• No results found

P.J. Buijnsters, Wolff en Deken · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P.J. Buijnsters, Wolff en Deken · dbnl"

Copied!
438
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P.J. Buijnsters

bron

P.J. Buijnsters, Wolff en Deken. Martinus Nijhoff, Leiden 1984

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buij001wolf01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

aan Lin

(3)

Sir, the biographical part of literature is what I loved most.

(Boswell, Life of Johnson)

(4)

Voorbericht

Wie zich ertoe zet om een biografie van Betje Wolff en Aagje Deken te gaan schrijven, wordt aanstonds besprongen door vele twijfels. En zelfs als men daar geen last van heeft, komen anderen wel met die netelige vraag: waarom opnieuw een verhaal dat al vaker verteld is, het laatst in 1955 door Hendrika C.M. Ghijsen in haar Dapper vrouwenleven?

Het antwoord, mijn antwoord, ligt eigenlijk reeds besloten in de opzet van dit vorige boek. Mevr. Ghijsen was als weinigen vertrouwd met het werk van Wolff en Deken. Zij kende de details en zij overzag het geheel. Toch is er meteen bij

verschijnen terecht kritiek geleverd op het door haar geschetste karakter- en

levensbeeld. P.J. Meertens - zelf een Wolff en Deken-kenner van formaat - meende dat het boek wegens zijn gebrek aan documentatie niet de definitieve biografie was geworden die alle latere werken overbodig zou maken. Inderdaad was de schrijfster geen bronnenonderzoekster. Voor de feitelijke onderbouw steunde ze op

archiefsprokkelingen van Dyserinck en Höweler. Het sprak dus wel vanzelf dat voortgezet onderzoek van deze aard nieuwe feiten en daarmee gewijzigde inzichten zou opleveren. Want het levensverhaal van Wolff en Deken kende (en kent) nog talrijke blinde plekken. Ik noem hier alleen maar hun bijna tienjarig verblijf in het Franse Trévoux, waarover tot dusver vrijwel niets bekend was.

Maar er kleeft nog een ander, fundamenteler bezwaar aan Ghijsens biografie, waar J.C. Brandt Corstius indertijd de aandacht op heeft gevestigd. Ze lijdt aan

meewarigheid, zodat twee militante vertegenwoordigsters van de Nederlandse

(5)

Verlichting onbedoeld tot huiskamerformaat worden gereduceerd.

Diezelfde drang om alle scherpe kantjes weg te werken heeft ook lang een sluier geworpen over Betje Wolffs erotische geaardheid. Evenmin hebben vroegere biografen oog gehad voor het Patriottisch radicalisme van Wolff en Deken, dat zij eenvoudig als gebrek aan politiek inzicht meenden te moeten bestempelen.

Deze nieuwe biografie zal ongetwijfeld weer andere mankementen vertonen. Nog altijd hangt er een waas van mysterie om enkele sleutelfiguren uit het leven van Wolff en Deken, met name om hun Franse metgezellin Caroline Victoire Ravanel.

Toen ik tijdens mijn studententijd helemaal in de ban raakte van de achttiende eeuw, dacht ik dat Wolff en Deken een bekeken zaak was.

Nu, vijfentwintig jaar later, durf ik zeggen dat wij nog pas aan het begin staan van een revaluatie, die haar bekroning moet vinden in een uitgave van Wolff en Dekens fascinerende brieven.

De drijfjacht naar Wolff en Dekeniana voerde langs vele bibliotheken, archieven en particuliere collecties. Ik dank daaraan de kennismaking met allerlei boeiende personen, die mij bijna steeds welwillend voorthielpen. Hen allemaal te noemen is onmogelijk.

Mijn bijzondere dank echter geldt de heer Ch.H.J. Peters, gemeentearchivaris van Vlissingen, de kerkvoogdij van de hervormde gemeente te Beemster, prof. dr.

J.A.H.G.M. Bots van de KU Nijmegen, de heer W.A. Braasem, oud-directeur van het Westfries Museum te Hoorn, en mijn gewezen student-assistenten drs. Robert Arpots en drs. Niek van den Elzen.

Je tiens à remercier Monsieur R. Dusonchet, sous-archiviste aux Archives Départementales de L'Ain, ainsi que Monsieur Bernard Vacheret, professeur honoraire à Trévoux, qui a bien voulu m'accueillir lors de mon séjour à Trévoux en 1980. Zeer inspirerend waren voor mij de contacten met wijlen mevr. dr. Hendrika Ghijsen, met de aimable H.A. Höweler en met Monsieur Robert Valentin Smith, mijn jarenlange correspondent in Trévoux, wiens naam zelfs na zijn dood vele deuren daar voor mij opende.

Niemand echter die deze biografie zo in alle fasen actief heeft meebeleefd als mijn vrouw. Aan haar draag ik daarom dit werk van onze gemeenschappelijke interesse in dankbaarheid op.

Nijmegen, 7 april 1983

(6)

I Betje Wolff - Jeugd en huwelijksjaren

(7)

1 Afkomst en jeugdjaren in Vlissingen (1738-1759)

Dat we zo bar weinig weten over afkomst en familiebetrekking van Elizabeth Bekker - de latere Betje Wolff - ligt deels aan het domme toeval. Immers op 14 augustus 1809 brandde het stadhuis van haar geboorteplaats Vlissingen bij een Engels bombardement tot de grond toe af, waarbij alle zich daar bevindende burgerlijke en kerkelijke archiefstukken verloren gingen.1Een enorme handicap voor de

aspirant-biograaf. Toch zou het gemis aan notariële akten, boedelbeschrijvingen, testamenten en dergelijke enigermate gecompenseerd zijn geworden indien de hoofdpersoon van ons verhaal een druk familieverkeer had onderhouden. Maar dat was nooit het geval. Betje Wolff voelde weinig affiniteit met de meeste van haar bloedverwanten. Haar levensomstandigheden zouden haar bovendien steeds verder van haar familie verwijderen.

Pas aan het eind van haar schrijversloopbaan, in het memoires-achtige Geschrift eener bejaarde vrouw (1802), lijkt zij een beeld op te roepen van haar (groot)-ouderlijk milieu. Alle biografen hebben hiervan begrijpelijkerwijs gebruik gemaakt voor hùn schets van Betje Wolffs jeugdjaren. Toch blijft op dit punt uiterste voorzichtigheid geboden. Niet alleen omdat het Geschrift eener bejaarde vrouw op naam staat van Betje Wolff en Aagje Deken samen, maar vooral omdat de schrijfsters in deze levensgeschiedenis van het enig(!) kind Mietje werkelijkheid en verbeelding dooreenmengen. Eigen jeugdherinneringen van Betje Wolff en pas veel later gewonnen inzichten zijn aldus moeilijk te onderscheiden. Vandaar dat we ons hier zoveel mogelijk aan de feiten zullen houden.

Elizabeth Bekker werd op 24 juli 1738 te Vlissingen geboren2als jongste kind van Jan Bekker en diens vrouw Johanna Boudrie - beiden lidmaat van de Neder-

(8)

duitsch Gereformeerde kerk. Haar ouders waren 20 juni 1724 met elkaar getrouwd.3 Het gezin bestond verder uit drie jongens (Laurens, Matthijs en Jan) en nog een meisje: Christina. Tussen Laurens, de oudste, en Betje lag een leeftijdsverschil van twaalf jaar. Een eerdere dochter Elisabeth (gedoopt 16 maart 1725) was al heel vroeg overleden.

De familie woonde van 1735 tot 1751 in het na de Tweede Wereldoorlog gesloopte Huis met de Zonnewijzer op de Nieuwendijk, hoek Lombardstraatje (nu nr. 21).4In 1752 verhuisde men naar de Bakkersgang bij de Lange Noordstraat.5Jan Bekker sr.

bezat verder sinds 1749 nog een ‘Speelhof met huysinge’ in de voorstad

Oud-Vlissingen,6die in 1767 verkocht werd aan de apotheker Conrad Rutger Busken, vader van Betjes latere vriendin Coosje Busken. Geen trotser familiebezit echter dan het buitentje ‘Altijd Wel’, gelegen aan de kleiweg van Vlissingen naar West-Souburg, vlak bij het slot van St. Aldegonde.7Hier logeerde Betje Wolff naderhand altijd wanneer ze eens per jaar uit de Beemster naar Walcheren overkwam. In de Napoleontische tijd is ‘Altijd Wel’ bij de aanleg van vestingwerken van de kaart geveegd. Geen enkele prent bewaart de herinnering aan dit idyllische oord - een van de talrijke buitenplaatsen die Walcheren toen tot de tuin van Zeeland maakten.

De Bekkers kwamen oorspronkelijk uit Noord-Holland. Op 31 maart 1673 verwierf hun stamvader Jan Becker Hendriksen uit Serdam (Zaandam) het poorterschap van de stad Vlissingen.8De familie van Betjes moeder, Boudrie,9stamde uit Saussijn in het Walenland, vanwaar zij al enkele generaties eerder naar de Noordelijke

Nederlanden waren verhuisd. Laurens Boudrie, vader van Johanna de Boudrie en grootvader van Betje Bekker, was geboortig uit Amsterdam. Tinnegieter van beroep, had hij 28 mei 1694 het poorterschap van Vlissingen verworven. Veel Zeeuws zat er dus bij Betje Wolff niet aan. Ik merk terloops op dat ook Mietje uit het Geschrift eener bejaarde vrouw niet als Zeeuwse wordt voorgesteld. Zij groeit op in de omgeving van Amsterdam.

Terwijl de Boudries met hun Franse inslag wat avontuurlijker lijken - men vindt onder hen diverse hoge militairen - behoorden de Bekkers in alle opzichten tot de gedegen koopmansklasse: solide, rechtzinnig in de gereformeerde leer met soms enige overhelling tot het piëtisme, en boven alles mensen van oudvaderlandse traditie.

Dat is precies ook het beeld dat het Geschrift eener bejaarde vrouw ons voor ogen brengt:

(9)

Geene familie kan zo naauw gehegt zijn, als de mijne was, aan overgeërfde zeeden, gebruiken en gewoontens. (...)

In onze familie week het geld niet af, ter rechte, nochte ter slinke hand, en vloeide regel-regt voort, voort, voort, tot dat het hier en daar stil stond, in verlaat-bakken, waar uit men bij gelegenheid schepte, 't zij tot groote onderneemingen, het oprigten van fabrieken, of tot weldaadige uitgaaven.

(...)

De famille-deugd was liefdaadige mededeelzaamheid (...). Zij leeverde een aantal Diakens, Ouderlingen en Kerkmeesters; en het schijnt, dat zij die bedieningen met waardigheid bekleedden. Ik vind nergens

aangeteekend, dat iemand der familie (...) in de regeering zoude geweest zijn. (...) Mogelijk waren zij geene liefhebbers van over anderen den baas te speelen; mogelijk trok de koophandel al hun' aandagt: dit was ten minsten zo bij allen, die ik nog gekend heb.10

Aan deze karakteristiek moet meteen worden toegevoegd dat Mietje haar ouders juist tekent als mensen die een zeker verlangen naar hogere ontwikkeling kennen. Betje Wolff zet deze lijn voort, zich daarmee steeds verder distantiërend van haar

conventionele burgermilieu. Toch moet de warmte waarmee zij in het Geschrift eener bejaarde vrouw deze statige oudvaderlanders voor de geest haalt ons al attenderen op een dieper liggende sympathie dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Het vaderlands gevoel, dat in zovele van haar werken doorstraalt, kwam niet van vreemden!

Vlissingens welvaren berustte van oudsher op drie pijlers: koophandel, zeevaart en industrie (met name scheepsbouw en touwslagerijen), die overigens in deze havenstad nauw met elkaar verbonden waren. Wie Vlissingen zegt, roept onmiddellijk een hele reeks van befaamde zeehelden en reders op, van Michiel Adriaansz. de Ruyter en de Evertsens tot de gebroeders Lampsins. Het imposante Lampsinshuis, Nieuwendijk 11, ligt maar op enkele meters van Betje Wollfs geboortehuis. Hoewel de stad gedurende de zeventiende eeuw zijn hoogste bloei in economisch opzicht bereikte, consolideerde deze rijkdom zich ondanks geleidelijke achteruitgang nog grotendeels in de daaropvolgende periode. Totdat de inlijving bij Frankrijk in 1807 Vlissingen voor lange tijd tot een dode stad zou maken.

Een belangrijke bron van inkomsten voor de Vlissingse reders vormde de internationale slavenhandel. ‘Gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw

(10)

alle Nederlandse slavenschepen uit Vlissingen’.11Wij weten niet in hoeverre de familie Bekker hiermee te maken had; evenmin hoe Betje Wolff, die zich later zou ontwikkelen tot een felle bestrijdster van de slavernij, in haar jeugdjaren over de zaak dacht. In elk geval wenste ze in 1798 onder geen beding meer bij Vlissingse kennissen (of aanverwanten?) te logeren vanwege haar ‘natuurlyken afkeer van slavenkoopers’.12

Haar vader, Jan Bekker sr., hield zich met onschuldiger zaken bezig. Op 11 september 1717 werd hij aangesteld13als makelaar in ‘droge waren’, dat wil zeggen:

specerijen, kruiden en aanverwante artikelen. Het leverde kennelijk zoveel op dat hij na verloop van tijd tot grote welstand kwam. Ook zijn jongste zoon, Jan Bekker jr., werkte in de zaak. Hij ontving zijn officiële aanstelling als makelaar op 23 december 1752 en bracht het 10 december 1763 zelfs tot deken van het

makelaarsgilde.14Verder was Betjes broer Laurens ‘kruidenier’15en broer Matthijs collecteur van het klein-zegel te Vlissingen - belastingpachter dus -, terwijl haar oom Gerrit (jongere broer van vader Jan Bekker) in wijnen handelde. Op een of andere manier zaten blijkbaar alle Bekkers in de commercie. Zij behoorden daarmee naar de toenmalige sociale rangorde weliswaar tot de gegoede burgerij maar niet tot de regentenkaste. Ook verdient het onderstreping dat geen van hen academisch onderwijs heeft gevolgd.

Als nakomertje in het gezin vroeg Betje veel zorg. Zwak van constitutie, op het nietige af, onderscheidde ze zich tegelijk door vroegrijpe weetlust. Vief, kwikzilverig, leergierig - dat was ze zeker. Met haar zesde jaar rijmde ze er al flink op los:

naamdichten in Parnastaal en soortgelijke rederijkerij, die ze later zelf als ‘onleesbare proeven ... van regt erbarmlyk rymen’ aanmerkte.16Ook op ander gebied toonde zij reeds vroeg talent:

Ik tekende in myn jongen tyd;

'k Heb meenig uur 't Clavier gewyd.

't Ging reedlyk goed - dat's taamlyk slecht, (...) Nog een geluk: ik zag vry vroeg:

Neen, 't was voor my niet mooi genoeg.17

De tekenpen werd voorgoed weggelegd, het ‘clavier’ gesloten. De jeugdige

dichtproeven verdwenen in de kachel, het tekenwerk deed later nog wel eens dienst om uitgedeeld te worden onder de Beemsterse dorpskinderen. Wat er aan

(11)

teken- en knipkunst van Betje Bekker bewaard bleef,18wettigt misschien haar zelfgericht. Maar dan toch vooral omdat zij even kritisch als ambitieus was. Alleen het excellente telde!

Intussen, daargelaten hoe Elizabeth Wolff-Bekker er naderhand zelf op terugkeek, in de Vlissingse familiekring kreeg haar begaafdheid alle aandacht. Ook alle steun en aanmoediging? Van de zakelijk-bedrijvige vader of van de noch intellectueel noch artistiek hoogvliegende broers en zuster viel in dit opzicht weinig te verwachten.

Betjes moeder daarentegen bezat de kwaliteit om haar jongste kind naar waarde te meten, om het te prikkelen tot ontplooiing van sluimerende talenten zonder gevaar voor karakterdeformatie. Zij was ook een verlichte opvoedster. Niets tekent het pedagogisch streven van de Verlichting zozeer als haar afkeer voor sprookjes. Welnu, Betje Wolff getuigt vol trots: mijn moeder vertelde nooit sprookjes:

Nooit werd myn kinderlyk gemoed

Verbysterd door 't verhaal van spook en hekseryen;

Men wist die beuzeltaal zorgvuldig te vermyên;

'k Wist van geen Heintje pik; 'k ging als een schaap naar bed19

Liever voedde zij de fantasie van haar kind met bijbelverhaal, vaderlandse historie of excursies in het rijk der natuur. Kortom, een ideale opvoeding volgens moderne principes.

Des te groter slag was het voor Betje om deze wijze vrouw al op dertienjarige leeftijd te moeten missen. Begin juni 1751 was Vlissingen nog een en al feestvreugde geweest bij de inhuldiging van stadhouder Willem IV. Enkele weken later, op 29 juni 1751, was er binnen de familiekring opnieuw feest, toen Laurens Bekker trouwde met Maria Vergouwe. Eind december van datzelfde jaar stierf plotseling Johanna Boudrie, haar gezin tamelijk stuurloos achterlatend.

Ik vermoed dat de nu volgende verhuizing naar de Bakkersgang, waar de familie Boudrie woonde, met dit overlijden verband hield. Voor Betje betekende een en ander dat zij meer dan voorheen haar eigen gang kon gaan. Haar goedhartige vader bezat niet genoeg overwicht om zijn lieveling in het gareel te houden. Men krijgt de indruk dat langzamerhand alle kinderen uit elkaar groeiden. Betje althans voelde slechts genegenheid voor broer Jan en voor Christina. Maar zelfs met hen bestond geen echte, op geestverwantschap berustende intimiteit. Jan bijvoorbeeld treedt in haar correspondentie hoofdzakelijk op als een veredeld

(12)

Knipwerkje van Elizabeth Bekker op 12-jarige leeftijd, in bezit van dhr. P.J. Lugt, Den Haag (foto:

Onno Meeter).

(13)

soort postbode. En Christina lijkt enkel een moederdier, voor zover dat uit de ene bewaarde brief aan haar20mag geconcludeerd worden.

Als jong meisje was Elizabeth Bekker al graag het aanbeden middelpunt. Zo vierde de jonge savante met de levendige oogopslag triomfen op ‘Altijd Wel’, desnoods ten koste van haar mooiere zuster Christina: ‘Ik ben nooit geweest hetgeene men eene schoone vrouw noemt, maar l'irrésistible en charmant air de plaire heb ik in vergoeding daarvan ontfangen. Myne zuster is eene beauté. Dog, haal me de drommel!

ik kaapte alles voor haar neus weg wat het hart had, op Altyd wel te komen en smaak had.’21

We zien het zelfbewuste dametje helemaal voor ons op het bekende portret op zestienjarige (?) leeftijd,22waarbij zij demonstratief een exemplaar van Pope's Essay on Man in haar hand houdt. Dat was nog eens andere kost dan het catechisatieboekje van A. Hellenbroek23dat juffrouw Bekker insgelijks occupeerde, zij het met

aanmerkelijk minder genoegen.

Op 2 juli 1754 (ze was toen nog geen zestien jaar oud) werd Betje door de wijkpredikant ds. Dirk Veegens als lidmaat van de Nederduitsch Gereformeerde gemeente aangenomen, na eerst in de grote kerkeraad over haar geloofsbelijdenis te zijn ondervraagd.24Ter vergelijking: Christina Bekker deed belijdenis op

zeventienjarige leeftijd en broer Matthijs met zijn twintigste jaar. Maar die vroegtijdige belijdenis was meer een kwestie van snel begrip dan van volle overtuiging.

Onwillekeurig wordt men herinnerd aan een bepaalde passage uit Willem Leevend, waarin Christina de Vry haar gesprek met een dominee op huisbezoek weergeeft:

Toen ik zestien jaar was, zeide ik myn lesje zo glad op, dat ik zonder hapering wierd aangenoomen.

Ik.

En is de Juffrouw by die Godsdienstige denkbeelden altoos gebleeven?

Dominé.

Myn goeije Dominé, wat zal ik daar veel op zeggen? Ik geloof niet, dat een meisje Ik.

van zestien jaar veele Godsdienstige denkbeelden heeft, of kan hebben. Ik leerde Hellenbroek, en dat was alles.

Dan hebt gy toen uw geloof niet beleden?

Dominé.

Konde ik dat doen?

Ik.

(14)

Portret van Elizabeth Bekker op ongeveer 16-jarige leeftijd (Bibliografie, nr. 628).

(15)

christelijke geloofsbelijdenis voor de jonge Elizabeth Bekker louter formaliteit was.

In werkelijkheid spreekt er alleen een afkeer uit voor het leerstellig-dogmatische en dit dan teruggeprojecteerd op de eigen jeugd. Waar anderen in een gevoelsmatige beleving van de heilsleer tegenwicht vonden tegen dorre systeemkennis, zoals Mietjes piëtistische nichten in het Geschrift eener bejaarde vrouw, daar waagt Mietje zelf - in wie we hier hoogstwaarschijnlijk weer Betjes alter ego mogen zien - zich aan bijbelkritiek. Het verhaal van Josef en zijn broeders wordt duchtig ontrafeld totdat alle zwakke plekken bloot komen te liggen.26Ze heeft er behoefte aan om alles te begrijpen; het duistere irriteert haar. En wat hier voor Mietje geldt, is zeker ook van toepassing op Betje zelf:

'k Was naauwlyks dertien, en reeds een Theologantje27

zo bekent ze in een mengeling van trots en van spijt. Spijt omdat het gedurig lezen van Lucretia van Merken (nog vóór haar tiende jaar), van La Bruyère, van ‘my dear Pope’28niet alleen haar gezondheid aantastte maar haar ook ongewild isoleerde van haar omgeving. De fout zat hem vooral in de aard van haar lectuur. Een almanak of een partijtje Franse romans zou excusabel zijn geweest.29Wijsbegeerte, theologie, leerdichten waren dat zeker niet, althans niet voor een dame du ton. Die dan ook nog zelf verzen schreef!

Al heel vroeg moet Elizabeth Bekker voor dat dilemma gestaan hebben. Enerzijds een onstuitbare kennisdrang, een peinsachtigheid die haar telkens dreef naar de stille eenzaamheid van de natuur, ver buiten het stadsgewoel. Anderzijds juist een even grote behoefte om te schitteren in gezelschappen, om te behagen aan iedereen. Al naar gelang het ene of het andere gevoel de overhand kreeg, overlaadt ze zich dan met verwijten. In Aan mynen geest, een doorlopend zelfonderzoek, heet het onomwonden:

Had ik maar nooit gedacht! maar altoos, denken, denken, Als stilte en eenzaamheid my haar gezelschap schenken.30

De ‘vermogende Art de plaire’ lijkt haar dan hoogste levenskunst. Maar even talrijk zijn de plaatsen in haar werk waarin ze zich vol walging afwendt van het

society-leven.

Nu waren op dit punt in Vlissingen, toen een oer-conservatieve stad van goed 8.000 inwoners, de mogelijkheden zeer beperkt.31Met enige overdrijving kan

(16)

men zeggen dat - buiten het jaarlijkse kermisgebeuren - de kerkgang de voornaamste ontspanning vormde. Er was geen schouwburg, geen concertpodium, geen enkele vorm van hoger onderwijs. Wel bestond voor kinderen van de gegoede burgerij de mogelijkheid om de Franse of de Latijnse school te bezoeken - dat laatste overigens alleen voor jongens. Betje Bekker had evenals haar broers en zuster op de Franse school gezeten van Maître en Mademoiselle Joly.32Verder pikte ze wat Latijn mee van haar broer Jan.33Engels leerde ze, als we ons op het Geschrift eener bejaarde vrouw mogen verlaten, van haar moeder.34En voor het overige was ze geheel autodidact.

Door zijn ligging was Vlissingen altijd sterk op Engeland georiënteerd geweest.

Er lag lange tijd een Engels garnizoen en er bestond nog een Engelse of beter Schots-presbyteriaanse Kerk,35die oorspronkelijk bestemd was voor de soldaten uit dat garnizoen maar op den duur een wat exclusieve variant werd van de grote Gereformeerde Kerk. Ongeveer te vergelijken met de Waalse Kerk, met dit verschil dan dat laatstgenoemde gemeente iets vrijzinniger was dan die twee andere. Het feit dat Betjes broer Matthijs in 1760 overging naar de Engelse Kerk36wijst er al op dat de familie Bekker in die kring contacten onderhield. Zulke contacten waren er zeker ook, en veel intensiever, met verschillende leden van de Waalse gemeente, waar trouwens Jan Bekker jr. sinds 4 november 1752 deel van uitmaakte.37Ik noemde al de naam van de Franse matres Mademoiselle Joly. Maar er dringen er zich in verband met Betje Wolff zoveel op - de familie Huet, Gallandat, Mazel, Guépin - dat het wel lijkt of zij in elk geval liefst in deze kringen verkeerde. Tenslotte waren ook de Boudries van Franse origine.

Opvallend feit: wanneer er met veel moeite in de tweede helft van de achttiende eeuw te Vlissingen zo iets als een cultureel leven op gang komt,38zijn het steeds deze Franse import-Zeeuwen, afstammelingen van vroegere refugiés, die het initiatief nemen. Hun intellectuele interesse overtreft kennelijk die van de autochtone bevolking, die zich slechts aarzelend uit de alledaagse bekommernissen laat wegslepen.

Betje Wolff is net te kort in Vlissingen blijven wonen om dit proces nog van nabij mee te maken. Wèl vond, toen ze vijftien was, in 1753, de oprichting plaats van het Vlissingse Taal- en Letterkundig Genootschap ‘Conamur tenues grandia’ (Wij kleinen streven het grootse na) door de Waalse predikant Daniël Theodoor Huet,39de koopman-schepen Jean Guépin40en de gereformeerde dominee Jan Jacob Brahé.41 Daniël Theodoor Huet was ook de samensteller van het schitterend geïllustreerde entreeboek, waarin de inhuldiging van stadhouder Willem IV

(17)

als Erfheer van Vlissingen op 5 juni 1751 gedetailleerd beschreven werd.42‘Conamur tenues grandia’ zorgde voor de gedichten in dit twee jaar later uitgegeven prachtwerk.

Het is zowat de enige keer dat we iets van het Vlissingse dichtgenootschap horen.

Voor het overige beperkten de culturele activiteiten zich in deze jaren tot informele bijeenkomsten of partijtjes in de huiselijke kring. Van mondain vertier was geen sprake, daarvoor moest men naar Amsterdam. De enige verstoring van deze burgerorde werd veroorzaakt door de jaarlijkse kermis in juni, waartegen dan ook, zij het telkens vergeefs, door de kerkeraad werd geprotesteerd.43Even verkeerde Vlissingen in opwinding, dan ging ieder weer over tot de orde van de dag.

In de zomer van 1755 evenwel beleefde Vlissingen pas echt sensatie. Op 24 juli was Elizabeth Bekker zeventien jaar geworden. Daags daarna liet ze zich schaken door Matthijs Gargon, een op wachtgeld gestelde vaandrig bij het Staatse leger. En hoewel Betje al heel gauw weer naar huis terugkeerde, kwam zij door deze escapade lelijk in opspraak binnen de kleinsteedse gemeenschap. Op 9 september 1755 werden zij en Gargon door de kerkeraad onder censuur gesteld,44waarvan zij op 1 mei 1756 (‘daer sy sig tegenwoordig stigtelyk gedroeg’45), Gargon zelfs pas op 17 december 1757 ontslagen werd.

De hele affaire is al dikwijls verteld, hoewel niet steeds met dezelfde teneur. Voor Joh. Dyserinck (met in zijn voetspoor Johanna Naber) was Gargon een ‘deugniet’, een lichtmis van wiens duister verleden hij in een Gids-artikel uit 1892 ‘eindelijk den sluier (dacht) op te heffen’.46Mevrouw Ghijsen heeft nadien met aanzienlijk meer psychologisch inzicht Betjes minnaar van deze verdenking gezuiverd.47 Overigens liet ook zij haar fantasie te veel vrij spel door bij Gargon literaire belangstelling te veronderstellen. Maar wat vervelender is: Dyserinck èn Ghijsen hadden allebei de verkeerde voor.

Over Matthijs Gargon zou men minstens drie dingen willen weten: hoe oud hij was, of hij ‘het’ al eens eerder had gedaan, en wat het geval voor hem betekende.

De eerste vraag kan alleen worden opgelost door nauwkeurig de identiteit van Matthijs Gargon vast te stellen. Hij blijkt te zijn geboren op 15 februari 1731 te Zuidsande48 en was dus op het tijdstip van de schaking ruim 24 jaar. Zijn vader was niet ds. Petrus Mattheus Gargon - zoals Dyserinck, Ghijsen en anderen aannamen - maar diens broer, ds. Franciscus Henricus Gargon (1700-1751). De

(18)

naam Gargon had in Zeeland een respectabele klank. Onze Matthijs zal genoemd zijn naar zijn grootvader, ds. Mattheus Gargon (1661-1728), rector van de Latijnse school te Vlissingen en auteur o.a. van de Walchersche Arkadia (1715-1717). Zijn oom, ds. Petrus Mattheus Gargon, stond van 1744 tot zijn dood in 1751 als predikant te Vlissingen. Kortom, een echte domineesfamilie.

Zelf had de jonge Matthijs Gargon een andere loopbaan gekozen, die van officier in Staatse dienst.49Op 1 januari 1747 werd hij benoemd tot vaandrig bij de zevende compagnie; in 1751 volgde overplaatsing naar de zesde compagnie, totdat hij in 1753 - ongetwijfeld wegens de legerinkrimping na afloop van de Oostenrijkse

Successie-oorlog - op halve soldij werd ‘gepensioneerd’. Op 22 maart 1753 liet hij zich als lidmaat van de Gereformeerde gemeente van Vlissingen inschrijven.50Hij woonde toen in de Breewaterstraat, waar veel militairen verbleven. Omstreeks die tijd moet hij met Betje Bekker kennis gemaakt hebben.

De naam Gargon mocht dan in Vlissingen zoveel als een aanbeveling heten, voor een koopmansdochter was zo'n kale, afgedankte vaandrig natuurlijk geen partij.

Wanneer twee ongelijke gelieven hun ouders of voogden wilden trotseren, was een schaking - liefst onder getuigen - het gebruikelijke middel.51De onder pressie gezette familie koos dan meestal eieren voor haar geld. In dit geval lijkt van zulk een opzet geen sprake. Betje keerde eigener beweging naar huis terug. Naar de reden kunnen we enkel gissen. Misschien had ze berouw van een al te impulsief genomen stap. In elk geval betekende het geenszins het einde van haar genegenheid voor Gargon. In een vaak geciteerde brief aan Maarten Houttuyn52gedenkt ze vele jaren later nog de gebeurtenissen uit 1755:

Met een hart gescheurd tot aan den wortel toe, en wiens wonde na tien jaren treurens, nog niet nalaat somtyds eens te bloeden, heb ik de

verrukkingen eener jeugdige liefde betaalt!

Nu deze liefde op niets is uitgelopen, beweert ze haar hart nog enkel te openen voor vriendschap. Als reden verwijst ze naar een bijbels gedicht van haarzelf, waarin ze Davids geliefde Michal laat zeggen:

'k Heb David teêr bemind - wie zou my tog bekoren?

‘Eén ding is jammer - vervolgt ze -, dat ik myn wensch niet heb; de geleerde waereld zoude nooit met myn Poëtische fratsen zyn opgescheept geworden. Ik

(19)

zou niets Gods ter waereld gedaan hebben dan myn lieven jongen beminnen & nagt

& dag myn harsens hebben gebroken, om tog zyn heele hart te houden.’

Myn lieven jongen - zo spreekt geen vrouw die zich door een versierder genomen voelt.

Waar Dyserinck op afging (en nu komen we aan vraag twee) was een bepaalde passage uit het Groot Acteboek der Consistorie van Vlissingen.53Daar staat, d.d. 9 september 1755, het volgende genoteerd: ‘Is Actedag gehouden, en van de

gecensureerden niets ingekomen, dog is op nieuw onder censure genomen Matthijs Gargon, gepensioneerd Vendreg wegens weggaan met Elizabeth Bekker, die ook wegens deze Ongehoorzaamheid aan, & het verlaten van Haren vader gecensureerdt is, en zijn Hun beider namen op het klappertje gesteldt’. Door de formulering op nieuw onder censure genomen, waar het Gargon betrof, leek het of men hier met een recidivist te doen had. Van een eerdere censurering blijkt evenwel niets uit het Vlissingse consistorieboek, zodat Ghijsen op nieuw in deze context interpreteert als aankondiging van een nieuw geval.54Zolang het tegendeel niet te bewijzen valt, zullen we het daarop moeten houden.

Helaas kennen we Gargons visie op de affaire totaal niet. Maar ook zonder die wetenschap kan men begrijpen dat hij zich in het stijfkerkse Vlissingen voorgoed onmogelijk had gemaakt. Hij kon niet beter doen dan na opheffing van zijn

censurering zo gauw mogelijk zijn biezen te pakken. Eind 1758 of begin 1759 vertrok hij naar Oost-Indië, om daar zijn militaire carrière te hervatten.55Op 24 april 1759 werd hij benoemd tot vaandrig, waarna hij geleidelijk opklom tot luitenant (21 november 1760), kapitein-luitenant (19 oktober 1762) en kapitein (13 december 1763). Tussendoor trouwde hij 8 oktober 1761 met Margaretha Jacomina Brommert uit Kaap de Goede Hoop, een rijke predikantsweduwe.56Zijn sterfdatum is mij niet bekend, maar die moet kort na 13 december 1763 liggen. Moeilijker nog zag de toekomst van Betje Bekker eruit. Zij, de eerst zo bejubelde, was nu het mikpunt geworden van roddel. En daarmee waren ook haar kansen op een goed huwelijk sterk gereduceerd. Wat haar vooral kwetste, was de vijandige reactie in eigen familiekring, met name van haar oudste broer Laurens, het type van de schijnheilige femelaar. Zij hield er een levenslange afschuw aan over voor wettische ‘fijnen’. Ook haar

gezondheid, nooit stabiel, leed onder het gebeuren. Ze geraakte erdoor in een ernstige zenuwcrisis. Zoals steeds, bleek werken, dat wil hier zeggen: lezen en schrijven, nog de beste remedie. In deze jaren moet Betje

(20)

Uit het Consistorie-boek van Vlissingen, 24 april 1756.

Bekker de grondslag hebben gelegd voor haar belezenheid in de Verlichtingsfilosofie.

Consolatio philosophiae...

Intussen schijnt de verstandhouding met haar vader weer spoedig te zijn hersteld.

Toen hij op 1 december 1755 zijn zestigste verjaardag vierde, schreef dochterlief een feestvers, het vroegst bekende gedicht van haar hand.57Verder onderscheidt het zich in niets van de gewone gelegenheidspoëzie van die dagen.

Hoewel Betje Wolff in de daarnet geciteerde brief aan Houttuyn het doet voorkomen, of haar ‘poëtische fratsen’ het directe gevolg waren van haar mislukte liefde, moet ze hier toch vooral doelen op de aard van haar poëzie, niet op het verzenschrijven als zodanig. Want dichten deed ze van kindsbeen af.

In hoeverre vond ze op dat gebied enige ruggesteun? Ik noemde al het Vlissingse

(21)

dichtgenootschap ‘Conamur tenues grandia’, waarvan ze zeker Guépin, Brahé en Veegens (haar wijkpredikant) goed kende. De belangrijkste van deze kring was voor haar stellig Jean Guépin (1715-1766), zoals ook kan blijken uit het zeer persoonlijke grafdicht dat ze bij zijn overlijden schreef.58Guépin had een fijn gevoel voor ironie.

Geen vriend van de steile orthodoxie, bezat hij ook te veel smaak om nog gesticht te worden door de ouderwetse psalmberijming van Datheen, getuige zijn in 1758 onder het pseudoniem Juvenalis Glaucomastix gepubliceerde satire Datheeniana.59 Betje Wolff zou later in haar hekeldicht De ongelukkige morgen (1774) - ondertitel:

Datheniana - dezelfde lijn voortzetten. Overigens hield Guépin verreweg de meeste van zijn gedichten in portefeuille. Ze liggen nog onuitgegeven in verschillende Zeeuwse archieven. Zo bezit het gemeentearchief van Vlissingen het handschrift van Guépins Vlissingsche Kermis uit juni 1765,60een gedicht dat door onderwerp en stijl weer vooruitloopt op Betje Wolffs Beemstersche Kermis.61

Behalve Guépin moet als dichterlijk mentor van de jonge Elizabeth Bekker zeker genoemd worden haar veertien jaar oudere vriendin Petronella Johanna de Timmerman (1724-1786) uit Middelburg, eerst getrouwd met Mr. Abraham Haverkamp, commies van het Klein Zegel der provincie Zeeland, en nadien met de wiskundige prof. Johann Friedrich Hennert62uit Utrecht. Laatstgenoemde schreef bij haar overlijden een uiterst merkwaardig levensbericht, vol saillante details die ons deze opvallende vrouw als een op en top rationaliste schilderen. In haar geest heerste net zo veel orde als in haar linnenkast.

Haar belangstelling ging vooral uit naar wiskunde en natuurwetenschappen.

Volgens Hennert kon zij, dank zij ‘haare bedaardheid en ongelooflijk geduld’ met gemak een verrekijker van veertig voet afstellen. Op wijsgerig gebied hing zij het stelsel van Leibnitz en Christian Wolff aan. Het lijken allemaal weinig bekoorlijke kwaliteiten van een robotachtig vrouwmens. Maar de biografie van Hennert leert ons anders. Natuurwetenschap en techniek bezaten toen nog het aureool van de godsopenbaring, ze gaven ook de leek een opwindend gevoel. Niet zonder ontroering memoreert Hennert de dag van zijn huwelijk met Petronella Johanna: ‘Ik leidde haar als bruid op den Starretoren om de vereeniging van Venus met de Zon te zien.’ Om zich een juist oordeel te vormen over diverse van de gereformeerde kerk afwijkende gemeenten, bezocht ze hun bijeenkomsten, terwijl ze allerlei schrijvers van welke gezindheid ook - orthodox, deïst of atheïst - zorgvuldig bestudeerde.

Petronella Johanna was een sterke vrouw. ‘Leerde zij mij leeven, zij leerde mij

(22)

(ook) sterven’ - zo besloot Hennert zijn korte biografie. Hij plaatste deze voor zijn uitgave van de Nagelaatene gedichten van Petronella Johanna de Timmerman (Utrecht 1786). Zelf had zij tijdens haar leven geen poëzie willen publiceren, hoewel zij honorair lid was van het Haagse dichtgenootschap ‘Kunstliefde Spaart Geen Vlijt’.

Haar postume verzen rechtvaardigen deze terughoudendheid ten volle: wat bij het natuuronderzoek een voordeel kon heten - geduldige uiteenzetting van de materie - had hier een dodelijke uitwerking. Ik geloof dan ook niet dat Betje Wolff in strikt literair opzicht van deze Middelburgse vriendin heeft kunnen leren. Laatstgenoemde had geen ongelijk, toen zij in een sonnet ‘Aan de geestrijke jufvrouw Elizabeth Bekker’63Betjes complimenten aan haar adres afwimpelde en doorverwees naar Lucretia van Merken. Wat Betje wel van Petronella Johanna kon leren, was fermheid van geest, ernstige toewijding, doorzettingsvermogen. Literair gesproken zaten beiden overigens wel nagenoeg op dezelfde golflengte. Horen we nog eenmaal Hennert over zijn overleden vrouw: ‘Haare lievelingen [als auteurs] waren Molière, Racine, Boileau, Voltaire, Pope en Gesner’. Zij hield van de schouwburg en las even graag

toneelstukken. Onder haar nagelaten papieren bevond zich een vertaling van Molières Tartuffe.

Met deze bijzondere vrouw is Betje Wolff door alle stormen van het leven heen intiem bevriend gebleven tot aan Petronella Johanna's dood in 1786.

Zou het jonge dichteresje ooit hebben geprobeerd om iets van eigen makelij gepubliceerd te krijgen? H.C.M. Ghijsen heeft gemeend als zodanig te kunnen aanwijzen het uiterst zeldzame bundeltje Mijne uitspanningen, dat omstreeks 1785 bij J.B. Elwe te Amsterdam is verschenen.64Het behelst een reeks stichtelijke beschouwingen in min of meer gezwollen proza, gelardeerd met geleerde voetnoten.

Het titelblad noemt als auteur E. Bekker, wed. A. Wolff en volgens de voorrede zouden we hier te maken hebben met een jeugdwerkje, ‘de misdragt van eenen twintig-jaerigen Schrijver’. Mevrouw Ghijsen dateert het origineel derhalve op 1758.

En hoewel ook zij enigszins twijfelt aan de authenticiteit van het geheel, maakt zij toch van deze teksten gebruik om Betjes wijsgerige stemming omstreeks 1758 te typeren.

Een gelukkige vondst leerde mij echter dat Elwes uitgave slechts een nadruk is van een in 1777 bij P. Hayman te Amsterdam verschenen bundeltje.65De anonieme schrijver tekent alleen met de zinspreuk ‘Libere et Modeste’. Op zichzelf beschouwd, maakt dit Betje Wolffs auteurschap al minder waarschijnlijk. Maar ook de tekst zelf levert voldoende contra-argumenten. Ghijsen heeft trouwens al

(23)

gewezen op het geleerde voetnotenapparaat, dat nooit van Betje kan zijn. Maar wat voor mij de deur dichtdoet is een beschouwing over de echtelijke staat. De onbekende twintigjarige verwerpt hierin resoluut een groot leeftijdsverschil tussen gehuwden:

‘Eene fluksche maegd aen eenen suffenden grijsaerd gekoppeld, krijgt haer geroep om kinderen, met knorren en kuggen beantwoord, of slijt kwijnende het beste deel haerer dagen met eenen knikkebollenden Vader’.66Zou iemand die in 1758 zo iets neerschrijft een jaar later juist deze wandaad begaan? Er zijn nog diverse andere bezwaren: het feit dat Betje Wolff nergens dit werk als het hare heeft erkend, de onbetrouwbaarheid van piraatdrukker Elwe, bovenal de volstrekt onpersoonlijke schrijftrant. Reden genoeg om Mijne uitspanningen verder buiten beschouwing te laten.

Hiermee wil niet gezegd zijn dat Elizabeth Bekker gedurende haar Vlisssingse jaren nooit pogingen heeft ondernomen om deel te krijgen aan het letterkundig circuit.

Is zij wellicht de twintigjarige Zeeuwse die in 1758-1759 onder het pseudoniem LEALTE een viertal schertsende brieven aan het spectatoriale weekblad De Philanthrope schrijft?67LEALTE, die zegt mede te spreken namens een klein genootschap, geeft aan de spectator een persoonsbeschrijving die verrassend veel op het signalement van Elizabeth Bekker lijkt:

Myn staet is middelbaer, en myn Vader is een oud eerlyk koopman, die schoon hy groot goed heeft gewonnen, niet kan besluiten rust te kiezen voor den last waaronder de Coopman zwoegt. Ik hebbe door zyne gunst alles geleert wat myn fatzoen medebrengt, en ben dus in staat gesteld in de grote waereld te konnen leven. Voords, is myn naturel vrolyk, heb voorkomen dat voordeelig is en zomtyds zegt men my dat ik fraai ben.68

De speeltafel bemint ze niet, al moet ze soms uit beleefdheid van de partij zijn. Liever echter verkeert ze met haar kleine genootschap:

Wy diverteeren ons met leerzame discourzen, over de Kunsten en

Wetenschappen, de Wysgeerte boven alles vermaakt my en trekt myn hart met onverbrekelyke snoeren.’

‘Onze uitspanning is de Muzyk, dat my, die zeer aandoenelyk ben, niet zelde met een droefgeestige vrolykheid doet vertrekken.’69

‘Myn postuur is middelmatig, eerder klein als groot, (zeeuwsche keure) blond hair, en grote heldere blaauwe oogen.

(24)

De epistels van LEALTE zijn niet meer dan een manier om aandacht te trekken bij De Philantkrope. Deze doorzag het spel en reageerde beleefd-afwijzend. Ik heb de stellige indruk dat het hier niet om gefingeerde brieven gaat. Stijl (‘goed rond goed Zeeuwsch’) en inhoud wijzen in de richting van Elizabeth Bekker maar verder dan het uitspreken van een vermoeden kunnen we niet gaan.

Onderhield Betje nog andere literaire contacten gedurende haar Vlissingse jaren?

Zeker wel! En een van die contacten zou haar verdere leven bepalen op een manier als maar weinig literaire betrekkingen doen.

Eind 1758 of begin 1759 raakte Elizabeth Bekker in een letterkundige

briefwisseling met de eenendertig jaar oudere Adriaan Wolff,71gereformeerd predikant in de Beemster. Wij weten niet van wie het initiatief daartoe is uitgegaan.

Waarschijnlijk toch van Elizabeth. Zij immers was toen buiten de beperkte kring van haar familie en vrienden nog geheel onbekend. Ds. Wolff daarentegen bezat al een zekere naam in de republiek der letteren dank zij enkele lokaal-historische publikaties.

In 1757 had hij nog een Tweetal uittreksels uit de schriften van J.W. Lustig betreffende het psalmspel en de muzikale dichtkunde uitgegeven.

Hoe het zij, het kwam zover dat de correspondenten elkaar hun portret toestuurden.

Dit nu gaf de Beemster predikant, sinds januari 1757 weduwnaar van Maria

Wilhelmina Keijser, aanleiding om het levend beeld van zijn penvriendin te komen aanschouwen. Op zondagmiddag 9 oktober 1759 verscheen hij plotseling in Vlissingen en nu ontwikkelden de gebeurtenissen zich in sneltreinvaart. Hij vroeg en kreeg van vader Bekker Betjes hand. Nog diezelfde avond werd de verloving bezegeld. Op 16 oktober werd voor notaris Petrus de Smit te Vlissingen de akte van huwelijkse voorwaarden gepasseerd.72De 23ste oktober ging het paar in ondertrouw73en reeds op 2 november vertrok Betje - alleen vergezeld door haar oudste broer Matthijs - per schip naar de Beemster. Daar vond op zaterdag 18 november 1759 de

huwelijkssluiting plaats74tussen de 21-jarige Betje en haar 52-jarige dominee. Vrijwel op diezelfde dag ging Wolffs enig nog in leven zijnde kind uit zijn vorig huwelijk, de 19-jarige Wijnanda, in ondertrouw met mr. Pieter Pasmooy Molenaar. Commentaar overbodig.

Voordat ds. Wolff uit Vlissingen was afgereisd, preekte hij op 15 oktober nog een keer in de grote of St. Jacobskerk op de voor hem wel zeer toepasselijke tekst Hebreeën 11:8: ‘Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou.’

(25)

Natuurlijk rakelde dit ‘seltsaem trougeval’ weer alle herinneringen op aan wat er zich rond Betje en Gargon in 1755 had afgespeeld. Wie daar het zijne aan bijdroeg, was Laurens Bekker. Hij was niets te beroerd om zijn jongste zuster - ‘soo een vuyl ding’ noemt hij haar - flink te beroddelen in de brieven die hij najaar 1759 schreef aan de op dat tijdstip in Parijs verblijvende chirurgijn David-Henry Gallandat,75een huisvriend van de familie Bekker. Onthullend zijn ze zeker, deze brieven, maar dan ook ten aanzien van de briefschrijver zelf, die zich hier toont in al zijn kleinzieligheid.

Ds. Wolff moge dan verliefd zijn op mejuffrouw Betje, ‘wegens haere groote verstand’, waarlijk Gallandat, ‘Ik weet niet waer in de selve bestaet, in wat Poezij, en wat uytterlyke franjen’ - aldus Laurens Bekker.76Er waren meer fijnen die hun hoofd schudden. Het verhaal komt opnieuw van Laurens, die alles getrouw overbrieft.

Want aan de feitelijke juistheid van zijn berichtgeving hoeven we niet te twijfelen.

Volgens Laurens dan zou ds. Wolff er tegenover twee Vlissingse predikanten zijn verwondering over hebben uitgesproken, ‘dat zoo een Juff: begaeft met zoo een goed oordeel en verstant zoo lang haren tijd had versleeten sonder te huwlyken’. Waarop een van die collega's: ‘mijn heer UEd. weet mogelijk niet wat de oorsaek zij dat die Juff: zoo lang heeft moeten wagten, is UEd. niet bekent welk een kwade uitstap die juff. begaen heeft’. Ja, daar had ds. Wolff wel van gehoord, ‘maar lieven heeden, (e)en Juff. van 17 Jaer, dat kan wel gebeuren, en daer by zoo ik hoor verleyd’. ‘Nu ik seg UEd. de reden mijn Heer en als het UEd. niet verscheelt my nog minder, en wensch UEd. des Heeren ryken segen’.77Einde dialoog.

Na alles wat er in de loop der jaren over deze merkwaardige verbintenis geschreven werd, blijven er nog raadsels over. Liet Betje zich door haar familie ompraten om

‘dat knoopje maer toe (te) haelen’,78of trouwde zij uit innerlijke overtuiging? En wat te denken van dominee Wolff, wat voor een figuur was hij eigenlijk? Het is wel een wonderlijke coïncidentie, dat Betjes huwelijk nagenoeg samenviel met Gargons vertrek naar de Oost. Onwillekeurig gaat men aan een verband denken. Aangenomen echter dat deze veronderstelling juist is, dan nòg weten we niet wat oorzaak en wat gevolg was. Daarvoor zouden we op zijn minst het juiste tijdstip van Gargons afreis moeten weten. Naar eigen zeggen heeft Betje zich slechts met veel moeite van haar vaandrig kunnen losmaken. Zij deed dat pas, toen een huwelijk met hem definitief onmogelijk was geworden. Jan Bekker sr. heeft formeel ds. Wolff acces verleend, maar een tegenstribbelende dochter zal hij in Betje niet hebben ontmoet. Er was weinig wat haar nog aan Zeeland bond,

(26)

dacht ze. ‘Nooit kom ik weer in dat bigot Zeeland’ zal ze zelfs 5 juni 1774 nog aan haar in Vlissingen wonende - maar geen Vlissinger zijnde - jeugdvriend David-Henry Gallandat schrijven.79De heugenis aan het daar doorstane: de bekrompen lasterpraatjes van de fijnen, verliet haar geen moment.

Vroegere literatuur-historici (Naber, Ghijsen e.a.) waren dan ook geneigd om ds.

Wolffs aanzoek te beschouwen als een uiterst welkome interventie. Zijn jonge bruid werd aldus uit een moeilijke situatie gered. P.J. Meertens formuleerde het heel duidelijk: ‘Ds. Wolff beging ook tegenover onze literatuur een weldaad, toen hij zijn jonge bruid uit haar omgeving wegvoerde en haar naar een oord bracht, waar zij haar talenten ongehinderd kon ontplooien’.80

Toch proeft men, zij het veelal minder uitgesproken, bij vele critici ook een heel andere houding tegenover ds. Wolff. In deze zienswijze wordt Betje Wolff

gepromoveerd tot slachtoffer: la belle et la bête. Zulke beoordelaars nemen het de Beemster predikant in hun hart kwalijk dat hij het levendige jonge vrouwtje - een kind haast nog - twintig jaar lang heeft opgesloten in zijn pastorie. Had hij tenminste nog het idee gehad om snel dood te gaan. Illustratief voor de ambivalente gevoelens die het huwelijk tussen Elizabeth Bekker en Adriaan Wolff wakker roept is het feit dat men beide standpunten soms tegelijk bij een beoordelaar aanwezig vindt. De eerder geciteerde Meertens spreekt in hetzelfde artikel tevens over ‘de kapitale fout van zijn (Wolffs) tweede huwelijk’, een fout die hij anders dan Ghijsen onvergeeflijk acht.81

Weldaad voor onze literatuur, ‘misdaad’ in menselijk opzicht - beide kwalificaties zijn wijsheid achteraf. Mij dunkt dat voor een billijke beoordeling niet mag worden uitgegaan van de wetenschap wat Betje Wolff naderhand met Aagje Deken in literair opzicht betekend heeft. Evenmin mag men zich laten leiden door een moderne, post-romantische visie op het huwelijk. De huwelijkskeuze in de achttiende eeuw volgde andere principes dan die welke ons normaal en gezond voorkomen.82Seksuele lust bijvoorbeeld mocht geen echtgrond zijn, zeker niet voor de vrouw. Genegenheid of althans de bereidheid om die te ontwikkelen was voor haar voldoende. Waar het echter op aankwam, was overeenstemming in stand, geld, geloof en leeftijd. Welnu, op bijna al deze punten voldeed Wolff aan de voorwaarden. Hij was van goede komaf, via zijn overleden vrouw was hij zelfs geparenteerd aan het Hoornse

regentenpatriciaat. Als predikant van de gereformeerde kerk was hij voor Betjes orthodoxe familieleden uiteraard volkomen acceptabel, terwijl hij anderzijds door zijn verlicht-irenische houding met Betje accordeerde. Veel geld bezat hij niet, maar hij verlangde ook geen grote bruids-

(27)

schat.83Bleef alleen het verschil in leeftijd, maar dat woog kennelijk niet zo zwaar.

Voor zijn jaren zag Wolff er nog goed uit. Hij zal door de omgang met het kwieke jonge vrouwtje van de weeromstuit zelf ook vitaler geworden zijn. Een marriage de raison? Akkoord, maar was dat welbeschouwd niet het best denkbare huwelijk voor redelijke mensen?

Horen we tenslotte nog even hoe Betje Wolff tegen de zaak aankeek. Op 19 oktober 1770 schreef ze in een openhartige brief aan Maarten Houttuyn:

Myn fortuin is echter sober uitgevallen, zult gy zeggen: een ouwe boeren-dominé! Gy hebt gelyk, dog wagt, tot dat ik mes mémoires eens in 't licht geef, om te oordeelen of ik wel een zot stukje begon, toen ik 20 jaar oud, myne familie tot één toe en ma très chère Patrie adieu zeide om in het styve Noordholland met een oud statig man te hokken.84

Die memoires zijn nooit gekomen, we zullen het wat dat betreft met Betjes brieven en andere geschriften moeten doen. Maar die spreken voor de goede verstaander duidelijke taal. Elizabeth Bekker merkte te laat dat haar natuurlijke vitaliteit zich niet liet onderdrukken. En Wolff ondervond tot zijn schade dat hij met deze vrouw de onrust in zijn leven had binnengehaald. Aanvankelijk echter leek het filosofisch huwelijk een succes, totdat omstandigheden van buitenaf de wankele basis ervan blootlegden.

Eindnoten:

1 Bij het traktaat van Fontainebleau (11 november 1807) was Vlissingen door de koning van Holland afgestaan aan Napoleon, maar de eigenlijke inbezitneming vond plaats op 7 februari 1808. Toen moesten ook de kerkelijke archieven worden overgebracht naar het stadhuis.

Vervolgens belegerde een Engels expeditieleger de stad, die - zwaar gehavend - van 17 augustus tot 24 december 1809 in Engelse handen kwam. Toen Vlissingen door de Fransen weer heroverd was, werd het bij het keizerrijk ingelijfd. Wat er nu aan oudarchief van Vlissingen over is, komt grotendeels uit particulier bezit. Ook heeft men aan de hand van elders bewaarde doopbriefjes een doopregister gereconstrueerd. Zie W. de Bruine, Inventaris van het archief der gemeente Vlissingen, Vlissingen 1959, 2 delen.

2 GA Vlissingen, register van gedoopten, lidmaten en huwelijken geref. kerk (geen inv. nr., voorheen in bezit van familie Van der Swalme). Betje Wolff is gedoopt op 27 juli 1738. Met behulp van verspreide gegevens uit GA Vlissingen heb ik een genealogie-Bekker samengesteld

(28)

ambachtsheerlijkheden. De bekendste ambachtsheer van eerstgenoemde plaats was Marnix van St. Aldegonde. Zijn kasteel, dat Betje Wolff goed gekend moet hebben, werd in 1783 afgebroken.

Op 1 juli 1966 zijn beide Souburgen geannexeerd door de gemeente Vlissingen. Jan Bekker sr.

kocht ‘Altijd Wel’ 28 augustus 1762 van Dina Johanna Fruijtier (RA Zeeland, inv. Lasonder nr. 1481, fol. 252); op 17-1-1780 schonk hij het aan zijn zoon Jan Bekker jr. (inv. Lasonder nr.

1482, fol. 140); na diens dood verkocht zijn weduwe Elisabeth Stokmans ‘Altijd Wel’ op 28-7-1781 aan Frederik van Citters (inv. Lasonder nr. 1482, fol. 132).

8 Zie J.L. Heerebout, Poortersboek van Vlissingen, deel II, Vlissingen 1971, p. 15 (in machineschrift aanwezig op GA Vlissingen).

9 Voor een genealogie-Boudrie, op basis van verspreide gegevens uit GA Amsterdam en Vlissingen, zie bijlage II. De naam wordt ook geschreven Baudry, Bauldry etc.

10 Elisabeth Bekker en Agatha Deken, Geschrift - eener bejaarde vrouw. dl. I, In den Hage 1802, p. 6, 7, 27, 28.

11 Zie A. van Dantzig, Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, Bussum 1968, p. 108. Volgens de Vlissingse arts D.H. Gallandat waren er van de 36 schepen die in 1767 en 1768 door de W.I.

Compagnie om slaven naar Afrika werden uitgezonden, 4 uit Amsterdam, 4 uit Rotterdam, 10 uit Middelburg en 18 uit Vlissingen. Zie zijn ‘Noodige onderrichtingen voor de slaafhandelaaren’, in: Verhandelingen Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dl. I (1769), p.422-460; citaat p. 427.

12 Dyserinck, p. 293 (brief 164 aan Coosje Busken).

13 Extract-notulen van de Vlissingse vroedschap onder deze datum.

14 Zie J.L. Heerebout, Alfabetische lijst van personen, die stedelijke ambten bekleden, met datum van aanstelling, Vlissingen 1975 (typoscript GA Vlissingen, inv. nr. 4977).

15 Zo heet hij althans in de genealogie-Bekker door W. van der Os (GA Vlissingen, hs. inv. nr.

5596).

16 Aan mynen geest, Hoorn 1774, p. 2.

17 Beemster-Winter-Buitenleven, Amsterdam-'s-Gravenhage 1778, p. 38-39.

18 Zie Bibliografie, nr. 629, 656, 657. In 1980 toonde mij de heer P.J. Lugt te 's-Gravenhage nog een onbekend, fraai knipwerkje van Betje Bekker uit 1750, gemaakt voor Engelbert Johan van der Mandere, toen ‘oud zes jaaren’ en het zoontje van Vlissingens eerste burgemeester (zie afb.

1).

19 De Bekkeriaansche dooling ... wederlegd, Hoorn 1775, vs. 105-108.

20 Br. 3 (= Dyserinck, p. 7-10).

21 Br. 18 (citaat: Dyserinck, p. 40). Een nog ongesignaleerde moeilijkheid met dit citaat is, dat

‘Altijd Wel’ pas sinds 1762, d.w.z. na Betje's huwelijk, eigendom van de familie Bekker was (cf. noot 7).

22 Bibliografie, nr. 628.

23 A. Hellenbroek, Voorbeeld der godlyke waarheden voor eenvoudigen, die zig bereyden tot belydenisse des geloofs. Ik raadpleegde een 10e druk, Rotterdam 1747.

24 Groot Acteboek der Consistorie van Vlissingen, GA Vlissingen, inv. nr. K 306.

25 Willem Leevend, dl. I, p. 90-91.

26 Geschrift eener bejaarde vrouw, dl. I, p. 274-286.

27 Aan mynen geest, in: Mengel-Poëzy I, Amsteldam 1785, p. 4. Deze versie van dit gedicht wijkt af van de separate editie Hoorn 1774.

28 Aan mynen geest, Hoorn 1774, p. 6.

(29)

34 Geschrift eener bejaarde vrouw, dl. I, p. 197 (Mietje is dan 11½ jaar).

35 Het archief hiervan berust sinds 1914 in GA Vlissingen. De gemeente telde één predikant. Van 1736 tot 1759 was dat David Rutherford.

36 GA Vlissingen, inv. nr. K 484, d.d. 31 mei 1760, fol. 131.

37 GA Vlissingen, inv. nr. K 484. d.d. 4 nov. 1752. fol. 103.

38 Zie P.J. Meertens, ‘Het culturele leven in Vlissingen in de tijd van Betje Wolff’, in: De Vlaamse Gids, 39, nr. 6 (juni 1955), p. 375-382.

39 Ds. Daniel Theodore Huet ('s-Gravenhage 1 okt. 1724 - Utrecht 12 mei 1795); Waals predikant te Vlissingen (1748-1763), nadien te Utrecht; gehuwd 7 juni 1750 te Vlissingen met Ester Joly.

Zie Ned. Patr. 10 (1919), p. 130.

40 Jean Guépin (Vlissingen 15 januari 1715 - aldaar 15 juni 1766); uit een Hugenoten-geslacht uit Dieppe afkomstig, lid van de Waalse gemeente; koopman, tevens raad en schepen in zijn geboortestad; 26 november 1756 gehuwd met Elizabeth Freni. Zie Hulde aan de nagedachtenis van wijlen Jan Guépin, in: Mnemosyne VI, Dordrecht 1819, p. 177-202; F. Nagtglas,

Levensberichten van Zeeuwen, Middelburg 1890-1893, sub voce.

41 Jan Jacob Brahé (Delft 13 november 1726 - Vlissingen 5 juli 1776), gereformeerd predikant te Vlissingen van 1751 tot zijn dood toe; dichter en kerkelijk polemist. Zie NNBW I, 448-449.

42 Daniel Theodoor Huet, Inhuldiging van Zyne Doorluchtige Hoogheid Willem Karel Hendrik Friso (...) als Erf-Heer van Vlissingen, op den Vden Junij MDCCLI. Amsterdam 1753, in folio.

43 Zie Groot Acteboek der Consistorie van Vlissingen (GA inv. nr. K 306), bijv. onder 7 juni 1746.

44 Ibidem, onder 9 september 1755.

45 Ibidem, resp. 1 mei 1756 en 17 dec. 1757.

46 Joh. Dyserinck, ‘Wolff en Deken’, in: De Gids 56, dl. IV (1892), p. 298.

47 Ghijsen 1919, p. 14-17; Ghijsen 1954, p. 17-19.

48 Doopboek Geref. kerk van Zuidzande (gemeente Oostburg), RA Middelburg. Een

genealogie-Gargon berust in typoscript ald. onder inv. nr. gen. hs. 169; Matthijs wordt genoemd op p. 11. De gedrukte bronnen (Nagtglas, NNBW, De Bie-Loosjes etc.) zijn op het voor ons vitale punt van de afstamming van vaandrig Gargon onvolledig of onjuist.

49 Het heeft meer moeite gekost om over de militaire carrière van Gargon gegevens bijeen te sprokkelen dan in een noot tot uitdrukking kan komen. Veel militaire archieven zijn in 1945 verloren gegaan. Mijn informatie berust op de handgeschreven Naem-registers der militaire officieren (ARA, bibliotheek sign. 73 E 7), resp. 1750, p. 115, 1751, p. 118, 1752, p. 108 en 1753, p. 112. Eerdere registers zijn helaas niet voorhanden. De commissieboeken van de Raad van State noemen in de periode 1735-1766 geen Gargon.

50 GA Vlissingen, inv. nr. K 484, fol. 103v: ‘Gargon, Matthijs j.m. van Middelburg, belijdenis 22 maart 1753’. Er zijn geen Middelburgse archieven meer om dit gegeven na te trekken.

51 Zie S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandsche vrouw in de eerste helft der achttiende eeuw, Leiden 1914, p. 73-75. Het onderwerp ‘schaking’ verdient een afzonderlijke studie waarbij ook de talrijke romans uit die tijd in het onderzoek betrokken moeten worden.

52 Br. 18 (= Dyserinck p. 40-41).

53 GA Vlissingen, inv. nr. K 306.

54 Ghijsen 1919, p.16; Ghijsen 1954, p. 18.

55 Over Gargons leven na 1757 was tot dusver niets bekend. Ik baseer mij voor het navolgende op hs. Personalia IV, B.S. Batavia uit het Arsip Nasional Republik Indonesia, Jakarta.

56 B.S. Batavia 62 (Arsip Nasional Republik Indonesia): ‘Donderdag den 8e October 1761 Mattheus Gargon van Zuijd Zande, Luijtenand van de Infanterij in dienst der [onleesbaar] Jongman met

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat men VAN VEEN bijna wenscht te kunnen verschoonen, hoewel hij zig als een verliefde gek gedraage: VAN ARKEL , die alleen voor zijne zuster in loosheid de vlag moet

ik geloof dat hij al uw boêltjen kort en klein trapte, en weldra een huis zou hebben dat bewoonbaar was; want sedert dat hij zo bedroefd driftig is, ziet hij zo naauw niet; en al liep

sloot het geld ter betaalinge van schulden, in mijn bureau: dewijl alles in goud bestond, was de zak wel zwaar, doch niet groot: 's daags daaraan moest ik naar den landdag, en

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut.. de Ouders betoont men onbedriegelijker door hunne geboden optevolgen, dan, door te buigen, of den hoed af

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den heer Willem Leevend.. Een fraaije Kantoor-jongen! Altyd zit hy te leezen. En of hy het Italiaansch Boekhouden nu al kent, wat is dat? Is

Ik denk echter, dat zy, even als uwe Zuster, dat lastig ledig des harten volmaakt vervuld voelt, door de vriendschap, die zy geniet en ont- fangt, Hoe dikwyls zag ik, toen ik by

Uw man, een regt koopman, die naauwlyks den tyd heeft om te eeten, en nooit zo niet eens naar de Kerk met u uitkan; die niets meer dan ouwerwetze pligten van eene Vrouw vergt; die u

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den heer Willem Leevend.. Neen: die zyn beneden myn aandagt. Ik spreek alleen van die looze schalke diefjes, die, zelf als zy rebelleeren,