• No results found

Betje Wolff en Aagje Deken, Economische liedjes · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betje Wolff en Aagje Deken, Economische liedjes · dbnl"

Copied!
807
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Betje Wolff en Aagje Deken

bron

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes. Isaac van Cleef, Den Haag 1781 (3 delen)

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/wolf016econ01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

[Eerste deel]

De Deugd heeft schoons genoeg, zy hoeft geen pronk uit kwaadt:

De Vryheid zoets genoeg, zy hoeft geen dwaas sieraad:

Blygeestig, aangenaam, bevallig, klugtig, zoet Kan wel de reden zyn, en dat nog al in 't goed;

Scherp, aartig, zenuwig, zoetvloeyend, en zo voord Kan 't zyn, al heeft het Dicht niet den aanstootlyk woord.

D . R . CA M P H U I Z E N.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(3)

Opdragt.

Wys:Jusque dans la moindre Chose:

Aan wien wyde wy deez' Liedjes?

Aan een ryk aanzienlyk man, Die haar voor de slangebeeten.

Van de Nyd bevryden kan?

Plaatzen wy een aadlyk wapen, Voor den Opdragt, (dien ik meen

Deezen avond af te schryven Word ik niet verhinderd,) neen!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(4)

Laat de nijd zich vrij vermaken Met ditEconomisch stuk:

Laat zy 't van elkander scheuren;

'k Wensch haar daar meê veel geluk.

Zou ik haar niet zo veel gunnen? – Zy die onzen roem verbreidt?

Elk heeft zyn byzonder dryven;

't Lastren is haar' zaligheid.

Zo wy echter deeze Bladen Iemand wydden, dan verkoo

Ik u, heilgeM E N S C H E N L I E F D E: Ja, wy treden in uw spoor!

Gy doet onze zielen gloeyen, Geeft de pen in onze hand;

Gy doet onze harten kloppen Voor ons dierbaar VA D E R L A N D!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(5)

VA D E R L A N D! wat geestvervoering Grypt my aan, als ik u noem?

'k Leef voor u! 'k leef voor de Vryheid.

Kan ik ooit uw leed en roem Zonder tranen overdenken!

Tranen van het hart gevloeit,

Die de KO E L H E I D nimmer weende, Vast aan de EI G E N B A A T geboeit.

'k Durf dit geenszints ondernemen.

ME N S C H E N L I E F D E, slaatge alleen Gunstige oogen op deez' Vaerzen, Eers genoeg; wy zyn te vreên.

Zucht voor de ongetelde Leden Van den nutten Burgerstaat,

Deedt ons, 't geen wy schreven, schikken, Op verscheiden toon en maat.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(6)

Wy bedoelen yders welzyn;

Dit is overtuigend klaar:

NA A U W G E Z E T H E I D, durft gy twyffien?

Ei wees billyk! lees het maar.

Ja, wy strooyen roozenbladen Op den weg der waareD E U G D;

Wy bewyzen aan het Menschdom:

‘DE U G D alleen geeft zuivre vreugd.

Dat me in alle levensstanden Zeer gelukkig leeven kan,

In zyn jeugd en grys van jaaren;

Dat de Boer, en de Ambagtsman, Dat de brave Vrouw, en Moeder, Dat de Jongling, dat het Kind,

Zo zy elk hun pligt betragten, Overal 't genoegen vindt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(7)

Dat de GO D S D I E N S T van den Christen Werkzaam is; en zulk een schat

Voor ons, die hem hoog waardeeren, Als men naauwlyks ooit bevat.

Dat hy ons in zwaare rampen, In gebrek, in ziekte, in pyn,

Als ons alles heeft verlaten, Dan nog leert gelukkig zyn.

Dat men, om Gods gunst te winnen Zo in voor- als tegenspoed,

Zich pligtschuldig moet gedragen, Met gelatenheid en moed;

Dat wy ons geluk verwoesten, Schoon geplaatst in 't wenschlykst lot,

Als wy 't ongenoegen dragen Van een goedertieren God’!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(8)

Geen afschuuwlyke Tooneelen DaarN A T U U R om beeft, en zucht,

Die deO N N O Z E L H E I D verstommen;

Geen vergiftigende klugt Geven wy u ter beschouwing.

Alles ademt orde, rust,

Liefde, huislyk vergenoegen;

Alles weert verboden lust.

Zingt nu, waarde en nutte leden Van de groote Maatschappy!

Zingt met liefelyke stemmen:

‘Hy die dankbaar is, is bly’.

Gaat niet zuchtend door dit leven;

Waant niet datZ W A A R M O E D I G H E I D

GO D S D I E N S T is, neen landgenooten, Mydt de strikken die ze u spreidt:

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(9)

Dient den God van liefde en blydschap Met een opgeruimt gemoed.

Zegt, door uw behaaglyk zingen:

‘o Wat is myn schepper goed!’

Denkt nooit: ‘God heeft my vergeten;

Voor my is geen heil, geen vreugd.’

Neen, Hy waakt voor uw belangen, Zo gy vasthoudt aan de deugd.

Hebt gy aanzien, roem, noch rykdom?

Leeft ge in een' vergeten staat?

ô, Wilt daarom niet besluiten Dat God u niet gaadeslaat!

Zyt ge op deez' beneden waereld, In een lagen rang gestelt?

Zal dat uw geluk dan hindren Zo Gods gunst u vergezelt?

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(10)

Welk een rei van zaligheden, ('k Heb die voor u afgebeeld,)

Heeft het Goedertieren wezen U op aarde óók toegedeelt;

Leert, myn Vrienden, beter denken;

Zoekt het waare; vliedt den schyn:

En, waar gy u moogt bevinden, Gy zult steeds gelukkig zyn.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(11)

Welmeenende medeburgers.

Voor weinige maanden gaven wy een Dichtstukje uit, getitelt: Nederlands verpligting tot het instandhouden der Maatschappyën in ons Vaderland opgericht, en wel byzonder die van den Economischen Tak.Wy hebben toen het onberispelyk genoegen gehad, van te zien, dat onze eerlyke poogingen, ter bereiking eenes goeden oogmerks, met toejuiching beschouwt zyn,

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(12)

door lieden, welken wy, met grond, voor vrienden des menschdoms houden.

Of men ons nu den titel van Dichteressen geweigert heeft, dat is voor ons, tot nog, onder het onbekende; maar dat men ons yvrige Vriendinnen onzes Vaderlands noemde, dit is ons, ook in ons afgezonderd leven, ter kennisse gekomen. Om ons zulk eenen verheven naam méér en méér waardig te maken, hebben wy een Plan ter uitvoering gebragt, dat wy reeds voor lange ontworpen hadden, en 't welk onder onze papieren afgeschetst lag. Het bestaat in eene verzameling van Zangslukjes, derwyze geschikt, dat zy, in allen deele, Economisch mogen genoemt worden.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(13)

Wy meenden iets méér te moeten doen, dan het nutte aan te wyzen, van die Genootschappen en Maatschappyën, die niets minder dan 's Lands wélzyn beöogen:

maar wat-konden wy doen? wy! twee Vrouwen, die niet ryk noch aanzienlyk genoeg zyn, om de Party, waarby wy ons voegen, eenig gewigt by te zetten? Och niets ter waereld! Er is niet van ons te wagten dat wy de Fabrieken helpen verbeteren, door schrandere uitvindingen; dat wy voor den Koophandel nieuwe bronnen oopenen;

dat wy der Zeevaart voordeelige ontdekkingen doen; dat wy de Landbouwkunde uitbreiden; dat wy zandige Duinen en schraale Heiden in liefelyke Beemden herscheppen; Grondbraaken voorkomen; Stroomen en

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(14)

Rivieren in haare beddingen houden; of- de Haarlemmermeer helpen uitmaalen:

Dit zagen wy wél dat ons werk niet was. Konden wy echter niets, niets doen voor ons Vaderland?..

Als ons hart, (en vooral het vrouwlyk hart!) ergens zéér stérk opgestelt is, dan krygt men wel eens invallen, die, dat beken ik, zomtyds vry gek zyn; doch die echter toonen dat wy welmenende zielen zyn, min of meer, (in den geeste,) vermaagschapt aan den braaven Abt de SI N T PI E R R E.Oordeelt uit het geen ik u zal mededeelen.

Onze wyze hoofden dan by elkander gelegt hebbende, hadden wy deeze en dergelyke redenwisselingen: ‘wy zyn verdrietig om dat wy

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(15)

niets ten besten onzes Vaderlands doen kunnen; en zie daar! wy kunnen Rymen;

wy kunnen Vaerzenmaken! 't Is waar, dat dit juist geen heel aanzienlyke

bekwaamheid is; doch dat kunnen wy niet helpen. Elk moet wat doen ter bevordering van het algemeene welwezen. Laaten wy, in vredes naam, die affaire opnemen, en, ter liefde van ons Vaderland, het Rymwerk beginnen. Vegten, Pleiten of Preeken, dat zal toch niet gaan: voor het eerste zyn wy, als een paar bloode Vrouwen, regt bang; tot het tweede hebben wy geene roeping, en tot het derde hebben wy geene gaven genoeg: Maar, Rymen! dat zal gaan; daar zie ik dóór. Wy zullen

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(16)

onze Vaerzen in den vorm der Liedjes gieten, op dat zy gezongen kunnen worden.

Onze onderwerpen, (de stoffen die wy zullen verwerken) zullen Inlandsch zyn; en wy zullen die zó maken, dat zy gebruikt kunnen worden van, zo wel als te bekomen door die menschen, die men gemeene Burgerluidjes noemt; of die in den dienstbaren staat geplaatst zyn. Wy zullen deeze onze handwerken noemen Economische Liedjes’.Zo gezegt, zo gedaan. Wy richtten een Getouw op, en noemen het: ‘het Economische Liedjes Weefgetouw’. Zie hier de eerste aflevering. Maar nu,

welmeenende Medeburgers, moeten wy de vryheid neemen om ons uwer toegeven-

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(17)

heid aan te beveelen. Indien gy de Producten; of Manufactuuren onzer nieuwe uitgevonden Fabriek, al eens zo wél bewerkt, en voor al zo ooglyk niet vondt als die stukken, die er uit Duitschland, Frankryk en Engeland, in ons Vaderland worden ingevoert; zo verzoeken wy u, dat gy omtrent ons Goedje dezelfde inschikkelykheid gebruikt, die gy toont voor de Koopgoederen, die gy van de of nieuwe, of verbeterde Fabrieken onzes Vaderlands Ontvangt. Wy verzekeren u, op ons woord, dat het van Inlandsche Stoffen gemaakt is; niet zo maar walligt en digt afgeflentert, en dat het ook den zedelyken welstand niet zal benadeelen. Hebben wy dan aan onze Manufactuuren,al den glans

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(18)

der persse,niet weten te geven, noch dat kiesche in het bewerken, waar door de Fransche Waaren, (welke babioles dan ook,) alle oogen verleiden: de oefening zal mooglyk die fouten wegnemen. Misschien krygen wy nog die heblykheid die de dingen tot grooter volkomenheid brengt. Dit, kunt gy begrypen bangt grootlyks van u af. Indien gy het vertier onzer Goederen behartigt, en zo wel Economische Liedjes, als Economische Japonnen, Kousen, Hoeden, Behangzels, Vloerkleden, Gaazen enz. gebruikt, dan zullen my ons Getouw gaande houden, dat beloven wy u ernstig;

maar zo gy er ons mede laat zitten, dan is het ons niet te vergen de affaire levend te houden: want, wy zyn zó

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(19)

Economisch, dat wy het ook omtrent ons zelf zyn; en gy begrypt, denkelyk, dat het algemeene welzyn vergroot, dóór, en rust op de welgesteltheid der Ingezetenen;

indien zy hun belang edelmoedig verbinden-aan dat der Maatschappy. Daar men ons nu reeds voor lieden die het wél met het Vaderland meenen, verklaart heeft, en wy nogmaal betuigen, dat wy prys op dien eernaam stellen, zo eischt uwe Vaderlandsliefde, dat gy ons in staat stelt om aan 't Werk te blyven: Wy zullen zien hoe het met de eerste aflevering gaan zal.

Het geen ik hier nu nog byvoeg, zal van eenen eenigzinds ernstigeren aart zyn;

- laat

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(20)

ik liever zeggen: zal dezelfde zaaken eens in een ander oogpunt zetten.

‘Och, dat alle myne landgenooten gelukkig waren’! dit is de ongeveinsde wensch van elk liefderyk, en welgevormt hart. De bedaarde beschouwer der menschen, ziet de noodzaaklykheid der zeer onderscheiden staaten, rangen, en uitdeeling der goederen al' te wél dóór, om ooit eene gelykheid te willen invoeren die niet mooglyk zy: maar hy tracht, elk, in zynen kring, gelukkig te maken.

Hy ziet, dat men niet gelukkig zyn kan, indien men niet vergenoegt is: men kan niet vergenoegt zyn, indien men niet te vreden is met, en in die omstandigheid daar wy ons in bevinden.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(21)

Zie daar! dit houdt hy in 't oog; overal waar hy menschen vindt. Getroffen door zyn voorbeeld, ondernemen wy hem te volgen: Doch wy wenden onze poogingen aan, omtrent die Lieden, die, door onze Vernuften veragt, en door onze Aanzienlyken versmaadt worden; en die wy echter (met welnemen van beiden,) het deegelykste deelder menschen noemen; zo lang men ons niet kan beduiden, dat eerlyk geschikt, en nuttig te zyn, veel meer den mensch verlaagen, dan een man van de mode te wezen.

Men heeft, op die fraaye Lijst van Burgerlyke vooroordeelen, dit paartje óók voor lang gezien: ‘Men kan den gemeenen man

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(22)

niet anders maken dan hij is; men kan, zo men voor hem schryft, door geen fatsoendelyke lieden gelezen worden’. Wy zyn van het tegendeel volstrekt overtuigt.

Men kan de goede gemeinte verbeteren; men kan voor haar schryven, en echter blyken geven dat men ook voor verstandige lieden iets kan opstellen. Indien wy, voor ons zelf, hier niet gerust op waren, dan zouden wy dit Boekdeeltje niet hebben uitgegeven.

Ongeoeffenden, ja, kinderen verstaan ons als wy eene taal spreken die zy kénnen;

en ons houden by zulke zaaken die niet boven hunne bevattingen zyn. Wy erkennen, dat dit eene zeer moeilyke bezigheid zy; en dat er

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(23)

maar weinigen zyn, onder het schryvende Legio, die er regt toegeschikt zyn. Hun ontbreekt die gemeenzame kennis die ons in staat stelt om te weten hoe wy onze gedagten moeten uitdrukken, om verstaan te worden, door hen, die wy aanspreken.

Het hapert, dikwyls, véél méér aan de wyze van zeggen, dat men ons niet verstaat, dan wel dat het geene waarover men spreekt boven het gemeene bereik is. Deeze zwarigheid hebben wy, zo veel in ons was, zien te overwinnen.

Maar! hier doen zich nog veele grooter zwarigheden op. Wy doen onze persoonen zelf spreken! En zo wy een Ambagtsman, eene Werkmeid, een Boer, een Tuinman enz.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(24)

laaten spreken zo als wy zouden spreken, indien wy over diezelfde zaaken bezig waren, dan is het al verkeert. Zy moeten redelyk, billyk, godsdienstig, enz. denken, zowel als wy, maar zy moeten er anders over spreken. De houding hunnes verstands, (mag ik het zo eens noemen?) moet min bevallig, min los, ja minder edel zyn; zy moet hunne opvoedig behouden.

De wel opgevoelde fatzoenlyke vrouw, en de braave dienstmaagd, mogen zeker even welgemaakt zyn, en even spoedig voort wandelen; doch, met dat onderscheid, (zie het eens in de beste Tekeningen van den beroemden Schilder TR O O S T,)dat de eene met zekere onbestudeerde vlugheid de voeten buitenwaards zet, en de

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(25)

andere, vooral niet meer dan de voeten regt uitsteekt... Ik weet niet of ik zulke kiesche Observatien niet nog eene halve eeuw te vroeg in 't licht geve; en hierom zal ik het by deeze ééne laaten berusten: men zal my verstaan, denk ik; ik zal het geene meer van dien aart is, maar weêr in myne Bureau leggen.

Wy zouden deeze stukjes hebben kunnen uitgeven, zonder dat zy tot den zang geschikt waren: maar hier mede zouden wy aan ons geheel oogmerk niet voldaan hebben. De meeste menschen lezen zo slegt, dat men zich moet bedroeven als men dat hoort. Lieden, vooral de Poëten, die wel, - die schoon schryven, lezen ons hunne Vaerzen zo armhartig voor, dat een

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(26)

mensch het zynen erg sten vyand waarlyk niet zoude wenschen. De Lectuur zet Stukjes van deezen aart onnoemelyke bevalligheden by, of ontluistert ze ten eenenmaal. Wy geven die aan de goede Gemeente, en de goede gemeente leest doorgaans zo allerelendigst als die schoolmeester, die haar, het weinige dat hy zelf wist, nog zeer onvolkomen leèrde. Elk mensch heeft, 't is waar, ook geen goede stem; echter vindt men twintig goede zingers voor één goeden lezer. Hoe menigmaal klinkt de kinderkamer, of de keuken, door de allerliefelykste en schoonste stemmen!

Hoe dikwyls hinderde het my dat zy niets dan oolyke vodderyen uitgaven; die de Zang sters zeker geen één goed denkbeeld opleverden, en anderen walgden!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(27)

Laaten de menschen zingen! zingen is gezond, zingen is goed zo wel voor het lichaam als voor den geest: en dewyl wy van hen vergen, dat aangenaam talent niet te misbruiken, door zulke Gezangen voort te brengen, zo behooren wy hen schadeloos te stellen; wat zeg ik? zo behooren wy hen zulke Liedjes te bezorgen, die zy met vermaak kunnen zingen, en die evenwel altoos eene zedelyke bedoeling hebben.

Wy zouden misschien in staat geweest zyn eene verzameling van zogenaamde Geestelyke Liederen te kunnen geven, geschikt naar hunne vatbaarheid; maar, heeft onze dierbare vriend, die wy als eenen broeder beminden, en wiens vroege dood ons hart met de gevoeligste droef-

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(28)

heid heeft aangedaan, onze verstandige JA N EV E R A R D GR A V E,zyn Vaderland niet verpligt door zyne keurige Vertaaling van GE L L E R T S Liederen? Voldoen die niet?

Wy bepalen onze zangers meer aan hunne eigene omstandigheden, op dat zy iets toepasselyks voor hen zouden kunnen vinden. Wy hebben getracht hen te overtuigen: dat elk gelukkig zyn kan, indien hy zynen pligt behartigt, en duidelyke begrippen heeft van dien God die altoos wel doet, ook dan, als hy ons onze vuurigste verlangens weigert, of ontneemt zulke dingen waarop wy ons hart gestelt hebben.

Hoe aangenaam zal het voor ons zyn, als

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(29)

wy ondervinden dat wy iets hebben medegedaan ter verbetering van den smaak des volks!als onze Gezangetjes gezongen worden door die zelfde menschen, welke nu, alles ten gunstigsten beschouwt, voddige vertaalingen van Operadeuntjes zingen;

die, behalven de zoete wysjes, niets hoegenaamt hebben, 't welk hen, by geschikter Lieden zoude doen dulden.

De verscheidenheid hebben wy in 't oog gehouden. En zo wy zien dat onze pooging om van eenig nut te zyn in deezen, gunstig ontvangen wordt, zullen wy eens een tweede deeltje op dit laten volgen. Voords passen wy op deeze verzameling de woorden van den stichtelyken, en kragtigen Dichter CA M P H U I Z E N toe:

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(30)

‘Gezwets, of woorden pronkery En vind gy, Lezer, niet in my:

D'Auteur acht zulks voor nuts beletzel;

En heeft, al had hy dit vermogt, Niet dat, maar kragt van stof gezogt:

't Natuurlyk schoon boeft geen blanketzel’.

IN D E RY P, I N NO O R D H O L L A N D, 1 7 8 0 .

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(31)

Economische liedjes.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(32)

De goede min.

Wys:wat of de Schout mag praten?

Nu slaap myn kleineMietje;

Kom, lustig, oogjes digt...

Dat is weêr 't ouwe Liedje!

Ja, kyken naar het licht.

Maar gy lacht!

o Ik weet wel wat gy weêr van my wagt.

Ik zal 't Mamaatje klagen;

Haar die u aan my gaf.

Dus Minnetje te plaagen!

Kunt gy 't by daag niet af?

Maar gy lacht;

Ja ik weet wel wat gy weêr van my wagt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(33)

Nu gy zult by my komen, Myn engelagtig kind!

Zo wordt gy op genomen, Van haar die U bemint:

Maar gy lacht!

Ja ik weet wel wat gy weêr van my wagt.

Zie daar, voldoe uw lusjes, Och, had myn Liefje dorst?

Wat krygt dit handje kusjes, Dus leggende op myn borst!

o Gy lacht;

Gy hebt hoop ik niet al te lang gewagt.

Hoe bloost het lieve wichtje!

Wat staan die oogjes zoet;

Wat vriendelyk gezigtje;

Wat kykt het mild, en goed!

Ja gy lacht?

Ik kan meest altoos raden waar ge op wagt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(34)

Myn kindje heb ik verlooren.

Wat deed dit my een smart!

'k Mag 'er nog niet van hooren, Zo gaat het my aan 't hart.

Als het lacht',

Wat heb ik 'er dan niet wel van gewagt.

Zie zo, nu in 't Nanaatje.

Nagt, lieve lekkre schat! ...

ô Schort u weêr een praatje?

My niet, verstaat gy dat!

Of ge al lacht,

OnsMietje moet nu slaapen, want 't is nagt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(35)

Het blyde kind.

Wys:Quand j'étois dans mon jeune age.

Moederlief, ik dans van blydschap, Vaderlief, wat ben ik bly!

Ik ben in den broek gestoken:

Zusje, kyk toch eens naar my.

Dit 's nu maar myn daagsche pakje;

't Mooyste kryg ik Zondags aan:

'k Zal nu niet meer met de meisjes In een kleuterschooltje gaan!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(36)

Ei, nu ben ik óók een vryer, Al zo wel alsWim, en Jan!

Kyk eens naar myn Engelschmutsje;

Tante lief, wat zegd ge 'er van?

Kyk myn Vesje, kyk myn Rokje, Kyk myn Sjerpje eens wel ter deeg:

Oota heeft het laten maken;

't Was van hem dat ik het kreeg.

Nu, (ik ga naar 't Fransche school toe,) Smyt ik myn A, B, bord weg.

'k Zal nu braaf en naerstig leeren;

Is dit geen goed overleg?

Kyk, ik heb een zak vol duiten, En ook dees konfyte koek

Van myne Ootema gekregen, Toen zy my stak in den Broek.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(37)

Het verheugde meisje.

Wys:Prince Robbert was a Gentelman.

Myn Oota gaf ook wat aan my, Zo wel als aan BroêrPiet;

Daarom dans ik zo wel als hy.

Al die dit Popje ziet,

Die zegt voorzeker en gewis:

My dunkt dat ik het weet, Als dat myn Popje kostlyk is, En heel lief aangekleed.

WylPietje met zyn sleesje rydt, Of op den trommel slaat,

Ben ik met myne Pop verblyd, Tot in den hoogsten graad!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(38)

De vergenoegde tuinman.

Wys:Het vinnig straalen van de Zon.

Wie ooit zyn werk met vreugd verright, Myn werk is myn behagen;

En schoon ik op rys met het licht Ontglyden my de dagen.

Men houde mynen staat voor slegt;

Ik zie uit andere oogen:

't Is waar, 'k ben maar een Tuinmans knegt;

'k Heb aanzien noch vermogen.

Wat raakt my wat een ander praat?

Voor my, ik ben te vreden.

'k Moet werken; 'k ben 'er toe in staat, Gezond en frisch van leden.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(39)

Myn Vader was een schrander man, Hy liet my alles leeren.

Hoewel niet ryk, dat moest 'er van.

Dus kreeg ik myn begeeren.

Hy liet my ook het kiezen vry;

Van 't geen ik wou beginnen;

En ik verkoos de Tuindery, Om eens myn brood te winnen.

De Tuindery is regt myn zaak;

Dat durf ik my beroemen:

'k Had, nog een jongen, reeds vermaak In boomen, planten, bloemen.

Wat komt my 's Vaders zorg te pas!

Hy wist dat lezen, rekenen,

Dat schryven voor my nodig was, Maar ook voor al het Tekenen.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(40)

Hy heeft my by een' Baas bestelt, In zyne kunst ervaren:

Waar is de tyd toch heen' gesnelt, De tyd van zeven Jaaren?

Wat heb ik niet al opgemerkt, Sinds dat ik kwam naar buiten:

Ik werk niet als een Lompert werkt, Alleenig om de duiten.

Dit brengt my by den Baas in gunst;

Ik hoor hem dikwyls zeggen:

‘De Tuindery is eene kunst Niet maklyk uit te leggen’.

‘Klaas, zegt hy dikwyls, hoor eens, Klaas:

Pas vlytig op de zaken.

'k Was ook eens knegt, nu ben ik Baas;

Daar kunt gy ook toe raken’.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(41)

En heb ik eens een uurtje tyd, Dan ga ik aan het lezen;

En overdenk met lust en vlyt, Al wat my nut kan wezen.

Of is 'er eens niet veel te doen, Op Zon- en Heil'ge dagen?

Dan zit ik by den Baas in 't groen, En vraag hem duizend vraagen.

Al was ik ook zyn eigen kind;

Al was de man myn vader,

Ik wierd niet meer vaa hem bemint:

o Had het niemand kwader!

't IsKlaasje voor, 't is Klaasje na;

Klaas moet het al bestrukken:

En alles wat ik gadesla, Mag doorgaans wel gelukken.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(42)

Dat Bloemstuk heb ik zelf gelegt;

Mevrouw heeft het geprezen:

Zy was verwondert, dat een knegt Zo wel was onderwezen.

Zy gaf my een Ducaat ten loon;

En wees me aan andre Heeren.

Dat is een paerel aan myn kroon!

'k Zal nu nog veel meer leeren.

Wat staan de vruchten wonder schoon!

Ei zie wat Canteloepen.

Indien ik mogt; maar 't is verboôn:

De Tuinknegt mag nooit snoepen.

Hoe lieflyk groeit het Bloemgewas!

Hoe streelt het groen myne oogen!

De Vyver is zoo klaar als glas, Door 't windje zagt bewogen!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(43)

Hoe heerlyk is dit morgen uur;

Hoor hoe de vooglen zingen:

Wat deelt men by U, ô Natuur, In stille zegeningen!

o Milde God, door uwe hand Wordt ons dit al geschonken.

Gy doet den Moestuin, Hof, en Land, Met zo veel schoonheên pronken.

Daar ryst de Zon in 't oosten op, Wie zal haar glansch vermelden!

Zy blinkt reeds aan der duinen top, En aanstonds op deez' velden.

Ik las eens da de Persiaan De Zon heeft aangebeden;

Dit deed my niet verwonderd staan:

My dagt het hadt zyn' reden.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(44)

Maar ik, wyl ik een Christen ben, Aanbid zyn' Wyzen Maker;

Dien ik voor mynen God erken;

'k Gruuw van den Godverzaker.

Ik hoor, maar ik geloof het niet, Dat zy 'er kunnen wezen:

Die God nooit in zyn werken ziet, Heest hem ook nooit geprezen.

'k Voorspel alweêr een schoonen dag, En op geen losse gronden.

'k Ga heen', en doe den Baas verslag Hoe al de zaken stonden.

Dat zal eerst wezen mar zyn zin;

Hy zal myn zorgen roemen:

Maar 'k stap nog eens den Bloemhof in;

MynStyntje mint de bloemen.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(45)

Wat zyn de bloemen wonder teêr;

Ik raak haar aan met schroomem:

Ik leg ze zagt in 't korfje neêr, Dat ik heb meê genomen.

Hoe ryk, hoe schoon is yder kleur;

Ei zie die Duizendschoonen:

Wat hebben zy een zoeten geur;

Dat zyn eerst Anemonen!

'k Pluk Lelys, 'k pluk Auriculaas, 'k Pluk nat bedaauwde Rozen;

Myn Meisjelief, zie nu watKlaas, Voor u heeft uitgekozen.

Nu nog wat Maagdenpalm gesneên, Om alles zaam te binden:

En dan, met gang, naar huis getreên;

Daar ik myn lief zal vinden.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(46)

o Liefde die ik hulde doe, Zy zal my toch niet haaten?

Zy lacht my wel eens vriendlyk toe, Als wy te zamen praaten.

Zy heeft meer geld dan ik; dat's waar!

Maar kan dat zo veel schelen?

Was ik schatryk, ik zou, zie daar, Al 't myne met haar deelen,

Ik weet het, zy heeft geld en goed AlsJan-Baas sterst, te wagten;

'k Bemin haar niet om overvloed;

't Kwam nooit in myn gedagten.

'k Bemin haar om haar zoeten aart;

o Wat is zy lieftallig!

Wat is dit meisje my ook waard;

En in myn oog bevallig!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(47)

Haar oogen blinken als het licht, Die my tot liefde wekken:

Hoe bloost haar minzaam aangezigt!

Wat heeft zy lieve trekken!

Ik hou van alle meisjes véél;

Dit past aan myne jaaren.

Maar 'k wil metKnier, of Aaf, of Neel, Hoe mooi zy zyn, niet paaren.

Ik wil haar wel, zo nu zo dan, Een aartig bloempje geven;

Maar word ik niet mynStyntjes man, Dan zal ik vryer leven.

Och waarom durf ik aan den Baas Niet om zyn' Dogter vraagen?

'k Zeg dikwyls tot my zelf: ‘komKlaas, Nu moet gy 't eindlyk wagen.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(48)

Wat weet gy wat er nog geschied?

Gy krygt haar nooit met zwygen’;

Maar zo hy zegt: ‘Ik geef ze u niet;

Zy kan wel andren krygen’.

Wat dan gedaan? dan dag en raad.

'k Zal mooglyk hem belezen!

Hy ziet niet uit naar hoogen staat;

'k Heb daar van niets te vreezen.

En wordt het Meisje myne Bruid...

Zal hy haar aan my geven...

Nu zal het hoogste woord er uit.

Maar ach; hoe zal ik beven!

Ik wou dat ik al by hem was!

Hoe zal ik 't best beginnen?

Komt 't niet te pas, ik breng 't te pas;

De Liefde scherpt de zinnen.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(49)

De jonggetrouwde ambagtsman.

Wys:Vous Amans.

Waarom zou ik treurig leeven?

Waarom naar 't geluk niet streven?

Is my niet veel meer gegeven, Dan ik zelf ooit had gedagt?

Of, door Winzugt aangedreven,

Van myn slooven had verwagt?Tweemaal.

Ja ik heb tot blydschap reden;

'k Ben gezond, en sterk van leden;

'k Heb nog weinig tegenheden En meest altoos werk gehad.

'k Heb een huisje, kost, en kleêden.

'k Heb een wyfje, o dat's een schat!Tweemaal.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(50)

Naauw kan ik myn heilstaat dragen, Als ik denk: in weinig dagen;

Zo 't de Hemel zal behagen, Zal myn vrouwtje moeder zyn:

En zy is geen ding verslagen;

Klaagd bynaar ook nooit van pyn.Tweemaal.

Niets zal myn geluk beperken;

Zo de Hemel my wil sterken, Om met nog meer vlyts te werken,

Brood te winnen in myn zweet, 'k Zal de Buuren aan doen merken,

Dat ik waardig Vader heet.Tweemaal.

Ach wat zal ik toch beginnen, Hoe my zelven overwinnen, Hoe myn lieve Vrouw beminnen,

Als zy my een kleintje geeft!

'k Bid, doch met verwarde zinnen,

Geef ô God, geef dat het leeft!Tweemaal.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(51)

Zou 't my ook myn' vrouw ontrukken?

o Laat my die vrees niet drukken, God zal alles doen gelukken,

Hy is magtig, wys en goed.

Voor zyn wil moet alles bukken;

't Is ook best al wat hy doet.Tweemaal.

Goede God! verhoor myn smeeken, Laat myn huwlyksband niet breken;

Is uw gunst my ooit gebleken, Blyf, ach blyf ons beiden by!

Zyt gy nooit van my geweken?

Geef, ach geef deez bede aan my!Tweemaal.

'k Zal den Vader van hier boven, In het hemelsch hof der hoven, Nooit den roem zyns naams ontroven;

En wordt myne vrouw weêr sterk, Met haar, voor ons kind Hem loven,

In zyn Bedehuis, de Kerk.Tweemaal.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(52)

De verblydde vader

Wys:Wat is het schoon het Menschdom te beminnen.

Wat heb ik daar een schoone zoete jongen!

'k Weet haast niet wat ik door blydschap doe.

'k Heb nooit zo veel, of zo verheugd gezongen;

'k Heb niet geslapen en ben toch niet moê:

Een lief mooi jongsken in deugd en eer', Is alles wat ik op aarde begeer.Tweemaal.

Daar ligt het nu met bei zyne oogjes oopen;

Moedertje lief 't is of 't uw oogjes zyn.

MynKeesje is voor geen huis vol geld te kopen:

'k Heb nog een Flesje van den Bruiloftswyn, Daar drink ik van, mijn kindje ter eer';

'k Heb alles wat ik op aarde begeer.Tweemaal.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(53)

Baker, ei kom, mijn kind begint te kryten!

Zeg my eens, komt dat ook al van het zuur?

Myn wyfje lief, o wat zou dit my spyten;

Eet toch niets dat dus strydt met zyn natuur!

Lieve zoete Jongen, wat is hy nog teêr!

't Is over, ei zie, daar slaapt hy alweêr.Tweemaal.

Wat is 't hier stil en zindlyk op dees kamer!

Nu myn lieve wyfje, hou nu wat rust.

'k Hanteer nu ook den beitel en den hamer, Met meerder kragten, en grooter lust:

Een lief mooi jongsken in deugd en eer', Is alles wat ik op aarde begeer.Tweemaal.

Ik leg hem weêr in 't wiegje, en laat hem slaapen.

Wat legt dat schaapje daar zuiver en zagt!

Dat wy ons nooit aan schyngeluk vergapen!

Wy zyn gelukkig, doch zonder pracht:

Een lief mooi meisken in deugd en eer',

Is alles wat ik voortaan nog begeer.Tweemaal.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(54)

De jongeling, zingende onder zyn werk.

Wys:Hier heeft my Rozemond bescheiden.

De dag begint reeds te vervroegen, 'k Vervroeg des ook myn arrebeid.

Wat geeft my 't werken een genoegen!

Hoe haatlyk is de ledigheid!

'k Wist eerst niet wat ik zou beginnen;

Wat ambagt het voordeeligst was.

Nu kan ik 's weeks drie gulden winnen;

Dat geld komt Moeder schoon te pas.

Geen slooven zal my ooit vervelen, (Ik wist ook nooit wat luiheid zy,)

Nu ik my met de hoop mag streelen Dat Moeder voordeel heeft van my.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(55)

Ik voel vermeerdering van kragten, Van wakkerheid, van drift, van lust.

Alleen door de enkele gedagten:

Nu heeft myn Moeder wat meer rust.

Hoe zuinig weet zy uittespaaren 't Geen Vader voor ons allen wint!

Om, kan het zyn, iets op te gaêren, Wanneer de strenge vorst begint.

Dan valt er bykans niet te werken;

En 's Winters heeft men 't meest van doen:

Dit heeft zy my reeds op doen merken;

Nu is 't voor ons het best saisoen.

Tyddievery zal ik steeds haaten.

Myn Vader zegt: ‘Hoor eens, mynJan, Sta nimmer leêg, wil niet veel praaten;

Verdien uw loon, zo wordt ge een man.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(56)

Wees van een onbesproken wandel;

Gy wordt misschien nog meesterknegt.

Gy weet hoe ik in alles handel.

Wees goed, wees yvrig, wees opregt.

Wanneer u uwe maatjes nopen, Dat gy of snoepery of wyn

Voor 't zuur gewonnen loon zoudt kopen, Zeg dan: ik zal wel wyzer zyn.

En als zy u hierom bespotten Myn jongen, trek u dit niet aan:

Verkwisten is het werk der zotten:

Doe zo als ik steeds heb gedaan’.

Wat geeft het my een zoet genoegen, Als bykans yder Heerschap zegt:

‘Baas zend ons, kunt gy dit wat voegen, Voor allesJan, de jonge knegt’.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(57)

De jongste zoon van een der Heeren, Voor wien myn meester altoos werkt,

Belooft my tekenen te leeren;

Waar toe hy lust in my bemerkt.

De Rykdom kan niet blyder leeven, Ik ben gezond. Ontbreekt my iet?

Ik kan myn Zus ook nog wat geven, En ach hoe graag doe ik dit niet!

Zy woont, 't is waar, by braave Luiden, Doch wint zo veel niet als ik win:

Myn gift heeft weinig te beduiden.

Maar hoe neemt dit myne Ouders in!

'k Deed zonde zo ik durfde klagen, En was ondankbaar, dat's gewis.

't Is of het alle veertiendagen Des Zondags, by ons Bruiloft is.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(58)

Dan komt myn zuster ons bezoeken, Na kerktyd op een kopje thé;

Wy zingen t'zaam uit onze boeken, En onze Moeder zingt eens meê.

Al wat dan Moeder uit kan denken, Al wat zy uitgezuinigt heeft,

Wil zy haar man en kinders schenken:

Voor wie zy altoos zorgt en leeft.

Ik ben nu bykans agttien jaaren:

Welk jongman er ook leeft in druk, Ik ken, dat durf ik wel verklaaren, Tot nog geen zorg, of ongeluk.

Ik was van myne kindsche dagen Gehoorzaam; 'k deed getrouw myn pligt:

'k Geef nooit myn ouders stof tot klagen;

Maar wandel voor Gods aangezigt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(59)

Ik weet geen ding van disputeeren;

Dat is de zaak der Dominees.

Ik tragt alleen myn pligt te leeren, Wanneer ik in den Bybel lees.

Myn ouders, in uw afgaand leven Zult gy niet slooven om de kost.

Die pligt vind ik my voorgeschreven;

Vertrouw op my, 'k bemin dien post.

'k Heb van u myn bestaan ontvangen;

En ik, ik ken geen grooter vreugd Dan altoos van u aftehangen:

Hoe vrolyk is de weg der deugd!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(60)

De bedroefde man.

Wys:Waarheen, myn ziel, Waarheen!

Aan wien klaag ik myn leed?

Wiens boezem is gereed Om myne klagt te ontvangen?

Door droefheid als verstikt, Vind ik me; om troost te erlangen

Onvatbaar, ongeschikt.

Wat heb ik lang gezugt, Om eens de blyde vrugt Van myne min te smaken!

Myn Mietje! ach, dierbre vrouw...

ô God, hoe zal ik 't maken...

Ik sterf door bittren rouw!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(61)

Myn lot is al te zwaar, Al reeds een weduwnaar.

Daar schreit myn lieveToontje!

Het kind heeft mooglyk dorst.

Ach, jong gebooren zoontje,

Reeds mist ge uw's moeders, borst!

Wat is 't een groot verschil!

Den negenden April, Nu pas een jaar geleden,

Ben ik, helaas, getrouwt;

'k Had toen tot vreugde reden;

Myn heil scheen vast gebouwt.

Wat voelde ik in myn ziel, Toen myne vrouw beviel;

ô Dit was eene ontroering!

Toen Baker 't kind my gaf, Vloog ik, door vreugdsvervoering,

Met hem den trap half af.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(62)

'k Liep schreyend heen' en weêr, De kamer op en neêr;

VoorMietjes bed gezeten, Drukte ik haar aan myn hart, En zy kon toen vergeten

Haar uitgestane smart.

Ik was een zalig mensch;

't Ging alles naar myn wensch;

Zy zat al reeds twee uurtjes, In haaren leuning stoel, Te praaten met haar Buurtjes,

Van 't huizelyk gewoel.

Wie zou gevaar vermoên?

Zy wou haar Kerkgang doen;

't Was koud: ik hield het tegen.

Des avonds, onverwagt, Heeft zy een koorts gekregen,

En stierf dien zelfden nagt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(63)

't Is ydel wat ik zeg;

Hier baat geen overleg, Myn zoontje derft zyn moeder,

En zwerft by vreemde liên;

Ik kan, schoon zyn behoeder, Pas ééns des daags hem zien.

Ach, wierd hy maar bemint!

Maar wie toch kan een kind, Een zuigeling verstooten?

De lieden doen hem wél;

Waarom zou ik vergrooten Myn bitter zielsgekwel?

Elk die mêdogende is, En weet hoe veel ik mis, Zal myn verlies beweenen.

MynMietje lief! myn vrouw, 'k Bragt u naar 't kerkhof heenen,

Met onuitspreebren rouw.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(64)

'k Bedenk daar dat het loon 't Geen ik heb aan geboôn Den Minn' te zullen geven,

Wat schraal is: maar, ô Heer!

Moet ik dan óók niet leeven?

Laat zien! ... Neen 't kan niet meer.

Al hadden wy gebrek, Myn goed was altoos krek;

Hoe netjes was de kamer!

Daar was zy op gestelt;

Geen vrouw was ooit bekwamer, En dat met weinig geld.

Zie ik iets van haar goed, Dan voel ik myn gemoed Op nieuw door angst benepen.

Ik vond laatst hare schaar...

Och 't wordt niet ligt begrepen Wat ik toen wierd gewaar.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(65)

Wanneer ik overleg En tot my zelven zeg, Om myn verdriet te mindren:

Bleef naast ons de arme man Niet zitten met vier kindren?

Waar leeven zy toch van?

Is alles niet geredt?

De kindertjes zyn net;

Schoon zuinig in de kleêren.

De man gaat werkend heen';

't Schynt dat zy niets ontberen, Zo wel zyn zy te vreên.

Ja, God, hier boven, leeft, Die spys voor monden geeft;

Hy zal my niet verlaaten, Als ik maar werken wil:

Wat zal myn klagen baten?

Ik zwyg eerbiedig stil!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(66)

ô Goedertieren God, 'k Beveel aan u myn lot!

Elk heeft zyn tegenheden.

Myn vrouw! myn lieve vrouw!

'k Weet dat ik u beneden

Toch nimmer meer aanschouw!

'k Wierd Christlyk opgevoed, 'k Poog des in tegenspoed My deugdzaam te gedragen.

'k Weet dat zy die ik mis, (Ik moet niet langer klagen,)

Volmaakt gelukkig is.

ô Heer, bewaar myn kind, Door my zo teêr bemindt!

Behou het in het leven;

Versterk myn kragt en lust, Dat ik hem 't brood kan geven,

Dan raakt myn ziel in rust.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(67)

De zingende werkmeid.

Wys:Hoe helder schynt de zilvren maan!

Hoe lieflyk is de morgenstond Hoe aangenaam de dag,

Voor elk die vrolyk en gezond.

Zyn werk verrigten mag!

Des avonds gaan wy, mat en moê, Ter ruste na 't gebed;

Onze oogen vallen daadlyk toe;

Geen zorg den slaap belet.

Wy droomen van geen dievery, Niets aakligs komt ons voor;

't Hart is gerust, de geest is bly, Wy slaapen rustig door.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(68)

Wanneer Mevrouw vyf uuren telt, Dan trekt zy-aan de schel;

Dan staan wy op, zyn wel gestelt, We ontbyten, en 't smaakt wel.

Wy doen ons huiswerk met vermaak;

Wat zyn wy 's middags graag!

De honger geeft aan 't voedzel smaak;

Hoe sterk is onze maag!

Hoe dikwyls zeg ik: ‘goede God Die in den hemel woont,

Wat hebt ge in 't schikken van myn lot Uw gunst aan my getoont!’

Wy hangen wel van andren af;

Dat doen ook ryke Liên:

Mevrouw kan wel eens stroef, en straf, Maar ook wel vriendlyk zien.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(69)

Ik geef haar nimmer kwaad bescheid, Maar zwyg, en ga myn gang:

En denk: ‘'t Is maar een haastigheid, Haar prutlen duurt niet lang.’

Ik heb maar weinig leets ontmoet, Schoon dienstbaar van myn jeugd.

'k zeg dikwyls: ‘Fij gy hebt het goed.’

Ik schuur en schrob met vreuged.

'k Las gistren nog, by 't scheemrend licht, Deez' les die PE T R U S gaf:

‘Gehoorzaamheid is steeds uw pligt, Uw Heer zy zagt, of straf.’

En als men 't alles wel beziet, En gaat van huis tot huis,

De Grooten hebben 't meest verdriet, En kwellingen, en kruis.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(70)

'k Heb steeds de zuinigheid betragt, In huisraad, spys en drank:

Van al wat slegt is my gewagt, 'k Wyt dit myn Moeder dank.

Ik word van brave liên bemint, En schoon ik dienstbaar ben,

Ik heb 't in huis gelyk een kind;

't Geen ik met dank erken

Toen ik myns moeders huis verliet, Pas vyftien Jaartjes oud,

Sprak zy: ‘Myn kind, vergeet toch|niet Wat gy hier hebt beschouwt.

Wees trouw van mond, wees zoet van aart, Steel tyd, noch spys, noch wyn:

Zo gy u hier niet voor bewaart, Kunt gy niet eerlyk zyn.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(71)

Spreek altoos waarheid, wees opregt, Haat loosheid en gevlei;

Vergeet niet, wat een ander zegt;

't Geen u uw' moeder zei.

Wees willig, werkzaam, heusch, en trouw;

Schen nooit den goeden naam Van uwen Heer of uwe Vrouw, Op dat ik my niet schaam’.

Myn ouders zyn wel arme liên, Doch altoos aan hun werk.

En wie gy in de Kerk moogt zien, Hen ziet gy in de Kerk.

Zy spreeken net als Dominé, Doch meer in onzen trant,

Van deugdzaamheid, van liefde en vreê;

Naar hun gering verstand.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(72)

'k Zeg menigmaal, waar blyft de tyd?

Konstant, de meesterknegt, Heeft my nu al drie jaar gevrijdt;

Haast wordt de knoop gelegt.

Mevrouw is magtig in haar schik, Dat ik het zo wél tref;

Geen mensch gelukkiger dan ik, Als ik dit wel bezef.

Ik heb in myne dienstbaarheid Van myn verval, en loon,

Twee hondert guldens opgeleidt;

Wat komt my dit nu schoon!

Myn goede Vader is verblydt;

Myn Moeder weent van vreugd, Om dat ik van myn jongsten tyd My hielt by eer en deugd.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(73)

Ik kryg een heel mooi kabinet, Zo als ik heb gehoort;

Zes stoelen, en een zeer goed bed;

Ik raak dus zagtjes voort.

Ik vrees ook voor het huwlyk niet;

't Is 't Goddelyk bevel:

En als men doet wat God gebiedt, Dan doet men immers, wel?

Is 't Kinderkrygen ook myn deel?

Ik voed die op, met God;

En 't zy ik weinig heb of veel, Zy deelen in myn lot.

Zy zullen vroeg naar school toegaan, En leeren daar hun pligt;

Want zie, dat heb ik ook gedaan, En nu is hy my ligt.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(74)

En zyn zy goed voor loon en kost, Dan dienen by goê liên.

'k Zeg altoos, yder op zyn post, Dat 's best; ik heb 't gezien.

Ik ben te vreden met het myn'.

En 't was reeds zo van ouws:

Daar moeten zo wel dienstboôn zyn, Als Heeren, en Mevrouws.

‘Elk die getrouw zyn pligt betragt, In zynen levensstand,

Leeft ook tot nut van zyn geslagt, En ook voor 't Vaderland.

De mensch is 't die zyn plaats verëert, Maar niet de plaats den mensch:’

Dit heeft my myn Mevrouw geleert;

Ik vond die ies naar wensch.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(75)

Ik plaats, zo God my 't leven laat.

En myn verstand bewaart,

Myn kindren in den Dienstbren staat, Die weinig zorgen baart.

En blyft myn man gezond, en frisch,...

Myn man! hy is 't nog niet:

Nu 't zy daar mêe zo als 't dan is, Dan vrees ik geen verdriet.

Die dankbaar leeft die leeft te vreên, Voor al wat God hem gaf:

Zo gaan myn daagjes vrolyk heên, Zo zinge ik tot aan 't Graf.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(76)

De braave jongen.

Wys:Cloris die myn hartje rooft.

Lieve Moeder, 'k ben zo bly,

'k zal nu haast een ambagt leeren:

‘Zeg maar wat gy zoudt begeeren;

Keesje, 't kiezen staat u vry;

Ik bepaal in 't minste u, niet.’

Zo sprak vader van dees morgen.

ô Hoe zal ik voor u zorgen, Moeder lief, als dit geschied!

Ik heb lang myn zin gestelt, Op het zindlyk schaaven maken, Daar door is aan brood te raken, Wat wintAris neef een geld!

't Komt wel op de borst wat aan, Die het harde hout moet drukken;

Maar geen nood, dat zal wel lukken;

't Went wel rasch, o 't zal wel gaan.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(77)

Jacomyntjes jongste zoon,

Kan al 's weeks zes stuivers winnen;

Als de jongens eerst beginnen, Is 't verval méér dan het loon:

Al kryg ik in 't eerste jaar', Elke week maar ééne stuiver;

't Helpt daar 't komt; en 't maakt toch zuiver Een Ryksdaalder met elkaêr.

Oom heeft vader ook beduid, Dat ik wat moet leeren teeknen;

Ik kan lezen, schryven, reeknen, 'k Heb des magtig veel voor uit!

Moeder, alles wat ik win Zal ik zuinigjes verspaaren, Voor u, die het kunt bewaaren Tot gebruik in 't huisgezin.

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(78)

'k Heb ook duiten die ik kreeg,

Van myn 's Vaders Baas zyn moeder, En van buurvrouwGrietjes broeder, O, myn spaarpot is niet leeg:

'k Heb nog laatst van uw Mevrouw Ook twee schellingen gekregen;

Al dat geld heeft stil gelegen, Ik bewaarde het getrouw.

Zo ik nu myn spaarpot had,

'k Zou een leerenschootsvel koopen, En dan als een werkman loopen Door de heele gantsche stad.

Gisteren vroegJan al ween:

‘Willen wy wat paardje speelen’?

Maar 't begon my te verveelen;

'k Zei: ‘ik ben geen jongen meer.’

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(79)

't Schynt dat gy nieuwsgierig zyt Waar myn speelgoed zy gebleven?

Ach, 'k heb alles weg gegeven, 'k Ben het heele boeltje kwyt;

Want ik zal niet by de straat,

Moet ik voor den Baas iets haalen, Met de jongens liggen malen;

Hier door maakt men zig gehaat.

Ik zal elken Saturdag,

Mogt ik maar dien tyd beleven, Aan u mynen stuiver geven;

Ik wou dat ik het al zag!

Vader zegt, voor myn verval Als 't zo hoog is op geloopen, Mag ik zilvren gespen koopen;

Of ik dan ook pronken zal!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

(80)

'k Wierd geen speld met snoepen kwyt;

Want gy leerde my het eeten Als me aan tafel is gezeten, En niet in den tusschen tyd.

'k Denk ook, als men zuinig is, Kan men nog een duitje geven, Aan hen die in armôe leeven;

En men voelt naauw dat gemis.

Onze Heer die alles ziet,

Geeft de blyde gunst betooning Van den ambagtsman belooning;

Groote giften doen het niet.

Onze lieve Heer is goed.

Ik nog iets te kunnen schenken, ('k Had dit nimmer durven denken,) Aan een ouden armen bloed!

Betje Wolff en Aagje Deken,Economische liedjes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

sloot het geld ter betaalinge van schulden, in mijn bureau: dewijl alles in goud bestond, was de zak wel zwaar, doch niet groot: 's daags daaraan moest ik naar den landdag, en

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut.. de Ouders betoont men onbedriegelijker door hunne geboden optevolgen, dan, door te buigen, of den hoed af

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den heer Willem Leevend.. Een fraaije Kantoor-jongen! Altyd zit hy te leezen. En of hy het Italiaansch Boekhouden nu al kent, wat is dat? Is

Ik denk echter, dat zy, even als uwe Zuster, dat lastig ledig des harten volmaakt vervuld voelt, door de vriendschap, die zy geniet en ont- fangt, Hoe dikwyls zag ik, toen ik by

Uw man, een regt koopman, die naauwlyks den tyd heeft om te eeten, en nooit zo niet eens naar de Kerk met u uitkan; die niets meer dan ouwerwetze pligten van eene Vrouw vergt; die u

Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den heer Willem Leevend.. Neen: die zyn beneden myn aandagt. Ik spreek alleen van die looze schalke diefjes, die, zelf als zy rebelleeren,

dat wy op den weg, die ons tot geluk zoude leiden, zo dikwyls stil staan: als wy meenen te zien, dat veelen ons vooruitstreeven: als wy overtuigd zyn, dat wy wel eens niet wat

Weet dan, dat Ryzig een Vriend in den Haag heeft, eenen Heer Goedmans; dat die voor eenige dagen door Amsteldam passeerde met zyn Vrouw, met zyn Kind, met zyn Min; of, (want gy zyt