• No results found

Het Verdriet van Jemen: Een studie naar identiteit in het conflict in Jemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Verdriet van Jemen: Een studie naar identiteit in het conflict in Jemen"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Het Verdriet van Jemen

Een studie naar identiteit in het conflict in Jemen

Arjan Artagnan Breukel

Masterscriptie Midden Oosten Studies

Begeleider: Dr. Robbert Woltering

Tweede lezer: Dr. Mariwan Kanie

Amsterdam, 18 augustus 2015

Kernwoorden: Abd Rabbuh Mansur hadi, Ali Abdullah Salih, Arabische Lente, Burgeroorlog, Husayn al-Huthi, Huthi’s, Identiteitspolitiek, Saoedi-Arabië, Separatisme, Zuidelijke Beweging (Hiraak), Jemen, Zaydisme.

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 1

Abstract ... 2

1. Inleiding ... 3

2. Theoretisch Kader ... 6

2.1 Problemen in de bestudering van burgeroorlogen ... 6

2.2 Identiteit als performatief discours ... 7

2.3 Rationele keuze en sociale categorieën ... 9

3. Voorgeschiedenis ... 12

3.1. Verdeeld en Verenigd Jemen ... 12

3.2 Het Regime van Ṣāliḥ ... 16

4. Het Ḥūthī-Conflict ... 18

4.1 Achtergrond ... 18 4.2 Ideologie van de Ḥūthī’s ... 21 4.3 Het Ḥūthī-conflict ... 23 4.4 Deelconclusie ... 28

5. De Zuidelijke Kwestie ... 31

5.1 Achtergrond ... 31 5.2 Hirāk ... 33 5.3 Deelconclusie ... 36

6. Burgeroorlog ... 38

6.1 De Arabische Lente in Jemen ... 38

6.2 Het transitieproces ... 40

6.3 Burgeroorlog ... 43

6.4 Deelconclusie ... 46

7. Conclusie ... 49

Appendix ... 53

Appendix 1. Landkaart Jemen ... 53

Appendix 2. Gouvernoraten Jemen ... 54

(3)

Abstract

The current civil war in Yemen is often termed a sectarian war and a proxy-war between the regional powers Saudi-Arabia and Iran. Although the involvement of these states has had profound effects on the escalation and duration of the conflict, most notably through the armed intervention of Saudi-Arabia on the side of ousted president Hādī’s anti-Ḥūthī coalition, such classifications fail to take note of the conflict’s deeper causes. By studying the backgrounds and identities of the most prominent warring factions, the Ḥūthī’s and the southern coalition of president Hādī, through a synthesis of the sociological and economical perspectives on identity in civil war as formulated by Lisa Wedeen (2008) and Günther Schlee (2008), this master thesis aims to study the causes of the Yemeni civil war.

The political situation of Yemen under the regime of president cAlī cAbdullah Ṣāliḥ, was

characterized by several crises of the state. Ṣāliḥ’s regime was based on a system of patronage and tribal links and managed to maintain power through a combination of coercion, cooptation and divide-and-rule tactics. Social groups distrusted by the regime were structurally marginalized by this system, leading eventually to an armed insurrection of radicalized Zaydī’s in the north, known as the Ḥūthī Conflict, and the advent of separatism in the south, which had formed an independent state until the unification of North- and South-Yemen in 1990.

None of these crises were resolved when the Arab Spring reached Yemen in 2011, resulting in the ouster of president Ṣāliḥ a year later. The continued dominance of the regime’s leaders and associated parties in the politics of post-revolutionary Yemen severely delegitimized the political transition and frustrated its functioning, while government-control gradually eroded outside urban centers. While the Ḥūthī Conflict and southern separatism were rather local matters, the rapid deterioration of security witnessed during the transition period aggravated existing tensions to an unprecedented scale and led to a civil war that afflicts the entire nation. 1

1 Ik zou de volgende personen graag willen bedanken voor hun steun en bijdragen in de totstandkoming van

deze masterscriptie: Mijn scriptiebegeleider en hoofddocent dr. Robbert Woltering, die mij met zijn humor en kennis gedurende mijn studie uitdaagde de lat steeds hoger te leggen, en alle andere docenten die bijdroegen aan de verbreding van mijn blik. Mijn familie, waaronder ooms, tantes en grootouders die hielpen deze uitgebreide studie te bekostigen, en in het bijzonder mijn ouders, die me het vertrouwen schonken mijn eigen keuzes te maken en me hierin steunden. Verder gaat er dank uit naar mijn medestudenten, met wie lief en leed gedeeld is tijdens het schrijven van deze scriptie, en alle vrienden en collega’s voor hun steunbetuigingen en waardevolle afleiding.

(4)

1. Inleiding

Sinds begin 2015 wordt Jemen verscheurd door een burgeroorlog. De directe aanleiding voor het uitbreken van gevechten was de omsingeling van het presidentieel paleis in de hoofdstad Sanaa door de Ḥūthī-beweging, waarop de overgangsregering van president cAbd Rabbuh Manṣūr Hādī, die

Jemen sinds het aftreden van president cAlī cAbdullah Ṣāliḥ ten gevolge van de Arabische Lente

geregeerd had, ten val kwam. Het transitieproces, dat uit onderhandelingen bestond tussen de voornaamste politieke partijen en groeperingen van Jemen in de door de Verenigde Naties geleide Nationale Dialoog Conferentie (NDC) en al enige tijd moeizaam verliep, ontspoorde hierdoor volledig, en daarmee vervloog voorlopig alle hoop op vreedzame hervorming in Jemen.

De strijdende partijen bestaan uit twee brede coalities: de noordelijke Ḥūthī’s, een van oorsprong radicale zayditische beweging, en de aanhangers van president Hādī in het zuiden. De frontlinies verdelen Jemen grofweg in een noordelijk en een zuidelijk deel, een verdeling die gelijkenis vertoont met de voormalige grenzen van Noord- en Zuid-Jemen, twee onafhankelijke staten die in 1990 opgingen in de huidige Republiek Jemen. 2 Deze verdeling komt bovendien

grotendeels overeen met de grenzen tussen de gebieden met een shicitische en sunnitische

meerderheid, en de burgeroorlog in Jemen wordt vaak een sektarisch conflict genoemd. In maart kreeg het conflict een internationale dimensie doordat Saudi-Arabië partij koos voor president Hādī. Saudi-Arabië voert sindsdien een coalitie aan van sunnitische staten die dagelijks luchtbombardementen uitvoert op posities van de Ḥūthī’s. De Ḥūthī’s krijgen op hun beurt politieke en financiële steun van Iran, de grote regionale rivaal van Saudi-Arabië. Hiermee nam het conflict voor toeschouwers de vorm aan van een proxy-oorlog tussen Saudi-Arabië en Iran, die uitgevochten wordt tussen shicitische en sunnitische partijen in Jemen.

Dergelijke typeringen gaan echter voorbij aan de oorzaken van het conflict, die voortkomen uit de complexe politieke situatie van Jemen sinds 1990. Deze werd gekenmerkt door meerdere crises van de staat, waaronder intra-elite rivaliteit en de structurele marginalisering van bepaalde gebieden en bevolkingsgroepen. Dit leidde tot conflict tussen delen van de gemarginaliseerde zaydī-bevolking in het noorden en de staat, bekend als de Ḥūthī-oorlogen van 2004-2010, en het ontstaan van separatisme in het sinds de eenwording door het noorden gedomineerde zuiden. De actoren die in deze crises ontstonden, met name de Ḥūthī’s en de zuidelijke separatistische beweging Hirāk, vormen in de huidige burgeroorlog de voornaamste strijdende partijen.

2 Zie de Appendix voor een kaart van Jemen en een kaart met de gouvernoraten van Jemen. Voormalig

Zuid-Jemen bestond uit de hedendaagse gouvernoraten Aden, Laḥj, Abyān, Shabwa, Ḥaḍramawt en al-Mahrah. De eilandengroep Suquṭrā valt onder het gouvernoraat Aden, waar tevens de gelijknamige hoofdstad van Zuid-Jemen gevestigd was. Bij referenties naar ‘het zuiden’ worden deze delen van Zuid-Jemen bedoeld.

(5)

Deze masterscriptie is voortgekomen uit de vraag wie er in Jemen met elkaar strijden, en waarom? Op het oog een eenvoudige vraag, die bij nader onderzoek echter niet eenduidig te beantwoorden bleek. Om een antwoord te geven worden de voornaamste oorzaken van de huidige burgeroorlog bestudeerd, en de manier waarop groepsidentiteiten en tegenstellingen zijn ontstaan en geëscaleerd onder het regime van president Ṣāliḥ. Hoewel er al veel literatuur bestaat over de crises in Jemen, met name over de Ḥūthī-oorlogen, zijn er maar weinig bronnen die zowel het conflict tussen de Ḥūthī’s en de staat en de Zuidelijke Kwestie behandelen, en blijft navenant de relatie en wisselwerking tussen deze crises vaak onderbelicht. 3

Omdat lokale, confessionele en politieke identiteiten een belangrijke rol spelen in de crises van de Jemenitische staat, wordt in deze scriptie gebruikgemaakt van een theoretisch kader dat zich toespitst op identiteit in conflicten. Dit kader bestaat enerzijds uit de sociologische benadering van identiteit die Lisa Wedeen uiteenzette in haar boek Peripheral Visions: Publics, Power, and

Performance in Yemen (2008). Dit wordt aangevuld door de economische theorievorming over

identiteit en conflict van Günther Schlee, die hij in zijn boek How Enemies are Made: Towards a

Theory of Ethnic and Religious Conflicts (2008) verwoordde. Deze benaderingen gelden als het

uitgangspunt om de actoren van de Jemenitische burgeroorlog te onderzoeken, en de manier waarop deze zichzelf en de andere partijen definiëren, en daarmee de aard van het conflict.

Wat betreft de transcriptie van Arabische plaats- en personennamen is ervoor gekozen om deze volgens reguliere wetenschappelijke methoden te transcriberen, met uitzondering van bekende steden als Sanaa en Aden, waarbij transcriptie slechts tot verwarring kan leiden. Om het leesgemak te bevorderen wordt het Arabisch lidwoord bij plaatsnamen weggelaten. De gouvernoraten al-Jawf en al-Ḍālic zijn bijvoorbeeld dus Jawf en Ḍālic. Vanuit dezelfde redenering wordt er de voorkeur

aan gegeven bij Arabische groepsnamen als de Ḥūthī’s gebruik te maken van het Nederlands meervoud in plaats van de Arabische meervoudsvorm al-Ḥūṯiyyūn. Omdat er maar weinig in het Nederlands is geschreven over politieke partijen in Jemen hanteert deze scriptie de meer gangbare Engelse vertalingen en afkortingen. Ter verduidelijking wordt er de eerste keer dat een partij ter sprake komt een Nederlandse vertaling bijgezet.

In het volgende hoofdstuk zal het theoretisch kader verder belicht worden. Omdat veel van de problemen die tot uiting komen in de huidige burgeroorlog voortkomen uit de geschiedenis van Jemen zal er in hoofdstuk drie een korte voorgeschiedenis van het land worden gegeven, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de opkomst, aard en beperkingen van het regime van cAlī cAbdullah Ṣāliḥ. Hoofdstuk vier behandelt vervolgens de achtergrond en het verloop van de strijd

3 Een belangrijke uitzondering is het artikel ‘Yemen’s Multiple Crises,’ van Jemen-deskundige April Longley

Alley (2010), voor zover de auteur bekend het enige artikel dat de relatie tussen beide crises op een diepgaande manier onderzocht.

(6)

tussen de Ḥūthī’s en het regime in de periode 2004-2010, en hoofdstuk vijf de gelijktijdige opkomst van separatisme in het zuiden. In hoofdstuk zes wordt tenslotte gekeken hoe deze crises tijdens en direct na de Arabische Lente van 2011 en het aftreden van president Ṣāliḥ samenkwamen, en gedurende de overgangsperiode ten slotte escaleerden tot de huidige burgeroorlog.

(7)

2. Theoretisch Kader

2.1 Problemen in de bestudering van burgeroorlogen

De bestudering van burgeroorlogen, dat recent de term conflictstudies gekregen heeft, was tot in de jaren ‘90 voornamelijk een antropologische kwestie. Vanuit een sociologisch perspectief spitste dit werk zich met name toe op de identiteit van de betrokken actoren en hun cognitieve representaties. Hierin werd identiteit gedefinieerd als een sociale structuur, die in bepaalde mate de keuzeruimte van actoren inperkt. De identiteiten en opmaak van de betrokken partijen zijn in een conflict echter zelden statisch. Vanuit deze benadering is het moeilijk te verklaren hoe mensen in specifieke conflictsituaties allianties maken en breken, en welke identificatiepatronen ze hierbij volgen. 4

De jaren ‘90 zagen de opkomst van een economische benadering van burgeroorlogen. Vanuit het idee dat identiteiten open zijn voor manipulatie lag de nadruk van deze benadering op de economische belangen van actoren en de grondstoffen en markten waarom gevochten werd. Het uitgangspunt van deze benadering is het economische principe van rationele keuze (rational choice), ofwel het principe dat actoren rationele keuzes maken op basis van de verwachte voordelen of nadelen, of kosten, van een bepaalde handeling. Aan de hand hiervan kunnen modellen gemaakt worden waarmee kan worden berekend in welke gevallen of omstandigheden de verwachte voordelen van een opstand de verwachte kosten zouden overstijgen. 5

Deze benadering genoot grote populariteit onder beleidsmakers, omdat het heldere uitkomsten geeft en bovendien een voorspellende claim heeft. Uit aantoonbare verbanden tussen bepaalde factoren als hoge armoede, beperkte scholing en kansen voor jongeren en de

aanwezigheid van grote hoeveelheden natuurlijke hulpbronnen enerzijds, en het voorkomen van burgeroorlogen anderzijds, kunnen navenant duidelijke beleidskeuzes worden gemaakt, zoals ontwikkelingshulp, stimulering van de lokale economie en integratie van deze economie in de wereldeconomie. 6

De economische benadering van burgeroorlogen is echter niet geheel vrij van controverse. Doordat dit soort theorieën uitsluitend gebaseerd zijn op kosten-baten analyses, worden

burgeroorlogen voorgesteld als een roofcompetitie tussen groepen om goederen en opbrengsten. De vaak legitieme grieven en motieven van actoren worden buiten beschouwing gelaten, en de uitkomsten van zulke economische studies suggereren dat deze er wat betreft het ontstaan en

4 Schlee 2004, p. 135.

5 Zie Collier & Hoeffler 2004 voor een voorbeeld hiervan. 6 Ibid. 2004.

(8)

voortduren van burgeroorlogen niet, of slechts weinig toe doen. 7 Deze gedachtegang is

problematisch als hij doorgetrokken wordt naar beleidsmakers, omdat het hun munitie verschaft om zich uitsluitend op economische factoren te richten zonder in te gaan op de grieven van

opstandelingen. 8

In zijn boek How Enemies are Made: Towards a Theory of Ethnic and Religious Conflicts (2008) wees Günther Schlee erop dat de sociologische benadering op zichzelf niet in staat is om patronen aan te brengen in factievorming van actoren. Het rationele keuzemodel heeft deze verklarende kracht wel, maar heeft de zwakte dat het geen rekening houdt met de identiteiten en grieven van actoren, en is daarom niet in staat om te beantwoorden wie met wie in conflict is. Het gaat bovendien uit van volledige keuzevrijheid van actoren, terwijl deze in werkelijkheid tot op zekere hoogte beperkt kan worden door sociale structuren: er zijn grenzen aan de mate waarop identiteiten uit strategische overwegingen kunnen worden opgerekt. Daarom stelt Schlee een synthese voor tussen deze sociologische en economische benaderingen van burgeroorlogen, door de wisselwerking tussen rationele keuze en sociale structuren als uitgangspunt te nemen. 9

2.2 Identiteit als performatief discours

Omdat Schlee (2008) verrassend kort stilstaat bij de definitie van identiteit als sociale structuur, 10

wordt in deze scriptie gebruik gemaakt van de eloquente en uitvoerige behandeling van dit onderwerp die Lisa Wedeen in haar boek Peripheral Visions: Publics, Power and Performance in

Yemen (2008) geeft.

Het uitgangspunt van Wedeen is dat identiteiten geschapen én scheppende discoursen zijn. Wedeen gebruikt hiervoor de benaming ‘performatief discours’. De aanduiding performatief komt oorspronkelijk uit de taalkunde, en geeft een werkwoord weer dat een handeling aanduidt die plaatsvindt tijdens de uitspraak ervan. Een voorbeeld hiervan is dat iemand iets belooft door ‘ik beloof’ te zeggen. Een performatieve handeling is dus een handeling waarbij de uitvoering ervan al in de handeling zelf besloten ligt. 11

7Een voorbeeld van deze redeneertrant: ‘War occurs if the incentive for rebellion is sufficiently larger relative

to the costs’, Collier & Hoeffler 1998, p. 563.

8 Zie Keen 2012 voor een uitgebreide discussie van de problemen bij Collier & Hoeffler. 9 Schlee 2008, pp. 13-14, 25, 55.

10 Schlee behandelt identiteit in slechts anderhalve alinea, hetgeen suggereert dat het zwaartepunt van zijn

studie op de economische benadering ligt, Ibid. 2008, p. 25.

(9)

Een performatief discours is dan een discours dat door de formulering ervan geschapen wordt:

‘Categories of group membership have a performative quality. When scholars or on-the-ground

protagonists invoke terms as “the Zaydi’s” they are also calling these groups into existence.’ 12

Zelfidentificatie deelt én schept lidmaatschap tot een bepaalde identiteit. Hieruit volgt dat identiteiten geen statische structuren zijn die het doen en zijn van mensen inherent bepalen. Mensen hebben een bepaalde keuzeruimte in het vormen van een identiteit. Deze ruimte wordt echter tot op zekere hoogte beperkt door de acceptatie van anderen. Identiteit is daarom het product van consensus tussen hoe iemand zichzelf ziet, en zich voordoet, en hoe anderen diegene zien en behandelen. 13

Groepsidentiteiten, of ook wel categorieën, volgen eenzelfde logica. Volgens Wedeen is de aard van politieke solidariteiten gebaseerd op historische condities die categorieën creëren en bevestigen. Betekenissen van categorieën veranderen over tijd, en zijn afhankelijk van hun context. Dat wil zeggen dat categorieën geformuleerd worden op basis van contrasten en overeenkomsten met andere categorieën. Categorieën worden bovendien geformuleerd en bevestigd door specifieke actoren als intellectuelen, politici en religieuze leiders. Ze worden bevestigd of uitgevoerd door cognitieve representaties als alledaagse normen en handelingen die specifiek geassocieerd worden met een bepaalde identiteit. 14

Samenvattend ziet Wedeen categorieën vooral als externe discoursen: categorieën komen niet voort uit een inherente aard van personen, en bepalen dus niet a priori de bewegingsruimte op gebieden als ideologie, handelen of identificatie van actoren. Veeleer scheppen categorieën de mogelijkheid tot zelfidentificatie met een bepaalde categorie, en de uitsluiting van andere, tegengestelde categorieën, en deze kunnen door anderen geformuleerd worden. Identificatie en zelfidentificatie bevestigen dan het bestaan van een bepaalde categorie. Categorieën zijn bovendien niet totaal, gelijktijdige identificatie met meerdere categorieën is mogelijk. Dit maakt dat

identiteiten meervoudige betekenissen hebben, contextueel zijn, flexibel, en strategisch gebruikt kunnen worden zolang ze plausibel zijn voor anderen. 15

Schlee wijst erop dat categorieën veel vormen kunnen aannemen, op basis van onder andere taal, religie, of (veronderstelde) afkomst. De grootte die deze categorie aanneemt is van

12 Wedeen 2008, p. 170.

13 Ibid. 2008, pp. 14-16. 14 Ibid. 2008, pp. 149-150. 15 Ibid. 2008, p. 150.

(10)

belang. Als taal het uitgangspunt is van een categorie is er een groot onderscheid of deze gebaseerd is op een lokale taal, of een taalfamilie, maar er zijn ook andere uitgangspunten dan taal mogelijk: ‘Within the linguistic dimension one can put the emphasis on Pan-Slavism or, more narrowly, on

being a Croat; within the religious dimension one can identify with Christianity as a whole or with just one small elect sect, and so on…’ 16

De grootte van een categorie heeft vaak een politieke betekenis in conflicten, omdat het andere categorieën, en daarmee groepen uitsluit. Tijdens een conflict kunnen de grenzen van een categorie geleidelijk of kunstmatig verschuiven, door ze te verbreden of juist te versmallen. Het zwaartepunt van een categorie kan bovendien tijdens een conflict in relatief korte tijd ingrijpend verschuiven als het uitgangspunt van groepssolidariteit verandert, van bijvoorbeeld

etno-nationalisme naar religie. 17 Het zijn dit soort verschuivingen over kortere of langere tijd die vanuit

een sociologisch perspectief moeilijk verklaard kunnen worden, maar waar door middel van economische kosten-baten analyses een bepaalde logica in kan worden gevonden door te kijken naar de mogelijke beweegredenen hiervoor van actoren.

2.3 Rationele keuze en sociale categorieën

Zoals Wedeen al opmerkte zijn specifieke actoren verantwoordelijk voor de formulering of verschuiving van categorieën. De actoren die zij noemde zijn intellectuelen, religieuze leiders en politici, maar dit is slechts een greep uit mogelijke actoren die hierop invloed kunnen uitoefenen. 18

Volgens Schlee moet er bij de bestudering van alliantievorming, een van de meest zichtbare effecten en oorzaken van verschuivende identiteiten, een onderscheid worden gemaakt tussen degenen die categorieën aanpassen, en degenen die hierdoor geraakt worden. 19

De breedte van een categorie heeft een bepaald nut en effect voor degenen die ertoe behoren, en/of degenen die er buiten vallen. Er kan niet in de hoofden gekeken worden van degenen die invloed uitoefenen op de (her)formulering van categorieën, maar de effecten hiervan kunnen empirisch waargenomen worden. Zodoende kunnen deze verschuivingen bestudeerd worden op basis van een kosten-baten analyse waarbij het uitgangspunt het mogelijke nut is van de keuzes die actoren maken.

16 Schlee 2008, p. 25.

17 Ibid. 2008, p. 25. 18 Wedeen 2008, p. 150. 19 Schlee 2008, pp. 25-26.

(11)

In een oorlogssituatie tussen ongeveer evenredige partijen, waarbij geen van de partijen een groot voordeel heeft in termen van mankracht, technologie of economische kracht, is de uitkomst van de strijd onzeker. Zelfs als één van de partijen uiteindelijk wint, zal dit gebeuren met grote verliezen op één of meerdere van de bovenstaande dimensies. Om dit te vermijden zullen partijen daarom trachten voordeel te behalen door andere groepen aan hun zijde te krijgen. In principe geldt dat hoe meer bondgenoten een partij heeft des te groter de kans is dat deze als winnaar uit het conflict komt. Als men echter kijkt naar de opbrengsten van de zege zijn er bepaalde grenzen aan het nut van grote coalities, want deze moeten na afloop gedeeld worden onder de leden van de coalitie. Hoe groter de coalitie, hoe kleiner de opbrengst per groep, 20 hetgeen dan opnieuw tot conflict kan

leiden tussen de winnaars. 21

Als het doel de overname van de staat is en de opbrengst voor de winnaars het verkrijgen van bepaalde officiële posities, geeft een grote coalitie de hoogste slagingskans. Maar als deze coalitie te groot wordt, zijn de opbrengsten per actor kleiner, en kan het oorspronkelijke doel van regeringsinvloed zelfs voorbijgestreefd worden. Er is dus een balans tussen de benodigde grootte van een groep om te overwinnen en de benodigde grootte om een overwinning rendabel te maken. Schlee noemt dit het principe van de ‘minimale winnende coalitie.’ 22

Een volgend principe dat hieruit opgemaakt kan worden is dat zwakkere groepen meer geneigd zouden zijn tot het aangaan van bondgenootschappen met andere groepen, terwijl machtige groepen kleinere allianties vormen en dus juist andere groepen uitsluiten. In de loop van een conflict kunnen deze overwegingen bovendien verschuiven als er partijen uitvallen en er een kleinere ‘minimale winnende coalitie’ nodig is. Er zijn dus zowel voor de vorming als het uiteenvallen van coalities strategische overwegingen op basis van kosten en baten mogelijk. 23

Tot nog toe is ervan uitgegaan dat actoren volledig vrij zijn om naar believen allianties aan te gaan of te verbreken zoals het uitkomt. In werkelijkheid wordt dit vaak geremd door verschillende factoren. Aan de basis van coalitievorming staat het vinden van gemeenschappelijke grond. Dit kan in de zin zijn van gemeenschappelijke belangen en/of gedeelde of overlappende

identiteitscategorieën. Een inclusieve categorie, dat wil zeggen een ruimere dimensie van de categorie, geeft de grootste mogelijkheden tot allianties omdat het meer subcategorieën omvat, terwijl een exclusieve of smallere categorie juist meer andere categorieën buitensluit, zelfs als deze zich in dezelfde meta-categorie bevinden. De formulering van inclusievere of exclusievere

20 Schlee gebruikt hiervoor het delingsschema O (opbrengst)/A (actor), waarbij O/A=1 de ideale situatie is. Bij

meerdere actoren is de opbrengst bijvoorbeeld O/(A1 + A2+ A3), hetgeen de opbrengst per actor aanzienlijk verkleint, zelfs bij een onevenredige verdeling. Schlee 2008, pp. 35-36.

21 Ibid. 2008, pp. 35-36. 22 Ibid. 2008, p. 36. 23 Ibid. 2008, pp. 36-37.

(12)

categorieën kan dus een strategische betekenis hebben. Er zijn echter grenzen aan de mate van rekbaarheid van categorieën, en idem voor het vinden van gemeenschappelijke grond tussen actoren. Manipulatie van identiteit en alliantievorming worden dus beperkt door sociale structuren. 24

Er zijn een aantal bedenkingen mogelijk bij deze benadering. In de eerste plaats gaat deze ervan uit dat actoren eensgezind zouden zijn over de best mogelijke, rationele weg en deze te allen tijde kiezen, en dat kosten en baten in elke cultuur en in elke situatie op dezelfde manier

gedefinieerd worden. De resultaten van bepaalde handelingen kunnen bovendien onverwachte consequenties hebben of slechts een deel van een groep of zelfs maar enkele individuen voordeel of nadeel toebrengen. Kosten-baten analyse biedt weinig ruimte voor dit soort factoren: er kan slechts naar de effecten gekeken worden. Ondanks de genoemde gebreken levert het een bruikbaar deductiemodel op om in deze effecten een bepaalde logica aan te brengen.

Aan de hand van bovenstaande redeneringen kunnen er een aantal principes worden opgemaakt. Identiteiten zijn geschapen, en geven de mogelijkheid tot identificatie ermee, waardoor ze beleefd en bevestigd worden. Identiteiten omvatten zowel elementen die met de identiteit geïdentificeerd worden als elementen die er juist niet mee geïdentificeerd worden. Dit maakt dat identiteiten geformuleerd worden in relatie tot andere identiteiten: identiteiten zijn dus niet statisch, maar fluïde en afhankelijk van historische context, en worden bovendien door zowel interne als externe actoren geformuleerd. De formulering van een gegeven identiteit heeft dus bepaalde effecten op de eigen identiteit en op andere identiteiten, en dit kan bepaald nut hebben voor actoren. Manipulatie van identiteiten kan daarom voordelig zijn, maar de mogelijkheden hiertoe worden beperkt omdat deze plausibel moeten zijn voor anderen binnen of buiten de gegeven identiteit. Door de effecten van bepaalde formuleringen te beredeneren, kunnen de drijfveren voor manipulatie tot op zekere hoogte gededuceerd worden.

Deze principes vormen het theoretisch kader waarmee de complexe politieke situatie in Jemen sinds haar eenwording in 1990 bestudeerd zal worden. De focus ligt daarbij op de identiteiten van de voornaamste politieke actoren van Jemen, de Ḥūthī’s, Hirāk en de staat, en de wijze waarop deze door henzelf en door hun tegenstanders worden geformuleerd.

24 Schlee 2008, pp. 36-37, 53, 55.

(13)

3. Voorgeschiedenis

De moderne geschiedenis van Jemen kan met recht turbulent genoemd worden. Sinds Groot-Brittannië en het Ottomaanse Rijk het grondgebied dat hedendaags Jemen uitmaakt in de 19e eeuw

verdeelden in invloedssferen werd er een kunstmatige grens getrokken tussen noord en zuid. Deze gebieden, hoewel tot dusver zelden centraal geregeerd door economische en tribale banden sterk met elkaar verbonden, maakten hierdoor gescheiden maatschappelijke en politieke ontwikkelingen door die tot het ontstaan leidden van twee zeer verschillende staten in de twintigste eeuw.

Ondanks machtswisselingen en revoluties die het noorden van een feodale staat naar een moderne republiek, en het zuiden van een koloniale staat naar een socialistische heilstaat

transformeerden, bleef deze tweedeling tot in het jaar 1990 in stand. In dat jaar verzoenden de elites van Noord- en Zuid-Jemen zich met elkaar, en werden beide landen, die elkaar regelmatig bevochten hadden en zich tijdens de Koude Oorlog in tegenovergestelde ideologische kampen hadden bevonden, verenigd in de Republiek Jemen.

De eenwording van Noord- en Zuid-Jemen maakte echter geen einde aan de spanningen tussen noord en zuid, en hetzelfde geldt voor spanningen die binnen beide staten hadden bestaan. Veel van de hedendaagse tegenstellingen komen voort uit de geschiedenis van beide Jemens in de twintigste eeuw, en daarom volgt in dit hoofdstuk een korte uiteenzetting van de belangrijkste ontwikkelingen en geschillen uit deze periode. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de opkomst en aard van het regime van Ṣāliḥ.

3.1. Verdeeld en Verenigd Jemen

Hoewel er in de geschiedenis van Jemen verschillende heersers over grote delen van het gebied dat hedendaags Jemen tegenwoordig uitmaakt hebben geheerst, heeft het voor 1990 nooit als een enkele, verenigde politieke entiteit bestaan. Jemen bestond voornamelijk als een geografische entiteit, waaraan reeds voor de komst van islam gerefereerd werd. 25

Tussen 898 en 1962, dus voor een periode van meer dan duizend jaar, werden delen van Jemen vrijwel ononderbroken geregeerd door een zayditisch imamaat, maar op geen enkel moment in de geschiedenis van Jemen voor 1990 werd het gehele grondgebied van hedendaags Jemen door een enkele heerser geregeerd. De stad Ṣacda, gelegen in de arme bergachtige streek in het noorden

waar de meeste van Jemens zaydī’s leven, was de hoofdstad van het imamaat. Jemen was echter

(14)

een tribale maatschappij, en de macht van de imam was gebaseerd op zijn vermogen om lokale stammen aan zich te binden. Om de tribale orde bij elkaar te houden waren de imam en diens entourage daarom voortdurend in beweging. Hierdoor ontstonden er pas in de 19e eeuw centrale

politieke instituties in Jemen toen dit bezet werd door Groot-Brittannië en het Ottomaanse Rijk, in de vorm van koloniale administraties. Jemen werd door deze koloniale grootmachten in

invloedssferen verdeeld in een noordelijk Ottomaans deel en een zuidelijk Brits deel, en een direct gevolg hiervan is dat de politieke ontwikkeling van deze gebieden in de negentiende en twintigste eeuw gescheiden verliep. 26

De Britse aanwezigheid beperkte zich vooral tot Aden, de belangrijke havenstad in het zuiden van Jemen. Aden was in 1839 door een Britse vloot ingenomen om zijn strategische ligging als tussenstop op de zeeroute naar Brits India, een belang dat slechts toenam na de opening van het Suezkanaal in 1869. Hier heeft Brits bestuur de grootste sporen nagelaten door de oprichting van politieke instituties en de introductie van seculiere wetgeving die religie grotendeels naar de

persoonlijke sfeer dreef. Brits beleid was enkel toegespitst op behoud van de havenstad zelf, niet op de kolonisering, ontwikkeling of exploitatie van de omringende gebieden. In deze gebieden bleef de Britse aanwezigheid slechts beperkt tot het sluiten van verdragen met tribale leiders en

onderkoningen. De kunstmatige grenzen die de Britten trokken tussen de gebieden waar deze lokale leiders over regeerden vormen grotendeels de hedendaagse regiogrenzen van zuidelijk Jemen, en vormen de basis van de sterke lokale solidariteiten en verschillen die tussen deze regio’s

bestaan. 27

Het noorden werd in de tweede helft van de negentiende eeuw kort door het Ottomaanse Rijk bezet. Noordelijk Jemen werd een provincie van het Ottomaanse Rijk, met Sanaa als zetel van het provinciaal bestuur en hieraan verwante politieke instituties. Hierdoor verschoof het

machtscentrum naar Sanaa, ten koste van Ṣacda, dat van oudsher het centrum was van zayditische

geleerdheid. Net zoals met de Britse aanwezigheid in het zuiden was de Ottomaanse overheersing op geen enkel moment totaal, slechts beperkt tot de steden in de noordelijke laaglanden.

Daarbuiten werd de macht gedeeld met lokale stammen en de overblijfselen van het imamaat. De Ottomanen zagen de lokale bevolking als een bijzonder onderontwikkeld volk, en er zijn weinig inspanningen verricht om door educatie tribale en lokale identiteiten te doorbreken ten gunste van een Ottomaanse identiteit, hen binnen de machtsstructuren van het Ottomaanse Rijk te integreren,

26 Wedeen 2008, p. 33. Het zaydisme is een shicitische minderheidsstroming die zich tegenwoordig beperkt tot

Jemen. In het hoofdstuk dat gewijd is aan het Ḥūthī-conflict zal hier verder op worden ingegaan.

(15)

of om de lokale economie te stimuleren. Hierdoor is de invloed van de Ottomaanse aanwezigheid beperkt gebleven. 28

Hoewel de Ottomaanse bezetting van het noorden formeel tot 1918 doorliep, was het imamaat vanaf het begin van de twintigste eeuw de werkelijke lokale macht in het noorden. 29 Het

imamaat was een sterk hiërarchische samenleving, waarin de sayyids, de afstammelingen van de profeet via de lijn van cAlī ibn Abī Ṭālib, de elite vormden. 30 Andere sociale groepen, zoals zaydieten

van lage komaf en de shaficieten, de sunnitische bevolking van Jemen die voor het grootste gedeelte

de shaficitische madhhab (rechtsschool) volgen, konden maar beperkt in de macht delen. 31 In 1962

brak er vanuit het leger een nationalistische opstand uit tegen de heerschappij van de sayyids, en werd de Arabische Republiek Jemen (vanaf nu Noord-Jemen) uitgeroepen in het noorden. 32

De republikeinse revolutie mondde uit in een burgeroorlog tussen republikeinen en

voorstanders van het imamaat. De republikeinen werden gesteund door Egypte, maar wisten pas in 1967 te overwinnen toen zij Sanaa definitief in handen kregen. 33 Het jaar 1967 zag eveneens de

beëindiging van de Britse aanwezigheid in Zuid-Jemen als gevolg van toenemend gewelddadig verzet hiertegen vanuit zuidelijke onafhankelijkheidsbewegingen. De onafhankelijkheid van Zuid-Jemen leidde niet tot vereniging met Noord-Jemen, maar tot een interne machtsstrijd tussen de

verschillende vleugels van de zuidelijke onafhankelijkheidsbeweging over de overname van de Britse staatsstructuren. De Yemeni Socialist Party (Jemenitische Socialistische Partij, vanaf nu YSP) kwam hieruit als winnaar naar voren, en riep in 1970 de Democratische Volksrepubliek Jemen (vanaf nu Zuid-Jemen) uit. 34

Hoewel de heersende partijen van Noord- en Zuid-Jemen officieel naar eenwording van beide landen streefden werd de relatie tussen beide landen gedurende de jaren ’70 en ’80

28 Dresch 2000, p. 5; Wedeen 2008, pp. 31-33. 29 Dresch 2000, pp. 6-9.

30 Ibid. 2000, pp. 4-5; cAlī ibn Abī Ṭālib (d. 661) was de neef en schoonzoon van de profeet Muhammad. Door

shicieten wordt hij gezien als de eerste imam, of opvolger, van de profeet op aarde. Hiermee onderscheiden zij

zich van sunnieten, die lidmaatschap van de stam Quraysh, waartoe de profeet behoorde, als criterium zien voor hun kaliefen. In tegenstelling tot de shicitische imam heeft de sunnitische kalief geen religieuze macht,

alleen wereldse macht. De zayditische imam heeft eveneens slechts wereldse macht, waarmee het zaydisme zich onderscheidt van andere shicitische stromingen, Hourani 1991, pp. 61-62.

31 Lux 2009, p. 378; Wedeen 2008, p. 23.

32 Dresch 1989, pp. 164-165; Hourani 1991, p. 411; Wedeen 2008, pp. 50-51; Winter 2011, p. 105. 33 Dresch 1989, pp. 247-248; Dresch 2000, p. 115; In de jaren ’50 en ’60 was er een regionale machtsstrijd

gaande tussen progressieve en conservatieve Arabische landen, die grotendeels naar de lijnen van de Koude Oorlog gevoerd werd. Nasseristisch Egypte, de leider van de progressieve Arabische landen die gesteund werden door het Warschaupact, steunde de republikeinen in Jemen met mankracht en materieel. Het was echter gedwongen deze steun in 1967 terug te trekken als gevolg van de Egyptische nederlaag in de Zesdaagse Oorlog met Israël. Aanvankelijk was het Iraakse koningshuis, een bondgenoot van Groot-Brittannië, de grootste regionale rivaal van Egypte, maar na de socialistische revolutie in Irak van 1958 werd Saudi-Arabië, nog geen oliemacht maar gesteund door de VS, de voortrekker van het conservatieve kamp. Deze steunde de monarchisten, Dresch 2000, p. 114; Hourani 1991, p. 411.

(16)

gekenmerkt door vijandigheid. Noord- en Zuid-Jemen vochten in 1972 en 1979 grensoorlogen uit, en Zuid-Jemen steunde tot in de jaren ’80 dissidente groepen in het Noorden. Intern was de politieke situatie in beide landen al even instabiel. Beide landen werden geregeerd door middel van een eenpartijstelsel, waarbinnen intra-elite rivaliteiten uitgevochten werden via coups en politieke moorden. 35

De relatie tussen Noord- en Zuid-Jemen was bovendien gekleurd door de Koude Oorlog. De economie van beide landen was, en dit geldt voor verenigd Jemen evengoed, structureel afhankelijk van buitenlandse steun en leningen. In de jaren ’70 ontvingen beide landen deze steun van de landen van het Warschaupact, maar in de jaren ’80 verschoof de politieke oriëntatie van Noord-Jemen naar het Westen, en werden er economische hervormingen doorgevoerd die van de staatsgeleide economie van het noorden een vrijemarkteconomie maakten. 36

Een reden die vaak gegeven wordt voor de plotselinge toenadering tussen Noord- en Zuid-Jemen aan het einde van de jaren ’80 is het opdrogen van steun vanuit de socialistische machten door toedoen van de neergang van de Sovjet-Unie, waardoor Zuid-Jemen in een economische malaise stortte. Lisa Wedeen wijst er bovendien op dat een bijzonder bloedige machtswisseling in Zuid-Jemen in 1986, waarbij omstreeks 5000 doden vielen en grote hoeveelheden dissidenten in ballingschap in Noord-Jemen terechtkwamen, in combinatie met de groeiende economische problemen en het einde van de Koude Oorlog, het de overblijfselen van de JSP bovendien bijzonder moeilijk maakte om ten aanzien van de eigen bevolking enige vorm van geloofwaardigheid te behouden. Hierdoor zag een groot deel van het zuidelijke leiderschap de beste oplossing in eenwording met het Noorden, deels ook om de opkomst van religieuze groepen in het Zuiden te beteugelen. 37

De onderhandelingen raakten het laatste jaar in een stroomversnelling, en op 22 mei 1990 werd de eenwording van Jemen uitgeroepen. 38

35 Dresch 1989, p. 262; Dresch 2000, pp. 149-150; Wedeen 2008, pp. 51-52. 36 Wedeen 2008, p. 51.

37 Dresch 2000, pp. 168-169; Wedeen 2008, pp. 52-54.

38 Wedeen 2008, pp. 55. Wedeen noemt ook redenen waarom eenwording gunstig zou zijn voor het Noorden.

Ten eerste door het uitbreken van verzet tegen Ṣāliḥ’s regime in de olierijke regio Ma’rib aan het eind van de jaren ‘80. Ten tweede door de acute dreiging van Saudi-Arabië nadat Ṣāliḥ tijdens de invasie van Koeweit door Irak in 1990 zijn steun had geuit voor de Iraakse president Saddām Ḥusayn. Hoewel de motieven voor de vereniging van Jemen in principe buiten de doelstelling van deze scriptie valt, dient bij Wedeen’s argumentatie een kleine kanttekening geplaatst te worden. De Jemenitische eenwording vond al in mei plaats, terwijl de annexatie van Koeweit door Irak zich pas in juli voltrok. Het is mogelijk dat Ṣāliḥ een standpunt in had genomen tijdens het diplomatieke geschil tussen beide landen voorafgaand aan de invasie, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat Saudi-Arabië daar zo hevig op zou reageren dat er sprake was van een acute militaire dreiging in de aanloop naar de Jemenitische eenwording.

(17)

3.2 Het Regime van Ṣāliḥ

Spanningen binnen de elite van Noord-Jemen kwamen aan het einde van de jaren ’70 op een hoogtepunt. Nadat in 1977 en 1978 twee opeenvolgende presidenten vermoord werden, weigerde de vicepresident het presidentschap over te nemen uit angst zelf vermoord te worden. Een jonge, succesvolle officier uit het leger, genaamd cAlī cAbdullah Ṣāliḥ, stapte toen naar voren. Ṣāliḥ had de

steun van de al-Aḥmar familie, de leiders van de machtige Ḥāshid-stammenconfederatie in het noorden. De dreiging dat Ṣāliḥ vermoord zou worden was dermate groot dat hij cAlī Muḥsin

al-Aḥmar, 39 afkomstig uit dezelfde Sanḥān-stam en onderdeel van de Ḥāshid, al aanwees als zijn

opvolger. 40

Dit bleek overbodig. Ṣāliḥ wist de politieke crisis te overleven, en was in staat om gedurende zijn heerschappij een verregaand patronagesysteem te creëren dat gebaseerd was op

stammenloyaliteiten en coöptatie. Ṣāliḥ’s bondgenoten de al-Aḥmars en directe familieleden uit de Sanḥān kregen sleutelposities binnen de General People’s Congress (het Algemene Volkscongres, vanaf nu GPC), de heersende partij van Ṣāliḥ, de overheid, de veiligheidsdiensten en het leger toebedeeld. 41 Verstedelijking en modernisering van landbouw en infrastructuur had de stammen

grotendeels ontdaan van hun oorspronkelijke inkomstenbronnen, waardoor ze economisch afhankelijk waren geworden van gunsten vanuit de staat. Door middel van

verdeel-en-heerstactieken wist Ṣāliḥ hierdoor de oppositie en potentiële rivalen te verdelen of te coöpteren. 42

Hoewel deze strategie erin slaagde een zekere mate van stabiliteit te creëren, had het ook potentieel destabiliserende gevolgen op de langere termijn. In de eerste plaats werd er bij stammen en bevolkingsgroepen die niet in de gunsten van de staat deelden veel ressentiment geschapen tegen de bevolkingsgroepen die hier wel van konden profiteren, en dienovereenkomstig de staat zelf. Anderzijds werden politiek en de staat in plaats van onafhankelijke instituties met een verantwoordelijkheid naar het gehele volk van Noord-Jemen een arena voor lokale en tribale actoren om voor persoonlijk gewin of voor een individuele achterban invloed en profijt uit te behalen, hetgeen verder afdeed aan de efficiëntie en aansprakelijk van de staat en haar

voorzieningen. Ten slotte verminderde dit systeem het gezag van de staat over haar grondgebied, dat met name in de periferie toch al verre van volledig was, doordat de lokale controle deels in handen kwam van begunstigde stammen. 43

39 Om verwarring te vermijden met de invloedrijke al-Aḥmar familie, waar hij geen familie van is, wordt cAlī

Muḥsin al-Aḥmar vanaf nu slechts cAlī Muḥsin genoemd. 40 Dresch 2000, pp. 130, 147-148; IGC 2013a, p. 2. 41 Dresch 2000, p. 149; Horton 2011, p. 1. 42 Jones 2011, pp. 905-906.

(18)

De steden vielen onder het gezag van de staat, maar daarbuiten kromp het staatsgezag en was er sprake van een tribale orde, waarbinnen stamleiders hun eigen milities hadden, tribaal rechtspraken maar ook verantwoording schuldig waren aan hun stamgenoten. Clive Jones (2011) stelt in ‘The Tribes That Bind: Yemen and the Paradox of Political Violence,’ een studie naar de verweving tussen stammen en de staat in Jemen, dat de Jemenitische staat niet voldoet aan het Weberiaanse model van de gecentraliseerde staat met een geweldsmonopolie. Het regime van Ṣāliḥ was door haar gebrekkige staatsgezag meer gebaseerd op haar vermogen tot coöptatie en het verdelen van tegenstanders, dan op totale controle door middel van overheidsrepressie. 44

In de gevallen dat het regime autoritair optrad reageerde het hiermee op bepaalde

dreigingen in plaats van dat deze ze probeerde te voorkomen door continue staatsterreur, zoals dit bij andere landen in de regio wel voorkomt. Jemen had functionerende onafhankelijke instituties zoals vakbonden en andere professionele associaties die de rechten van bepaalde beroepsgroepen vertegenwoordigden. Het had bovendien een relatief vrije pers, hetgeen een open publiek debat mogelijk maakte over het functioneren van de politieke instituties en zelfs de president. Activisme vanuit de publieke sfeer of binnen stammenverband werd tot op een zekere hoogte getolereerd, en het parlement kon hiervoor als platform dienen. De belangrijkste oppositiepartijen verenigden zich in 2002 in de Joint Meeting Parties (de Gezamenlijk Bijeenkomende Partijen, vanaf nu JMP), en hoewel de invloed van de oppositie beperkt bleef kon het Ṣāliḥ’s GPC hierdoor van groter tegenwicht voorzien dan voorheen.45

Concluderend is het moeilijk om de Jemenitische staat onder Ṣāliḥ als een verenigde actor te beschouwen, omdat deze een arena vormde voor uiteenlopende lokale en tribale actoren en hun belangen. Dit geldt evengoed voor het regime zelf, wier leden zeer wisselende achtergronden kenden en die uiteenlopende belangen nastreefden. Dit systeem werkte zolang deze actoren tevreden waren met de macht die hen toebedeeld was, en daarmee vrij waren hun belangen na te streven, maar tijdens de Ḥūthī-oorlogen ontstonden daarin echter de eerste scheuren.

44 Jones 2011, pp. 902, 905.

(19)

4. Het Ḥūthī-Conflict

Tussen 2004 en 2010 vocht de Jemenitische staat een bloedig conflict uit in het noordelijke

gouvernoraat Ṣacda, een bergachtige regio aan de grens met Saudi-Arabië. Wat begon als een lokale

aangelegenheid groeide in deze periode uit tot een grootschalig conflict dat gaandeweg ook religieuze, tribale en internationale dimensies kreeg, en grote gevolgen heeft gehad op de politieke situatie van Jemen. Niet alleen in het noorden, maar ook in andere delen van het land. De Ḥūthī’s, de volgelingen van de al-Ḥūthī familie van sayyids, groeiden in deze periode van een lokale

rebellengroep tot een grootschalige, zwaarbewapende beweging die zich kon meten met de staat. De Ḥūthī’s vormen tegenwoordig de dominante groep in de huidige burgeroorlog in Jemen. Dit hoofdstuk richt zich op de belangrijkste oorzaken en gevolgen van het conflict, de ideologie van de Ḥūthī’s, de reactie en strategie van de staat, en de invloed van internationale actoren op de escalatie van het conflict.

4.1 Achtergrond

Het is op dit punt van belang stil te staan bij wat het zaydisme inhoudt, en wie de zaydī’s zijn. Het zaydisme is een shicitische minderheidsstroming die is vernoemd naar Zayd ibn cAlī (d. 740), een

nakomeling van de profeet Muhammad via de lijn van cAlī ibn Abī Ṭālib (d. 661), de neef en

schoonzoon van de profeet die in het shicisme als de eerste imam wordt beschouwd. De principes

van het zaydisme zijn gebaseerd op het leven van Zayd ibn cAlī, en die van de Jemenitische tak, de

enige overgebleven variant van het zaydisme, zijn oorspronkelijk geformuleerd door Yaḥyā ibn al-Ḥusayn (d. 911). Yaḥyā ibn al-al-Ḥusayn was eveneens een sayyid, een nakomeling van cAlī, de stichter

van het imamaat in Jemen in 898 en de eerste zayditische imam. 46

Zaydī’s maken ongeveer een derde uit van de bevolking van Jemen. 47 De meeste zaydī’s zien

het zaydisme niet als een aparte, of zelfs als een shicitische stroming, maar als een madhhab

(rechtsschool) binnen de sunnitische mainstream. In het dagelijks leven onderscheiden ze zich nauwelijks van shaficī’s, de andere dominante madhhab in Jemen, en zaydī’s en shaficī’s bidden

46 Dresch 1989, p. 167; King 2012, p. 405; Lux 2009, p. 378.

47 Er zijn geen precieze getallen over het percentage zaydī’s op de bevolking van Jemen. De schattingen lopen

uiteen, maar de meeste artikelen gaan uit van ongeveer een derde van de bevolking, o.a. Bonnefoy 2009, p. 2; Winter 2011, p. 105, voetnoot 23.

(20)

regelmatig in elkaars gebedshuizen. 48 Het voornaamste uiterlijke onderscheid tussen zaydī’s en

shaficī’s is dat zaydī’s met de armen langs het lichaam bidden en shaficī’s met de armen gekruist.

Zaydī’s delen een bepaalde achtergrond en identiteit, maar identificeren zichzelf in mindere of meerdere mate met het zaydisme. De Ḥūthī’s zijn zaydī’s, evenals hun voornaamste tribale tegenstanders en leden van de regering, waaronder president Ṣāliḥ zelf. Een zaydī is dus niet per definitie een vroom of zelfs een belijdend zaydī, en er moet daarom een onderscheid worden gemaakt tussen seculiere zaydī’s, belijdende zaydī’s en zaydī’s voor wie het zaydisme grote politiek-religieuze betekenis heeft, een minderheid die gelooft dat de sayyids de enige legitieme heersers zijn. 49 Hierop volgen een aantal van de belangrijkste punten waarmee het zaydisme zich

onderscheidt van het sunnisme en andere shicitische stromingen, waarbij in gedachte moet worden

gehouden dat deze niet per se voor zaydī’s betekenis hoeven te hebben in het dagelijks leven. Zayd ibn cAlī leidde een mislukte opstand tegen de sunnitische Omayyadenkalief Hishām ibn cAbd al-Mālik (r. 724-743), waarop zijn volgelingen uitweken naar de grenzen van het kalifaat. Hieruit

komt het principe van khurūj voort: de plicht in opstand te komen tegen onrechtvaardige heersers, waarmee het zaydisme zich onderscheidt van de traditionele uitleg van het sunnisme en andere shicitische stromingen. Vanuit het principe dat verdeeldheid tot fitna leidt, tot chaos en ongeloof,

stellen deze islamitische stromingen namelijk loyaliteit aan de heerser centraal, zelfs als deze onrechtvaardig is, zolang hij geen grove schendingen van de sharīca (islamitisch recht) maakt. Het

zaydisme suggereert bovendien een actieve relatie tussen de gelovigen en God. Er is geen sprake van predestinatie, en gelovigen zijn zelf volledig verantwoordelijk voor hun vroomheid in de ogen van God, dat door Hem gewogen wordt op basis van hun verrichtingen op aarde. 50

Andere shicitische stromingen volgden eveneens de lijn van cAlī, maar zagen Zayd’s oudere

halfbroer Muḥammad al-Baqīr als vijfde imam. Hoewel afstamming van cAlī een belangrijk criterium

was voor de zaydī imam hoefde deze dus niet per se de oudste afstammeling te zijn. Een imam moest een mujāhid zijn, een strijder, en een mujtahid, een theologisch geleerde. Hij moest

bovendien de steun van de stammen hebben, en zich volgens het principe van khurūj inspannen om kwaad te bestrijden. Imams hadden geen bovennatuurlijke krachten of een diepere connectie met God. Ze konden bovendien niet verdwijnen, om bij het einde der tijden terug te keren als de mahdī (de verlosser die het einde der tijden inluidt), zoals bij andere shicitische stromingen wordt

geloofd. 51

48 Bonnefoy 2009, p. 2.

49 Wedeen 2008, pp. 157-158. 50 Lux 2009, p. 380.

(21)

Tijdens het imamaat vormden de sayyids de heersende elite. Deze leefden verspreid over het noordelijke deel van Jemen, in huizen die losstonden van de rest, en behoorden niet tot een bepaalde stam. De republikeinse revolutie van 1962 resulteerde in het einde van de heerschappij van de sayyids. Zowel shaficī’s als zaydī’s participeerden hierin, en deelden na afloop de regering

over Noord-Jemen. De sayyids en degenen die hen tijdens de burgeroorlog van 1962-1967 gesteund hadden, waaronder de grote noordelijke Bakīl-stammenconfederatie, werden politiek en

economisch gemarginaliseerd. Het zaydisme werd door de nieuwe machthebbers bovendien gewantrouwd, en er mochten geen nieuwe zayditische scholen of moskeeën gebouwd worden. Het gouvernoraat Ṣacda, de oorspronkelijke machtsbasis van het imamaat, het gebied van de Bakīl en de

regio met het grootste percentage zaydī’s, werd door deze marginalisering het hardste getroffen. 52

Aan het eind van de jaren ’80 en in de loop van de jaren ’90 ontstond er bovendien in Ṣacda,

en andere gebieden waar veel zaydī’s wonen, sektarische spanningen als gevolg van een opmars van salafistische groepen. 53 Deze bestonden voornamelijk uit teruggekeerde ‘Afghanen’, strijders die in

de jaren ’80 naar Afghanistan afgereisd waren om jihad te voeren tegen de bezetting van de Sovjet Unie, en Jemenitische arbeidsmigranten die in 1991 uitgezet werden uit Saudi-Arabië omdat Jemen tijdens de Eerste Golfoorlog partij koos voor Irak. Beide groepen waren tijdens hun verblijf in Afghanistan en in Saudi-Arabië beïnvloed door conservatieve vormen van de sunnitische islam, en richtten zich bij terugkeer op het verspreiden hiervan in eigen land. Heiligenverering, een belangrijk onderdeel van het traditionele zaydisme, werd door hen beschouwd als afgoderij. Het vernietigen van graven van sayyids door salafī’s leidde tot veel onrust onder zaydī’s. Het salafisme was echter voor veel jonge zaydī’s aantrekkelijk door de duidelijke principes, het eenvoudig taalgebruik en het charisma van een aantal salafistische predikers. Het baseert zich bovendien niet op de hiërarchische structuur die het traditionele zaydisme met haar verering van sayyids wel heeft. 54

Oudere zaydī’s zagen door de opmars van het salafisme het zaydisme als cultuur, religie en waardensysteem onder druk staan en spanden zich in om deze te beschermen. Het relatief liberale klimaat dat Jemen direct na de eenwording kenmerkte gaf ruimte voor een wederopleven van het zaydisme. Traditionele zayditische literatuur werd opnieuw uitgegeven, ondergrondse

studiegroepen kwamen in de openbaarheid en er werden nieuwe scholen en moskeeën gebouwd. Een dergelijke studiegroep was al-Shabāb al-Mu’min (de Gelovige Jeugd), een academische

52 Dresch 1989, pp. 164-165; Wedeen 2008, pp. 167, 170.

53 Salafī’s volgen een bijzonder strikte benadering van het sunnisme, geïnspireerd door hun interpretatie van

het leven van de eerste, rechtgeleide kaliefen (al-salaf al-Ṣāliḥ, de vrome voorvaderen). Zij baseren zich op een zeer conservatieve lezing van de koran en de sunna, de overleveringen van het leven van de profeet, en beschouwen shicieten als ketters, Bonnefoy 2009, pp. 4-5.

(22)

studiegroep onder leiding van Badr al-Dīn al-Ḥūthī (d. 2010), een sayyid en zaydī-geleerde die een prominente educatieve positie bekleed had tijdens het imamaat. 55

De zaydī’s zochten ook politieke vertegenwoordiging, en in de aanloop naar de

parlementsverkiezingen van 1993 werden er een aantal zaydī-partijen opgericht. De belangrijkste hiervan is de Ḥizb al-Ḥaqq, 56 een gemengd platform van religieuze, maar vooral seculiere zaydī’s dat

een einde aan de marginalisering van de zaydī’s nastreefde. Badr al-Dīn’s zoon Ḥusayn al-Ḥūthī (d. 2004) was van 1993 tot 1997 parlementslid voor deze partij. 57

Het politieke ontwaken van de zaydī’s bleef niet onopgemerkt door de staat. De reactie van het regime op de opkomst van de Ḥizb al-Ḥaqq, dat door diens potentiële vermogen om de zaydī’s te mobiliseren zorgwekkend gevonden werd, geeft inzicht in diens werkwijze. Het regime steunde enerzijds de apolitieke al-Shabāb al-Mu’min, om de wind uit de zeilen te halen van de Ḥizb al-Ḥaqq. Dit had als gevolg dat al-Shabāb al-Mu’min uit kon groeien tot een organisatie met duizenden studenten. 58 Tegelijkertijd werden de spanningen tussen zaydī’s en salafī’s versterkt doordat de

staat belangrijke posities in religieuze organisaties en de regering verstrekte aan militante leden van de sunnitische partij Iṣlāḥ. 59 Hoewel de religieuze spanningen als afleiding hadden kunnen dienen

voor de rol van het regime in de marginalisering van de zaydī’s, had deze stap juist het gevolg dat het regime met de sektarische onrust geassocieerd werd.

4.2 Ideologie van de Ḥūthī’s

Gefrustreerd door het gebrek aan succes van de pogingen van de Ḥizb al-Ḥaqq om door middel van het parlement de invloed van de salafī’s in de regering te verminderen, trok Ḥusayn al-Ḥūthī zich in 1997 terug uit de politiek, en vertrok hij naar Soedan om verder te studeren. 60 In 1999 keerde

55 Winter 2011, p. 105.

56 De Partij van de Waarheid. De Waarheid is een van de namen van God en vervult een belangrijke positie in

het zaydisme, zie Lux 2009. De Ḥizb al-Ḥaqq is tegenwoordig een minderheidspartij in de JMP, Alley 2010, p. 76.

57 Lux 2009, p. 389; Winter 2011, p. 105.

58 Lux 2009, pp. 376-377; Winter schat de landelijke studententallen van de Shabāb al-Mu’min eind jaren ’90

rond de 15.000, Winter 2011, p. 105.

59 Iṣlāḥ is een hoofdzakelijk sunnitische islamistische beweging die overheidsinvloed nastreeft teneinde een

religieus maatschappelijk programma te kunnen stimuleren. De beweging huist een aantal zeer

tegenovergestelde stromingen en groepen. Enerzijds is het de grootste een oppositiepartij, die door haar grootte de JMP, anderzijds wordt de beweging op haar beurt gedomineerd door de al-Aḥmar familie, en geldt het als een voorname steunpilaar van het regime. De beweging is hoofdzakelijk gematigd, maar heeft ook een militante salafistische vleugel, waaronder de oprichters Sheikh Muqbil al-Wādicī (d. 2001) en Sheikh cAbd

al-Majīd al-Zindānī. Al-Zindānī werd in 2004 door de Verenigde Staten als terrorist bestempeld door zijn banden met al-Qaeda. Bonnefoy 2009, pp. 3-4; IGC 2011, p. 9; Jones 2011, p. 911.

60 Lux 2009, p. 389; Winter 2011, p. 106. Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op Abdallah Lux’ studie van de

(23)

Ḥusayn al-Ḥūthī terug in Jemen, waarna hij actief betrokken raakte bij de Shabāb al-Mu’min. Hij wist vanwege zijn uitgesproken politieke standpunten en charisma al snel veel aanhang te krijgen onder de studenten, maar het leverde hem ook kritiek op van traditionele, apolitieke

zaydī-geleerden. Dit zorgde voor een split binnen de Shabāb al-Mu’min in 1999 tussen de traditionalisten en het politieke kamp onder leiding van Ḥusayn al-Ḥūthī. 61 In de jaren erna, een periode die

gekenmerkt wordt door de bloedige Tweede Palestijnse Intifada vanaf 2000, de aanslag op de Twin

Towers in de VS in 2001, en de daaropvolgende War on Terror en de Amerikaanse invasies in

Afghanistan en Irak, werd Ḥusayn al-Ḥūthī’s retoriek aanmerkelijk feller. 62

Volgens Ḥusayn al-Ḥūthī verkeerde de islamitische wereld in een crisis die veroorzaakt werd door de Verenigde Staten en Israël. Deze imperialistische machten slaagden er door directe

bezetting en kapitalistische uitbuiting in om de islamitische gemeenschap te verdelen en te verzwakken. De marginalisering van de zaydī’s door de agenten van het Westen, waaronder het regime van Ṣāliḥ en de salafī’s, was in de ogen van Ḥusayn al-Ḥūthī slechts een lokaal onderdeel van de grotere crisis. 63

In de ideologie van Ḥusayn al-Ḥūthī wordt sterk de nadruk gelegd op individuele plicht van de gelovige in de relatie met God. Geloof uit zich in handelen: het prijzen wat goed is, en het

verbieden van het slechte. Gebrek aan geloof wordt in zowel het heden als het hiernamaals bestraft. Ongeluk is daarmee een teken aan de wand van bestraffing in het hiernamaals, en hieruit volgt dat de crisis van de islamitische wereld zoals beschreven door Ḥusayn al-Ḥūthī de straf van God is voor het gebrek aan geloof van de moslims. Slechts door te handelen kunnen moslims hun geloof uiten, en dit handelen moet zich in eerste instantie beperken tot de situatie in Jemen. 64 Gelovige zaydī’s

moesten in opstand komen tegen de onrechtvaardige heerser en zich losrukken uit het

kapitalistische systeem dat hen onderdrukt. Een onafhankelijk Jemen dat door een vrome heerser geregeerd wordt zou zelfvoorzienend en welvarend zijn. Als voorbeeld van een succesvolle islamitische gemeenschap nam Ḥusayn al-Ḥūthī Iran, dat zich volgens hem op succesvolle wijze tegen het imperialisme gekeerd heeft en hierdoorzelfvoorzienend en welvarend was geworden. 65

niet geheel neutraal lijkt te zijn. Lux hanteert bijvoorbeeld stelselmatig de term wahhābī’s om Jemenitische salafī’s mee aan te duiden, naar de vergelijkbare maar niet geheel identieke islamitische stroming die

geassocieerd wordt met Saudi-Arabië. Deze term heeft van oudsher sterk negatieve connotaties in Jemen, met name onder zaydī’s, en is vast onderdeel van de retoriek van de Ḥūthī’s, die salafistische Jemenieten ervan beschuldigt buitenlandse intriganten te zijn. Ondanks de gebreken van dit artikel vormt het de enige diepgaande studie van Ḥusayn al-Ḥūthī’s ideologie in het Engels, en er is daarom voor gekozen voorzichtig gebruik te maken van deze bron.

61 Lux 2009, p. 377; Winter 2011, p. 106. 62 Lux 2009, p. 390.

63 Ibid. 2009, pp. 388, 390-391. 64 Ibid. 2009, pp. 383-386.

65 Ibid. 2009, pp. 388, 395-396. Stoppen met het roken van Westerse tabak was in de ogen van Ḥusayn al-Ḥūthī

(24)

Deze ideologische uiteenzetting heeft een aantal zeer revolutionaire punten, in het bijzonder de nadruk op individuele plicht tot het ondernemen van actie en de notie van opstand tegen de onrechtvaardige heerser. Deze elementen zijn op zich aanwezig in de traditionele

benadering van het zaydisme, maar speelden een aanzienlijk minder prominente en virulente rol dan Ḥusayn al-Ḥūthī ze toebedacht. Ḥusayn al-Ḥūthī’s politieke benadering van het zaydisme is volgens Abdallah Lux (2009) beïnvloed door het Khomeinisme, de revolutionair-islamitische ideologie van de Iraanse Revolutie, en de werken van Sayyid Quṭb (1906-1966) en Abū al-Aclā Mawdūdī (1903-1979),

de grondleggers van het islamisme. 66 Het lijkt bovendien elementen van derdewereld-socialisme te

bevatten in haar afwijzing van kapitalisme en ‘Westers imperialisme’. Het baseert zich echter voornamelijk op de Koran, de soenna en met name de oorspronkelijke zayditische principes, zoals het principe van khurūj, en staat hiermee duidelijk in een zayditische context.

4.3 Het Ḥūthī-conflict

Het ziet ernaar uit dat het regime tot 2003 weinig aandacht had voor de antiwesterse en opruiende retoriek van de Ḥusayn al-Ḥūthī in de Shabāb al-Mu’min. Hier kwam in januari 2003 verandering in toen een toespraak van president Ṣāliḥ in de centrale moskee van de stad Ṣacda verstoord werd

doordat de inmiddels beruchte Ḥūthī-leus ‘God is de grootste, dood aan Amerika, dood aan Israël, vervloekt zij de joden, de overwinning aan islam,’ gescandeerd werd door volgelingen van Ḥusayn al-Ḥūthī, die zich de Anṣār Allah (de helpers van God) noemden. 67 Gedurende de rest van het jaar en

de eerste helft van 2004 vonden er demonstraties plaats in Ṣacda.

In zijn artikel ‘Conflict in Yemen: Simple People, Complicated Circumstances’ schrijft Lucas Winter (2011) dat het regime pas met grootschalige repressie en massa-arrestaties reageerde na een demonstratie voor de Amerikaanse ambassade in Sanaa in juni 2004, waarbij eveneens de Ḥūthī-leus gescandeerd werden. Kort hierop werd er een arrestatiebevel uitgevaardigd voor Ḥusayn al-Ḥūthī,

66 Lux 2009, p. 377. Het Khomeinisme is een revolutionaire ideologie die uit een combinatie van

derdewereld-socialisme en een revolutionaire herinterpretatie van traditionele twaalver-shicitische bronnen bestaat. Het

principe van velayat-e faqih, het ‘voogdijschap van de rechtsgeleerden’, dat inhoudt dat een islamitisch land bestuurd dient te worden door de culamā’, of islamitische geleerden, wordt hiermee geassocieerd. Quṭb en

Mawdūdī hebben zich onafhankelijk van elkaar uitgesproken over de legitimiteit van de heerser op aarde en hebben de basis gelegd voor het idee van de islamitische staat, zie voor een uitgebreidere bespreking van het Khomeinisme Abrahamian 1991. Zie Kepel 2002 voor een meer informatie over de rol van Quṭb en Mawdūdī in het ontstaan van islamisme.

67 Winter 2011, pp. 102-103. De Ḥūthī-slogan is oorspronkelijk afkomstig uit de Iraanse Revolutie van 1979. In

het Arabisch: allah-u akbar, al-mawt li-amrīkā, al-mawt li-isra’īl, al-lacna calā al-yahūd, al-naṣr li-l-islām, Lux

(25)

en werd de aanwezigheid van veiligheidstroepen in Ṣacda verhoogd, waarna Ḥusayn al-Ḥūthī zich

met zijn aanhangers terugtrok in de bergachtige gebieden van Ṣacda. 68

De eerste gevechtsronde tussen het regime en de Ḥūthī’s, zoals ze inmiddels genoemd werden, brak kort daarna uit na een mislukte arrestatiepoging van Ḥusayn al-Ḥūthī, waarbij enkele veiligheidsagenten gedood werden. De kwestie van de Ḥūthī’s in Ṣacda werd door de regering als een

veiligheidsprobleem behandeld dat door een militaire aanpak opgelost diende te worden, in plaats van dat er een respons kwam op de bredere socio-economische problemen en sektarische

spanningen in de regio. Ḥusayn al-Ḥūthī werd in september 2004 gedood door het leger, waarna de leiding van de Ḥūthī’s overgenomen werd door diens vader Badr al-Dīn al-Ḥūthī. 69

Het Ḥūthī-conflict in Ṣacda ging gepaard met hevige propaganda van beide zijden. Het

regime richtte zich erg op het shicitische karakter van de rebellengroep. Het beschuldigde de Ḥūthī’s

ervan te strijden voor herstel van het imamaat en de heerschappij van de sayyids, extreme

doelstellingen waar de meerderheid van de Jemenieten, waaronder vele zaydī’s, zich niet in zouden kunnen vinden. De Ḥūthī’s werden bovendien afgeschilderd als twaalver-shicieten en agenten van

Iran. 70

Hoewel deze beschuldigingen elkaar tegenspreken, omdat het imamaat ingebed is in het zaydisme van Jemen en losstaat van het Iraanse twaalver-shicisme, hebben deze categoriseringen

met de theorie van Schlee in het achterhoofd een belangrijk en eenduidig strategisch nut voor het regime: het isoleren van de Ḥūthī’s als een radicale, buitenlandse minderheidsgroepering zonder wortels in de Jemenitische maatschappij of politieke situatie van Jemen. Met deze aantijgingen probeerde het regime de identiteit van de Ḥūthī’s zo klein mogelijk te maken, zodat de legitimiteit en aantrekkingskracht van de groep in de ogen van de Jemenitische bevolking verminderd werd. Dit discours stelde het regime tegelijkertijd in staat om de oorzaken van de rebellie in Ṣacda te negeren

en de eigen legitimiteit te vergroten door zich op te stellen als Jemenitisch, de stem van de meerderheid en de beschermer van de Jemenitische bevolking.

Omgekeerd probeerden de Ḥūthī’s zich tegen deze beschuldigingen te verweren en hun identiteit zo groot mogelijk te maken door zich neer te zetten als vertegenwoordigers en verdedigers van de gemarginaliseerde zayditische bevolking in Ṣacda. Ze stelden dat zaydī’s ware Jemenieten

waren, en beschuldigden het regime er op hun beurt van buitenlandse agenten te zijn, ditmaal van het Westen. Hun salafistische vijanden werden voorts door de Ḥūthī’s steevast ‘wahhābī’s’

genoemd, naar de strenge sunnitische staatsreligie van Saudi-Arabië, een land waar Jemen in diens

68 Winter 2011, pp. 102-103.

69 Peterson 2008, p. 2; Winter 2011, pp. 102-103. 70 Winter 2011, pp. 106-107.

(26)

geschiedenis meermaals op gespannen voet mee heeft gestaan, en dat door een groot deel van de Jemenitische bevolking als vijandig wordt beschouwd. 71

In de woordenstrijd om identiteit, en daarmee legitimiteit, was tijdens de Ḥūthī-oorlogen van 2004-2010 het regime het meest succesvol. Het regime wist in te spelen op werkelijke angsten van veel Jemenieten omtrent de doelstellingen van de Ḥūthī’s doordat deze niet overtuigend afstand namen van Iran en het imamaat. Tot de Arabische Lente waren de Ḥūthī’s niet in staat om hun steun uit te breiden buiten de gebieden waarin ze opereerden. Ongeacht de bedoelingen van beide partijen had deze retoriek tot gevolg dat identiteitsconcepten als shicisme en sunnisme, zaydī, shaficī

en salafī beladen termen werden. Volgens Wedeen (2008) werden neutrale actoren zich zelfs buiten het conflictgebied gaandeweg bewust van identiteitsgrenzen waar die eerder geen rol van betekenis hadden gespeeld, en kregen rituelen, handelingen en uitspraken die geassocieerd worden met het zaydisme plots politieke betekenis. 72

In het conflictgebied zelf verloor het regime echter veel steun. Dit had ten dele te maken met diens retoriek tegen zaydī’s en de bevolking van Ṣacda, maar ook door de manier waarop de

strijd tegen de Ḥūthī’s gevoerd werd. De militaire campagne in Ṣacda werd gedurende het gehele

conflict geleid door generaal cAlī Muḥsin. Zoals reeds eerder besproken was cAlī Muḥsin een dicht

familielid van president Ṣāliḥ, gold hij jarenlang als de beoogde opvolger van Ṣāliḥ en was hij een van de machtigste mannen van Jemen. Deze status berustte voornamelijk op zijn functie als bevelhebber van de 1e gepantserde divisie, ook wel aangeduid als de Firqa, de divisie. 73

Hoewel de Firqa de grootste en best uitgeruste legereenheid van het reguliere leger was, had het sinds de burgeroorlog van 1994 flink aan paraatheid en slagkracht ingeleverd. De

legereenheden van het Jemenitische leger hadden jarenlang als melkkoe gediend voor corrupte commandanten, die via de smokkel van wapens en drugs grof geld verdienden. De Firqa was hierop geen uitzondering. Dit in tegenstelling tot de republikeinse garde, die onder leiding stond van Ṣāliḥ’s zoon cAlī Aḥmed Ṣāliḥ, en de Centrale Veiligheidsdiensten, onder leiding van enkele neven van Ṣāliḥ,

waar het gros van het defensiebudget en de buitenlandse steun naartoe ging, en die voorzien waren van de beste uitrusting en training. Deze onbalans in budget en uitrusting tussen de Firqa, die het merendeel van de gevechten voor zijn rekening nam, en de republikeinse garde werd uitgelegd als een poging van Ṣāliḥ om cAlī Muḥsin in diskrediet te brengen ten gunste van cAlī Aḥmed Ṣāliḥ, die zijn

nieuwe opvolger zou worden. 74

71Winter 2011, pp. 106-107.

72 Wedeen 2008, pp. 160-161; Winter 2011, p. 107. 73 IGC 2013a, pp. 2, 4; Peterson 2008, p. 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

de meeste gevallen is. De cultuur is dus bepalend voor onze morele opvattingen in de zin dat we ons daarvan niet kunnen bevrijden. We hebben geen 'pristine eyes', zegt

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

[r]