• No results found

P.J. Buijnsters, L. Buijnsters-Smets, Papertoys. Speelprenten en papieren speelgoed in Nederland (1640-1920)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P.J. Buijnsters, L. Buijnsters-Smets, Papertoys. Speelprenten en papieren speelgoed in Nederland (1640-1920)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoewel de historische en antropologische bijdragen in de bundel nog geen dialoog met elkaar aangaan, maakt deze aanpak van Lucassen wel duidelijk hoe belangrijk en inspirerend een combinatie van een historische en antropologische benadering in migratiestudies kan zijn.

Barbara Henkes

P. J. Buijnsters, L Buijnsters-Smets, Papertoys. Speelprenten en papieren speelgoed in Nederland (1640-1920) (Zwolle: Waanders, 2005, 416 blz.,b 59,95, ISBN 90 400 9063 7).

Papieren of kartonnen gezelschapsspellen en papieren speelgoed zijn een kwetsbaar product. Wat ervan bewaard is gebleven in verzamelingen, musea en archieven is dan ook een fractie van wat er geweest moet zijn. Het echtpaar Buijnsters, specialisten op het gebied van leescultuur en kinderliteratuur, heeft met Papertoys een leemte in het historisch onderzoek van de vrijetijdscultuur gevuld. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft achtergronden bij de ontwikkeling van het papieren speelgoed in Nederland, het tweede deel is een catalogus van spelletjes die bewaard zijn gebleven in verzamelingen.

De twee auteurs, (emeritus)hoogleraar Nederlandse letterkunde en kunsthistorica, plaatsen dit onderzoek in het kader van wat in het buitenland al is verschenen over spelletjes als een culturele uitingsvorm. Hoewel Nederland in tegenstelling tot Duitsland en Engeland voor 1800 geen speelgoedindustrie kende, zorgden met name Amsterdamse uitgevers al sinds de vroege zeventiende eeuw voor een levendige handel in speelprenten. Daarbij ging het vooral om bordspelen als het ganzenbord, uilenbord en slangenbord. De oudste nog bewaard gebleven‘speelprent’ is een ganzenbord uit 1640. Daarom beginnen de auteurs hun beschrijving met dat jaar. Merkwaardige spelletjes waren al in die tijd aanwezig, zoals ‘koningsbrieven’, een setje van trekprenten met afbeeldingen van allerhande personen als koning, biechtvader, zot of bode. Wie een bepaalde kaart trok mocht’s avonds die persoon zijn en moest bijvoorbeeld het lied zingen dat op de prent stond afgedrukt. Floskaartjes hadden eenzelfde strekking, maar daar speelde afdingen weer een belangrijke rol bij. Weldra kwamen er loterijspellen bij; loterij vormde al in de late Middeleeuwen een lucratieve bezigheid. De daarop gebaseerde kaartspelletjes speelden in op de goklust bij de spelers. Strenge gereformeerden trokken ten strijde tegen kansspelen als een provocatie van Gods vrije almacht; het kaartspel noemden ze ‘des duivels oorkussen.’ Zij maakten hun eigen speelgoed als bijvoorbeeld doolhoven met leerzame bijbelfragmenten. Ondertussen kwamen de educatieve kaartspellen in trek met wapen-schilden, geografische wetenswaardigheden, krijgstactieken en historische gebeurtenissen. Tegen het einde van de achttiende eeuw ontstonden er satirische spelen die geldschandalen, speculatiezucht, de roomse clerus en patriotten of prinsgezinden hekelden. Zulke spellen waren bestemd voor jong en oud. Onder invloed van de verlichte pedagogiek verschoof langzamerhand het accent naar kinderen als doelgroep. Dezen moesten vooral van spelletjes iets leren. Kansspelen kwamen onder vuur te liggen als onbeduidende speelzucht. In plaats daarvan kwamen er spelletjes met deugden, het alfabet en nuttige

RECENSIES

(2)

kennis op het gebied van geografie, natuur en geschiedenis. De negentiende eeuw betekende een enorme expansie van papieren speelmateriaal. Daarbij ging het niet alleen om gezelschapsspelen, in de tijd van de Romantiek met haar nadruk op huiselijkheid ongekend populair, maar ook om vele vormen van zelfwerkzaamheid van kinderen. Voor uitgevers was het knip- en plakwerk van kinderen een lucratieve verdienste. Zij vervaardigden prenten die kinderen konden uitknippen om er kijkdozen, papieren bouwwerken, trekpoppen, aankleedpoppen, schimmenspel, theatervoorstellingen, tover-lantaarns en taferelen van te maken. Ook kindertijdschriften bevatten zulke bijlagen ter bevordering van de zelfwerkzaamheid van kinderen. De introductie van fröbelmateriaal omstreeks 1860 betekende een nieuwe stimulans. Populaire boeken als de reizen van Jules Verne en de avonturen van Robinson Crusoë kregen weldra hun weerslag in spelletjes.

De auteurs baseren zich grotendeels op fondscatalogi, veilinglijsten, reclamemateriaal en natuurlijk de restanten van spellen en papieren speelgoed in musea, verzamelingen, archieven en bibliotheken. Het tweede deel beschrijft thematisch en daarbinnen in chronologische volgorde van jaar van uitgave de opgespoorde spellen: bordspelen en speelprenten in de zeventiende en achttiende eeuw, educatieve spelletjes sinds de late achttiende eeuw, satirische spelen rond 1800, spellen van eer en deugd in de negentiende eeuw, gevolgd door plano en bordspelen, kaartspellen en speelgoed van papier in dezelfde eeuw. Van eenzelfde spelletje waren vaak vele varianten door verschillende uitgevers vervaardigd. Bij elk ervan staat vermeld in welke collectie het spel aanwezig is.

Papertoys is een prachtig ogend boek met vaardige hand geschreven, op hoge kwaliteit papier afgedrukt en verlucht met talrijke illustraties, waarvan het middenkatern geheel in kleurendruk. De verschillende indexen met namen van spellen, illustratoren, uitgevers en andere personen verhogen de bruikbaarheid als naslagwerk. Jammer is dat beschrijvingen van de spellen in de catalogus vaak beknopt zijn en vooral bibliografische gegevens bevatten; de auteurs geven daar weinig inhoudelijke informatie over spelregels en de bedoeling van het spel. De uitgebreide toelichting en achtergronden in het eerste deel maken dit gemis echter deels goed.

Marjoke Rietveld-van Wingerden

R. van der Laarse, ed., Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering (Amsterdam: Het Spinhuis, 2005, 220 blz.,b 24,95, ISBN 90 5589 242 4).

De centrale gedachte die aan deze bundel ten grondslag ligt, is dat erfgoed een constructie is die gebruikt wordt voor hedendaagse doeleinden: als identiteitsverschaffer, ten bate van het cultuurtoerisme en natuurlijk door de politiek, die het erfgoed maar al te graag wil inzetten om sociale samenhang te kweken in een etnisch versplinterd geraakte samenleving. In het boek zijn de lezingen samengebracht van het in 2002 in Amsterdam gehouden congres‘The challenge of heritage. Cultural policy, tourism, museums.’ Deze internationale conferentie markeerde het vijftienjarig bestaan van de opleiding culturele studies aan de Universiteit van Amsterdam en vormde tegelijkertijd de opmaat voor een nieuwe opleiding erfgoedstudies, waarvan redacteur Rob van der Laarse de

onderzoeks-RECENSIES

(3)

kennis op het gebied van geografie, natuur en geschiedenis. De negentiende eeuw betekende een enorme expansie van papieren speelmateriaal. Daarbij ging het niet alleen om gezelschapsspelen, in de tijd van de Romantiek met haar nadruk op huiselijkheid ongekend populair, maar ook om vele vormen van zelfwerkzaamheid van kinderen. Voor uitgevers was het knip- en plakwerk van kinderen een lucratieve verdienste. Zij vervaardigden prenten die kinderen konden uitknippen om er kijkdozen, papieren bouwwerken, trekpoppen, aankleedpoppen, schimmenspel, theatervoorstellingen, tover-lantaarns en taferelen van te maken. Ook kindertijdschriften bevatten zulke bijlagen ter bevordering van de zelfwerkzaamheid van kinderen. De introductie van fröbelmateriaal omstreeks 1860 betekende een nieuwe stimulans. Populaire boeken als de reizen van Jules Verne en de avonturen van Robinson Crusoë kregen weldra hun weerslag in spelletjes.

De auteurs baseren zich grotendeels op fondscatalogi, veilinglijsten, reclamemateriaal en natuurlijk de restanten van spellen en papieren speelgoed in musea, verzamelingen, archieven en bibliotheken. Het tweede deel beschrijft thematisch en daarbinnen in chronologische volgorde van jaar van uitgave de opgespoorde spellen: bordspelen en speelprenten in de zeventiende en achttiende eeuw, educatieve spelletjes sinds de late achttiende eeuw, satirische spelen rond 1800, spellen van eer en deugd in de negentiende eeuw, gevolgd door plano en bordspelen, kaartspellen en speelgoed van papier in dezelfde eeuw. Van eenzelfde spelletje waren vaak vele varianten door verschillende uitgevers vervaardigd. Bij elk ervan staat vermeld in welke collectie het spel aanwezig is.

Papertoys is een prachtig ogend boek met vaardige hand geschreven, op hoge kwaliteit papier afgedrukt en verlucht met talrijke illustraties, waarvan het middenkatern geheel in kleurendruk. De verschillende indexen met namen van spellen, illustratoren, uitgevers en andere personen verhogen de bruikbaarheid als naslagwerk. Jammer is dat beschrijvingen van de spellen in de catalogus vaak beknopt zijn en vooral bibliografische gegevens bevatten; de auteurs geven daar weinig inhoudelijke informatie over spelregels en de bedoeling van het spel. De uitgebreide toelichting en achtergronden in het eerste deel maken dit gemis echter deels goed.

Marjoke Rietveld-van Wingerden

R. van der Laarse, ed., Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering (Amsterdam: Het Spinhuis, 2005, 220 blz.,b 24,95, ISBN 90 5589 242 4).

De centrale gedachte die aan deze bundel ten grondslag ligt, is dat erfgoed een constructie is die gebruikt wordt voor hedendaagse doeleinden: als identiteitsverschaffer, ten bate van het cultuurtoerisme en natuurlijk door de politiek, die het erfgoed maar al te graag wil inzetten om sociale samenhang te kweken in een etnisch versplinterd geraakte samenleving. In het boek zijn de lezingen samengebracht van het in 2002 in Amsterdam gehouden congres‘The challenge of heritage. Cultural policy, tourism, museums.’ Deze internationale conferentie markeerde het vijftienjarig bestaan van de opleiding culturele studies aan de Universiteit van Amsterdam en vormde tegelijkertijd de opmaat voor een nieuwe opleiding erfgoedstudies, waarvan redacteur Rob van der Laarse de

onderzoeks-RECENSIES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hoegenaamd geene leering voor de jeugd inhoud, heb ik gemeend, de geheele geschiedenis dier goede oude vrouw met haar hondje te doorweven met zoodanige leerzame aanmerkingen, als

'k Beloofde voortaan beterschap En gaf mijn beste Ma een zoen, En als 'k mijn les nu leeren moet, Of naadjes aan mijn breikous doen - Dan werk ik voort met lust en vlijt, Al duurt

Om een jaarlijkse uitkering van 1000 gulden rente te krijgen moest een persoon, die we in de rest van het verhaal Jantje zul- len noemen, 25.000 gulden aan de overheid uitlenen..

Een zestiental brieven, door Betje Schreuder tussen 20 juli 1774 en 8 juli 1775 aan Aagje Deken gericht en onbekend gebleven aan Dekens vroegere biografen, 37 verschaffen ons enige

Rhijnvis Feith heeft zich nimmer in theoretische beschouwingen over dood of voortbestaan van de menselijke ziel uitgesproken, maar zijn literaire werk wordt geheel door deze

Men moet wel een overdreven voorstelling hebben van het Hollands-realistische in de roman Sara Burgerhart om niet te zien, dat zowel Spilgoed als haar woning idealisaties

Tussen juni 1940 en begin september 1944 werden door Londen 278 agenten naar... Van de 278 agenten werden er 270 geparachuteerd of via een luchtoperatie aan land gezet, 8 werden

Dit lijkt ook het geval te zijn bij de dichter Hieronymus van Alphen, die nooit de vormende invloed van een vader ondergaan heeft, maar dat gemis gecompenseerd zag door het