• No results found

Risicofactoren voor breakdown in de pleegzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicofactoren voor breakdown in de pleegzorg"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risicofactoren voor breakdown in de pleegzorg

Masterthesis Pedagogische Wetenschappen

Master programma: Forensische Orthopedagogiek

Universiteit van Amsterdam

Juli 2020

Naam:

Van Erkel, G.W. (Gwenda)

Studentnummer:

12656518

(2)

2 Abstract

Breakdown in foster care placements has a significant impact on the wellbeing of many children. The aim of this study was to identify potential risk factors related to breakdown in foster care. Demographic factors, placement factors, and risk factors in the biological family have been collected for 936 children in foster care treatment trajectories of Spirit Child Care, Amsterdam. Risk factors in the biological families were measured using the Actuarial Risk Assessment Instrument for Child Protection Services (ARIJ). This study also aimed to provide insight into potential interactions between risk factors, using an innovative statistical technique for network modeling. The results of this study showed that the only factor related to foster care breakdown was referral status, where court mandated placements revealed a higher breakdown prevalence. Despite the fact that none of the biological family factors was significantly related to breakdown, the prevalence of many risk factors in the study sample were high. This results of this study highlight the need for structured risk factor assessment in several systems around the child, to identify potential risk factors for foster care breakdown.

Keywords: foster care breakdown; demographic factors; placement factors; biological family

(3)

3 Inleiding

In Nederland worden elk jaar ruim 44.000 kinderen uithuisgeplaatst (ter Meulen, e.a., 2014). Een uithuisplaatsing is voor kinderen en opvoeders een zeer ingrijpende gebeurtenis. In 1969 sprak Bowlby al over het negatieve effect van elke scheidingservaring van kinderen met hun biologische opvoeders op de persoonlijkheidsontwikkeling van deze kinderen (Janssens & Kemper, 2003). Met het uitvoeren van een uithuisplaatsing wordt ingegrepen in de (onverbrekelijke) band tussen een kind en zijn ouders en ontstaat er een scheidingservaring (Bartelink, 2013). Ondanks de kennis over, en de erkenning voor de negatieve effecten van scheidingservaringen voor kinderen is in veel gevallen de scheiding met ouders niet de laatste scheidingservaring die deze kinderen meemaken. Internationaal gezien worden ongeveer 20% tot 50% van de pleegzorgplaatsingen vroegtijdig afgebroken (van Rooij, e.a., 2015). Als een pleegzorgplaatsing voortijdig wordt afgebroken, noemt men dit een breakdown. Ook een breakdown is een negatieve gebeurtenis voor pleegkinderen. Zo kan het voor deze kinderen moeilijker worden om volwassenen te vertrouwen en lopen ze het risico op verminderde schoolresultaten en vroegtijdige schoolverlating. Daarnaast neemt de kans op een succesvolle hereniging met biologische ouders af (van Rooij, e.a., 2015; Vanderfaeillie, e.a., 2018). Andere ontwikkelingsproblemen waar pleegkinderen na breakdown mee te maken kunnen krijgen, zijn een verhoogde kans op internaliserende- en externaliserende gedragsproblemen en drugsgebruik (van Rooij, e.a., 2015).

Om breakdown in de pleegzorg te voorkomen is het belangrijk dat er gedegen onderzoek gedaan wordt naar risicofactoren gerelateerd aan breakdown. Factoren die in relatie staan tot breakdown kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën:

pleegkindfactoren, biologische-ouder factoren, pleegouderfactoren en plaatsingsfactoren (López, e.a., 2011). In de huidige wetenschappelijke literatuur ligt de focus meestal op pleegkindfactoren en pleegouderfactoren, maar niet op biologische-ouder factoren. Om deze reden zal in huidig onderzoek op een exploratieve manier onderzocht worden bij welke risicofactoren er sprake is van een relatie tot breakdown en hoe sterk deze relatie is.

Pleegkindfactoren en breakdown

Belangrijke pleegkindfactoren gerelateerd aan breakdown zijn onder andere leeftijd, gedragsproblemen en eerdere pleegzorgplaatsingen (de Baat, 2014; Nijssen, e.a., 2014). Zo blijkt uit meerdere onderzoeken dat oudere kinderen een grotere kans hebben op breakdown dan jongere kinderen (de Baat, 2014; Oosterman, e.a., 2007; López e.a., 2011; Vanderfaeillie,

(4)

4 e.a., 2015; Webster, e.a., 2000). Daarnaast vond Smith (2001) een interactie-effect tussen leeftijd en geslacht. Zo zou de kans op breakdown voor oudere meisjes groter zijn dan voor jongere meisjes en voor oudere en jongere jongens (Smith, e.a., 2001). Oudere kinderen hebben mogelijk meerdere negatieve ervaringen gehad in het verleden en grotere problemen ervaren met pleegouders (Brown & Bednar, 2006). Verplaatsing binnen de pleegzorg kan de ernst van het probleemgedrag van het kind verergeren wat kan leiden tot een nieuwe

breakdown (Strijker & Zandberg, 2004). Het verergeren van dit probleemgedrag kan worden verklaard doordat kinderen die eerdere breakdowns hebben meegemaakt, moeite ondervinden met het opnieuw vertrouwen van volwassenen en het hechten aan deze volwassenen (Newton, e.a., 2000). Wat betreft de relatie tussen geslacht en breakdown is in andere studies geen eenduidige relatie gevonden. Zo blijkt uit andere studies geen significant verband tussen geslacht en breakdown (López e.a., 2011; Vanderfaeillie e.a., 2015).

Ook voor etniciteit van het kind blijkt geen eenduidige relatie tot breakdown. Zo vonden van Rooij e.a., (2015) dat kinderen uit etnische minderheidsgroepen een grotere kans hebben op breakdown en vond van der Aa (2012) een relatie tussen etniciteit en breakdown voor kinderen met een Turkse achtergrond. Deze kinderen hadden significant vaker te maken met breakdown dan andere pleegkinderen. In ander onderzoek werd geen significant verband gevonden tussen etnische achtergrond en breakdown (Vanderfaeillie e.a., 2015). Ondanks dat er geen eenduidige relatie gevonden is, kan etniciteit invloed hebben op het slagen van de pleegzorgplaatsing. Zo zouden biologische ouders een pleegzorgplaatsing mogelijk beter kunnen verdragen als hun kinderen in een pleeggezin geplaatst worden met dezelfde etnische achtergrond (de Baat, 2014). Ook wennen kinderen mogelijk zelf makkelijker in het nieuwe gezin wanneer deze dezelfde etnische achtergrond heeft.

Biologische-ouder-factoren

Naast relaties tussen pleegkindfactoren en breakdown zijn er ook relaties tussen biologische-ouder-factoren en breakdown. Zo blijkt dat kinderen die in het biologische gezin fysiek mishandeld of seksueel misbruikt zijn vaker te maken krijgen met breakdown in een pleeggezin dan kinderen die in het biologische gezin te maken hebben gehad met

verwaarlozing (Barber e.a., 2001; Oosterman, e.a., 2007; Webster e.a., 2000). De relatie tussen seksueel misbruik en breakdown zou volgens Vanderfaeillie e.a., (2015) sterker zijn dan de relatie tussen fysieke mishandeling en breakdown. Tegenover deze onderzoeken staat het onderzoek van James (2004) waaruit de relatie tussen emotioneel misbruik en breakdown sterker bleek dan de relatie tussen fysieke mishandeling, seksueel misbruik of verwaarlozing

(5)

5

en breakdown. Mogelijk staan de verschillende vormen van geweld en misbruik tegen kinderen in het biologische gezin niet op zichzelf in de relatie tot breakdown. Zo blijkt uit onderzoek van Farruggia en Germo (2015) dat kinderen die opgroeien in een gezin met zwaardere straffen, misbruik of geweld, een grotere kans lopen op het ontwikkelen van gedragsproblemen wat, zoals eerder beschreven, eveneens in relatie kan worden gebracht met breakdown.

Andere belangrijke biologische-ouder factoren die mogelijk gerelateerd zijn aan breakdown zijn verslavings- en psychiatrische problematiek en criminaliteit bij biologische ouders. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat kinderen van biologische ouders met een alcohol- of drugsprobleem een grotere kans hebben op breakdown (Cooper e.a., 1987; de Baat, 2014; Oosterman e.a., 2007). Eerder onderzoek geeft aan dat deze relatie alleen significant is bij kinderen ouder dan 3 jaar (Cooper e.a., 1987). Strijker en Knorth (2007) vonden geen verband tussen alcohol en drugs in het biologische gezin en breakdown. Criminaliteit bij biologische ouders kan de kans op een breakdown vergroten (Vinnerljung, e.a., 2017). Uit onderzoek van Oosterman e.a. (2007) bleek dat psychiatrische problematiek bij ouders niet significant gerelateerd is aan breakdown (Oosterman e.a., 2007). Van zowel criminaliteit en

psychiatrische problematiek bij biologische ouders is nog zeer weinig onderzoek te vinden. Wel geeft onderzoek aan dat verslavingsproblematiek, psychiatrische problematiek en criminaliteit bij biologische ouders moeilijk veranderbare factoren zijn waardoor kans op terugplaatsing vermindert (Daamen, 2014). Hiermee wordt de kans op langdurige pleegzorg, en op meerdere verplaatsingen groter (Strijker & Zandberg, 2004).

Plaatsingsfactoren

Binnen de pleegzorg wordt onderscheid gemaakt tussen vrijwillige uithuisplaatsingen en uithuisplaatsingen in het kader van een ondertoezichtstelling of voogdij. Bij een vrijwillige plaatsing vragen ouders zelf om een verwijzing naar pleegzorg en is er geen (kinder-)rechter bij betrokken (Rijksoverheid, z.j.). Ouders houden in principe het volledige ouderlijke gezag over het kind. In sommige situaties is een vrijwillige plaatsing niet mogelijk en wordt een kind door middel van een kinderbeschermingsmaatregel in een pleeggezin geplaatst. In deze situaties verzoekt een gecertificeerde instelling de kinderrechter het kind uit huis te mogen plaatsen. Bij pleegzorgplaatsingen waarbij biologische ouders vrijwillig instemmen met de plaatsing, is er een kleinere kans op breakdown dan plaatsingen in het gedwongen kader (Oosterman, e.a., 2007). Zo neemt de kans op breakdown toe wanneer moeders laten merken dat ze geen toestemming geven voor het verblijf in het pleeggezin (Nijssens, e.a., 2014).

(6)

6

Hierin speelt mogelijk een loyaliteitsconflict waar een kind mee te maken krijgt een grote rol (Vanschoonland, e.a., 2012). Daarnaast is de kans op een breakdown bij pleegzorgplaatsingen binnen het gedwongen kader vaak groter door de ernst van de problematiek. De problematiek bij kinderen en hun gezinnen die binnen pleegzorg geplaatst zijn in het gedwongen kader is vaak ernstiger dan bij kinderen en hun gezinnen die zijn geplaatst binnen het vrijwillig kader (Peetoom, 2016).

Huidig onderzoek

In huidig onderzoek zal de relatie tussen verschillende risicofactoren en breakdown in pleegzorgtrajecten bij SPIRIT Jeugdzorg worden onderzocht. Uit de literatuur blijkt dat er weinig overeenstemming is over de relatie tussen een groot aantal risicofactoren en

breakdown. Ook is de relatie tussen een groot aantal risicofactoren in het biologische gezin en breakdown nog weinig onderzocht. Om die reden zal in huidig onderzoek worden onderzocht of breakdown samenhangt met risicofactoren in het biologische gezin, gemeten met de ARIJ (Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming). Daarbij zal de prevalentie van deze risicofactoren worden onderzocht en zal inzicht worden verkregen in interactie tussen deze risicofactoren door middel van netwerkanalyses. Ook wordt de relatie tussen

demografische factoren (leeftijd, etniciteit en geslacht) en breakdown onderzocht.

Methode

Participanten

De data van het huidige onderzoek is in 2018 verzameld binnen Spirit Jeugdhulp in Amsterdam. Het betreft de gegevens van kinderen, jongeren en ouders die geregistreerd stonden in het systeem, omdat zij één of meerdere zorgtrajecten (hebben) doorlopen waarbij er data is verzameld. De participanten zijn (voornamelijk) afkomstig uit de regio Amsterdam. Alle participanten van wie gegevens zijn verkregen zijn kinderen en jongeren tot en met 18 jaar en hun ouders. De data is afkomstig van 936 gezinnen waarvan de zorg betrekking had op 527 (56.4%) jongens en 409 (43.6%) meisjes. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 12.2 (SD = 1.55) jaar. 43.6% van de kinderen had een Nederlandse achtergrond en 56.4% van de kinderen een niet-Nederlandse achtergrond. Bij 70 (7.5%) kinderen was sprake van

(7)

7 Meetinstrumenten

Tijdens het SPIRIT zorgtraject zijn verschillende vragenlijsten afgenomen. Hieronder zijn de vragenlijsten beschreven die voor dit onderzoek zijn gebruikt.

Demografische gegevens. Voor het verzamelen van de demografische gegevens van

de participanten is gebruik gemaakt van MoreCare4, een registratiesysteem dat gebruikt wordt binnen Spirit Jeugdhulp om de gegevens van elke individuele cliënt op te slaan (Spirit, 2016).

Veiligheids- en risicotaxatie.In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ). De ARIJ is een

instrument voor veiligheids- en risicotaxatie voor de jeugdbescherming. Met dit instrument kunnen risico’s worden ingeschat ter indicatie van passende hulp voor het gezinssysteem en kan voortgang en veiligheid van de kinderen in dit systeem worden gemonitord (van der Put, e.a., 2015). De ARIJ bestaat uit 46 items verdeeld over twee schalen. De eerste schaal is de veiligheidstaxatie met 8 items en de tweede schaal is de risicotaxatie met 37 items. Aan de hand van de items in de veiligheidstaxatie kan worden bepaald of het kind direct veilig moet worden gesteld. Items in het veiligheidstaxatie-deel zijn bijvoorbeeld: Er is sprake van (acute

dreiging van) ernstig fysiek geweld, Er is geen opvoeder die voldoende beschikbaar is. Met de

risicotaxatie in de ARIJ kan de kans op terugval worden ingeschat. In de risicotaxatie staan items zoals: Psychiatrische problematiek bij ouder(s), Huiselijk geweld. De items van de ARIJ worden beantwoord met ja; nee; onbekend. Uit recent onderzoek is gebleken dat de inter- en intra-beoordelaar betrouwbaarheid van de veiligheidsfactoren van de ARIJ matig tot bijna perfect was. De betrouwbaarheid van de risicofactoren was behoorlijk tot bijna perfect (Vial, Assink, e.a., 2019). In ander onderzoek is de validiteit van de ARIJ onderzocht. Uit dit onderzoek bleek uit de beoordeling van klinische- en niet-klinische professionals dat er ruimte is voor de verbetering van de inhoudsvaliditeit van de ARIJ (Vial, van der Put, e.a., 2019).

Procedure

Dit onderzoek is goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. De gegevens van de participanten zijn verkregen uit de Routine Outcome

Monitoring Data (ROM-data) van Spirit Jeugdhulp. Door middel van het verzamelen van deze data kon op een efficiënte en effectieve manier inzicht worden verkregen in voorspellers van breakdown in verschillende jeugdzorgtrajecten. Alle gegevens zijn afkomstig van cliënten die in 2018 geregistreerd stonden in het systeem van Spirit Jeugdhulp. Voorafgaand aan het onderzoek is aan cliënten verteld dat hun gegevens gebruikt kunnen worden ter verbetering van zorg. Hier hebben de cliënten mee ingestemd bij het tekenen van het hulpverleningsplan.

(8)

8

Daarnaast hebben de cliënten informatie ontvangen over de rechten van kinderen, jongeren en ouders binnen Spirit. Ook hebben zij een informatiefolder gekregen waarin een toelichting over het onderzoek stond beschreven. De data die gebruikt is in huidig onderzoek is verzameld door Spirit Jeugdhulp. Spirit Jeugdhulp heeft zelf deze data geanonimiseerd en gedeïdentificeerd voordat de data is gedeeld met de Universiteit van Amsterdam. Voor de onderzoekers was het daarom op geen enkele manier mogelijk om de gebruikte gegevens te herleiden naar individuele participanten.

Analyses

In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van een exploratief design waarin door middel van verschillende analyses onderzocht is wat mogelijke risicofactoren zijn voor breakdown in de pleegzorg. Voor het uitvoeren van de analyses is gebruik gemaakt van de programma’s IBM SPSS Statistics 25 en JASP. Centraal in het onderzoek stonden de veiligheidsfactoren en de risicofactoren van Het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ). Aan de hand van de ARIJ is onderzocht welke risicofactoren uit het biologische gezin

aanwezig waren onder de participanten en in welke mate deze aanwezige risicofactoren in verband gebracht kunnen worden met breakdown in de pleegzorg. Om dit te onderzoeken is voor elke risicofactor een Chi-kwadraat toets uitgevoerd met een Phi-coëfficiënt om de sterkte van het verband aan te duiden. Naast de veiligheids- en risicofactoren van de ARIJ is in huidig onderzoek onderzocht of er een verband is tussen de (opgelegde) maatregel waarmee pleegzorg is gestart (vrijwillig/drang, dwang) en breakdown. Dit is onderzocht door middel van een Chi-kwadraat toets. Ten slotte is onderzocht wat de relatie is tussen verschillende demografische factoren (geslacht, leeftijd en etniciteit) van het kind en breakdown in de pleegzorg. Voor deze analyses is eveneens gebruik gemaakt van Chi-kwadraat toetsen voor de factoren: geslacht en culturele achtergrond (Nederlands, niet-Nederlands). Voor het

onderzoeken van verschillen in leeftijd en breakdown is gebruik gemaakt van een t-toets. In huidig onderzoek is eveneens onderzocht wat de relatie is tussen de

veiligheidsfactoren en de risicofactoren van de ARIJ. De mate van de interactie tussen deze factoren is onderzocht door middel van een netwerkanalyse met het programma JASP. Binnen JASP zijn de veiligheidsfactoren en de risicofactoren gemodelleerd om de interacties weer te kunnen geven. Een netwerkanalyse is een relatief nieuwe methode om interacties te

modeleren tussen variabelen. Een netwerk weergeeft relaties aan de hand van nodes (de soorten gedragsproblematiek) en edges (relaties of interacties), die de nodes verbinden (Van

(9)

9

den Bergh, 2018). In de weergave van de netwerkanalyses duiden groene verbindingslijnen een positief verband aan tussen factoren en rode lijnen geven een negatief verband.

Resultaten

Demografische factoren van het kind en breakdown

Uit de Chi-kwadraat toets bleek dat er geen verband is tussen geslacht van het kind en breakdown (X2 (1, N = 936) = .76, p = .384, Φ = .029). Ook voor de relatie tussen culturele

achtergrond en breakdown is in huidig onderzoek geen significante relatie gevonden (X2 (1, N = 422) = 1,143, p = .285, Φ = -.052). Ook is er geen significant verschil gevonden in leeftijd

van kinderen die te maken hadden met breakdown (M = 12.80, SD = 4.67) en de kinderen die niet te maken hadden met breakdown (M = 12.10, SD = 5.24), t(934) = -1.09, p = .278).

Het verband tussen de (juridische) maatregel en breakdown

Er bleek een significant verschil in breakdown tussen kinderen uit gezinnen in het gedwongen kader en kinderen uit gezinnen in het vrijwillige kader (X2 (1, N = 929) = 5,08, p

< .05), Φ = .074). Van de kinderen die binnen de pleegzorg geplaatst zijn binnen een dwang of een drang kader had 10.5% te maken met breakdown. Van de kinderen die binnen de pleegzorg geplaatst zijn binnen een vrijwillig kader was bij 6.3% sprake van een breakdown.

Risicofactoren uit het gezin en breakdown

In tabel 1 staan de relaties tussen de ARIJ-veiligheidsfactoren en ARIJ-risicofactoren gemeten in het biologische gezin en breakdown in pleegzorgtrajecten. De meest prevalente risicofactoren in de biologische gezinnen waren: Zorgen over bescherming en veiligheid (24.3%); Zorgen over regels en grenzen (32.5%); Zorgen over stabiliteit (33.4%);

Problematische partnerrelatie (24,8); Veel conflicten (33.5%); Huiselijk geweld (20.1%); Opvoeders reguleren eigen boosheid onvoldoende (20.6%); Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid en/of in staat tot verandering van hun (opvoed-) gedrag (20%); Opvoeder(s) ervaren kind als probleem (20.1%) en Opvoeder(s) ervaren stress in het gezin (b.v. financiële problemen, werkloosheid, scheiding) (30.1%). Deze risicofactoren kwamen in minimaal 20

procent van de gezinnen voor. Geen van deze risicofactoren was significant gerelateerd aan breakdown.

(10)

10 Tabel 1

Prevalentie van de veiligheids- en risicofactoren en hun relatie tot breakdown

ARIJ veiligheid- en risicofactoren N Prevalentie risico (%)

X2

Φ

Chi ARIJ: Veiligheid

1. Ernstig fysiek geweld 885 5.7 % 1.310 .038 2. Seksueel misbruik 869 1.2 % .042 .007 3. Ernstige verwaarlozing 893 4.6 % 1.642 -.043 4. Ontvoering/eer-gerelateerd geweld 901 1.0 % .695 -.028 5. Weigering noodzakelijke/ acute

medische/psychische zorg

888 2.2 % .207 -.015

6. Ernstige zelfbeschadiging,

suïcidedreiging en/of acute psychose

895 3.1 % .647 -.027

7. Huiselijk geweld bij kinderen < 4 jaar 885 4.0 % .192 -.015 8. Opvoeder onvoldoende beschikbaar 873 8.5 % 1.346 .039 ARIJ: Risico

8. Recent lichamelijk geweld 868 7.1 % 2.127 -.049 9. Recent seksueel misbruik 871 1.0 % .733 -.029 10. Recent psychisch geweld 855 10.4 % 2.930 -.059 11. Recent verwaarlozing

(lichamelijk en/of emotioneel)

874 9.8 % .097 -.011

12. Recent huiselijk geweld 833 14.0 % .403 -.022 13. Zorgen over bescherming en

veiligheid

873 24.3 % .170 -.014

14. Zorgen over basale verzorging 890 7.5 % .027 -.005 15. Zorgen over regels en grenzen 854 32.5 % .003 .002 16. Zorgen over stabiliteit 864 33.4 % .310 .019 17. Ouder(s) eerder kind mishandeld,

verwaarloosd, misbruikt

774 10.4 % 2.273 -.054

18. Psychiatrische problematiek bij ouder(s)

755 19.1 % .232 -.018

19. Verslavingsproblematiek bij ouder(s)

(11)

11

*<.05, **<.01, ***<.001

20. Verstandelijke beperking bij ouder(s)

804 5.1 % 1.538 .044

21. Opvoeder(s) fysiek afwezig 884 9.3 % 2.112 .049 22. Opvoeder(s) emotioneel afwezig 823 19.1 % .009 .003 23. Opvoeder(s) zelf slachtoffer van

kindermishandeling

586 8.4 % .901 .039

24. Opvoeder(s) eerder geweld gebruikt tegen personen

707 7.2 % .208 -.017 25. Problematische partnerrelatie 797 24.8 % 1.572 -.044 26. Veel conflicten 828 33.5 % .392 .022 27. Huiselijk geweld 808 20.1 % .042 -.007 28. Materiele/financiële problemen (werkloosheid, huisvesting) 843 18.7 % 1.526 -.042 29. Sociaal isolement 829 11.6 % .297 -.019 30. Jong kind (< 5 jaar) 879 16.3 % .796 -.030 31. Dominante opvoeder(s) (streng

of oneerlijk zijn en/of te controlerend opvoedgedrag)

825 11.9 % .226 .017

32. Opvoeder(s) reguleren eigen boosheid onvoldoende

806 20.6 % .164 -.014

33. Opvoeder(s) beschouwen gesignaleerde opvoedproblemen als minder ernstig dan de hulpverlener

845 18.8 % .056 -.008

34. Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid en/of in staat tot verandering van hun (opvoed-)gedrag

794 20 % .958 .035

35. Opvoeder(s) ervaren kind als probleem

835 20.1 % .790 .031

36. Opvoeder(s) ervaren stress in het gezin (b.v. financiële problemen, werkloosheid, scheiding)

828 30.1 % .097 -.011

37. Politiecontacten in het gezin (b.v. politieregistraties huiselijk geweld, verdacht zijn van een delict)

(12)

12 Netwerken

Door middel van een netwerkanalyse is de samenhang tussen de verschillende veiligheidsfactoren en risicofactoren van de ARIJ onderzocht. Allereerst is de samenhang tussen de veiligheidsfactoren van de ARIJ onderzocht (Figuur 1). Uit deze netwerkanalyse bleek allereerst dat de veiligheidsfactor Ernstige verwaarlozing de meeste impact heeft binnen het netwerk van de veiligheidsfactoren. Dit is zichtbaar in de centraliteitstabel waar te zien is dat deze factor de hoogste centraliteitsmaat degree heeft. Hoe hoger deze centraliteitsmaat is, hoe meer centraal de factor staat in het netwerk (van den Bergh, 2018). Deze veiligheidsfactor

Ernstige verwaarlozing hangt samen met de veiligheidsfactor Opvoeder onvoldoende

beschikbaar. Dit is met name zichtbaar in het netwerkfiguur waarin deze factoren met elkaar

verbonden zijn door middel van een verdikte groene lijn. De groene kleur geeft hier in aan dat deze twee factoren positief met elkaar samenhangen in het netwerk. Een ander duidelijk verband werd gevonden tussen de veiligheidsfactoren Ernstig fysiek geweld en

Ontvoering/Eer-gerelateerd geweld.

Figuur 1

Netwerkanalyse van de Veiligheidsfactoren van de ARIJ

1: Ernstig fysiek geweld (V1) 2: Seksueel misbruik (V2) 3: Ernstige verwaarlozing (V3)

4: Ontvoering/eer-gerelateerd geweld (V4)

5: Weigering noodzakelijke/acute medische/psychische zorg (V5) 6: Zelfbeschadiging/Suïcidedreiging/Acute psychose (V6) 7: Huiselijk geweld bij kinderen <4 jaar (V7)

(13)

13

Binnen de risicofactoren betreffende de huidige veiligheidssituatie (Figuur 2) heeft

Recente verwaarlozing (lichamelijk en/of emotioneel) als risicofactor de grootste impact

binnen het netwerk van deze risicofactoren. Recente verwaarlozing hangt het sterkst samen met de risicofactoren Recent psychisch geweld en Zorgen over basale verzorging. Ook is er een duidelijke samenhang tussen de factor Zorgen over bescherming en veiligheid en de factoren Recent seksueel misbruik en Recent lichamelijk geweld. Een negatieve samenhang werd gevonden tussen de factoren Zorgen over basale verzorging en Recent psychisch geweld en tussen de factoren Zorgen over basale verzorging en Recent seksueel misbruik.

De ARIJ meet ook algemene risicofactoren (Figuur 3) waarvan de factor Opvoeder(s)

emotioneel afwezig de meeste impact heeft binnen het netwerk van deze risicofactoren en

sterk samen hangt met de factor Opvoeder(s) fysiek afwezig. Daarnaast hangt de risicofactor

Opvoeder(s) eerder geweld gebruikt tegen personen samen met de factoren Huiselijk geweld

en Ouder(s) eerder kind mishandeld/verwaarloosd/misbruikt. Daarnaast hangt de risicofactor

1. Recent lichamelijk geweld (RB8) 2. Recent seksueel misbruik (RB9) 3. Recent psychisch geweld (RB10)

4. Recente verwaarlozing (lichamelijk en/of emotioneel) (RB11) 5. Recent huiselijk geweld (RB12)

6. Zorgen over bescherming en veiligheid (RB13) 7. Zorgen over basale verzorging (RB14)

8. Zorgen over regels en grenzen (RB15) 9. Zorgen over stabiliteit (RB16)

Figuur 2

(14)

14

Huiselijk geweld samen met de risicofactor Veel conflicten en hangt Veel conflicten relatief

sterk samen met de risicofactor Problematische partnerrelatie.

Ten slotte meet de ARIJ risicofactoren die internationaal gezien zijn gekenmerkt als ‘belangrijk’ en daarom worden meegenomen in de vragenlijst (Figuur 4). Binnen het netwerk van deze risicofactoren heeft de risicofactorOpvoeder(s) ervaren kind als probleem de

grootste impact binnen het netwerk van risicofactoren. Deze risicofactor hangt het meest samen met de factoren Dominante opvoeder(s) en Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid en/of

in staat tot verandering van hun eigen (opvoed-)gedrag. Opvoeder(s) ervaren kind als probleem hangt negatief samen met de factor Politiecontacten in het gezin. Een andere

duidelijke samenhang werd gevonden tussen de factoren Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid

1. Ouders eerder kind mishandeld/verwaarloosd/misbruikt (RC17)

2. Psychiatrische problematiek bij ouder(s) (RC18)

3. Verslavingsproblematiek bij ouder(s) (RC19)

4. Verstandelijke beperking bij ouder(s) (RC20)

5. Opvoeder(s) fysiek afwezig (RC21)

6. Opvoeder(s) emotioneel afwezig (RC22)

7. Opvoeder(s) zelf slachtoffer van kindermishandeling (RC23)

8. Opvoeder(s) eerder geweld gebruikt tegen personen (RC24)

9. Problematische partnerrelatie (RC25)

10. Veel conflicten (RC26)

11. Huiselijk geweld (RC27)

12. Materiële/financiële problemen (RC28)

13. Sociaal isolement (RC29)

14. Jong kind <5 jaar (RC30)

Figuur 3

(15)

15

en/of in staat tot verandering van hun eigen (opvoed-)gedrag en Opvoeder)s beschouwen gesignaleerde opvoedproblemen als minder erg dan de hulpverlener.

Discussie

In huidig onderzoek is onderzocht bij welke risicofactoren er sprake is van een relatie met breakdown in de pleegzorg en hoe sterk deze relatie is. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen relatie is tussen het geslacht, de culturele achtergrond en de leeftijd van kinderen en breakdown in de pleegzorg. Deze relatie werd wel gevonden tussen de (opgelegde) maatregel waarmee pleegzorg is gestart en breakdown. Wat betreft de relatie tussen risicofactoren in het biologische gezin en breakdown bleek in huidig onderzoek voor geen van deze risicofactoren een significante relatie met breakdown. Wel bleek voor een aantal van deze risicofactoren een hoge prevalentie in de biologische gezinnen.

1. Dominante opvoeder(s) (RD31)

2. Opvoeder(s) reguleren eigen boosheid onvoldoende

(RD32)

3. Opvoeder(s) beschouwen gesignaleerde

opvoedproblemen als minder erg dan de hulpverlener (RD33)

4. Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid en/of in staat tot

verandering van hun eigen (opvoed-)gedrag (RD34)

5. Opvoeder(s) ervaren kind als probleem (RD35)

6. Stress in het gezin (RD36)

7. Politiecontacten in het gezin (RD37)

Figuur 4

(16)

16 De relatie tussen demografische factoren en breakdown

In huidig onderzoek werd geen verband gevonden tussen het geslacht van het kind en breakdown. Eerdere onderzoeken zijn niet eenduidig over de relatie tussen geslacht en breakdown. (López e.a., 2011; Smith e.a., 2001; Vanderfaeillie e.a., 2015). Het geslacht van een kind speelt mogelijk wel een rol in hoe hij of zij reageert op een pleegzorgplaatsing. Het geslacht van het kind alleen lijkt deze reactie echter niet voldoende te voorspellen omdat deze mogelijk samenhangt met zijn of haar historie die erg uiteenlopend kan zijn (Newton, e.a., 2000). Deze historie dient daardoor mogelijk als mediator in de relatie tussen geslacht en breakdown.

Ook is in huidig onderzoek geen relatie gevonden tussen de etnische achtergrond van kinderen en breakdown in de pleegzorg. In eerdere onderzoeken werd geen eenduidige relatie gevonden tussen etnische achtergrond en breakdown (van der Aa, 2012; Vanderfaeillie e.a., 2015; van Rooij e.a., 2015). Een verklaring kan gevonden worden in het grote aantal verschillende culturele achtergronden die meegenomen zijn in huidig onderzoek. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er mogelijk verschillen zijn tussen het risico op breakdown tussen verschillende etnische achtergronden. Zo bleek dat er met name bij een Turkse etniciteit in pleeggezinnen vaker sprake is van breakdown (ter Meulen, e.a., 2014). In huidig onderzoek is bij de analyses geen onderscheid gemaakt tussen specifieke verschillende culturele achtergronden. Wat betreft matching van kinderen met een andere etnische

achtergrond blijkt uit onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut dat het voor pleegkinderen vooral belangrijk is dat ze zich thuis voelen in het pleeggezin. Een plaatsing in een pleeggezin uit de eigen cultuur is voor kinderen hierbij echter geen doorslaggevend criterium (Zoon, 2014). Belangrijker is het meekrijgen van een positief zelfbeeld, de veerkracht en de manieren om met discriminatie om te gaan (ter Meulen, e.a., 2014). Veel gemengde gezinnen blijken deze capaciteiten in huis te hebben wat maakt dat de etniciteit van kinderen wanneer zij geplaatst zijn binnen een pleeggezin waarschijnlijk geen risico vormt voor breakdown (ter Meulen, e.a., 2014).

In huidig onderzoek werd geen relatie gevonden tussen leeftijd van het kind en breakdown. Dit in tegensteling tot eerdere onderzoeken waarin werd gevonden dat oudere kinderen een grotere kans hebben op breakdown dan jongere kinderen (de Baat, 2014; Oosterman, e.a., 2007; López e.a., 2011; Vanderfaeillie, e.a., 2015; Webster, e.a., 2000). Mogelijk wordt de relatie tussen leeftijd en breakdown gemodereerd door meerdere risicofactoren wat leidt tot een verhoogd risico op breakdown. Veel van deze onderzoeken

(17)

17 geven namelijk aan dat leeftijd een risicofactor is doordat oudere kinderen vaak meer

gedragsproblemen en een grotere hulpverleningsgeschiedenis hebben (ter Meulen e.a., 2014).

De relatie tussen de (opgelegde) jeugdzorgmaatregel en breakdown

In huidig onderzoek is een relatie gevonden tussen de (opgelegde) jeugdzorgmaatregel waarmee pleegzorg is gestart en breakdown. Hieruit bleek dat jongeren die binnen een

dwang- of een drang kader binnen de pleegzorg zijn geplaatst, vaker te maken hadden met breakdown. Ondanks dat in huidig onderzoek sprake bleek te zijn van een zeer klein effect, komen de bevindingen overeen met de bevindingen uit eerdere onderzoeken waarin eveneens is gevonden dat kinderen die in de pleegzorg zijn geplaatst binnen het vrijwillige kader een kleinere kans hadden op breakdown dan kinderen die binnen de pleegzorg geplaatst zijn met een beschermingsmaatregel (Oosterman, e.a., 2007; Peetoom, 2016). Bij een plaatsing binnen het vrijwillig kader stemmen ouders in met de pleegzorgplaatsing (Daamen, 2014). De kans op breakdown is groter wanneer moeders laten merken het niet eens te zijn met de

pleegzorgplaatsing (Nijssens, e.a., 2014). Daarnaast is de problematiek van kinderen die geplaatst worden binnen een dwang of een drang kader vaak groter dan bij kinderen die geplaatst worden binnen een vrijwillig kader. Dit vergroot de kans op een breakdown (Peetoom, 2016).

De relatie tussen de risicofactoren in het biologische gezin en breakdown

In huidig onderzoek bleek dat geen van de risicofactoren in het biologische gezin significant gerelateerd was aan breakdown in de pleegzorg. Dit is voor sommige

risicofactoren tegenstrijdig met eerdere onderzoeken waarin relaties zijn gevonden tussen fysieke mishandeling, seksueel misbruik en alcohol- en drugsproblematiek in het biologische gezin en breakdown in de pleegzorg (Barber e.a., 2001; Cooper, e.a., 1987; de Baat, 2014; Oosterman e.a., 2007; Vanderfaeillie e.a., 2015; Webster e.a., 2000).Mogelijk zijn de aanwezige risicofactoren alleen niet voldoende voor het ontstaan van een breakdown, maar leidt een combinatie van verschillende factoren tot een breakdown. Dit zou betekenen dat het risico op breakdown door de risicofactoren in het biologische gezin wordt verminderd door andere factoren. Zo blijkt dat het risico op breakdown verminderd kan worden door de

kwaliteit van de omgang tussen biologische ouders en pleegouders doordat het op deze manier makkelijker is voor zowel biologische ouders, als pleegkinderen, om de nieuwe

opvoedingssituatie te accepteren (Postma, 2019). Het grootste deel van de kinderen in de huidige dataset is geplaatst binnen het vrijwillig kader. Binnen het vrijwillige kader is de band tussen biologische ouders en pleegouders vaak beter dan binnen een dwang- of een drang

(18)

18

kader. Dit doordat biologische ouders binnen een vrijwillig kader zelf instemmen met de pleegzorgplaatsing (Oosterman, e.a., 2007). Dit verklaart mogelijk waarom, ondanks de hoge prevalentie van een aantal risicofactoren, er bij het grootste gedeelte van de kinderen geen sprake is van breakdown. Daarnaast is bekend dat kinderen binnen het vrijwillig kader minder vaak te maken hebben met ernstige gedragsproblematiek dan hun leeftijdsgenoten binnen een dwang- of een drangkader (Peetoom, 2016). De afwezigheid van ernstige

gedragsproblematiek zou daarom eveneens een beschermende factor kunnen zijn tegen breakdown (Farruggia & Germo, 2015).

Netwerkanalyses van de veiligheids- en risicofactoren van de ARIJ

Uit de netwerkanalyse bleek een aantal hoog prevalente veiligheids- en risicofactoren duidelijk samen te hangen. Zo bleken de factoren Huiselijk geweld en Problematische

partnerrelatie beide samen te hangen met de factor Veel conflicten. Bekend is dat binnen een

problematische partnerrelatie veel conflicten voorkomen waarbij geweld vaak als middel wordt gebruikt om deze conflicten op te lossen (ten Boom, e.a., 2016). De samenhang tussen de factor Opvoeder(s) zijn onvoldoende bereid en/of in staat tot verandering van hun eigen

(opvoed-)gedrag met de factoren Opvoeder(s) ervaren kind als probleem en Opvoeder(s) beschouwen gesignaleerde opvoedproblemen als minder erg dan de hulpverlener kan

eveneens worden verklaard. Uit eerdere onderzoeken is bekend dat het opvoedgedrag van ouders samenhangt met de ontwikkeling van het kind. Een minder gunstige opvoedingsstijl van de ouders leidt vaak tot een minder gunstige ontwikkeling van het kind (Prinsen, e.a., 2012). Daarnaast blijkt ook dat het opvoedgedrag van ouders wordt beïnvloed door onder andere de persoonlijkheidskenmerken van het kind (de Haan, e.a., 2016). Voor lager opgeleide ouders blijkt het vaak lastiger om hun (ongunstige) opvoedgedrag te veranderen (Prinsen, e.a., 2012). Deze samenhang van verschillende factoren kan een verklaring bieden voor het samenhangen van deze factoren in de netwerkanalyse.

Limitaties

Huidig onderzoek bevat een aantal limitaties. Zo is in huidig onderzoek gebruik gemaakt van data verzameld door Spirit Jeugdhulp in Amsterdam. Deze data is verzameld tijdens de hulpverleningstrajecten die de cliënten binnen Spirit Jeugdhulp hebben doorlopen. Dit maakte dat het bij het analyseren van de data onbekend bleef op welk moment in het hulpverleningsproces de ARIJ is ingevuld. Gezien het grote aantal risicofactoren wat is beantwoord door middel van antwoordoptie ‘onbekend’ is het aannemelijk dat de ARIJ is ingevuld op een moment dat er binnen het hulpverleningstraject nog weinig zicht was op de

(19)

19

daadwerkelijke risicofactoren. Om deze reden is het mogelijk dat de prevalentie van het aantal risicofactoren in het biologische gezin in werkelijkheid hoger is dan de resultaten in huidig onderzoek aangeven. Een andere beperking in huidig onderzoek is dat bij het analyseren van de data bleek dat er sprake was van een scheve verdeling tussen de groep cliënten die

breakdown heeft meegemaakt en de groep cliënten die geen breakdown heeft meegemaakt. Het absolute aantal cliënten wat breakdown heeft meegemaakt, bleek veel lager dan het aantal cliënten wat geen breakdown heeft meegemaakt. Deze scheve verdeling maakt dat de

resultaten mogelijk een vertekenend beeld geven over de relaties tussen verschillende risicofactoren en breakdown in de pleegzorg (Smaling, 2009).

Aanbevelingen voor onderzoek & praktijk

In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van een exploratief onderzoeksdesign. Uit de resultaten blijkt een hoge prevalentie voor een aantal risicofactoren binnen de biologische gezinnen die meegenomen zijn in het onderzoek. Wel bleek in huidig onderzoek een laag aantal cliënten te maken hebben gehad met breakdown. Om goed zicht te krijgen op de

relaties tussen risicofactoren met een hoge prevalentie en breakdown, is het aan te bevelen om te onderzoeken of deze risicofactoren daadwerkelijk een rol hebben gespeeld in gezinnen waar breakdown is voorgekomen. Daarbij is het gebruik van een risicotaxatie instrument, zoals de ARIJ, noodzakelijk om op betrouwbare wijze de risico´s in te schatten voor kinderen en jongeren die al dan niet thuis wonen. Het Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor

Jeugdbescherming (ARIJ) is een instrument met een goede predictieve validiteit voor het voorspellen van de risico- en de behoeftetaxatie. In huidig onderzoek is onderzocht wat de relatie is tussen de risicofactoren, gemeten met de ARIJ, en breakdown in de pleegzorg. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt ter verbetering van de pleegzorg. Zo laat huidig onderzoek zien dat risicofactoren uit het biologische gezin minder relevant lijken te zijn voor het slagen van een pleegzorgplaatsing dan een aantal specifieke kind-factoren. Met name de complexiteit van de problematiek van het kind lijkt van groot belang in het voorkomen van andere factoren zoals een groot aantal pleegzorgplaatsingen en een

pleegzorgplaatsing binnen het dwang/drang kader (ter Meulen, e.a., 2014). Voor met name oudere kinderen lijkt dit de kans op de continuïteit van de pleegzorgplaatsing te verkleinen. Waar het voor deze kinderen al moeilijker is om een veilige gehechtheidsrelatie op te bouwen met hun pleegouders, leidt een breakdown opnieuw tot een breuk met een gehechtheidsfiguur. Het ontwikkelen van positieve gehechtheidservaringen komt voor deze kinderen, door de samenhang van alle factoren, in gevaar (Kestens, 2010). Bij de matching tussen het pleegkind

(20)

20

en het pleeggezin dient rekening gehouden te worden met bovenstaande factoren. Op deze manier kunnen de kwaliteiten van het pleeggezin aansluiten op de hulpvraag van het pleegkind. Daarnaast kan tijdig aangesloten worden bij de pleegouders door middel van bijvoorbeeld ondersteuning en psycho-educatie om het risico op breakdown te verminderen (Nederlands Instituut van Psychologen, 2019).

Conclusie

Uit huidig onderzoek is gebleken dat de kans op breakdown groter is wanneer een kind binnen de pleegzorg wordt geplaatst binnen een dwang- of een drangkader. Er is geen relatie gevonden tussen risicofactoren in het biologische gezin en breakdown in de pleegzorg. Bij het matchen van pleegkinderen aan pleegouders lijkt bij SPIRIT Jeugdzorg in meerdere mate rekening gehouden te worden met specifieke kindfactoren om de kans op een succesvolle pleegzorgplaatsing te vergroten. De risicofactoren uit het biologische gezin lijken in mindere mate van belang bij het verloop van pleegzorgtrajecten.

(21)

21 Literatuur

Barber, J. G., Delfabbro, P. H., & Cooper, L. L. (2001). The predictors of unsuccessful transition to foster care. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(6), 785-790. https://doi.org/10.1111/1469-7610.00775

Bartelink, C. (2013). Uithuisplaatsing: Wat werkt? https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-publicatie/(311053)-nji-dossierDownloads-Watwerkt_Uithuisplaatsing.pdf Brown, J. D., & Bednar, L. M. (2006). Foster parent perceptions of placement breakdown.

Children and Youth Services Review, 28(12), 1497-1511.

https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2006.03.004

Cooper, C. S., Peterson, N. L., & Meier, J. H. (1987). Variables associated with disrupted placement in a select sample of abused and neglected children. Child Abuse &

Neglect, 11(1), 75-86. https://doi.org/10.1016/0145-2134(87)90035-4

Daamen, W. (2014). Het nemen van een opvoedingsbesluit: Wat werkt?

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Review-Het-nemen-van-een-opvoedingsbesluit-wat-werkt.pdf

De Baat, M. (2014). Selectie, voorbereiding en matching in pleegzorg: wat werkt?

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Review-Selectie,-voorbereiding-en-matching-in-pleegzorg-wat-werkt.pdf

De Haan, A., Prinzie, P., & Dekovic, M. (2016). Longitudinale effecten van

persoonlijkheidskenmerken van ouders en kinderen op opvoedgedrag. Pedagogiek,

36(2), 155-174. https://doi.org/10.5117/PED2016.2.HAAN

Farruggia, S. P., & Germo, G. R. (2015). Problem behaviour among older youth in foster care: Examining gender. Children and Youth Services Review, 48, 20-30.

https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2014.11.005

James, S. (2004). Why do foster care placements disrupt? An investigation of reasons for placement change in foster care. Social Service Review, 78(4), 601-627.

https://doi.org/10.1086/424546

Janssens, J. M. A. M., & Kemper, A. A. M. (2003). Intensieve ambulante gezinsbehandeling: Een alternatief voor uithuisplaatsing? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 42(1), 37-45.

(22)

22

Kestens, E. (2010). Hechten binnen pleegzorg: Een uitdaging voor alle betrokken partijen.

Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, 35(4), 128-141.

López, M. L., del Valle, J. F., Monterrat, C., & Bravo, A. (2011). Factors affecting foster care breakdown in Spain. The Spanish Journal of Psychology, 14(1), 111-122.

https://doi.org/10.5209/rev_SJOP.2011.v14nl.9

Nederlands Instituut van Psychologen. (2019). Stabiliteit van de plaatsing bevorderen en

breakdown voorkomen.

https://richtlijnenjeugdhulp.nl/pleegzorg/stabiliteit-van-de- plaatsing-bevorderen-en-breakdown-voorkomen/inzet-van-extra-ondersteuning-om-een-breakdown-te-voorkomen/

Newton, R. R., Litrownik, A. J., & Landsverk, J. A. (2000). Children and youth in foster care: Disentangling the relationship between problem behaviors and number of placements.

Child Abuse & Neglect, 24(10), 1363-1374.

https://doi.org/10.1016/S0145-2134(00)00189-7

Nijssens, M., Damen, H., Goessens, J., & Pijnenburg, H. (2014). Voorkomen van breakdown

in Gelderse pleegzorg: Opbrengsten van praktijkgestuurd onderzoek naar het voorkomen van ongewenste afbraak van pleegzorgplaatsingen.

http://intranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/h.jacobs/3044838cce04c324f8704fcf9 b45c91c/pu/Nijssen_et_al____Voorkomen_van_breakdown_in_de_Gelderse_Pleegzor g___2014.pdf

Oosterman, M., Schuengel, C., Slot, N. W., Bullens, R. A. R, & Doreleijers, T. A. H. (2007). Disruptions in foster care: A review and meta-analysis. Children and Youth Services

Review, 29(1), 53-76. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2006.07.003

Peetoom, N. (2016). Breakdown bij Horizon pleegzorg: Bij jongeren tussen 12 en 18 jaar in

de opvoedingsvariant. (Masterscriptie, Hogeschool Leiden).

https://www.hsleiden.nl/binaries/content/assets/hsl/lectoraten/residentiele- jeugdzorg/publicaties/onderzoeksrapport-breakdown-bij-horizon-pleegzorg---afstudeeronderzoek-2016.pdf

Pleegzorg Nederland. (2019). Factsheet Pleegzorg 2018. https://pleegzorg.nl/wp-content/uploads/2019/07/Factsheet-pleegzorg-2018-DEF.pdf

(23)

23

Postma, R. (2019). Niet over het pleegkind, maar met het pleegkind. (Masterscriptie, Universiteit Utrecht).

https://dspace.library.uu.nl/bitstream/handle/1874/392648/Masterthesis%20Postma%2 C%20R-6104657.pdf?sequence=1

Prinsen, B., L’Hoir, M. P., de Ruiter, M., Oudhof, M., Kamphuis, M., de Wolff, M., & Alpay, L. (2012). Richtlijn opvoedingsondersteuning voor opvoedingsvragen en lichte

opvoedproblemen in de jeugdgezondheidszorg en het Centrum voor Jeugd en Gezin.

http://publications.tno.nl/publication/34622814/Uo4AZA/prinsen-2012-richtlijn.pdf Rijksoverheid. (z.j.). Kan mijn pleegkind door de ouders of voogd uit mijn gezin worden

gehaald?

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdhulp/vraag-en- antwoord/kan-mijn-pleegkind-door-de-ouders-of-voogd-uit-mijn-gezin-worden-gehaald

Rijksoverheid. (z.j.). Welke jeugdhulp (jeugdzorg) is er voor mijn kind beschikbaar? https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdhulp/vraag-en-antwoord/vormen-jeugdhulp-jeugdzorg

Smaling, A. (2009). Generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek. Tijdschrift voor

Kwalitatief Onderzoek, 14(3), 5-12.

Smith, D. K., Stormshak, E., Chamberlain, P., & Bridges Whayley, R. (2001). Placement disruption in treatment foster care. Journal of Emotional and Behavioral Disorders,

9(3), 200-205. https://doi.org/10.1177/106342660100900306

Spirit. (2016). Gebruiksvriendelijk digitaal dossier.

https://www.spirit.nl/2016/11/gebruiksvriendelijk-digitaal-dossier/

Strijker, J., & Knorth, E. J., (2007). Verplaatsing van pleegkinderen: Een onderzoek naar verplaatsingsgeschiedenis en plaatsingsverloop bij kinderen in de langdurige pleegzorg. Kind en Adolescent, 28(1), 21-28. https://doi.org/10.1007/BF03061008 Strijker, J., & Zandberg, T. J. (2004). Over-Leven in de pleegzorg. Pedagogiek, 24(3),

230-245.

Ten Boom, A., Witkamp, B., & Mertens, N. (2016). De samenloop en samenhang van

huiselijk geweld en kindermishandeling binnen gezinnen: Een literatuurverkenning.

(24)

24

Ter Meulen, G., Vinke, A., de Baat, M., & Spoelstra, J. (2014). Matching van langdurig

uithuisgeplaatste kinderen aan een pleeggezin of gezinshuis.

http://www.kaleidoscoop.org/nl/(320998)-Matching-van-langdurig-uithuisgeplaatste-jeugdigen-aan-een-pleeggezin-of-gezinshuis.pdf

Van den Bergh, D. (2018). Hoe een netwerkanalyse in JASP uit te voeren. https://jasp-stats.org/2018/03/20/perform-network-analysis-jasp/

Vanderfaeillie, J., Pijnenburg, H., Damen, H., & van Holen, F. (2015). Foster care

assessment: A study of the placement decision process in Flanders. Child Abuse and

Neglect, 49, 119-127. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2015.04.002

Vanderfaeillie, J., van Holen, F., Carlier, E., & Fransen, H. (2018). Breakdown of foster care placements in Flanders: Incidence and associated factors. European Child and

Adolescent Psychiatry, 27(2), 209-220. https://doi.org/10.1007/s00787-017-1034-7

Van der Aa, R. (2012). Pleegzorgplaatsingen in moslimgezinnen (Masterscriptie, Universiteit Leiden).

https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/20342/Scriptie%20Rianne%20

van%20der%20AA%20-%20Pleegzorgplaatsingen%20bij%20moslimpleeggezinnen.pdf?sequence=1

Van der Put, C., Assink, M., & Stams, G. J. J. M. (2015). Actuarieel risicotaxatie instrument

voor jeugdbescherming (ARIJ): Eindrapport. Amsterdam: Afdeling Forensische

Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Van Rooij, F., Maaskant, A., Weijers, I., Weijers, D., & Hermanns, J. (2015). Planned and unplanned terminations of foster care placements in the Netherlands: Relationships with characteristics of foster children and foster placements. Children and Youth

Services Review, 53(1), 130-136. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2015.03.022

Vanschoonlandt, F., Vanderfaeillie, J., van Holen, F., de Maeyer, S., & Andries, S. (2012). Mental health of foster children: Do biological fathers matter? Child Welfare, 91(6), 149-166.

Vial, A., van der Put, C., Stams, G. J. J. M., & Assink, M. (2019). The content validity and usability of a child safety assessment instrument. Children and Youth Services Review,

(25)

25

Vial, A., Assink, M., Stams, G. J. J. M., & van der Put, C. (2019). Safety and risk assessment in child welfare: A reliability study using multiple measures. Journal of Child and

Family Studies, 28(12), 3533-3544. https://doi.org/10.1007/s10826-019-01536-z

Vinnerljung, B., Sallnäs, M., & Berlin, M. (2017). Placement breakdowns in long-term foster care – a regional Swedish study. Child and Family Social Work, 22(1), 15-25.

https://doi.org/10.1111/cfs.12189

Webster, D., Barth, R. P., & Needell, B. (2000). Placement stability for children in out-of-home care: A longitudinal Analysis. Child Welfare, 79(5), 614-632.

Zoon, M. (2014). Continuïteit van pleegzorg.

http://www.aanpakkindermishandeling.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Review-Continuiteit-van-pleegzorg.pdf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

D2.2 De pedagogisch medewerkers/leerkrachten zorgen dat kinderen aangemeld worden voor externe zorg wanneer de voor-

pedagogisch medewerkers wat een kind nodig heeft en zorgen ze ervoor dat zoveel mogelijk vve-geïndiceerde kinderen doorstromen naar een vroegschool. Voor alle kinderen die extra

D2.2 De pedagogisch medewerkers/leerkrachten zorgen dat kinderen aangemeld worden voor externe zorg wanneer de voor-

Zoals hiervoor al gemeld hebben we vastgesteld dat de manier waarop de medewerkers omgaan met de hen toevertrouwde kinderen een prima basis vormt voor hun verdere ontwikkeling..

voldoende zijn, constateert de inspectie dat de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschool op het gebied van het pedagogisch klimaat, educatief handelen, het ouderbeleid en de

De pedagogisch medewerkers zijn een 'voorbeeld voor anderen' waar het gaat om het respect waarmee zij de peuters bejegenen, de ruimte die zij geven voor zelfstandigheid en

D2.2 De pedagogisch medewerkers/leerkrachten zorgen dat kinderen aangemeld worden voor externe zorg wanneer de voor- resp. vroegschool de gewenste zorg niet

vroegschoolse educatie op verreweg de meeste aspecten op deze locatie op orde is, te weten condities, kwaliteit van uitvoering VVE, ontwikkeling, begeleiding en zorg en