• No results found

P.J. Buijnsters, Hieronymus van Alphen (1746-1803) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P.J. Buijnsters, Hieronymus van Alphen (1746-1803) · dbnl"

Copied!
499
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

(1746-1803)

P.J. Buijnsters

bron

P.J. Buijnsters,Hieronymus van Alphen (1746-1803). Van Gorcum & Comp., Assen 1973.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buij001hier01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / P.J. Buijnsters

(2)

Afb. 1: Hieronymus van Alphen (1746-1803). Zie iconografie, nr. 1.

(3)

aan Lin

(4)

Voorbericht

Wie vandaag de dag leven en werk van Hieronymus van Alphen tot objekt van studie kiest, stuit daarbij al gauw op problemen die ver uitstijgen boven de gewone moeilijkheden, verbonden aan èlk historisch onderzoek. Onze wereld vertoont op het eerste gezicht zo weinig affiniteit met de zijne dat we een natuurlijke weerstand moeten overwinnen om hem recht te doen. Ik denk nu vooral aan Van Alphen's wereldmijdende, om eigen ziel en zaligheid bekommerde vroomheid, die wel radikaal afwijkt van het hedendaagse horizontale christendom dat een engagement van kerk en wereld eist. Toch liggen hier nog wel duidelijke raakpunten met de aktuele situatie, omdat Van Alphen dit konflikt tussen metafysisch-gericht, mystiek christendom en modern paganisme geenszins als passieloos toeschouwer ervoer. Hij koos

hartstochtelijk partij, met des te meer felheid omdat zijn zekerheidsbehoefte zoveel groter was dan zijn werkelijke zekerheden. Hij lijkt in niets op de gelijkmoedige, bedaagde Biedermeier-figuur waarvoor de buitenwereld hem versleten heeft. In dit opzicht blijkt hij dus opeens weer moderner en meer aan ons verwant dan een eerste kennismaking doet veronderstellen.

Maar er gaapt nog een andere kloof tussen ons, lezers, en Hieronymus van Alphen. Toen Friedrich Sengle in 1949 zijn meesterlijke biografie van de duitse rococo-dichter Wieland publiceerde, wees hij al in zijn voorwoord op ‘die neue Wendung zum Objektiven’ die de hedendaagse literatuur en literatuurbeschouwing kenmerkt. Het romantische pathos, de direkte gemoedsexpressie, aldus Sengle, is ons ‘ganz fremd und töricht geworden’. Een soortgelijke opmerking maakt M.C. van den Toorn in de inleiding tot zijn editie van Feith'sJulia (1967), waar hij diens romantische sensibiliteit ter sprake brengt: ‘Men kan veilig zeggen dat deze gedachtenwereld verder van de mens uit het midden van de twintigste eeuw af staat dan menig werk uit de middeleeuwen’. Toch is juist deze zelfexpressie een van de wezenlijkste elementen van

(5)

de preromantiek. Hierin vooral manifesteert zich de literaire vernieuwing omstreeks 1770. Maar onze instinktieve gêne voor de romantische confessie kan ook onze blik scherpen voor de eigenheid van die periode. Het vreemde, liever: het vreemd gewordene intrigeert. Het vraagt niet om bewondering maar om begrip.

Van Alphen was echter niet alleen dichter. Hij bewoog zich met even veel gemak op juridisch, historisch, theologisch en wijsgerig terrein. Achter de schermen heeft hij op kerkelijk en politiek gebied een belangrijke rol gespeeld. Wie hem op zijn weg wil volgen wordt dus wel gedwongen om de grenzen van zijn eigen specialisme te overschrijden. Een eenzijdige accentuering van de literator kan onmogelijk de veelzijdige betekenis van Van Alphen in het licht stellen.

De grondslag voor deze studie werd gelegd, toen ik in april 1967 ten huize van Dr. J.B. Hubrecht en Jkvr. Leonore Hubrecht-Van Alphen in Doorn vele verloren gewaande brieven en dagboekfragmenten van hun betovergrootvader terugvond.

Het is dan ook allereerst dank zij de familie Hubrecht-Van Alphen dat dit boek geschreven is kunnen worden. Een in opdracht van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk voorbereide uitgave van de Van

Alphen-correspondentie ligt inmiddels al persklaar en zal, naar ik hoop, te zijner tijd als complement op deze biografie kunnen dienen.

Mijn Doornse vondst werd het begin van een lange speurtocht in binnen- en buitenland. Meer dan professionele steun mocht ik daarbij ondervinden van Mevr.

Drs. E.P. de Booy van het Centraal Register van Familiearchieven te Utrecht. Dikwijls heb ik een beroep moeten doen op de Utrechtse gemeentearchivaris Dr. J.E.A.L.

Struick en zijn staf, alsook op hun collega's te Gouda, Leiden en Den Haag. De Heer E. Pelinck, directeur van het Koninklijk Huisarchief, en Dr. J.P. van Dooren, archivaris der Nederlands Hervormde Kerk, bezorgden mij kostbaar

documentatiemateriaal.

Mijn vroegere student-assistenten Drs. M.A. Streng en Drs. J.G.P. Reijs hielpen bij het verzamelen van recensies en illustraties, dit laatste met bijstand van het Iconographisch Bureau te 's-Gravenhage.

De conservator van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, de heer P.G.P. Meyboom, stelde belangeloos enkele genealogische tabellen samen, die met de andere onder Bijlage I werden opgenomen.

Inzage van archivalia en/of inlichtingen van allerlei aard kreeg ik onder meer van dhr. W.N. Arntzenius (Den Haag), Jhr. Mr. Dr. L.H.K.C. van Asch van Wijck (Rhenen), Dr. G.J.M. Bartelink (Nijmegen),

(6)

Jhr. Mr. D.J.P. Hoeufft (Dordrecht), Jhr. H.J.P. Hooft Graafland (Zeist), Jhr. M.L.H.

de Milly van Heiden Reinestein (Den Haag), Mr. G.W. baron Mollerus (Oosterbeek), Prof. Dr. J.Ph. de Monté VerLoren (Zeist), Dr. L.Ph. Rank (Utrecht), Jhr. A.J. Repelaer van Driel (Den Haag), Dr. D. Schouten (Nijmegen), Mevr. F. Schregel-Onstein (Den Haag), douairière Gertrude Johanna Six-Van Alphen (Den Haag), Jhr. Six van Hillegom (Amsterdam), Mr. L.W. Sluyterman van Loo (Den Haag), dhr. A.G. van der Steur (Haarlem), J.E. baronesse Taets van Amerongen-Jorissen (Den Haag), Mr. M. Tydeman (Blaricum) en Mevr. J.M. Tydeman (Amersfoort), Jhr. Mr. C.C. van Valkenburg (Aerdenhout), Drs. H.J. Verkuyl (Amsterdam) en Ir. J.A. Walland (Den Haag).

Mijn grootste dank echter geldt haar aan wie dit boek is opgedragen.

Nijmegen, mei 1972 P.J. Buijnsters

(7)

Afkortingen

A.J. van der Aa e.a.,Biographisch woordenboek der Nederlanden, Haarlem 1852-1878, 21 dln.

V.d. Aa:

Allgemeine deutsche Biographie, Leipzig 1875-1912, 56 dln.

ADB.:

Album studiosorum Lugduno-Batavae, 's-Gravenhage 1875.

Album stud. Leiden:

Album studiosorum Academiae Rheno-Trajectinae

MDCXXXVI-MDCCCLXXXVI, Utrecht 1886.

Album stud. Utr.:

J. Aleida Nijland,Leven en werken van Jacobus Bellamy, Leiden 1917, 2 dln.

Aleida Nijland:

Algemeen Rijksarchief Den Haag.

ARA:

Bibliotheca Alpheniana sive catalogus librorum in vario scientiarum genere BA.:

egregiorum quos collegit vir perillustris Hieronymus van Alphen (...) Quorum publica fiet auctio (...) die Martis 8 Aprilis

&c. seqq. Anni MDCCCVI. per Heredes J. Thierry & C. Mensing, & B. Scheurleer.

('s-Gravenhage 1806).

J.P. de Bie en J. Loosjes (e.a.), Biographisch woordenboek van De Bie-Loosjes:

protestantsche godgeleerden in

Nederland, 's-Gravenhage 1919-1949, 5 dln. (onvolt.)

brief (waarbij de nummers steeds verwijzen naar het onder bijlageIII

br.:

gegeven overzicht van de correspondentie van H.v.A.).

Centrale Catalogus in KB.

C.C.:

J.D.C. van Dokkum,Bibliographische aanteekeningen over Van Alphen's Van Dokkum:

‘Kleine Gedigten voor Kinderen’, in Het Boek,VI(1917),VII(1918).

J.I. van Doorninck,Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het Van Doorninck:

gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren, Leiden 1883-1885, 2 dln.

J.E. Elias,De vroedschap van

Amsterdam 1578-1795, Haarlem 1903, 2 dln.

Elias:

(8)

Kon. Ned. Akad. v. Wetenschappen, afd.

Letterk., Nw. reeks, dl.LXVIII, nr. 3), Amsterdam 1969.

Gemeentearchief.

GA:

geheimedagboek van H.v.A., in hs.

bewaard, archief Hubrecht-Van Alphen;

cf. BijlageIV B. Geheimedagboek:

Catha. C. van de Graft,Utrechtsche dichterswoningen V. Hieronymus van Van de Graft:

Alphen, in Maandblad van ‘Oud-Utrecht’,

XIX(1946), p. 74-80, 88.

(9)

Hieronymus van Alphen (1746-1803) H.v.A.:

Koninklijke Bibliotheek Den Haag.

KB:

Koninklijk Huisarchief Den Haag.

KH:

W.P.C. Knuttel,Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Knuttel:

Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage 1889-1916, 10 dln.

A.C.S. de Koe,Van Alphen's

literair-aesthetische theorieën, Utrecht 1910.

De Koe:

H.J. Koenen,Hieronymus van Alphen, als christen, als letterkundige en staatsman, Amsterdam 1844.

Koenen:

Levende Talen.

L.T.:

(H.W. Tydeman en J.T. Bodel Nyenhuis), Lofrede op Mr. Hieronymus van Alphen, Lofrede:

inMnemosyne. Mengelingen voor geschied- en letterkunde,IIIe reeks, dl.

2, Rotterdam 1831.

(H.v.A.),Mengelingen, in proze en poëzy,2Utregt 1793.

Mengelingen:

Nederland's Patriciaat.

Ned. Patr.:

J.I.D. Nepveu,Dichtwerken van Mr.

Hieronymus van Alphen volledig Nepveu:

verzameld en met een levensberigt van den dichter verrijkt3, Utrecht 1871.

P.C. Molhuysen en P.J. Blok,Nieuw Nederlandsch Biographisch

Woordenboek, Leiden 1911-1937, 10 dln.

NNBW.:

De Nieuwe Taalgids.

NTg.:

J. te Winkel,Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde2, Haarlem 1922-1927, 7 dln.

Ontwikkelingsgang:

H. Pomes,Over Van Alphen's

kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis Pomes:

van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw, Rotterdam 1908.

Rijksarchief.

RA:

F. Sassen,Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw, Amsterdam 1959.

Sassen:

(10)

Stemmen voor Waarheid en Vrede.

SVW:

H.v.A.,Theorie der schoone kunsten en wetenschappen, grootendeels

Theorie:

overgenomen uit het Hoogduitsch van F.J. Riedel, Utrecht 1778-1780, 2 dln.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Ts.:

P.J.A.M. Buijnsters,Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als dichter van

‘Het Graf’, Assen. 1963.

Tussen twee werelden:

Universiteitsbibliotheek.

UB:

Werken van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, Leyden 1772-1788, 7 dln.

Werken Mij. Ltk.:

J. Wille,De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de achttiende eeuw, I, Zutphen 1937.

Wille:

Woordenboek der Nederlandsche Taal.

WNT:

(11)

Lijst van illustraties

Afb. 1: Hieronymus van Alphen (1746-1803). Zie iconografie, nr. 1.

Afb. 2: Familiewapen Van Alphen, naar A.A. Vorsterman van Oyen,Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën. Zie onze bijlageII C. Afb. 3: Prof. ds. Hieronymus Simons van Alphen (1665-1742) door J.G.

Collasius. Senaatskamer Rijksuniversiteit Utrecht. Zie iconografie, nr. 10.

Afb. 4: Turfmarkt te Gouda in 1910. Foto: GA Gouda.

Afb. 5: Prof. Meinard Tydeman (1741-1825). Olieverfschilderij door A.J.

Caldenbach uit 1774. Senaatskamer Rijksuniversiteit Utrecht.

Afb. 6: Titelblad van Van Alphen's eerste dissertatie, cf. p. 19.

Afb. 7: Mr. Pieter Nicolaas Arntzenius (1745-1799). Miniatuur uit familiearchief Arntzenius Den Haag. Foto: Iconographisch Bureau.

Afb. 8: Mr. Jan Both Hendriksen (1744-1817). Olieverfschilderij door P.C.

Wonder uit 1806. Dienst voor 's Rijks Verspreide Kunstvoorwerpen Den Haag.

Herkomst: schenking E.D. Baron van Boetzelaer.

Afb. 9: Mr. Pieter Leonard van de Kasteele (1748-1810). Olieverfpaneel door Wijbrand Hendriks, 1809. Haags Gemeentemuseum.

Afb. 10: Titelblad van Van Alphen's tweede dissertatie, cf. p. 43.

Afb. 11: Ds. Jacobus Hinlopen (1723-1803). Olieverfschilderij door C. van Geelen, 1789. Coll. Ir. J.A. Walland te 's-Gravenhage. Foto: Iconographisch Bureau.

Afb. 12: Johann Kaspar Lavater (1741-1801). Aquarel door Heinrich Lips, 1789.

Österreichische Nationalbibliothek Wenen.

Afb. 13: Ds. J. Matthias Jorissen (1739-1823). Aquarel door W. Horstink, 1809.

Coll. Mevr. Taets van Amerongen-Jorissen, 's-Gravenhage. Foto:

Iconographisch Bureau.

Afb. 14: Ds. Ahasuerus van den Berg (1733-1807). Gravure door J. Houbraken uit 1776 naar tekening van H. Pothoven. Teyler's Museum Haarlem, sign. PP 78.

Afb. 15: Titelblad van Van Alphen's vertaling van Thomas Abbt.

Afb. 16: Titelblad van Van Alphen'sEgtzang.

Afb. 17: Oudwijk. Gezicht op huis en park uit het oosten. Platinotypie naar een tekening door Jan de Beyer, 13 augustus 1744, uit coll. H.M. de Koningin. GA Utrecht.

Afb. 18: Mr. Jan Hinlopen (1759-1808). Olieverfschilderij door J.B. Scheffer, circa 1806. Centraal Museum Utrecht (cf. catalogus 1952, nr. 1303, met foutieve datering op 1788).

Afb. 19: Rijklof Michaël van Goens (1748-1810). Archief Hubrecht-Van Alphen.

Zie iconografie, nr. 15.

(12)

Afb. 20: Graaf S.P.A. de Heiden Rijnestein (1740-1806). Silhouet uit 1783.

Archief Hubrecht-Van Alphen.

Afb. 21: Woonhuis der Van Alphens in de Breestraat te Leiden, cf. p. 246. Foto:

N. van der Horst te Leiden, circa 1965.

Afb. 22: Hieronymus van Alphen (1746-1803). Zie iconografie, nr. 2.

Afb. 23: Woonhuis der Van Alphens aan het Westeinde in Den Haag, cf. p.

280. Foto: GA Den Haag.

Afb. 24: Prof. ds. Carolus Segaar (1724-1803). Kopergravure door L. Brasser naar olieverfportret van A. van Paddenburg; met onderschrift door Hieronymus van Alphen. GA Utrecht.

Afb. 25: Daniël François van Alphen (1774-1840). Zie iconografie, nr. 12.

Afb. 26: Prof. ds. Ph.J. Bachiene (1750-1797). Zie iconografie, nr. 13.

(13)

‘Hij, die denkbeeldige karakters schildert, mag zijne verbeelding laten voordspeelen, maar die wezenlijk bestaande schetst, moet liever zeggen, non liquet, dan de gapingen aanvullen’

Dagboek van Een Christen Wijsgeer

(14)

Hoofdstuk I

Afkomst en jeugdjaren

De ervaring leert dat iemand soms duidelijker trekken van overeenkomst vertoont met grootouders of andere verwanten dan met zijn eigen vader en moeder. Dit lijkt ook het geval te zijn bij de dichter Hieronymus van Alphen, die nooit de vormende invloed van een vader ondergaan heeft, maar dat gemis gecompenseerd zag door het inspirerend voorbeeld van sommige naastbestaanden. Reden genoeg voor ons om hier de kring van zijn familie te overzien.1

We hoeven daartoe niet zover terug te gaan in het verleden als de bekende Leidse griffier en geschiedschrijver Mr. Daniël van Alphen (1713-1797) deed, toen hij in 1785 de herkomst der Van Alphens zocht2in het adellijke geslacht van Cralingen dat reeds onder de eerste graven van Holland hoog in aanzien stond. Latere genealogen hebben achter heel deze adellijke afstamming een groot vraagteken gezet.3Zeker is alleen dat er in de zeventiende eeuw zowel te Leiden als te Hanau (Hessen) aan elkaar geparenteerde families wonen, waarvan de Leidse takVan Alphen heet, terwijl de Hanauers zich Simons en sedert het eind der zeventiende eeuwSimons van Alphen noemen. De Hollands-Leidse Van Alphens behoren tot de regentenstand. Men vindt onder hen burgemeesters, schepenen, hoge

ambtenaren, een enkele officier. De jongere Hanause tak bestaat grotendeels uit kooplieden in zijde of

1 Genealogische gegevens over de familie Van Alphen vindt men o.a. in Jacobus Kok, Vaderlandsch woordenboek2, dl. II, Amsterdam 1785, p. 676-715;Ned. Patr., 12 (1921/22), p. 311-353;Nederlands' Adelsboek, 59 (1966), p. 21-23. Zie voor een op sommige punten aangevuld of gecorrigeerd overzicht van Hieronymus van Alphen's naaste verwanten onze bijlage I.

2 In het zojuist genoemde anonieme artikel in Jacobus Kok'sVaderlandsch woordenboek.2 Nepveu acht het ‘niet onwaarschijnlijk, dat dit Artikel, op door de familie Van Alphen geleverde bescheiden, door den kundigen Hoogleeraar [J.W.] Te Water bewerkt is’ (Nepveu p.XXIII), maar zijn gissing is onjuist; cf. F.K.H. Kossmann,Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, Leiden 1966, p. 29.

3 ZieNed. Patr., 12 (1921/22), p. 311.

(15)

andere textielwaren. Op het punt van religie merken we geen verschil: allen belijden de gereformeerde godsdienst.

De grootvader van de dichter langs vaders kant, Hieronymus Simons van Alphen (1665-1742),4had in 1679 zijn geboortestad Hanau verlaten om in Utrecht theologie te gaan studeren. Hij bleef sedertdien in Nederland wonen, werd predikant te Warmond, Zutphen en Amsterdam, totdat hij op 31 december 1714 een

hoogleraarszetel in de theologie kreeg aan de Utrechtse universiteit. Hij heeft deze leerstoel bijna een kwart eeuw bezet. Op 19 juni 1737 vroeg hij om

gezondheidsredenen ontheffing van de predikdienst en van de openbare colleges.

Cramer5noemt Hieronymus Simons van Alphen een aantrekkelijke persoonlijkheid:

kundig exegeet, boeiend docent, beminnelijk mens. Ofschoon geen twijfel hoeft te bestaan omtrent zijn rechtzinnigheid, hield hij zich opvallend afzijdig van theologische twisten. Als student had hij de hogeschool te Franeker de rug toegedraaid wegens de daar heersende onenigheid tussen Herman Alexander Roëll en Campegius Vitringa. Wat meer zegt: in een tijd van wederzijdse verkettering heeft hij nimmer aanleiding gegeven tot aanvallen op zijn leer of persoon.

Over zijn theologische opvattingen kan ik kort zijn. Professor Simons van Alphen was bepaald geen nieuwlichter. Blijkens zijn inaugurale rede wilde hij geen ‘diep verborgen dingen leeren, noch nieuwe, die alleen maar omdat zij nieuw zijn, de nieuwsgierigheid opwekken’.6Het voornaamste doel der evangelieverkondiging lag voor hem in het aankweken van godzaligheid.

Behalve deze irenische rechtzinnigheid vallen er in de grootvader nog enkele eigenschappen aan te wijzen die we straks bij zijn kleinzoon duidelijk zullen terugvinden. Professor Simons van Alphen toonde zich zeer gehecht aan het Huis van Oranje, iets waartoe het feit dat hij de jonge Willem Karel Hendrik Friso - de latere stadhouder Willem IV - enige tijd in Utrecht onder zijn gehoor trof, niet weinig zal hebben bijgedragen. Van meer belang is nog zijn daadwerkelijke belangstelling voor het protestantisme buiten onze landsgrenzen. Zo richtte hij samen

4 Zie over hem: Arnoldi Drakenborch,Oratio funebris in obitum viri celeberrimi ac plurimum venerandi Hieronymi Simons van Alphen, Traj. ad Rhenum 1743; NNBW, I (1911), 87; De Bie-Loosjes, I, z.j., p. 94-96; J.A. Cramer,De theologische faculteit te Utrecht in de 18de en het begin der 19de eeuw, Utrecht z.j. (1936), p. 19x-22xen passim. Voor zijn portret zie bijlage II en afb. 3.

5 A.w., p. 21x.

6 Vertaald door en geciteerd naar Cramer, p. 20x.

(16)

met zijn collega Friedrich Adolph Lampe studiebeurzen op voor Hongaarse en Duitse jongelui, die daardoor in Utrecht de predikantenopleiding konden volgen.

Publicaties van blijvende betekenis heeft Hieronymus Simons van Alphen niet op zijn naam staan. Zijn grootste roem als professor bestaat in de vorming van talrijke bekwame, vrome leraren, onder wie de bekende piëtistische predikant-dichter Rutger Schutte. Laatstgenoemde herdacht zijn leermeester in 1743 met een lijkdicht.7

Evenmin als zijn beroemde kleinzoon is Hieronymus Simons van Alphen gespaard gebleven voor zware beproevingen. Driemaal ontviel hem een geliefde echtgenote.

Zijn tweede vrouw Martina Biler (1669-1719), met wie hij op 18 maart 1698 te Amsterdam in het huwelijk was getreden, schonk hem elf kinderen waarvan echter slechts twee jongens hun vader overleefden, namelijk Hieronymus (geboren 9 mei 1700 te te Amsterdam) en Johan (geboren 24 maart 1710 aldaar), respectievelijk oom en vader van onze dichter.

Oom Hieronymus8is voor de ontwikkeling van zijn neef en naamgenoot veel belangrijker geweest dan diens vader Johan. Hij drukte de voetsporen van Hieronymus Simons van Alphen door zich te wijden aan de evangeliedienst. Als predikant stond hij van 28 april 1726 tot 19 maart 1733 te Leeuwarden. Hier huwde hij Judith Anna Huber en raakte bevriend met de prinses-weduwe Marie-Louise van Hessen-Kassel (moeder van de zojuist genoemde Willem Karel Hendrik Friso), wier hofprediker hij werd.

De prinses, zelf Duitse van afkomst, stond in nauw contact met graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf, stichter der Evangelische Broedergemeente, beter bekend als de hernhutters.9Zij had Zinzendorf voor het eerst ontmoet in 1719, toen deze voor studiedoeleinden in Nederland vertoefde. Waarschijnlijk heeft zij ook bij haar hofpredikant belang-

7 Graf-Serk van den wydberoemden Heere Hier. Simons van Alphen. Klink-dicht, in:

Drakenborch,Oratio funebris, p. 56.

8 Zie over hem:NNBW I (1911), 87-88; De Bie-Loosjes I, z.j., p. 96-97.

9 Zie voor de relatie van de prinses en Ds. Van Alphen tot de hernhutters: W. Lütjeharms,Het philadelphisch-oecumenisch streven der hernhutters in de Nederlanden in de achttiende eeuw, Zeist 1935, die uit het Archiv der Brüderunität te Herrnhut correspondentie tussen Ds.

Van A. en Zinzendorf vermeldt onder sign. R 10 A. In het KH bevinden zich 13 brieven (Inv.

nr. A 10, nr. 20207) van Ds. Van A. aan prinses Marie-Louise van Hessen-Kassel over de periode 1728-1749. Hierop berust het opstel van E.J.F. Smits,Zinzendorf en Maria Louise van Oranje, in Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, Nw. serie, dl. 39 (1952-53), p.

36-58.

(17)

stelling gewekt voor de aktiviteiten van de Duitse graaf. In 1733 kreeg Ds. Van Alphen een beroep naar Amsterdam waar hij tot 1757 bleef werken. Ondanks zijn slechte gezondheid, die hem tenslotte dwong zijn ontslag te nemen, heeft hij in het religieuze leven van zijn gemeente een rol van betekenis gespeeld.

Begin 1736 kwam Zinzendorf met zijn gevolg naar Nederland op uitnodiging van prinses Marie-Louise. Het gezelschap betrok van 4 maart tot 8 april een woning aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Zo kon men ongestoord huisoefening houden en naar believen ook Amsterdamse geestverwanten toelaten. November 1738 was Zinzendorf wederom in Amsterdam, ditmaal om er een officiële broedergemeente te stichten. Onder de eerste ‘helpers’ van de gemeente treffen we Ds. Hieronymus van Alphen aan.10Verder liet deze zich datzelfde jaar nog, samen met Isaäc Le Long en Samuel Radermacher, opnemen in de door Zinzendorf ontworpen geheime Orde van het Mosterdzaad die de zending moest bevorderen.11Tenslotte trad Van Alphen op als eerste praeses van de omstreeks 1738 in het leven geroepen zendingssociëteit der hernhutters binnen Amsterdam.12

Ds. Van Alphen stond met zijn geestdrift voor Zinzendorf bepaald niet alleen. Het warmste onthaal vond de graaf natuurlijk bij piëtistische doopsgezinden als Joannes Deknatel en collegianten. Maar ook in gereformeerde kring nam men aanvankelijk een welwillende houding aan ten opzichte van Zinzendorf, speciaal met betrekking tot diens zendingsijver. Prof. Hieronymus Simons van Alphen bijv. behoorde tot deze kategorie sympathisanten.13Reeds na enkele jaren echter maakte die

waardering plaats voor scherpe kritiek, toen de hernhutters zich bij hun zendingswerk niet langer tot de evangelieprediking beperkten maar ook in de kerkelijke bediening van doop en avondmaal traden. De eerst bewonderde ijveraars werden nu opeens concurrenten in de zielzorg!

Als gevolg van deze opinieverandering moest Ds. Hieronymus van Alphen in 1739 zijn relaties met Zinzendorf verbreken.14Hij verliet de Orde van het Mosterdzaad en bedankte als praeses van de zendings-

10 Lütjeharms, p. 55.

11 Lütjeharms, p. 100.

12 Lütjeharms, p. 104.

13 Cf. br. van Ds. Van A. aan de prinses in KH van 16 okt. 1736: ‘Mijn vader heeft ook thans veel geneegentheid voor deselve opgevat, 't geen in tijden en wijlen ook nogal soude konnen te passe koomen als zij eens tot verantwoordinge des Evangeliums mogten gestelt worden.’

14 Lütjeharms, p. 101, 129.

(18)

sociëteit, waardoor hij een dreigend conflict met zijn kerkeraad uit de weg ging.

Maar Zinzendorf schreef hem 2 september 1739 een brief vol bittere verwijten: de hernhutters zouden nooit een broederhuis te IJsselstein gesticht hebben, ‘si vous ne nous aviez pas invité au nom de la Princesse’. Dat men hen thans in Holland vijandig bejegende, deerde hem niet: ‘Je ne crains nullement les ennemis, mais je crains les amis qui ne sont pas frères et qui n'ont point experimenté ce qui fait cette étroite liaison et cette charité insurmontable et cette tendresse incomparable entre les membres d'une église.’15Voelde Zinzendorf zich in de steek gelaten, ook Ds.

Van Alphen was een illusie armer. Persoonlijke ontgoocheling spreekt uit een brief van 14 januari 1749 aan prinses Marie-Louise over het verval der Nederlandse kerk:

‘Hier komt bij dat hetgeen daar men in den beginne nog wat hoop op gehad hadde, soo seer ontvalt, ik ooge nu op de Hernnhutsche Sociëteit. Ik hebbe er thans gantsch geene ommegang meede dog 't geen ik er nu en dan van hoore, smaakt mij niet alleen niet, maar is mij verwerpelijk.’16Intussen openbaart zich in Ds. Van Alphen's tijdelijke gelieerdheid aan de hernhutters toch een kerkbesef en een

missioneringsdrang die zijn neef later in versterkte mate zullen kenmerken. Een notitie in hetDagboek van E.C.W. naar aanleiding van de zendingsaktiviteit der broedergemeente laat geen twijfel bestaan aan de sympathie van Hieronymus: ‘Ik heb menigmaal het voorbeeldige in het gedrag der Hernhutters, met stille

bewondering, aanschouwd - en dikwijls gezegt -Ach was Nederland hun gelijk!’17 Beiden, Hieronymus II en Hieronymus III, hadden een sterk verlangen naar een zuivere kerk, maar zodra die roep om zuivering ergens heterodoxe vormen dreigde aan te nemen, bewaarden zij een veilige afstand.

Sporen van geestelijke affiniteit bemerkten we ook in Ds. Hieronymus'Honderd Geestelyke Liederen (Leeuwarden 1744),18al toont de maker zich hier meer predikant dan dichter. Zijn kunstloze gerijmel vol stoplappen en gewrongen zinswendingen, meer redenerend dan zingend, mist elke waarde als literair model. Maar ook zonder artistiek raffinement preludeert het bundeltje op de stichtelijke poëzie van dedichter Hieronymus van Alphen. Geen wonder dat laatstgenoemde, naar Nepveu weet te melden, ‘met de teederste genegenheid’ aan juist deze oom gehecht

15 Archiv Herrnhut; geciteerd door Smits.

16 Archiv Herrnhut; geciteerd door Smits.

17 Mengelingen, p. 244.

18 Ik ken enkel de 2e dr., Amsterdam 1748.

(19)

was.19Als geestelijk leidsman van de jonge Hieronymus komt de Amsterdamse dominee-dichter het eerst in aanmerking.

Heel wat moeilijker valt het ons een beeld te krijgen van Mr. Johan van Alphen. Niet alleen moeten we het stellen met weinige gegevens van uitwendige aard; de interpretatie van die feiten roept onmiddellijk nieuwe problemen op.

Als kind van vijf verhuisde Johan van Amsterdam naar Utrecht, toen zijn vader daar tot hoogleraar werd benoemd. Hij studeerde er rechten maar liet zich pas, naar gewoonte, vlak voor het examen in 1733 officieel inschrijven, tijdens het rectoraat van Hieronymus Simons van Alphen.20Op 30 juni 1733 legde hij de eed af als advocaat voor het Utrechtse Hof.21Sinds dat jaar verschijnt zijn naam regelmatig onder de ‘practiseerende advocaten’ in de Utrechtse Naamwijzer (de z.g.

Heerenboekjes), voor het laatst in 1746. Op dat tijdstip echter woonde Johan al niet meer in het Sticht. Want op 19 oktober 1745 was hij in de Kloosterkerk te

's-Gravenhage getrouwd met zijn volle nicht Wilhelmina Lucia van Alphen, oudste dochter van de commies ter secretarie van Holland Mr. Daniel en diens vrouw Maria Machteld Selhoff. Bruid en bruidegom scheelden slechts weinig in leeftijd: Johan was 35 jaar, Wilhelmina drie jaar jonger. Een akte van huwelijkse voorwaarden legde een solide financiële grondslag voor dit echtverbond.22

Eenmaal getrouwd vestigde Mr. Johan zich om moeilijk achterhaalbare redenen in Gouda, van welke stad hij 29 december 1744 het poortrecht had ontvangen.23 Wij weten niet welk beroep hij in Gouda uitoefende, zelfs niet óf hij wel een ambt waarnam. Was hem misschien een positie in het vooruitzicht gesteld? Als regent van het H. Geest-weeshuis en kerkmeester behoorde hij in elk geval tot de geziene burgers.24Eind

19 Nepveu, p.XXVII.

20 Album stud. Utr., kol. 133.

21 RA Utrecht, gerechtelijk archief, inv. nr. 274. Op 23 april 1733 werd Jan van Alphen in de Lijst van Nieuwe Burgers der Stad Utrecht ingeschreven. Hij woonde eerst ‘bij den Drift’, naderhand

‘bij den Maartensdam’. Op 23 oktober 1745 vindt men in het Gereformeerde aanteken,- tevens huwelijksregister der stad Utrecht de inschrijving van zijn huwelijk met de notitie dat attestatie gegeven wordt naar Den Haag (br. GA Utrecht 2-5-1967).

22 Gepasseerd voor notaris Jacob van Ting te 's-Gravenhage op 30 september 1745 (GA Den Haag inv. nr. 1955, akte nr. 15) in het bijzijn van Wilhelmina's ouders. De bruidegom heet hier ‘advocaat voor den Hove van Utrecht, woonende tot Utrecht’.

23 Poorterboek GA Gouda, inv. nr. 508.

24 Cf. Officiantenboek GA Gouda, inv. nr. 448-449.

(20)

1748 treedt hij even uit de schaduw, toen Willem IV hem bij het verzetten van de wet in Gouda tot vroedschapsraad aanstelde.25Op 2 november werd hij als zodanig beëdigd; 1 januari 1750 werd hij schepen.26Enkele weken later, op 17 januari, stierf Mr. Johan van Alphen in zijn huis aan de Turfmarkt.27

Uit het huwelijk van Johan en Wilhelmina van Alphen werden drie kinderen te Gouda geboren. Achtereenvolgens: Hieronymus, zo genoemd naar zijn toen reeds overleden Utrechtse grootvader (8 augustus 1746),28Daniel (21 juni 1748) en Mattheus Cornelius (23 september 1749). Hun jongste zoontje leefde slechts enkele weken;

het overleed nog vóór de vader op 25 oktober 1749.

Hieronymus werd 12 augustus 1746 in de Goudse St. Janskerk gedoopt, waarbij als getuigen optraden ‘Hieronymus van Alphen, Bedienaar des H: Evangeliums te Amsteldam, en Catharina Geertruijd van Alphen’.29Deze laatste was een

ongetrouwde dochter van grootpapa Hieronymus Simons van Alphen uit diens eerste huwelijk. Ze woonde te Utrecht op de Runnebaan.30Uit de afwezigheid van familie van moederskant onder de peten trekke men geen overhaaste conclusies: bij de doop van Daniel tekenden de ouders van Wilhelmina het register. Behalve

25 ZieNet en naauwkeurig verhaal, van het geen binnen Gouda geschied is, van den 14 October, tot den 2 November dezes JaarsMDCCXLVIII, Gouda 1748 (Knuttel 18127); verhaalt de opwinding onder de burgerij bij het gerucht dat er in Gouda militie in garnizoen zou worden gelegerd. De burgers formuleren bij deze gelegenheid tevens een reeks andere grieven die zij aan de stadhouder voorleggen. Deze benoemt op 31 oktober 1748 een nieuwe stadsregering van 28 man, allen gegoede burgers.

26 Volgens de vroedschapsnotulen GA Gouda, inv. nr. 65. Het is een van de zeer weinige keren dat zijn naam in deze notulen voorkomt. Bij de vergaderingen van 6 en 12 januari was hij afwezig. Aan zijn overlijden wordt in het raadsverslag verder geen aandacht geschonken.

27 De Gaarder Begraven 1743-1766 (inv. nr. G. 8) vermeldt onder 21 januari 1750: ‘De Heer Mr. Jan van Alphen in Sijn Leeven Raad en Regeerend Scheepen, alhier op de Turfmart. ƒ 30’.

28 Het geboortehuis is niet bekend. Vermoedelijk stond het tussen de Gouwe en de Lange Dwarsstraat, de rest van de Turfmarkt had toen andere namen. Het huis was een huurwoning (vriendelijke mededeling Mr. J.E.J. Geselschap, archivaris van Gouda, in br. van 26 april 1967). Het artikel van de vorige archivaris Dr. J. Taal in de Goudsche Courant van 18 dec.

1946 over de Van Alphens in Gouda verschaft geen nadere gegevens.

29 Doopboek GA Gouda, inv. nr. 9; ald. ook de inschrijving op 26 juni 1748 van Daniel en op 26 sept. 1749 van Mattheus Cornelis.

30 Zij kocht dit huis op 16 aug. 1742 van Isaac Berbericha van Dyck, een arts (register van transporten, GA Utrecht). Het huis had een uitgang op de oud-Munster Trans en werd op 3 april 1771 door Hieronymus van Alphen weer verkocht.

(21)

deze grootvader en -moeder bezat Hieronymus in Den Haag nog twee tantes: Maria Geertruida en Cornelia plus evenzoveel ooms: Mr. Jan Daniel, klerk ter finantie van Holland, en Willem Bernardus of Barend, colonel van de infanterie der Republiek.

De familie in Utrecht van vaderszijde bestond buiten de reeds genoemde tante Catharina Geertruijd uit tante Anna Cornelia. Zij was doopgetuige voor het jongste kind van Mr. Johan, haar broer, samen met de Goudse predikant Mattheus Wilhelmus Adam de Rhoer, in wie we een goede huisvriend der Van Alphens zien mogen. Aan familie dus geen gebrek. Volgens Nepveu kwam Hieronymus van jongsaf graag op bezoek bij zijn oom Barend en diens vrouw Petronella Montauban.31Zulke kontakten liggen zozeer voor de hand, dat men in hun realiteit gelooft, ook wanneer het bewijs ervoor niet geleverd kan worden. Toch blijft het opvallend dat we in de

correspondentie van de dichter herhaaldelijk horen over aangetrouwde families Van Goens, Bachiene, De Jonckheere en Van Visvliet maar zelden of nooit over de eigen Van Alphens.

Hieronymus verloor, toen hij goed drieëneenhalf jaar oud was een vader die hij, eenmaal zelf volwassen, zich nauwelijks meer herinnerd kan hebben. Des te sterker kon de moeder haar stempel op hem drukken, getuige een passage in hetDagboek van E.C.W. waar Van Alphen bij hoge uitzondering zijn kinderjaren memoreert: ‘In mijne kindsheid was ik (sedert mijn derde jaar geheugt mij) het voorwerp van de zorg en liefkozing mijner ouders en naastbestaanden; en ik genoot, door de ruime bedeeling der Voorzienigheid, gevoegd bij gezondheid en beveiliging, veele aangenaamheden dezes levens; zo dat ik mij zelf niet herinneren kan, voor mijn zevende jaar eenig aanhoudend verdriet gehad te hebben. Vroeg vaderloos, bleef ik aan de zorg van eene tedere moeder, gedurende mijne kindsheid, aanbevolen;

en die zorg was mij, door den zegen van den Almagtigen, genoeg. Dikwijls herinner ik mij die brave die waardige vrouw. Ik beminde haar teder en hartelijk. Zij vreesde God in stilheid, in nedrigheid, had weinig op met zig zelf, had kleine gedagten van hare verdiensten, maar kleefde den Heere aan, tot dat zij, in mijnen arm, hare ziel overgaf in de handen van haren Verlosser - uit welke ik haar niet terug wensche.

-’32

Wilhelmina Lucia treedt ons uit deze weinige regels tegemoet als een stille in den lande. Geen dominerende persoonlijkheid zijnde maakte zij

31 Nepveu, p.L. Hartelijke deelneming in zijn ziekte blijkt uit de onder n. 47 genoemde brief van 30 oktober 1781.

32 Mengelingen, p. 163.

(22)

door haar vrome ingetogenheid ongewild toch indruk op wie haar van nabij leerde kennen. Zij bracht de jonge Hieronymus de eerste beginselen van de godsdienst bij, zoals deze vol dankbaarheid gedenkt:

‘Hoe dikwijls heeft ze mij Uw [Jezus'] kindermin, In 't bijbelblad, of op een prent, vertoond;

En 't rijpend brein met schat op schat verrijkt’33

De band tussen moeder en oudste zoon zal allicht nog versterkt zijn door de dood van de jonge Daniel, overleden op vijfjarige leeftijd de 24e september 1752,34welk sterfgeval, naar Nepveu onderstelt, het ‘aanhoudend verdriet’ veroorzaakt heeft waarvan sprake was in het juist geciteerde dagboekfragment.

Wilhelmina Lucia van Alphen is na de dood van haar man niet lang meer in Gouda blijven wonen. Reeds op 1 oktober 1750 liet zij zich met een door Ds. De Rhoer verstrekte attestatie als poorteres te Utrecht inschrijven.35Mogelijk nam zij met haar twee kinderen haar intrek ten huize van haar schoonzuster Catharina Geertruijd aan de Runnebaan. Over de motieven van dit snelle vertrek der Van Alphens uit Gouda tasten wij al evenzeer in het duister als over hun komst in die stad. Ze hadden er te kort gewoond om goed te aarden. Misschien wilde Wilhelmina uit Gouda weg omdat het klimaat daar zowel 's winters als 's zomers alles te wensen overliet. De drassige gronden maakten de woningen vochtig en vormden een voortdurende bron voor allerlei kwalen. Gouda was niet voor niets berucht om zijn ‘groot aantal doodgeborene of als levenloos aangegevene kinderen’.36Daar kwam bij dat de stad in economisch opzicht gedurende de tweede helft der 18e eeuw een ernstige malaise doormaakte. De eens zo bloeiende pijpindustrie raakte geheel in verval.37Er heerste een bittere armoede waarvan het relaas een mens de keel toeknijpt en waarvan de sporen vandaag de dag nog in het stads-

33 Zelfde werk, p. 164.

34 Te Utrecht en niet te Gouda zoals inNed. Patr. 12 (1921/22), p. 338 staat vermeld. Zie Begraafregister, GA Utrecht, inv. nr. C I a 15: ‘1752, 24 sept. Buurkerk. Het kindt van de Heer Jan van Alphen, in leven Raad in de vroedschap der stad Gouda. laat na sijn moeder.

gesonken den armen ƒ 6- 6-:’

35 Lidmatenregister der Nederlands Hervormde Gemeente te Utrecht (Bureau Ned. Herv. Gem., inv. nr. 48, fol. 203). De attestatie is gedagtekend 13 sept. 1750.

36 W.F. Büchner,Bijdragen tot de geneeskundige topographie en statistiek van Gouda, Gouda 1842, p. VI.

37 D.A. Goedewagen,De geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda, in Goudsche pijpen, 1942, p. 11.

(23)

beeld duidelijk zijn terug te vinden. Voor een weduwe met kleine kinderen, zonder familie in de directe nabijheid, kon zo'n woonplaats niet aantrekkelijk zijn. In Utrecht lagen de zaken anders. Daar waren de Van Alphens ingeburgerd. Het ontbrak er niet aan verwanten of vrienden die in geval van nood tot hulp bereid zouden zijn.

Bovendien bood die stad ook betere onderwijsmogelijkheden.

We mogen aannemen dat Hieronymus te Utrecht zijn eerste onderricht ontvangen heeft op de Nederduytse en Franse school in aansluiting aan het godsdienstig huisonderwijs. De Franse school vormde zoveel als een brugklas ter voorbereiding op de Latijnse school. 20 Augustus 1756 werd Hieronymus, tien jaar oud,

ingeschreven als leerling van de befaamde Hieronymus-school aan de Kromme Nieuwe Gracht.38Hij doorliep de vijf klassen van die latijnse school nagenoeg gelijktijdig met zijn latere zwager R.M. van Goens, waarbij hij achtereenvolgens les kreeg van H. van Schalckwijk, Abraham de Bucqoi, Leonard de Coningh, conrector Martinus de Coningh en rector Johannes Henricus Reitz. Geen van hen genoot een bijzondere faam met uitzondering misschien van Martinus de Coningh.39Hij is ook de enige met wie Van Alphen na het verlaten van de school in vriendschappelijke betrekking bleef staan.40De Coningh behoorde tot de kennissenkring van Meinard Tydeman en Laurens van Santen, twee namen die in het leven van Van Alphen een belangrijke plaats innemen. Wat de school niet gaf zal aangevuld zijn door

huisonderwijs: catechisatie, muziek- en tekenles. De dichter vanDe Starrenhemel en andere cantaten was een zeer muziekgevoelig man, al blijkt nergens expliciet dat hij zelf een instrument bespeelde. Wèl bevindt zich in het archief Hubrecht-Van Alphen een gesigneerde pentekening uit 1761 die duidelijk van oefening in dit vak getuigt.41Voor het overige ontbreekt weer elk aanknopingspunt tussen Hieronymus' leerjaren op de latijnse school en de onmiddellijk hierop aansluitende universitaire periode.

We betreuren vooral die onvolledigheid in onze kennis waar het gaat

38 Matricula continens nomina discipulorum Scholae Hieronymianae (GA Utrecht, inv.

Hieronymusschool nr. 29): ‘Augusti 20. Hieronymus van Alphen, Trajectin. an X’. Er werden dat jaar 20 leerlingen ingeschreven; Van Goens op 20 januari 1757. Zie ook A. Ekker,De Hieronymusschool te Utrecht, 2 dln., Utrecht 1863-1864.

39 Geb. te Dordrecht in 1710; studeerde in Leiden blijkensAlb. Acad. Lugd. Bat., 12 sept. 1730;

van 1748-1785 conrector te Utrecht. Zijn collega Abraham de Bucqoi kreeg later zitting in de Utrechtse vroedschap.

40 Zie br. 9.

41 Pentekening, voorstellend een paard met twee honden; 13 × 19 cm.; gesign.:h: v: Alphen fecit 1761 (archief Hubrecht-Van Alphen).

(24)

om Van Alphen's geestelijke ontwikkeling. H.J. Koenen verhaalt dat hij reeds vroeg het voornemen had opgevat om, in navolging van zijn peetoom, theologie te gaan studeren.42Nog voor er van uitvoering van deze plannen sprake had kunnen zijn, stierf de geliefde leidsman op 22 april 1758 te Gouda.43Dit moet ook voor Wilhelmina Lucia een zware slag zijn geweest. Zij vond echter voor zichzelf en voor haar zoon een nieuwe steun en toeverlaat in Mr. Thomas Adriaan Boddens met wie zij op 11 maart 1760 in de Domkerk44te Utrecht in het huwelijk trad. Het was voor beiden hun tweede echt. Boddens' eerste vrouw Jacoba Lakeman overleed in 1753.

Sindsdien woonde hij alleen in zijn huis aan de Runnebaan,45dicht bij de woning van Catharina Geertruid van Alphen.

Thomas Boddens was evenals Wilhelmina van Alphen van buiten Utrecht afkomstig: hij werd geboren te Leiden in mei 1721 als zoon van een daar gevestigde Waalse predikant, Jean Boddens. Sedert 1744

42 Koenen, p. 8.

43 Volgens GA Amsterdam, br. van 16 juni 1960, woonde ds. Hieronymus van Alphen van 1734-1740 op de Keizersgracht tussen de Leidse straat en de Spiegelstraat; van 1741-1745 op de Prinsengracht naast het Doopsgezinde weeshuis (thans nr. 1019); van 1746-1751 op de Keizersgracht tussen de Westermarkt en de Reestraat; van 1752-1757 op de

Reguliersgracht tussen Heren- en Keizersgracht. Misschien is hij toen naar Gouda verhuisd waar hij stierf in een huis aan de Oosthaven (Gaarder Begraven GA Gouda, inv. nr. G. 8:

‘Hieronymus van Alphen gewesene predicant tot Amsterdam, 0 Have vervoert nae Amsterdam’); hij werd gegraven in Amsterdam in de Oude Kerk op 29 april 1758. Ds. Van Alphen was niet onbemiddeld: volgens het belastingkohier van 1742 had hij in dat jaar een inkomen van ƒ 2500, een huis van ƒ 450 huurwaarde en drie dienstboden.

44 Gereformeerd huwelijksregister, GA Utrecht, inv. nr. 454o: ‘Thomas Adriaan Boddens en Wilhelmina Lucia van Alphen/ Gebode in de france kerke acte gesien/ Den 11 Maart in de doms kerke getroud door G:M: Elsnerus’. Het Register van Huwelijks-voltrekking der Waalsch Gereformeerde Gemeente (GA Utrecht, inv. nr. 455a) vermeldt bij Le 2. Mars 1760 enkel: ‘Il y a promesse de mariage entre Thomas Adriaan Boddens & Wilhelmina Lucia van Alphen’.

45 Volgens Van de Graft, p. 74, woonde Boddens op de Runnebaan. Haar bron is mij niet bekend, maar het zou dan een huurhuis moeten zijn geweest, want uit de transport-registers blijkt niets van een aan- of verkoop door Boddens. Pas op 19 april 1771 kocht hij uit de boedel van Alpheda Louisa van Luchtenburg en Pieter Storm van 's Gravesande een huis met tuin aan de N.Z. van het Janskerkhof (GA Utrecht, transporten Nieuwe Eigenaars 92d-b-). Op 14 augustus 1789 kocht hij van Cornelis van Hees, medicinae doctor, een perceel, bestaande uit stalling en koetshuis, gelegen aan de oostzijde van de Keijzerstraat of de Vuijle. Maar blijkens het Manuaal 100e penning uit 1793 woont hij in dat jaar nog op het St. Janskerkhof, wijk H (Bloedkuil). Hij is dan oud-burgemeester en heeft drie meiden in dienst.

(25)

trad hij op als advocaat voor den Hove van Utrecht,46daarmee waarschijnlijk wel de weg banend voor Hieronymus straks. Qua afkomst en maatschappelijk aanzien deed hij zeker niet onder voor de Van Alphens. In 1762 kreeg hij zitting in de Utrechtse vroedschap; in 1765 werd hij schepen; in 1788 en 1789 (na het herstel van het stadhouderlijk bewind) zelfs burgemeester, hetgeen onmiddellijk al laat zien dat Boddens tot de Oranje-gezinde regenten behoorde.

De verhouding tussen Hieronymus van Alphen en zijn stiefvader kenmerkte zich door een wederzijdse diepe genegenheid. Aan het feit dat Van Alphen in 1767 zijn verhandeling over de scheiding van tafel en bed aan Mr. Boddens opdroeg, zal men wellicht weinig gewicht willen toekennen, gezien het conventioneel karakter van zulke academische dedicaties. Maar elke twijfel wordt weggenomen bij lezing van een brief, gedateerd 30 oktober 1781, aan Boddens door zijn ‘onderdanigen dienaar en getrouwe zoon’, waarin Van Alphen de geadresseerde toespreekt als een oudere vriend met dezelfde gezindheid.47Over het wufte Haagse hofleven oordelen zij allebei afkeurend, beiden zoeken alle heil voor het benarde vaderland in ‘die genezing die in Christus is’. Boddens is stellig een vroom, rechtzinnig christen geweest. Anders ware die levenslange goede verstandhouding met zijn stiefzoon ook niet denkbaar geweest. Met dit al verloor hij de tijdelijke belangen van zijn familie niet uit het oog.

Evenmin als Hieronymus zelf, voeg ik er meteen aan toe. Wie hierin thans een lichte discrepantie meent te zien, houdt geen rekening met het calvinistische beginsel ‘in de wereld maar niet van de wereld’ waardoor het geestelijke met het wereldlijke belang verzoend werd.

In dit licht beschouwe men de mededeling van Koenen volgens welke de

‘aanzienlijke betrekkingen in de Maatschappij’ van Mr. Boddens ‘aanleiding gaf, dat Van Alphen tot de studie der Rechtsgeleerdheid werd bestemd’.48Wie predikant werd kon in het gunstigste geval hopen op een professoraat; als jurist van goeden huize lag de weg naar de magistratuur open. De keuze was, welbeschouwd, voor een verstandig man niet moeilijk.

46 ‘Den 29 Februari 1744 heeft Mr: Thomas Adrianus Boddens in het collegie van den Raede als Advocaet eed gedaen’ (RA Utrecht, gerechtelijk archief, inv. nr. 274).

47 Br. 78.

48 Koenen, p. 8.

(26)

Hoofdstuk II

Studentenjaren (1762-1768) II. 1. Student te Utrecht

Hoewel Hieronymus zich zoals gebruikelijk pas in april 1766,1kort voor zijn kandidaatsexamen, aan de Utrechtse akademie liet inschrijven, kon hij zich toch sinds augustus 1762 student in de rechten noemen. De hele universiteit telde een tweehonderd studenten waaronder ongeveer negentig juristen. Het aantal

professoren bedroeg in 1762 zestien, verdeeld over de theologische, juridische, medische en filosofische faculteit. Laatstgenoemde omvatte alle

natuurwetenschappen, de wijsbegeerte en de talen. Men zou de vorming die deze faculteit beoogde als een studium generale kunnen kwalificeren.

Omdat Van Alphen voorlopig bij zijn ouders thuis bleef wonen, betekende de overgang van latijnse school naar universiteit voor hem een minder ingrijpende verandering in leefgewoonten en kennissenkring dan voor een van buiten Utrecht afkomstige student. Het akademieleven verliep hier bovendien erg rustig vergeleken met bijv. Leiden. Van Alphen ontmoette in de collegebanken allerlei jongelieden die hij reeds op de Hieronymus-school had leren kennen: Ysbrand van Hamelsveld, Johan Frederik Gobius, Everhard Craayevanger, Nicolaas Tersmitten, Rudolp Hendrik Nahuijs en Rijklof Michael van Goens. Onder de

1 Inschrijvingsregister, RA Utrecht, inv. nr. 46, waar overigens alleen het jaar 1766 wordt genoemd. Blijkens br. 7 vond het kandidaatsexamen in april 1766 plaats. Zie voor het navolgende over de Utrechtse universiteit J.A. Cramer,De theologische faculteit te Utrecht in de 18de en het begin der 19de eeuw, Utrecht z.j. (1936); G.W. Kernkamp, De Utrechtsche academie 1636-1815, Utrecht 1936, 2 dln.; Ferd. Sassen, Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland tot het einde der negentiende eeuw, Amsterdam-Brussel 1959; G. ten Doesschate,De Utrechtse universiteit en de geneeskunde 1636-1900, Nieuwkoop 1963. Voor de namen der studenten het gedrukteAlbum stud. Utr. en (Marten Schagen), Gedagtenis van Utrechts akademie Vreugde, Utrecht 1766, waar van elke student wordt opgegeven sedert hoelang hij in Utrecht studeert.

(27)

buitenlanders zal zeker de student James Boswell, die in de jaren 1763-64 hier college liep,2zijn aandacht getrokken hebben.

De universiteit was een wereldje apart waarin iedereen nagenoeg iedereen kende.

Tussen de studenten onderling maar ook tussen docent en student groeiden dikwijls banden van vriendschap die veel hechter waren dan het gewone

samenhorigheidsgevoel. De colleges werden voor een belangrijk deel door de hoogleraren thuis als privata of privatissima gegeven, alles uiteraard in het latijn.

Het letterlijk dicteren van de collegestof vond algemene toepassing.3Terwijl de materiële faciliteiten voor ons gevoel veel te wensen overlieten, kreeg de persoonlijke vorming bij zulk onderwijs ruime kans. We zien Van Alphen dan ook spoedig in nauwe betrekking komen tot enkele hoogleraren die hem als leerling en jongere vriend tegelijk beschouwden.

Het eerst had hij te maken met de professoren uit de juridische faculteit: Petrus Wesseling (die tevens tot de filosofische faculteit behoorde), Frederickus Godefridus Houck, Christianus Henricus Trotz, Johan Gerhard Christiaan Rücker en Meinard Tydeman. Van dezen was Wesseling ongetwijfeld de geleerdste, veelzijdigste, beroemdste. Hij gold met de theoloog Bonnet als de voornaamste trekpleister van de Utrechtse hogeschool. Wesseling doceerde grieks, exegese van het Nieuwe Testament, geschiedenis en natuurrecht. Aan hem dankt Van Alphen mede zijn filologische scholing, speciaal in het grieks. Maar Wesseling overleed reeds op 9 november 1764. Zijn uitgebreide leeropdracht werd pas in juli 1766 verdeeld onder de Utrechtse predikant Carolus Segaar (grieks), Rijklof Michael van Goens (historiën, antiquiteiten, eloquentie en griekse taal) en Meinard Tydeman (natuur- en

volkenrecht). De laatste twee waren leerlingen van Wesseling, zodat diens invloed ook toen nog op Hieronymus doorwerkte.

Houck, gelijk de meeste hoogleraren in Utrecht van duitse origine, onderwees tot zijn dood in juli 1767 het ius civile. Trotz' leeropdracht omvatte het privaat- en publiekrecht. Hij verrichte pionierswerk op het

2 Zie Frederick A. Pottle,Boswell in Holland 1763-1764, Melbourne-London 1952. Boswell arriveerde september 1763 in Utrecht. Aanvankelijk vond hij het een vreselijke stad: ‘At every hour the bells of the great tower (de Domtoren. P.B.) played a dreary psalm tune. A deep melancholy seized upon me. I groaned with the idea of living all winter in so shocking a place’

(a.w., p. 6). Maar al gauw ontdekte hij dat men er goed kon studeren. Over Van Goens noteerde hij 23 mei 1764: ‘pretty boy, lively though very learned. See him often’ (a.w., p. 247).

3 Zie A.J.M. Kunst,Opmerkingen over het juridisch onderwijs tussen de tweede en de twintigste eeuw, Zwolle 1969, p. 22-23.

(28)

gebied van het nederlandse staatsrecht waarvan hij de grondwetten in hun historische samenhang bestudeerde. Van Alphen volgde bij hem een college over het Ius publicum Foederati Belgii.4Rücker was in vergelijking met Trotz meer jurist in engere zin zonder de historische belangstelling van zijn ambtsgenoot. Hij gaf het ius hodiernum. Maar Van Alphen's eigenlijke leermeester, ook op rechtsgeleerd terrein, was Meinard Tydeman, bij wie we daarom iets langer dienen stil te staan.

Tydeman5behoort tot dat slag mensen die in hun eigen tijd op velerlei terrein een aktieve rol spelen maar wier invloed nooit uitdrukking vindt in geschriften van blijvende betekenis. Hij was reeds als student de ziel van menig genootschap.

Telkens ontmoet men zijn naam. Niettemin kost het moeite om die verspreide gegevens te combineren tot een sluitend beeld. Zijn biografie moet dan ook nog geschreven worden. Een bijdrage hiertoe leverde hij zelf door zijn op hoge leeftijd opgestelde memoires.6

Van Alphen kende Tydeman nog oppervlakkig uit diens studententijd, toen hij behalve een geziene figuur in het mede door hem opgerichte genootschap Dulces Ante Omnia Musae ook de bezielende activator was van een ander dispuut, waarschijnlijk het Taallievende genootschap Musae Noster Amor. In september 1763 had de pas afgestudeerde Tydeman Utrecht verlaten voor Leeuwarden, waar hij op aanbeveling van Wesseling tot rector van het gymnasium was benoemd.

Voorjaar 1765 volgde zijn benoeming tot professor Historiarum, Eloquentiae et Linguae Graecae te Harderwijk. Het verblijf daar bleek slechts van korte duur. Want reeds in september 1766 aanvaardde hij het hoogleraarschap in de rechten te Utrecht. Hij betrok een huis samen met zijn jongste zuster Anna Geertruida die ook in Harderwijk bij hem had

4 Het diktaat bewaarde hij zijn leven lang (BA., p. 18).

5 Over hem:Geslachtlijst van de familie Tydeman,2Tiel 1901;NNBW II (1912), 1464-66; H.J.

Verkuyl,Meinard Tydeman & Willem Bilderdijk, een vriendschap in brieven (doctorale scriptie G.U. Amsterdam 1967); verspreide gegevens in Tydeman-archief te Amersfoort en in de collectie van Mevr. J.M. Tydeman, eveneens te Amersfoort.

6 De bibliotheek van de Maatschappij der Nederl. Letterk. te Leiden bezit onder sign. 891-36 een autobiografie in handschrift van M. Tydeman, naderhand uitgebreid door zijn zoon H.W.

Tydeman. Laatstgenoemde vertelt op p. 36 dat zijn vader in 1794 uit vrees voor de Fransen

‘alle zijne particuliere correspondentiën’ verbrandde. Een kopie van deze autobiografie berust in het Tydeman-archief. De levensschets is gedateerd: ‘Na-rust, bij Loosduinen, d. 22 sept.

1815 (ten huize van Mevr. Wed. Mr. P.L.v.d. Kasteele)’. Een ander hs. aldaar draagt als titel:

Fragmenten van herinneringen en opmerkingen (door Meinard Tydeman, 62 pp.).

(29)

gewoond. Zij bleef dit doen na Meinards huwelijk op 23 mei 1767 met Barbara Maria Rossijn.

Tydeman hield zijn inaugurale rede op 22 september 1766De finibus

jurisprudentiae naturalis regundis. Zijn publieke colleges handelden over het ius publicum imperii romano-germanici; de privata overDe officio hominis et civis van Samuel Pufendorf, een van de grondleggers van het toen sterk in de belangstelling staande natuurrecht. Het ius naturae was net als de tolerantie-gedachte op

theologisch terrein een uitingsvorm van de Verlichting. Doordat het zich bij Pufendorf, Thomasius en Christiaan Wolff steeds nadrukkelijker baseerde op de menselijke rede als autonome kenbron, riep het vanzelf de argwaan op van alle strengorthodoxe theologen. Volgens Luther en Calvijn is de natuur substantialiter bedorven. Ze kan dus niet meer de grondslag vormen van enig recht.7Toch onderwezen zowel de rechtzinnige Wesseling als de niet minder vrome Tydeman in Utrecht het natuurrecht.

Maar zij behoorden geen van beiden tot de extreme exponenten van deze richting.

Terugdenkend aan het begin van zijn professoraat in Utrecht schreef Tydeman later:

‘Ik had het geluk tot mijne eerste leerlingen te hebben Hieronijmus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele, Both Hendriksen, Johannes Kneppelhout.’8

Over Hieronymus' eerste drie jaren aan de universiteit zijn we maar slecht geïnformeerd. Hij was niet het type student dat zich achter zijn studieboeken verschanst. Toen de meerderjarig geworden stadhouder Willem V van 8 tot 12 juli 1766 een officieel bezoek bracht aan de Utrechtse akademie, kreeg Hieronymus de eervolle functie van ‘algemeen Medehelper’ der commissie van ontvangst toegewezen.9Het kan echter moeilijk anders of hij moet, gezien zijn spoedig aan de dag tredende belezenheid op literair en theologisch gebied, ook een ijverig bezoeker zijn geweest van de colleges in die faculteiten. Wat had Utrecht hem hier te bieden?

Daar waren naast Wesseling allereerst de literatoren Johannes Fredericus Reitz (de Oude), hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid, de oriëntalist Sebald Rau en de beroemd-beruchte Christoph Saxe, een specialist op het gebied van de Romeinse Oudheden. Van Alphen raadpleegde hem in deze kwaliteit ook na zijn afstuderen

7 Zie W.J.A.J. Duynstee,Geschiedenis van het natuurrecht en de wijsbegeerte van het recht in Nederland, Amsterdam 1940, p. 28; J. Lindeboom, Frederik Adolf van der Marck, een achttiende-eeuwsch leeraar van het natuurrecht, 's-Gravenhage 1947.

8 Autobiografie, p. 9 (Tydeman-archief Amersfoort).

9 (Marten Schagen),Gedagtenis van Utrechts akademie Vreugde ..., Utrecht 1766, p. 171.

(30)

Afb. 3: Prof. ds. Hieronymus Simons van Alphen (1665-1742) door J.G. Collasius.

Senaatskamer Rijksuniversiteit Utrecht. Zie iconografie, nr. 10.

(31)

Afb. 4: Turfmarkt te Gouda in 1910. Foto: GA Gouda.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In zijn Stigtelyke mengelpoëzij (1772, 1773) en in de Gedigten en overdenkingen (1777) heeft Van Alphen onder meer geëxperimenteerd met wat hij later harmonie en melodie zou

Maar Baker, bedrieg jezelf niet, het kan anders uitvallen, want ik heb een kluchtige haan gekend, die op het Kraambezoek de Baker allenig riep en zei: ‘Baker, je zorgt zo

Hieronymus van Alphen, Kleine gedichten voor kinderen1. Bolle,

Alexis heeft zijn zusje lief, Wanneer ze in vrede leven, Hij noemt haar zelfs zijn hartedief, Als zij haar speelgoed hem wil

Het is deze werkelijkheidsbeleving waarop deze filosofie als een tegelijkertijd ideale en bereikbare ervaring is gericht; in de realiteit van deze ervaring moet voor Van Swaanenburg

Rhijnvis Feith heeft zich nimmer in theoretische beschouwingen over dood of voortbestaan van de menselijke ziel uitgesproken, maar zijn literaire werk wordt geheel door deze

De Heere JESUS CHRISTUS, schoon men wel veel meer van Syn Bidden, dan van Syn Singen leest, (waarschynelyk, om dat dit met Syne diep verneederde staat, en stant van dienstbaarheid,

Hieronymus van Alphen, Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst...