesten worden ingezet, er is geen face to face contact waardoor de reactie niet wordt opgemerkt. Een gesprek kan de gevolgen verduidelijken. Waar het bij cyberpesten om fysieke of sociale macht gaat, draait het bij cyberpesten om technologische ongelijkheid. Binnen de jeugdverenigingen is de expertise niet aanwezig om technische kennis te verhogen. Opnemen van de verantwoordelijkheid is bij indirect cyberpesten niet altijd mogelijk, aangezien acties vaak onomkeerbaar zijn.

De specificiteit van cyberpesten zorgt ervoor dat de aanpak geen kopie kan zijn van de aanpak bij pesten. De visie en uitgangspunten kunnen wel inspirerend zijn.

3.2. De aanpak van racisme

3.2.1. Motivatie voor het fenomeen racisme

Superdiversiteit is manifest aanwezig bij de jongeren. Binnen de superdiversiteit zijn kinderen met een migratieachtergrond de koplopers, 9,1% van de Vlaamse kinderen is hier door internationale immigratie (Departement Cultuur, Jeugd & Media, 2019).

Als samenleving spelen we nog onvoldoende in op de superdiversiteit. In Vlaanderen wordt een zeer sterke individualisering opgemerkt. Het nastreven van de eigen belangen staat voorop, zonder rekening te houden met de gemeenschap en hoe we anderen daar mee kwetsen (Vansteen, et al., 2013). Het huidige discours rond integratie legt de klemtoon op het conformeren aan de eigen waarden en normen, de zoektocht naar een gedeelde identiteit (Departement Cultuur, Jeugd & Media, 2019).

(34)

26 Vanuit deze superdiversiteit wordt racisme als antisociaal gedrag geselecteerd. Racisme groepeert mensen op basis van hun afkomst, geloofsovertuigingen of raciale kenmerken. Er zijn verschillende vormen om racisme te uiten, gaande van geweld tot uitsluiting op basis van stereotypen. Racisme gaat over een machtsverhouding tussen verschillende groepen. Wie zich in de machtspositie bevindt heeft de mogelijkheid om groepen met een lagere positie te discrimineren (Charkaoui, 2018).

3.2.2. Aanpak door jeugdverenigingen en rol van de overheid

Het jeugdwerk neemt hier een verantwoordelijkheid op door samen met de Vlaamse Overheid na te denken over een aanpak van racisme in het jeugdwerk. Er bestaat nog geen uitgewerkte methode, zoals dat bij pesten het geval is, maar de verschillende jeugdverenigingen geven aan dat zij openstaan voor iedereen en geen racisme tolereren.

Diversiteit staat hoog op de agenda staat van het jeugdwerk, hiervoor wordt verwezen naar de samenwerking met de Vlaamse Overheid.9 Er is in 2016 een traject opgestart dat in drie opeenvolgende stappen is verlopen: een visienota, een masterplan en een toolbox.

Op vraag van de Commissie Jeugdwerk werd de Visienota diversiteit in/en jeugdwerk uitgebracht. De visienota kwam tot stand door samenwerking met verschillende partners uit het jeugdwerk en met bijzondere aandacht voor de houding van de jeugdwerksector. Er werden aanbevelingen geformuleerd om aan de slag te gaan met diversiteit (De Visscher & Neyens, 2016).

Vanuit de visienota kwam het Masterplan diversiteit in/en jeugdwerk tot stand vanuit een gezamenlijk engagement van de Vlaamse Overheid, de Minister van Jeugd en de jeugdwerksector. Het doel is om een inclusief en afgestemd beleid te ontwikkelen voor kwetsbare doelgroepen. Het jeugdwerk wordt hiervoor gesubsidieerd door de Vlaamse Overheid, omdat de functies die het jeugdwerk vervult relevant zijn voor alle kinderen en jongeren (Departement Cultuur, Jeugd & Media, 2018).

(35)

27 De digitale toolbox, ontwikkeld door de werkgroep diversiteitsbeleid, is de derde stap in het traject. De tools zijn gericht op het toegankelijk maken van het jeugdwerk en het omgaan met conflicten vanuit ontmoeting. (De Ambrassade, 2020b).

Vanuit de jeugdverenigingen zelf is het Netwerk Antiracisme & -discriminatie opgericht. Uit De Marge VZW en Chiro Vlaanderen begeleiden het netwerk om een gedeelde visie te ontwikkelen en deze in praktijk om te zetten via vorming, tools en informatie. Ze ontwikkelden ook de Visienota Jeugdwerk en racisme (Kinderrechtencoalitie, 2020). Hiervoor worden ze financieel ondersteund door de Vlaamse Overheid en kwam de input volledig uit de jeugdverenigingen.10

3.2.3. Tussentijdse discussie

Het Masterplan diversiteit in/en jeugdwerk wordt door de jeugdverenigingen sterk gewaardeerd. Enerzijds omwille van de ondersteuning die zij hierdoor ervaren, anderzijds omwille van de gedeelde verantwoordelijkheid tussen de Vlaamse Overheid en het jeugdwerk.

Dit soort initiatief is ook voor cyberpesten wenselijk. De samenwerking tussen Vlaamse Overheid en jeugdsector zorgt dat beleid en praktijk op elkaar worden afgestemd en de verwachtingen duidelijk zijn.

4. Uitdagingen voor de aanpak van cyberpesten in het

jeugdwerk.

Vanuit de interviews worden een aantal pijnpunten in kaart gebracht die een uitdaging vormen voor een effectieve aanpak van cyberpesten binnen het jeugdwerk.

4.1. Informatie

“Zelf bezitten we niet de expertise over cyberpesten, dus rekenen we sowieso op de hulp van andere actoren, zoals Tumult, Pimento, De Ambrassade, … om ons daarin te ondersteunen.”11

10 Interview R8 11 Interview R6

(36)

28 De Vlaamse Overheid verwijst naar de ondersteunende diensten als er gepeild wordt naar de prevalentie van cyberpesten binnen de jeugdverenigingen. De kennisopbouw en kennisdeling rond cyberpesten vormt een pijnpunt. Er is nog geen specifieke informatie over cyberpesten binnen de jeugdverenigingen.12 Dit bleek ook uit de literatuurstudie. Een expertisecentrum pesten zou veel kansen bieden om informatie te bundelen en te delen.13

4.2. Beleid

“Jeugdverenigingen maken hier zelf een keuze in. De meeste koepels hebben een dossier op hun website rond (cyber)pesten met adviezen en tips in rond de aanpak van pesten.”14

Lokale afdelingen kunnen autonoom beslissen over hun cyberpestbeleid. Er wordt inspiratie geboden maar de keuze ligt volledig bij hen. Jeugdverenigingen kiezen vaak voor een sanctionerende aanpak, wat als niet effectief wordt ervaren.15 Jeugdverenigingen willen graag een vast kader voor de aanpak van cyberpesten. De Vlaamse Overheid wil in samenspraak met de jeugdbewegingen een beleid ontwikkelen rond de aanpak van cyberpesten. Dit past onder de doelstellingen van het Jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan 2020-2024, waar er een prioriteit mediawijsheid is opgenomen.16

Ondersteunende organisaties pleiten voor een tussenniveau voor het ondersteunen van jeugdverenigingen. Het lijkt onmogelijk dat de Vlaamse Overheid alle jeugdverenigingen kwalitatief kan ondersteunen.17

“Er bestaat veel educatief materiaal voor scholen, maar ook voor het jeugdwerk mag er meer spelmateriaal uitgewerkt worden. Leuke spelen om met het thema aan de slag te gaan.”18

De Vlaamse Overheid kijkt vooral in de richting van het onderwijs voor de aanpak van cyberpesten. Er wordt ingezet op ondersteunend materiaal voor het onderwijs. Dit is te sterk gericht op het onderwijs om bruikbaar te zijn voor het jeugdwerk.

12 Interview R1 & R2 13 Interview R3 & R5 14 Interview R3 15 Interview R3 16 Interview R1 17 Interview R3 18 Interview R4

(37)

29 Het opstellen van het Actieplan Integriteit en de daaraan gekoppelde verplichte invoering en opleiding van een Aanspreekpunt Integriteit, wordt als een aanwinst gezien. Het Actieplan Integriteit is zeer breed, het blijft onduidelijk welk aandeel cyberpesten hierin krijgt. Het actieplan op zich is onvoldoende, er is een doorstroming van inzichten en acties nodig naar de lokale afdelingen.

4.3. Cultuur

“Het Netwerk tegen pesten en de Week tegen pesten, … zijn zeer goed om pesten onder de aandacht te brengen. … Besef dat pesten niet ok is en dat je pesten kan tegenwerken, is zeker niet bij iedereen aanwezig. Daarin kan de overheid volgens mij ook een rol spelen.”19

Cyberpesten wordt nog te veel als normaal beschouwd, waardoor er geen hulp wordt geboden. Bij de jeugdwerkers ontbreekt het aan durf om te reageren, vanuit onwetendheid over de aanpak van het fenomeen. Bij de leden heerst een taboe om over slachtofferschap van cyberpesten te praten. Ze durven vaak geen hulp vragen aan een begeleider. Uit onderzoek blijkt dan weer dat slachtoffers gemakkelijker hulp vragen aan peers dan aan volwassenen (UGent, 2018).

4.4. Tussentijdse discussie

Uit de interviews kan geconcludeerd worden dat het jeugdwerk niet als een volwaardige partner gezien wordt in de aanpak van cyberpesten, maar zichzelf ook zo niet inschat. Toch wordt er vanuit het jeugdwerk een grote nood ervaren naar ondersteunend materiaal, ervaringsuitwisseling en kennisopbouw. Er worden geen uitspraken gedaan over wie welke rol hierin moet opnemen.

5. Conclusie

Het Kenniscentrum Mediawijsheid heeft de opdracht om mensen op een gepaste manier te laten omgaan met ICT en media om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Het kenniscentrum heeft daarbij aandacht voor de online veiligheid en de problematiek van cyberpesten.

(38)

30 De Vlaamse Overheid ondersteunt de aanpak van cyberpesten en richt zich hiervoor op het onderwijs. De voorbije jaren zijn er een aantal samenwerkingsverbanden opgericht rond de pestproblematiek, waar cyberpesten nu ook een plek heeft verworven. De aanpak van racisme, vanuit een samenwerking tussen de Vlaamse Overheid en de jeugdwerksector is een mooi voorbeeld van het opnemen van gedeelde verantwoordelijkheid voor een complex probleem.

Het blijft een zoektocht zowel vanuit de overheid, de academische wereld als het onderwijs naar een effectieve aanpak van cyberpesten. Het jeugdwerk heeft als sector een plaats verworven in het voeren van een pestbeleid, maar is nauwelijks betrokken bij de aanpak van cyberpesten.

Het onderzoek naar de aanpak van cyberpesten is beperkt. De meeste methoden om cyberpesten aan te pakken situeren zich in het verlengde van of worden geïntegreerd in programma’s om pesten aan te pakken. Voor de reactieve interventies is het niet mogelijk om cyberpesten louter als het verlengde van pesten te beschouwen. De specifieke kenmerken van cyberpesten vragen een unieke aanpak. De uitgangspunten van de No Blame methode vormen een interessant vertrekpunt. In de literatuur zijn geen voorbeelden gevonden van methoden die door het jeugdwerk gebruikt worden op het reactieve niveau.

Het Vlaamse Jeugdwerk ziet een aantal belangrijke uitdagingen om tot een cyberpestbeleid te komen. Jeugdverenigingen zijn vragende partij voor de oprichting van een expertisecentrum, een kader voor de aanpak van cyberpesten en willen duidelijkheid over de manier waarop cyberpesten een plek krijgt in het Actieplan Integriteit.

Afbeelding

Tabel 1: Interventiekader

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Local or indigenous heritage which counter or do not benefit the national narrative are silenced (Lloyd 2007). The over-reliance on national representatives to provide the nominations

Important constants are integer PDELAY for the expected network delay, and integer array POOL RATES[POOLS], which contains for each miner the rate at which it finds blocks.. The

With the increasing use of electronic devices in our society, the role of MSCs in emerging applications such as autono- mous sensors, actuators and flexible consumer electronics

The logs include the filtered part of the case study as presented in the paper “An agent-based process mining architecture for emergent behavior analysis” by Rob Bemthuis, Martijn

In dit hoofdstuk van mijn scriptie zal ik mijn onderwerp in context plaatsen door allereerst te kijken hoe journaals gericht op volwassenen omgaan met heftige gebeurtenissen. Dit

In her early poetry collections The Circle Game (1966) and The Journals of Susanna Moodie (1970), Atwood discusses female victimhood through images of invisibility and entrapment

From the data, it can be concluded that there is no strong influence of the sintering atmosphere on the char- acteristic strength for the 1000 ◦ C sintered sample. This loss of

Although the potential diagnostic value of serum MHPG in relation to the clinical status of dementia could not be confirmed in plasma/CSF, an overall monoaminergic deficit