• No results found

‘Dát is Nederland’. De constructie van een Nederlandse identiteit in recente oudejaarsconferences.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Dát is Nederland’. De constructie van een Nederlandse identiteit in recente oudejaarsconferences."

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Dát is Nederland’

De constructie van een Nederlandse identiteit

in recente oudejaarsconferences

Masterscriptie Nederlandse taal en cultuur

Lotte Wijbrands

(2)

‘Dát is Nederland’

De constructie van een Nederlandse identiteit in recente oudejaarsconferences

L.G. Wijbrands 11863706

Masterscriptie Nederlandse taal en cultuur Moderne letterkunde

Universiteit van Amsterdam

Eerste beoordelaar: dr. J.A.T. Rock

Tweede beoordelaar: prof. dr. T.L. Vaessens

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader 8

3. Analyse 17

3.1 Het eerlijke verhaal - Erik van Muiswinkel e.a. (2012) 17

3.1.1. Onderwerpen 17

3.1.2 Strategieën 27

3.2 Einde Oefening - Theo Maassen (2013) 30

3.2.1 Onderwerpen 30

3.2.2 Strategieën 35

3.3 Oudejaarsconference - Herman Finkers (2015) 37

3.3.1 Onderwerpen 37

3.3.2 Strategieën 44

3.4 De oudejaars - Claudia de Breij (2016) 46

3.4.1 Onderwerpen 46

3.4.2 Strategieën 53

4. Conclusie 56

(4)

1. Inleiding

Stop de tijd, zet de klok stil Er is iets dat ik nog zeggen wil 2016 is bijna voorbij

Maar de laatste minuten, die zijn van mij voor jou Misschien was dit niet jouw jaar

Maar wees gerust, het is bijna klaar Na al die plaatsen waar ik dit jaar kwam Vier ik oudejaarsavond in Rotterdam Want hier wil ik zijn vanavond Hier wil ik zijn vanavond (Vimeo, 01:26)

Met deze woorden begint Claudia de Breij op 31 december 2016 zingend haar oudejaarsconference. De voorstelling wordt live vanuit het Oude Luxor Theater in Rotterdam uitgezonden op NPO 1, de uitzending heeft 2,12 miljoen kijkers. ‘2016 is bijna voorbij, maar de laatste minuten, die zijn voor mij van jou’. In één zin vat De Breij samen wat ze gaat doen: in de laatste uren van het jaar vat ze het afgelopen jaar samen in een voorstelling voor het Nederlandse publiek, dat bij haar in de zaal of thuis voor de tv zit. Daarmee staat ze in een lange traditie.

Sinds Wim Kan in 1954 voor de VARA op de oudejaarsavond een uur op de Nederlandse radio mocht vullen, is de oudejaarsconference een Nederlandse traditie. De vele mensen die in de loop der jaren in zijn voetsporen zijn getreden hebben uit het fenomeen een genre gecreëerd, waarin een aantal typische kenmerken steeds terugkomen. Het is een cabaretvoorstelling die (vaak live) op oudejaarsavond op televisie (maar soms ook op de radio of YouTube) wordt uitgezonden, vaak door een publieke omroep als de VARA of de VPRO, maar soms ook op commerciële zenders als RTL en SBS. De voorstelling is gericht aan het Nederlandse volk in het algemeen en cabaretpubliek in het bijzonder (het is uiteraard afhankelijk van de omroep en cabaretier wie dat publiek precies is). Bovendien wordt er in de voorstelling steevast teruggeblikt op het afgelopen jaar, in Nederland en daarbuiten. Waar

(5)

een cabaretier er normaal voor kan kiezen zich afzijdig te houden van politiek en maatschappelijke ontwikkelingen, zitten deze onderwerpen bij een oudejaarsconference in het concept ingebakken. Dus ondanks dat elke cabaretier er zijn eigen stijl en onderwerpen op nahoudt, is het onvermijdelijk dat de conferencier in zijn of haar voorstelling op enige manier iets uitdrukt over de Nederlandse identiteit. Dat kan expliciet gebeuren, bijvoorbeeld door te spreken over ‘wij Nederlanders’, maar ook impliciet, bijvoorbeeld door elementen uit de nationale cultuur te benoemen of te refereren aan een gezamenlijke geschiedenis.

Zoals dat bij elk genre het geval is, is ook aan de oudejaarsconference in de loop der tijd het een en ander veranderd. Lange tijd waren het dezelfde conferenciers die met oudjaar te horen waren. Het begon met Wim Kan, die in 1954 op de radio debuteerde en in de daarop volgende jaren elf oudejaarsconferences bracht, waarvan de laatste in 1982. In 1969 voegde Seth Gaaikema zich bij de traditie, met in het totaal zes conferences. Later kwamen Freek de Jonge (veertien conferences, waarvan één met Bram Vermeulen in het duo Neerlands Hoop), Lebbis en Jansen (elf keer) en Dolf Jansen solo (vier keer). Op de commerciële zender (SBS 6, later RTL 4) kwam in 2006 Guido Weijers, voor wie de teller op het moment op acht conferences staat. Maar het meest wordt de ‘oudejaars’ op dit moment geassocieerd met Youp van ‘t Hek. Hij begon in 1989 en speelde in 2017 zijn negende oudejaarsconference.

Waar, een paar uitzonderingen daargelaten, dit lange tijd de enige personen waren die de oudejaarsconference voor hun rekeningen namen, komt daar de laatste jaren verandering in. Erik van Muiswinkel (in 2010 en 2012), Theo Maassen (2013), Herman Finkers (2015) en Claudia de Breij (2016) zijn nieuwe personen in de traditie die in stijl verschillen van zowel hun voorgangers als elkaar, maar toch in de kern dezelfde vorm hanteren: op oudejaarsavond spelen ze een voorstelling van zo’n anderhalf uur voor het Nederlandse publiek waarin ze vertellen, zingen en grappen maken over het afgelopen jaar. En dus ook, waarin ze onvermijdelijk over een Nederlandse identiteit spreken. Aan de hand van de onderliggende aanname dat een nationale identiteit geen vaststaand gegeven is, maar geconstrueerd wordt in een discours, ga ik in deze scriptie bovengenoemde recente oudejaarsconferences vergelijken in de manier waarop ze een Nederlandse identiteit vormen. Bovendien kijk ik hoe ‘hegemonisch’1 die identiteit is. Hoeveel ruimte laten de conferenciers

voor een minder dominante Nederlandse identiteit of afwijkende identiteiten? Kortom: Hoe

1 De term ‘hegemonisch’ (overheersend, leidend) is een letterlijke vertaling van het Engelse ‘hegemonic’, zoals Steven Zwicker dat gebruikt in zijn definitie van de werking van ironie. Ik kom hier later op terug.

(6)

verschillen Erik van Muiswinkel, Theo Maassen, Herman Finkers en Claudia de Breij in de manier waarop ze in hun oudejaarsconferences in respectievelijk 2012, 2013, 2015 en 2016 een Nederlandse identiteit construeren, en hoe hegemonisch is die identiteit?

Status quaestionis

Hoewel de oudejaarsconference bij uitstek een genre is waarin een nationale identiteit wordt geconstrueerd, is het tot op heden nog niet in dat licht bekeken. Zelfs over de oudejaarsconference in het algemeen is in de wetenschappelijke wereld nauwelijks geschreven. Naast gedrukte edities van oudejaarsconferences, is er slechts één naslagwerk verschenen, het in eigen beheer uitgegeven boek De koning is dood, leve de koning van freelance journalist Peter Voskuil. Hierin wordt de geschiedenis van de oudejaarsconference geschetst. Het boek bevat uitgebreide beschrijvingen van alle conferences tussen 1954 (de eerste) en 2008 (op moment van verschijnen van het boek de meest recente), evenals kijk- en waarderingscijfers, interviews met conferenciers, duiding van ontwikkelingen en aandacht voor spin-offs als de verkiezingsconference en de sinterklaasconference. Hoewel het boek een mooi beeld geeft van de geschiedenis van de oudejaarsconference, zegt het niks over de constructie van een nationale identiteit.

Omdat er nog geen studies bestaan, ben ik gedwongen een eigen denkkader samen te stellen van secundaire literatuur die wellicht niet volledig maar toch zeker ten dele relevant is. Uit deze literatuur gebruik ik de ideeën en concepten die voor mijn casus bruikbaar zijn. Aan de basis daarvan staat het begrip ‘imagined communities’ van Benedict Anderson en de operationalisering die Cilia et al. van dat idee geven. Verder richt ik mij op onderzoeken die in enige mate overlappen met mijn eigen domein, zoals onderzoeken over (nationale) identiteitsconstructie in media, televisie en comedy.

Corpus

In de laatste jaren zijn het dus nieuwe cabaretiers die zich aan het genre van de oudejaarsconference wagen. In 2012 (en 2010) was het Erik van Muiswinkel die samen met een groep collega’s een conference bracht, Het eerlijke verhaal. Net als die in 2010 zag de voorstelling er anders uit dan die van zijn voorgangers. In plaats van in zijn eentje of in een duo, stond hij met meerdere collega’s op het podium. In beide conferences neemt Van Muiswinkel de rol aan van de klassieke cabaretier, maar worden zijn monologen afgewisseld

(7)

door sketches van verschillende andere cabaretiers. In 2012 waren dat Niels van der Laan en Jeroen Woe (van duo Van der Laan en Woe), Sanne Wallis de Vries, Joep van Deudekom en Rob Urgert. De tv-opnames waren op 28 en 29 december in Theater de Veste in Delft. De uitzending was op de avond van 31 december 2012 bij de VARA op Nederland 12. De

voorstelling is in zijn geheel terug te kijken op YouTube.

In 2013 was de eer aan Theo Maassen. Het was zijn eerste en naar eigen zeggen ook laatste oudejaarsconference, hij vond dat de vorm niet bij hem paste. Desondanks werd hij met de voorstelling genomineerd voor de Poelifinario 2014, waar de jury Maassens eigen negatieve beoordeling van de voorstelling tegenspreekt en zijn vakmanschap, rake observaties, grapdichtheid en ‘bitterscherpe analyses’ prijst (Gras et al.). De voorstelling, Einde Oefening geheten, werd opgenomen in De Kleine Komedie in Amsterdam en uitgezonden op 31 december 2013 bij de VARA op Nederland 1. De voorstelling is terug te kijken via Videoland.

Nadat de beurt in 2014 weer aan Youp van ‘t Hek was, deed Herman Finkers in 2015 de oudejaarsconference. Dat was bijzonder omdat hij al enige tijd niet meer optrad. In 1998 speelde hij zijn negende cabaretvoorstelling Kalm aan en rap een beetje, waarna hij pas in 2007 weer in het theater te zien was met Na de Pauze om zich daarna weer terug te trekken. De NOS meldt dat de voorstelling de hoogste kijkcijfers had sinds de oudejaarsconference 2002 (Youp van ‘t Hek) en dat er uitzonderlijk weinig mensen wegzapten. De conference werd op 31 december 2015 live vanuit de Leidse Schouwburg uitgezonden door de VARA op NPO 1 en is onder andere tegen betaling terug te kijken op Vimeo.

In de 62 jaar dat de traditie van de oudejaarsconference in 2016 bestond, was Claudia de Breij de eerste vrouw die de conference voor haar rekening nam. Haar voorstelling werd goed ontvangen in de pers en bracht De Breij een nominatie voor de Poelifinario 2017. De jury schreef onder andere: ‘een conference waarin veel werd gerelativeerd en te lachen viel, maar waarin tevens een serieuze poging werd gedaan om het verdeelde Nederland op de valreep van het jaar te verbinden en met een positief gevoel het nieuwe jaar in te sturen’ (Gras et al.). De conference werd live vanuit het Oude Luxor Theater in Rotterdam uitgezonden en ook deze voorstelling is tegen betaling terug te bekijken op Vimeo.

(8)

2. Theoretisch kader

Over nationale identiteitsconstructie in oudejaarsconferences zijn er nog geen studies verschenen, daarom vorm ik een eigen denkkader waarbinnen ik de genoemde recente conferences kan analyseren. Aan de basis daarvan ligt het idee dat een een nationale identiteit geen fundamenteel en onveranderlijk gegeven is, zoals in de theorie van het essentialisme (zie bijvoorbeeld Augoustinos et al.), maar iets dat in een discours geconstrueerd wordt. Dit idee vindt zijn oorsprong in het boek Imagined Communities uit 1983, waarin Benedict Anderson met de term ‘imagined communities’ een belangrijke grondlegger is voor de theorie dat nationale identiteiten een construct zijn (Castelló, Cillia et al., Sheyholislami). Volgens hem is de verwantschap tussen inwoners van hetzelfde land ‘imagined’ omdat ‘the members of even the smallest nation will never know most of their fellow-members, meet them, or even hear of them, yet in the minds of each lives the image of their communion’ (6). Het gevoel van verwantschap komt dan ook niet voort uit daadwerkelijke verwantschap, maar wordt geconstrueerd. De impact van dit werk was gigantisch, schrijft Castelló in een artikel over de invloed van Anderson. ‘Anderson’s work has now become a key reference in any research on the media and their role in national construction.’ (59)

Zijn ideeën over nationale identiteiten en hoe die geconstrueerd worden zijn later door anderen uitgewerkt en aangevuld, zoals door Stuart Hall, Michael Billig en Ruth Wodak. Er zijn een aantal belangrijke aannames die aan deze en andere werken ten grondslag liggen. Voor dit onderzoek is het het meest cruciaal dat identiteit gevormd wordt in een discours. Dat discours kan bijvoorbeeld de politiek of de literatuur zijn, of zoals in mijn casus de cultuur en de media. Cilia et al. schrijven in hun artikel The discursive construction of national identities: ‘(...) we assume that national identities – conceived as specific forms of social identities – are discursively, by means of language and other semiotic systems, produced, reproduced, transformed and destructed’ (153). Ook Sheyholislami geeft dit idee als belangrijke aanname voor zijn onderzoek in zijn dissertatie Identity, Discourse, and the Media. Hij beroept zich hierbij op bovengenoemde Hall, Billig en Wodak. In hun onderzoeken laten Cilia et al. en en Sheyholislami ook elk voor hun eigen casus, de Oostenrijkse identiteit in het geval van Cilia et al. en de Koerdische identiteit bij Sheyholislami, zien dat en hoe nationale identiteit in een discours gevormd wordt.

(9)

Een andere belangrijke aanname is dat de constructie van een nationale identiteit altijd samengaat met het afzetten tegen een ander. Cillia et al.: ‘(...) the discursive construction of nations and national identities always runs hand in hand with the construction of difference/distinctiveness and uniqueness’ (153). Dit proces wordt ook wel ‘othering’ genoemd. Othering, zo schrijft onder andere Canales, is het definiëren van jezelf op basis van de ander, of andersom, het definiëren van de ander op basis van jezelf. De relatie tussen othering en de nationale identiteit wordt uitgebreider beschreven door Anna Triandafyllidou in het artikel National identity and the ‘other’. Ze beschrijft hoe nationale identiteit alleen betekenis krijgt door een contrast met een ander. Er zijn ideeën over eigenschappen, kwaliteiten, gewoontes en dergelijke van de groep zelf, maar deze krijgen betekenis door ze af te zetten tegen een ander: ‘National consciousness, in other words, renders both commonality and difference meaningful. It involves both self-awareness of the group and awareness of others from which the nation seeks to differentiate itself.’ (599) Vooral in de oudejaarsconference van Claudia de Breij is er een ander die een grote rol speelt: de vluchteling. In mijn analyse van die conference zal ik daarom expliciet letten op de rol die de vluchteling als ander speelt in de constructie van een Nederlandse nationale identiteit.

Een laatste belangrijke aanname, die zowel Cilia et al. als Sheyholislami noemen, is dat een nationale identiteit een dynamisch iets is, dat voortdurend verandert en bovendien afhankelijk is van de context.

De constructie van een nationale identiteit in de oudejaarsconference

De constructie van een (‘imagined’) nationale identiteit gebeurt in de eerste plaats in het cultuur- en mediadiscours. Anderson gaf al aan dat de ontwikkeling van technologie zoals de boekdrukkunst van cruciaal belang was (Anderson, Castelló). In de dissertatie Identity, Discourse, and the Media, dat zich weliswaar richt op de casus van de Koerden, maar waarvan de achterliggende principes algemeen toepasbaar zijn, haalt Sheyholislami verschillende onderzoekers aan die aan de media een grote rol toedichten, ofwel door de technologie op zich, of door de inhoud die ze verspreiden. Hij concludeert:

(10)

Thus, one can suggest that in the projects of creating national identities, mass media of communication are important because they carry messages that inject new ideas and values or reinforce old myths and memories which can instigate national awareness, start or intensify nationalist movements, or preserve and reconstruct national identities. (116)

Televisie is een van de belangrijkste massamedia die deze rol kunnen spelen, zegt Sheyholislami. Ook televisiewetenschapper Sonja de Leeuw stelt in haar artikel Hoe komen wij in beeld? dat televisie een belangrijke rol kan spelen bij het construeren en representeren van een nationale identiteit, onder andere door het vormen van herinneringen: ‘Identiteit is ook een kwestie van herinnering en herinnering veronderstelt een geheugen. Door het uitzenden van programma’s, van beelden van onszelf, van vroeger en nu, werkt de televisie in feite continue [sic] aan de vorming van een collectief geheugen.’ (16)3 De

oudejaarsconferences van mijn casus worden door de Nederlandse Publieke Omroep op televisie uitgezonden en zijn zo dus in principe beschikbaar voor het hele Nederlandse publiek. Dat draagt sterk bij aan hun mogelijkheid een gezamenlijke identiteit te construeren. Behalve een televisie-uitzending, is de oudejaarsconference ook een vorm van comedy. Hoewel er dus geen studies zijn verschenen over nationale identiteitsconstructie in relatie tot oudejaarsconferences, of meer algemener ‘cabaret’, is het wel aannemelijk dat deze comedyvorm een rol speelt bij constructie van gezamenlijke identiteiten. Dat is namelijk ook het geval is bij verwante comedyvormen zoals de comedyserie, die behalve humor met de oudejaarsconference gemeen heeft dat het op televisie wordt uitgezonden, of stand-up-comedy, dat evenals de oudejaarsconference vaak de vorm heeft van een humoristische monoloog. Abdul-Azim Ahmed bespreekt in zijn artikel Faith in comedyde representatie van Britse moslims in de sitcom Citizen Khan en vergelijkt deze met de constructie van een moslimidentiteit door twee Brits-islamitische comedians, stand-up-comedian Imran Yusuf en YouTuber Hamza Arshad. Ahmed laat zien dat de sitcom door middel van overdrijven bestaande stereotypes over Britse moslims in stand houdt, terwijl de twee comedians die stereotypen juist ondermijnen, Arshad doet dat in zijn YouTube-serie door middel van satire

3 Een ander werk dat de vorming van nationale identiteit door massamedia en televisie laat zien, is de dissertatie van Shih-Hung Lo, Mediating national identity: Television, Politics and Audience in Taiwan, dat zich richt op het specifieke geval van Taiwan.

(11)

en stand-upper Yusuf geeft met zijn comedy een nieuwe invulling van zijn identiteit. Het gaat hier weliswaar om Brits-islamitische identiteit, maar ook voor een nationale identiteit geldt dat deze door middel van humor op verschillende manieren gecreëerd kan worden, bijvoorbeeld door stereotypen te creëeren of juist te ondermijnen.

David Gilotta gaat in zijn artikel Stand-Up Nation directer in op stand-upcomedy als een vorm die een gezamenlijke identiteit kan creëren. In zijn artikel focust hij zich op Amerikaanse subculturen, zoals de gay community of the Afro-Americans, maar hij benoemt een belangrijk onderliggend principe: ‘In a stand-up performance, though, these "imagined communities" often become temporarily visible and real, as the live audience (and by extension the audience consuming the performance via mass media) agrees, through shared laughter, to be part of a singular group.’ (105) Dat principe is ook toepasbaar op de oudejaarsconference en de Nederlandse identiteit. Door het samen lachen om bepaalde onderwerpen ontstaat er bij het publiek het gevoel onderdeel te zijn van een groep, de Nederlanders, en wordt een nationale identiteit gecreëerd.

Methode: de discursieve constructie van nationale identiteiten

In het artikel The discursive construction of national identities ontwikkelen Cillia et al. vanuit de ‘critical discourse analysis’ een methode om de constructie van nationale identiteit in discours te beschrijven en te analyseren. Het artikel richt zich op de Oostenrijkse natie en identiteit, maar de verschillende manieren van identiteitsconstructie die ze benoemen, zijn algemeen toepasbaar. Voor de analyse onderscheiden Cillia et al. drie dimensies: onderwerpen, strategieën en taalkundige middelen.

Ten eerste zijn er de verschillende onderwerpen die in het discours aan bod kunnen komen om identiteit te construeren. Cillia et al. noemen vijf categorieën (158-160): 1) Het idee van een ‘homo austriacus’ en een ‘homo externus’. Het gaat hier om het idee dat er een typische ‘Oostenrijkse mens’ bestaat. De Nederlandse tegenhanger van dat begrip noem ik een ‘homo neerlandicus’, de typische Nederlandse mens. In een tekst kan dat onder andere naar voren komen als er gepraat wordt over een vermeende nationale mentaliteit of gedrag, of zelfs dat iets in het DNA van de Nederlander zou zitten. 2) Het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis. Dit betreft bijvoorbeeld ontstaansmythen over het land, mythische figuren, politieke overwinningen of verhalen over tijden van bloei en voorspoed. In mijn casus zou het bijvoorbeeld verwijzingen naar de Gouden Eeuw of de Tweede

(12)

Wereldoorlog kunnen betreffen. Door Cillia et al. niet zo expliciet genoemd maar door mij ook bij deze categorie gerekend zijn onderwerpen uit recente politieke geschiedenis, zoals de moord op Theo van Gogh in 2004, of onderwerpen die verwijzen naar politieke tradities, zoals de zuiveringseed die politici moeten afleggen. Ook met deze onderwerpen wordt een gezamenlijke politieke geschiedenis benadrukt en kan een nationale identiteit geconstrueerd worden. 3) De discursieve constructie van een gezamenlijke cultuur. Onder meer het benoemen van een gemeenschappelijke taal, religie of hedendaagse cultuur valt onder deze categorie. In de oudejaarsconferences betreft dat in ieder geval de taal die er gesproken wordt, het Nederlands. Ook de oudejaarsconference zelf is onderdeel van de cultuur waar in de eerste plaats al naar verwezen wordt door de traditie uit te voeren, maar er kan ook op andere manieren naar verwezen worden. 4) De discursieve constructie van een gezamenlijk politiek heden en toekomst. Het gaat hierbij om onderwerpen als huidige en toekomstige politieke problemen of politieke waarden. Een onderwerp dat in de Oostenrijkse casus naar voren kwam, was de neutraliteitspolitiek. In de Nederlandse casus zou dat kunnen gaan over de politieke waardes van democratie, tolerantie of vrijheid van meningsuiting, de politieke ‘gewoonte’ te polderen of het gebouw van de Tweede Kamer. En tenslotte 5) de discursieve constructie van een ‘nationaal lichaam’. Het gaat in dit geval om het nationaal grondgebied met zijn grenzen, bronnen en landschappen, maar ook om bijvoorbeeld belangrijke architectuur. In een Nederlandse casus zou dit bijvoorbeeld plaats kunnen vinden in verwijzingen naar dijken of tulpenvelden.

Waar Cilia et al. voorbeelden geven van onderwerpen die aan de Oostenrijkse identiteit verbonden zijn, bestaan die onderwerpen ook voor Nederland. Hierboven gaf ik al enkele voorbeelden, maar de lijst met elementen die met een Nederlandse identiteit geassocieerd kunnen worden is eindeloos, getuige onder andere het boek Op zoek naar eigenheid van Rob van Ginkel. In het boek beschrijft Van Ginkel hoe er in de loop der tijd over de Nederlandse identiteit is gesproken. Iets soortgelijks gebeurt in Het geheugen van de lage landen, samengesteld door Jo Tollebeek en Henk te Velde, dat zich weliswaar op de Lage Landen richt en niet enkel op Nederland, maar ook laat zien hoe talloze onderwerpen, van politiek tot voetbal, een idee van gezamenlijke identiteit kunnen creëren.4 Tollebeek en Te

Velde gebruiken in die context Pierre Nora’s concept ‘lieux de mémoire’ of ‘plaatsen van

(13)

herinnering’: ‘gebouwen, symbolen of andere figuurlijke plekken (...) die de herinnering aan het verleden opnieuw konden oproepen.’ (6)

Naast ‘onderwerpen’ onderscheiden Cillia et al. de dimensie van de strategieën, waarin zij vier categorieën noemen (160-163). 1) Constructieve strategieën, strategieën die een bepaalde nationale identiteit ‘bouwen’ of vormen. Een manier waarop zo’n strategie tot uiting kan komen, is door het gebruik van een persoonlijk voornaamwoord plus een naam van het land, zoals ‘we Austrians’ of ‘wij Nederlanders’. Het vormen van een nationale identiteit houdt automatisch ook het afzetten tegen anderen in: ‘Components of constructive strategies are all persuasive linguistic devices which help invite identification and solidarity with the ‘we-group’, which, however, simultaneously implies distancing from and marginalization of ‘others’’ (160). 2) ‘Perpetuation and justification strategies’ zijn strategieën die een nationale identiteit in stand proberen te houden of te verdedigen. In de Oostenrijkse casus ging het bijvoorbeeld om het rechtvaardigen van de manier waarop Oostenrijk omging met de misdaden van het naziregime. Ook het presenteren van immigranten als een bedreiging voor de nationale identiteit is een strategie die onder deze categorie valt. 3) Transformerende strategieën proberen de betekenis van een nationale identiteit te verschuiven naar een andere betekenis. Een voorbeeld dat Cillia et al. geven is de manier waarop Oostenrijkse politici proberen de neutraliteit zo aan te passen dat het past binnen de huidige geopolitieke omstandigheden. In mijn casus gaat het hier bijvoorbeeld om het vervangen van een positief beeld van Nederland door een negatief beeld. Tenslotte 4) ontmantelende of destructieve strategieën, die een nationale identiteit of elementen daarvan proberen te ontkrachten. In de Oostenrijkse casus is dit bijvoorbeeld het geval als de neutraliteit gepresenteerd wordt als iets dat nooit een nationale beslissing was.

Bij deze ‘macro-strategieën’ geven Cillia et al. een aantal ‘sub-strategieën’ die de overkoepelende strategieën kunnen dienen. Het gaat hier bijvoorbeeld om het veronderstellen van intra-nationale eenvormigheid. Wanneer iemand in het Oostenrijkse voorbeeld zegt ‘we are quite hard-working’ (161), spreekt diegene voor ‘dé Oostenrijker’. De strategie van het veronderstellen van verschillen tussen naties heeft hiermee te maken. Ook positieve zelf-representatie en negatieve ander-representatie zijn strategieën die de macro-strategieën kunnen dienen.

Ten derde noemen Cillia et al. een aantal talige vormen die een rol spelen bij de discursieve constructie van een nationale identiteit. Ze geven aan dat hun eigen analyse zich

(14)

vooral richt op middelen die eenheid, verschil, verandering en dergelijke benadrukken. Het belangrijkste middel is het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘wij’ als een ‘nationaal-wij’. Cillia et al. geven aan dat ‘the connotations and persuasive force of the ‘national we’ are so strong that even those participants in the discussions who critically address nationally motivated generalization cannot avoid its usage’ (164). Ook het gebruik van metoniemen zoals synecdoche en personificatie kunnen een rol spelen, omdat ze eenvormigheid kunnen creëren. Een voorbeeld van een synecdoche is de totum pro parte (geheel in plaats van het deel) in ‘Oostenrijk is wereldkampioen’. Een personificatie kan bijvoorbeeld een land een menselijke vorm geven, zoals in ‘Austria not born to wage war’. Beide voorbeelden hebben als effect dat er over Oostenrijk als een eenvormig land gesproken wordt. De voorbeelden die Cillia et al. geven kunnen net zo goed op Nederland toegepast worden, het gaat dan om zinsneden als ‘wij Nederlanders’ en ‘Nederland heeft zoveel medailles gewonnen’.

Ironie

De oudejaarsconference is niet alleen onderdeel van een discours waarin een nationale identiteit geconstrueerd wordt, maar bovendien een vorm van cabaret, van humor. Een belangrijk humoristisch procédé dat veel voorkomt in de oudejaarsconferences en een groot effect heeft op de identiteitsconstructies is (verbale) ironie. Ironie is een stijlfiguur die de stelligheid van een uitspraak op losse schroeven zet. De vorm reikt van zwaar sarcasme, waarbij de spreker (of schrijver) het tegenovergestelde bedoelt van wat hij zegt, tot lichte ironie, waarbij de uitspraak weliswaar niet sarcastisch is, maar toch ook niet helemaal serieus genomen moet worden. Het effect dat ironie heeft op de inhoud van een zin of verhaal wordt mooi samengevat door literatuurwetenschapper Steven Zwicker:

Irony allows a diverse and paradoxical or contradictory aggregation of feelings to haunt arguments and ideals. Its effect is not wholly to discredit those arguments and ideals but to render them less hegemonic. The application of irony’s skeptical intelligence to narratives and arguments allows parallel though divergent stories to emerge from a single narrative or argumentative point. Irony changes their tone and

(15)

tenor; it makes them less certain, less self-satisfied, more negotiable in the marketplace of stories and explanations, of arguments, ideas and ideals.

(Zwicker 157)

De effecten die Zwicker noemt kunnen ook van toepassing zijn op de constructie van een nationale identiteit. Dat laat bijvoorbeeld Ruth Wehlau zien in haar artikel Alfred and Ireland, waarin ze toont hoe het gebruik van ironie in John O'Keeffe's toneelstuk Alfred de hegemonie van de Ierse identiteit doet afnemen. Op dezelfde manier kan het gebruik van ironie in oudejaarsconferences effecten hebben op de constructie van een nationale identiteit; op zowel het hele idee van een nationale identiteit als op de vraag wat die identiteit precies inhoudt. Ten eerste kan het dat idee van een nationale identiteit, in de woorden van Zwicker, minder hegemonisch, minder overheersend maken, zonder het idee volledig in diskrediet te brengen.5 Ten tweede kunnen door middel van ironie uit één ‘narrative or argumentative

point’ verschillende verhalen ontstaan. Met andere woorden, ironie laat de ruimte om verhalen over een nationale identiteit in meer of mindere mate serieus te nemen en op verschillende manieren te interpreteren. Als Herman Finkers in het begin van zijn conference zegt dat hij ‘rechtstreeks op de vaderlandse zender’ (2:25) is, kan dat op het eerste gezicht een gezamenlijke identiteit construeren. De uitspraak benadrukt dat de oudejaarsconference op nationale televisie wordt uitgezonden en misschien zelfs dat de oudejaarsconference een typisch Nederlandse traditie is die het land bindt. Finkers’ uitspraak is echter niet helemaal neutraal. ‘Vaderlands’ is een opvallend verouderd en nationalistisch woord, en bij het uitspreken ervan uit hij een klein lachje: er lijkt sprake te zijn van lichte ironie. Maar, nogmaals, hij zegt het wel. Het idee dat de gezamenlijke traditie van de oudejaarsconference Nederlanders bindt, wordt zo niet in diskrediet gebracht, en kan alsnog een nationale identiteit construeren, maar door de ironie is die identiteit minder hegemonisch. Er is ruimte voor twee verhalen: het verhaal van de nationale identiteit en het verhaal dat die nationale identiteit verzwakt.

5 In de literatuurwetenschap wordt het concept ‘hegemonie’ ook gebruikt in de Marxistische traditie. Het gaat dan om de sociale/culturele macht van een dominante groep in een samenleving of maatschappij (wat betreft klasse, geslacht, seksualiteit, ras etc.) waarvan de ideeën en overtuigingen leidend, oftewel ‘hegemonisch’ zijn (Brooker et al., Klages). In de betekenis die ik, in navolging van Zwicker, hanteer, gaat het enkel om de

dominantie van een bepaald idee (het bestaan van een nationale identiteit) binnen de conferences, zonder dat dat per definitie met machtsstructuren van bepaalde maatschappelijke groepen van doen heeft.

(16)

De oudejaarsconference is een genre dat aan de ene kant in zich draagt dat het iets over een nationale identiteit uitdrukt, maar waarin aan de andere kant ironie een bijna onvermijdelijk procédé is waardoor datzelfde idee van een nationale identiteit minder hegemonisch wordt weergegeven. Hoe hegemonisch de Nederlandse identiteit in de oudejaarsconferences van Van Muiswinkel, Maassen, Finkers en De Breij is en welke rol ironie daarin speelt, zal in de volgende hoofdstukken aan bod komen.

(17)

3. Analyse

Ik zal mijn analyse uitvoeren aan de hand van de dimensies van Cillia et al., die ik hierboven in het theoretisch kader uiteen heb gezet. Ik bespreek achtereenvolgens de verschillende onderwerpen en strategieën die in de oudejaarsconferences aan bod komen en geef een interpretatie van hoe die bijdragen aan de constructie van een Nederlandse nationale identiteit. Daarna zal ik in een losse paragraaf de vier conferences met elkaar vergelijken.

De taalkundige vormen bespreek ik niet als losse dimensie, omdat het dezelfde middelen zijn die in alle onderwerpen en strategieën gebruikt worden. Zodoende komen ze daar al aan bod.

3.1 Het eerlijke verhaal - Erik van Muiswinkel e.a. (2012)

3.1.1. Onderwerpen

Het idee van een homo neerlandicus

Het idee van een homo neerlandicus is in de conference van Van Muiswinkel en collega’s een terugkerend thema. Een groot beeld dat Van Muiswinkel van ‘de Nederlander’ schetst, is dat hij graag wil winnen en slecht tegen zijn verlies kan. Dat begint als hij zegt: ‘Het eerlijke verhaal is waarschijnlijk dat wij Nederlanders niet meer zo goed kunnen omgaan met tegenwind.’ (22:57) En vlak daarna, over de Olympische Spelen: ‘Dat Nederlanders niet meer tegen hun verlies kunnen dat zie je bij de sport. (...) We móésten bij de eerste tien eindigen.’ (23:57) Van Muiswinkel heeft het hier dus over dé Nederlander die niet tegen zijn verlies kan, die hij afzet tegen dé Nederlander van vroeger: ‘Daar hielden we altijd van! Wij zijn het land van de tegenwind.’ (23:03) Van Muiswinkel specificeert niet wie er niet kunnen omgaan met tegenwind, maar ziet het als de mentaliteit of het gedrag van dé Nederlander in het algemeen.

Dat altijd willen winnen komt in de hele voorstelling terug in de vorm van ranglijstjes waar Nederland goed op scoort. De aanleiding voor die lijstjes is dat Van Muiswinkel vertelt dat Mark Rutte, na Diederik Samsons uitspraak dat hij wel het eerlijke verhaal moet vertellen, voortdurend met lijstjes kwam waar Nederland goed op scoort. Rutte zelf noemde onder meer export, arbeidsproductiviteit en pensioenstelsel, Van Muiswinkel vult dit aan met andere zinnige en onzinnige lijstjes (hier kom ik later op terug). Op het moment dat Van Muiswinkel de ranglijstjes introduceert, hebben die niet per se iets met de homo neerlandicus

(18)

te maken, maar dat verandert als Van Muiswinkel zegt dat ‘het eerlijke verhaal is (...) dat wij Nederlanders niet meer zo goed kunnen omgaan met tegenwind’. Daarmee plaatst hij de ranglijstjes in het licht van de volgens Van Muiswinkel typische Nederlandse eigenschap altijd te willen winnen en niet tegen het verlies te kunnen. Aan het eind van de voorstelling komt dat nog eens expliciet terug. Als Van Muiswinkel dan opsomt dan op hoe de Nederlanders op Mars een wereld zullen inrichten zoals hij ooit bedoeld was, besluit hij: ‘Kortom: een wereld waar wij Nederlanders definitief de eersten zijn.’ (1:16:04)

Sommige ranglijstjes lijken ook inhoudelijk iets over de homo neerlandicus te zeggen. Dat is bijvoorbeeld het geval als Van Muiswinkel vertelt dat Nederland bovenaan het lijstje met minst corrupte landen ter wereld staat. ‘Ik ben eigenlijk opgevoed met het idee dat Nederland volstrekt niet corrupt is,’ zegt hij (16:41). Het beeld van het land Nederland als niet-corrupt land verschuift hij naar het beeld van dé Nederlander als niet corrupt. ‘Als je hier bij een of andere douane een briefje van vijftig in je paspoort schuift, dan krijg je gewoon je paspoort terug met twee van twintig en één van tien. De brave man denkt dat je moet wisselen.’ (17:20) Met ‘de brave man’ impliceert hij dat de man er ook niets aan kan doen dat hij zo naïef reageert, alsof dat niet-corrupte onderdeel is van zijn mentaliteit, van de Nederlandse mentaliteit. Dat gedrag komt echter ook voort uit de Nederlandse staat, waar de douanier een vertegenwoordiger van is, en waarvan hij het systeem enkel braaf (en wellicht naïef) uitvoert. Nadat de homo neerlandicus op deze manier is geschetst, wat bij het publiek zou kunnen bijdragen aan hun gevoel van een Nederlandse identiteit, haalt Van Muiswinkel dit beeld weer onderuit door te vertellen dat Nederland tegenwoordig juist wel corrupt is. Of dat corrupte meer in het land of in de mentaliteit van de inwoners zit, wordt niet duidelijk. Van Muiswinkel zegt: ‘Het zit blijkbaar diep verankerd’ (17:55), waarna hij vele voorbeelden geeft van personen die corrupt bleken, ‘wethouders, gedeputeerden, staatssecretarissen (...)’ (17:59). Waarin die corruptie verankerd zou zitten, in de Nederlander als mens of in het systeem van Nederland, zegt hij niet.

Een ander ranglijstje waarmee Van Muiswinkel ook iets over de homo neerlandicus lijkt te zeggen is de lijst van Tour de France-winnaars. Van Muiswinkel zegt dat de Nederlandse oud-winnaars Joop Zoetemelk en Jan Jansen absoluut nooit doping hebben gebruikt. ‘Nee, geen sprake van. Da lusse ze nie. Die Franse knoflooktroep, die moesten ze niet.’ (19:39) Hij presenteert het alsof de mannen geen doping zouden hebben gebruikt omdat ze geen onbekend niet-Nederlands voedsel willen eten. Hoewel het gaat over twee specifieke

(19)

Nederlanders, refereert Van Muiswinkel hier aan een beeld van de typische Nederlander die een instelling heeft als ‘wat de boer niet kent, dat vreet hij niet’. Hierdoor ontstaat een gevoel van een gezamenlijke identiteit, die afgezet wordt tegen onder andere de Fransen, die wel doping hebben gebruikt. Natuurlijk gaat het ook gepaard met enige ironie, want het niet lusten van ‘die Franse knoflooktroep’ is uiteraard geen echte verklaring voor waarom er geen doping gebruikt zou zijn.

Ook buiten de ranglijstjes om wordt er af en toe een beeld van de Nederlander gecreëerd. Dat gebeurt bijvoorbeeld als Van Muiswinkel vertelt over de landing van André Kuipers na een ruimtereis van zes maanden. Hij beschrijft hij hoe Kuipers zijn vrouw belde: “Hallo schat, ik ben er.’ De Hollander in de ruimte die alle ruimterecords heeft verbroken belt zijn vrouw: ‘ik ben er’. (...) Dát is Nederland.’ Door hem ‘de Hollander’ te noemen presenteert Van Muiswinkel de nuchtere, bijna onderkoelde reactie van Kuipers als een die typisch is voor de Nederlander. Dat bevestigt hij nog eens door ‘Dát is Nederland’ eraan toe te voegen, waarmee hij de reactie niet alleen presenteert als typisch voor de Nederlander, maar zelfs typisch voor het land op zich, voor heel Nederland. Dat is echter in tegenspraak met het fragment ervoor, waarin hij juist beschrijft hoe druk Nederland bezig is met André Kuipers: ‘Nederland was dan ook meteen ook weer ten prooi aan een soort ruimte-hysterie. Dan hadden we één keer een astronaut, kunnen we meteen geen maat meer houden ook.’ (7:17) Hierin spreekt hij over Nederland en ‘we’ als juist totaal niet nuchter, maar juist overdreven betrokken, waar hij met ‘meteen ook weer’ bovendien suggereert dat een dergelijke reactie altijd voorkomt. Als Van Muiswinkel dus over Kuipers nuchtere reactie zegt ‘Dát is Nederland’, roept hij ook de vraag of ‘Wat is Nederland?’ Deze ambivalentie is typisch voor de hele voorstelling, waarin Van Muiswinkel steeds verschillende invullingen geeft van de Nederlandse identiteit, waardoor de hegemonie van die identiteit (zowel het hele idee an sich als de invulling ervan) afneemt.

Andere voorbeelden laten hetzelfde zien. Ook in de sketches van Van der Laan en Woe bijvoorbeeld, die op het eerste gezicht vrij los staan van Van Muiswinkels verhaal, lijkt soms over een homo neerlandicus gesproken te worden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de sketch over ‘Johannes de Bultrug’, een op Texel aangespoelde walvis, op wiens lot vrij heftig gereageerd werd. Begeleid door stemmige orgelmuziek komen Van der Laan en Woe op. Vanachter een katheder spreekt Niels van der Laan hevig geëmotioneerd: ‘Aanwezigen, vrienden, familie, welkom hier allen tezamen. Wij zijn hier bij elkaar om afscheid te nemen van Johannes de

(20)

Bultrug. Wat een walvis.’ (53:28) Met deze overdrijving, die in de rest van de sketch alleen nog maar groter wordt, lijken ze kritiek te leveren op de sentimentele manier waarop er in Nederland op het aanspoelen van de walvis, en later zijn dood, gereageerd werd. De lach van het publiek nadat blijkt dat het om Johannes de Bultrug gaat, bevestigt dat de emotionele toon inderdaad niet helemaal in verhouding staat met de gebeurtenis. Hoewel ze nergens zeggen dat deze reactie typisch Nederlands is, wekken ze die indruk wel. Hetzelfde beeld van de Nederlander, die zich te druk zou maken om onzinnige gebeurtenissen, komt ook naar voren in een liedje dat Van der Laan en Woe later in de voorstelling zingen, waarin ze de chaos van Project X in Haren vergelijken met Aleppo en het gedrag van Badr Hari met dat van Assad.6

Waar Van Muiswinkel in het grootste deel van de voorstelling niet heel expliciet over dé Nederlander praat, is dat idee van een homo neerlandicus in zijn slotbetoog wel heel nadrukkelijk aanwezig: ‘En wat doet de Nederlander als hij nergens meer heen kan? Dan gaat ie weg. Dan gaat ie onbekende verten opzoeken, waar voor hen niemand heen durfde te gaan. En dat hebben wij altijd gedaan. Dat zit in ons.’ (1:13:3) Hij heeft het hier letterlijk over ‘de Nederlander’ en zegt bovendien dat de eigenschappen ‘in ons’ zitten, alsof het aangeboren kenmerken zijn. Zo te spreken over de homo neerlandicus, zou een heel sterke nationale identiteit kunnen construeren. In de voorafgaande conference en ook het stuk dat erna komt echter zijn ‘de Nederlanders’ en de Nederlandse identiteit zo omgeven met ironie, dat dat de hegemonie ervan verzwakt. In de volgende paragrafen ga ik daar verder op in.

Het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis

Meteen aan het begin van de voorstelling vindt een referentie plaats naar een gezamenlijke politieke traditie. Alle zes cabaretiers staan in een nette rij opgesteld en luisteren naar de voice-over die zegt: ‘Ik verklaar en beloof dat ik, de nationale oudejaarstraditie indachtig, over het jaar 2012 op waardige en ingetogen wijze het eerlijke en niets dan het eerlijke verhaal zal vertellen.’ (00:13) Om de beurt doen Sanne Wallis de Vries, Jeroen Woe, Niels van der Laan, Rob Urgert, Joep van Deudekom en Erik van Muiswinkel een stap naar voren en antwoorden ‘Dat verklaar en beloof ik’, of, in het geval van Van Muiswinkel, ‘Zo waarlijk helpe mij God

6 In het liedje zingen ze over de relschoppers tijdens Project X in Haren: ‘[Ze] maakten een janboel van het dorpje Haren, waarbij Aleppo nog rustig is.’ (1:04:52) Daarna bezingen ze de mishandeling van Koen Everink door Badr Hari: ‘Er volgt een bloedbad een penarie, waarbij Assad nog een lieverd is.’ (1:05:34) In vergelijking met de situatie in Syrië vallen deze Nederlandse gebeurtenissen natuurlijk in het niet, waardoor Van der Laan en Woe impliciet de manier waarop er met de gebeurtenissen werd omgegaan als overdreven bestempelen.

(21)

almachtig’. Het is een duidelijke referentie naar de zuiveringseed die Nederlandse ministers en staatssecretarissen bij hun benoeming moeten afleggen, waardoor het publiek, dat de tekst als zodanig herkent, zich bewust is van een gezamenlijke politieke traditie en waardoor zo een gezamenlijke identiteit gecreëerd zou kunnen worden.

Op latere momenten in de voorstelling blijven Van Muiswinkel en consorten verwijzen naar die gezamenlijke politieke geschiedenis. Dat gebeurt bijvoorbeeld met andere referenties naar politieke tradities7, zoals wanneer hij het heeft over de verkiezingen, een

indirecte verwijzing naar het feit dat Nederland al lange tijd een democratie is: ‘12 september mochten we. En ik neem aan dat we netjes allemaal onze plicht hebben gedaan, de stemopkomst in Nederland behoort altijd tot de hoogste van Europa.’ (45:27) Daarnaast verwijst Van Muiswinkel naar gebeurtenissen uit die geschiedenis, waarbij hij naar de Nederlanders verwijst met ‘wij’. Over de Tweede Wereldoorlog in Nederland zegt hij bijvoorbeeld: ‘Wees een beetje beleefd tegen die Denen, want die waren in de oorlog een stuk beter dan wij.’ (29:46) Of ‘Dit [de huidige jonge generatie] is niet een generatie waarmee we de oorlog gaan winnen. Maar goed, dat was generatie van 1940 ook niet. (...) Die hebben het precies vijf dagen volgehouden tegen de Duitsers hoor.’ (1:06:45)

Aan het einde van de voorstelling zegt hij dat ‘de Nederlander’ onbekende verten opzoekt als hij nergens meer heen kan en geeft hij een opsomming van momenten waarop dat gebeurde:

We zijn in de zeventiende eeuw naar het oosten gevaren, naar de gordel van smaragd, en daar werd iets groots verricht. We zijn in de achttiende eeuw naar de West gevaren, naar Suriname, naar de Caribbean. We zijn in de negentiende eeuw geëmigreerd naar Canada, naar Amerika, tot diep in Australië zijn we gekomen. En in de twintigste eeuw zijn wij Nederlanders massaal geland op de kusten van Mallorca en Tenerife en Lanzarote en Sicilië. (1:13:16)

7 Andere voorbeelden zijn wanneer Van Muiswinkel refereert naar de troonrede, met de woorden ‘Leden van de Staten-Generaal’ (4:23), wanneer hij verwijst naar het Wilhelmus (34:30) en naar de Nationale

Dodenherdenking (30:19). Hetzelfde gebeurt door het noemen van politieke instituties, zoals de Eerste en Tweede Kamer (1:01:22).

(22)

Opvallend hier is dat Van Muiswinkel in de loop van de opsomming de hegemonie van het idee van een gezamenlijke politieke geschiedenis, die zou illustreren wie ‘wij Nederlanders’ zijn, sterk laat afnemen door middel van ironie. Waar de zeventiende en de achttiende eeuw nog vrij probleemloos het beeld creëren van ‘de Nederlander’ als iemand die avontuurlijk is en nieuwe gebieden ontdekt, wordt dat bij de negentiende eeuw al lastiger. Het emigreren naar een ander land heeft weinig met ‘onbekende verten’ te maken en bovendien is het natuurlijk enigszins problematisch om het voorgoed weggaan uit je land als een (positief) onderdeel van de Nederlandse identiteit te presenteren. Wanneer Van Muiswinkel daarna begint over de twintigste eeuw is de ironie overduidelijk: hij zegt dat Nederlanders massaal zijn ‘geland’ op de kusten van onder andere Mallorca en Tenerife, vakantiebestemmingen waar inderdaad veel Nederlanders heengaan, maar die niets te maken hebben met avontuur of het ontdekken van nieuwe gebieden. De grote zweem van ironie die om dit stuk heen hangt, heeft als effect dat de hegemonie van idee dat de Nederlandse identiteit zou voortkomen uit een gezamenlijke politieke geschiedenis minder wordt en er ruimte blijft voor een tweede verhaal, waarin de Nederlandse identiteit juist niet voortkomt uit een gezamenlijke geschiedenis.

Een andere belangrijke historische politieke gebeurtenis die Van Muiswinkel bespreekt, is de oprichting van de Europese Unie. Tegen de kritiek die er in Nederland is op de EU, brengt hij in dat die EU er wel voor zorgt dat er geen oorlog meer is. ‘We hebben dit jaar de Nobelprijs voor de Vrede gekregen, u en ik, wij allemaal…’ (1:07:17) Opvallend is dat hij hier in eerste instantie geen nationale maar een Europese identiteit creëert, de EU verbindt tenslotte Europa en niet alleen Nederland. Maar meteen daarna benadrukt hij de rol van Nederland in de oprichting van de EU.

Ik heb altijd simpelweg geleerd dat: wij hebben dat hele Europa bedacht! Wij zijn de grondleggers geweest, met Nederland. Eerst de eerste drie, de Benelux, daar was ik altijd trots op, dat waren wij. Toen gingen we het uitbreiden, toen werden het er zes, werd het de Europese Gemeenschap voor Kolen en… [Publiek vult aan:] Staal. [Van Muiswinkel:] Als uit één mond. (1:07:46)

(23)

Hier construeert Van Muiswinkel dus een nationale identiteit door te verwijzen naar een gezamenlijke politieke geschiedenis, wat hij versterkt door het gebruik van ‘wij’ en door het publiek iets te laten aanvullen, waarmee hij benadrukt dat iedereen die geschiedenis kent. Tenslotte worden ook gebeurtenissen van nu in een politieke geschiedenis geplaatst, waardoor de verbinding met het Nederland van nu naar voren komt. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer ‘factcheckers’ Rob Urgert en Joep van Deudekom de foto van toenmalig SP-lijsttrekker Emile Roemer bespreken waarop hij met een rietje uit een flesje frisdrank drinkt. Ze vergelijken de publicatie van die foto met andere momenten die het aanzien van een politicus aantastten: ‘Je had vroeger het kwartje van Kok, je had de stekker van Sap, en nu heb je het rietje van Roemer.’ (50:40)

Op al deze momenten wordt er impliciet en expliciet verwezen naar een gezamenlijke politieke geschiedenis, waarmee Van Muiswinkel en consorten een gezamenlijke identiteit kunnen construeren. Maar, zoals blijkt uit het stuk over de avontuurlijke ontdekkingsreizen in de verschillende eeuwen, blijft dit niet altijd zonder ironie. Hoe groot de hegemonie van dit idee van die gezamenlijke identiteit is, blijft de vraag. Ik ga hier verder op in onder het kopje strategieën.

Een gezamenlijke cultuur

In de conference verwijzen Van Muiswinkel en consorten op verschillende manieren naar een gezamenlijke cultuur. Het belangrijkste cultuuraspect waarnaar verwezen wordt, is de oudejaarsconference zelf. De oudejaarsconference is een traditie die al lang bestaat, die beschouwd wordt als typisch Nederlands en waarvan het publiek weet wat het is. Dit wordt in de eerste plaats benadrukt door het uitvoeren van de traditie zelf. Het publiek doet mee in die traditie door ernaar te kijken, wat een sterke gezamenlijke identiteit kan construeren. Dat is niet per se een nationale identiteit, wat het sterkst blijkt wanneer Van Muiswinkel zijn publiek aanspreekt als ‘jullie (...) links theaterpubliek’ (1:03:32), waarbij hij dus een cultureel-politieke identiteit aanspreekt. Dat het een nationale traditie is waar ze in staan benadrukken de cabaretiers aan het begin van de voorstelling, in het stuk dat ik hierboven citeerde. Er wordt letterlijk gesproken van een ‘nationale oudejaarstraditie’ (00:13), waarbij de gewichtige toon van de eed die de cabaretiers afleggen, kan bijdragen aan het gevoel dat het

(24)

om een belangrijke en eervolle traditie gaat.8 Aan de andere kant heeft het stuk ook een

ironische bijsmaak, want de formele toon staat duidelijk niet in verhouding met de daadwerkelijke gebeurtenis, wat ‘gewoon’ het begin van de oudejaarsconference is. Daardoor wordt ook het belang van de traditie en de mate waarin die samenhangt met nationaliteit in twijfel getrokken en verzwakt de hegemonie van de nationale identiteit.

Een andere manier waarop de voorstelling een nationale identiteit kan construeren, is door te verwijzen naar een gezamenlijke taal. Dat gebeurt in elk geval impliciet doordat het de gezamenlijke taal Nederlands is waarin de conference wordt uitgesproken. Maar er is ook een moment dat Van Muiswinkel expliciet naar het Nederlands verwijst, namelijk als hij zegt: ‘Je hebt in de Nederlandse taal nog nooit de zin horen uitspreken: Wat? Is de Stopera nu al af?’ (1:08:37) Opvallend hier is dat hij eigenlijk niks zegt over de taal zelf, want ook in het Engels, Duits of Frans zal niemand die zin zeggen. Het gaat erom dat iemand die bekend is met de voortgang van de bouw van de Stopera dat niet zal zeggen. Echter, degenen die daar bekend mee zijn, zijn de Nederlanders, die Nederlands spreken. Eigenlijk benadrukt Van Muiswinkel hier dus dat het de Nederlandse taal is die ons bindt.

Daarnaast verwijzen Van Muiswinkel en de rest veelvuldig naar een gezamenlijke populaire cultuur. Dat doen ze voorbeeld door te verwijzen naar films, zoals Het Bombardement met Jan Smit in de hoofdrol (1:07:08), of naar televisieprogramma’s, zoals De Wereld Draait Door (4:13), Man Bijt Hond (43:56) en het Nationaal Dictee (47:21), waarbij die laatste zelfs in de titel verwijst naar het feit dat dat een nationaal televisieprogramma is. Daarnaast citeert hij het liedje Jimmy van Boudewijn de Groot (23:04) en refereren Van der Laan en Woe naar Meisjes Met Rode Haren van Arne Jansen. Ze zingen op de originele melodie een tekst die qua klank gelijkenissen vertoont met het origineel, in plaats van ‘meisjes met rode haren’ zingen ze bijvoorbeeld ‘meisjes uit het dorpje Haren’ en later ‘meisjes van Badr Hari’ (1:04:10).

Een andere manier om een gezamenlijke cultuur te benadrukken is door te praten over bekende Nederlanders als Nederlanders. Zo gaat het regelmatig over André Kuipers, die Van Muiswinkel zelfs ‘onze nationale knuffelastronaut’ noemt (2:53), waarmee hij zowel door

8 Ook op andere momenten verwijst Van Muiswinkel in tekst naar de praktijk van de oudejaarsconference. ‘André Kuipers zou de oudejaarsconference moeten doen. Hij had het mooiste overzicht over het land, het hele jaar’, zegt hij bijvoorbeeld. (3:25) Of: ‘Vijf november was het, toen stond de Rutte II op het bordes. (...) Nog ruim voor de oudejaarsconference, heren formateurs, nog zeer grote dank voor de snelheid.’ (57:08)

(25)

het woordje ‘onze’ als ‘nationale’ benadrukt dat het een Nederlander is. Wanneer hij het heeft over sporter Marlou van Rhijn, noemt hij haar ‘onze blade babe’ en dat ze ‘in één klap een bekende Nederlander’ is geworden, waarmee hij ook benadrukt dat ze een Nederlander is, van ‘ons’ (36:11). Ook zonder expliciet te noemen dat het bekende Nederlanders zijn, kan dit effect bereikt worden, omdat het wel bekende personen uit de gezamenlijke cultuur zijn. In een sketch over Russische astronauten komen bijvoorbeeld Jody Bernal, Patty Brard en Kleine Viezerik voorbij (6:07).

Maar het belangrijkste cultuuraspect dat in deze conference een gezamenlijke identiteit construeert, is sport. Hij bespreekt Nederlandse sporthelden9 en prestaties van

Nederlandse sporters. Dat hun prestaties Nederland binden, drukt hij uit door niet alleen te spreken over hen, maar ook over ‘wij’. Hij zegt: ‘We hebben twintig medailles gewonnen.’ (33:40) En over de Paralympics: ‘Daar zijn wij Nederlanders echt hele grote jongens in. (...) Daar hebben wij 39 medailles van meegenomen.’ (35:07) Door deze vorm van totum pro parte, het praten over alle Nederlanders in plaats van de paar medaillewinnende sporters, benadrukt Van Muiswinkel dat die sporters Nederlanders zijn, dat ze bij ‘ons’ horen, waardoor het gevoel van een gezamenlijke identiteit zou kunnen ontstaan. Tegelijkertijd wordt dat positieve beeld soms ook meteen weer gerelativeerd. Wanneer Van Muiswinkel zegt dat ‘we’ twintig medailles hebben gewonnen, voegt hij daar later aan toe: ‘Wat er overigens niet bij gezegd wordt, is dat je bij de Olympische Spelen 962 medailles kon winnen. We hebben dus met Nederland 942 medailles niet gewonnen.’ (33:44)

Een gezamenlijk politiek heden en toekomst

Zoals hierboven beschreven, zijn er veel momenten dat Van Muiswinkel en consorten verwijzen naar een gezamenlijke politieke geschiedenis, maar ook een gezamenlijk politiek heden en toekomst blijven niet onbenoemd. Ten eerste komen huidige Nederlandse politici aan bod, waarvan Mark Rutte de belangrijkste is10 (8:47, 22:15, 35:44, 1:01:04) omdat hij niet

alleen een politicus is, maar tevens de Nederlandse premier. Van Muiswinkel noemt hem bovendien ‘onze nationale lijstjesman’ (8:47), waardoor het feit dat hij de Nederlandse

9 Hij noemt sporthelden uit het verleden, ‘we hadden natuurlijk altijd al twee grote Tour de France-winnaars, Jan Jansen en Joop Zoetemelk’, en tegenwoordige sporthelden, zoals turner Epke Zonderland (o.a. 3:02) of zwemster Ranomi Kromowidjojo (o.a. 3:55).

10 Maar ook bijvoorbeeld Diederik Samson (8:47), Gerd Leers (37:43), Lodewijk Asscher, Jeroen Dijsselbloem, Jeanine Hennis, Fred Teeven en Ivo Opstelten (57:31) en Geert Wilders (1:07:41) komen aan bod.

(26)

premier is, en dus van ‘ons’, extra benadrukt wordt. Daarnaast verwijst Van Muiswinkel naar partijen uit de Nederlandse politiek11 en recente politieke gebeurtenissen. Hij zegt

bijvoorbeeld: ‘Het wereldrecord vrije val is nog altijd vast in handen van ons eigen CDA’ (10:16), waarmee hij niet alleen benadrukt dat het CDA van ‘ons’ is, maar ook verwijst naar een recente politieke gebeurtenis, het verlies van acht zetels voor het CDA bij de verkiezingen. Tegelijkertijd gaat dit gepaard met een flinke dosis ironie, want om het verlies van zetels in de Tweede Kamer is geen echt ‘wereldrecord vrije val’, waardoor de trots die spreekt uit ‘ons eigen CDA’ ook misplaatst is. Die ironie verzwakt de hegemonie van de Nederlandse identiteit die in hetzelfde stuk geconstrueerd wordt. Andere politieke gebeurtenissen die hij bespreekt zijn onder andere de wettelijke verhoging van de maximumsnelheid naar 130 kilometer per uur (35:55) en de ophef over de inkomensafhankelijke zorgpremie (58:05). Bovendien besteedt Van Muiswinkel veel tekst aan de verkiezingen, met onder andere verhalen over de debatten, de peilingen en natuurlijk de uitslag.

Een nadruk op Nederlandse politieke waarden vindt onder andere plaats wanneer factcheckers Joep van Deudekom en Rob Urgert de verkiezingen in ‘alle drie de grote wereldmachten Amerika, Nederland en China’12 (43:39) bespreken en een vergelijking maken

van de politieke systemen. De waarde van democratie wordt benadrukt door het Nederlandse politieke systeem af te zetten tegen dat van China, dat een stuk minder democratisch is. Zo is het in China maar mogelijk op één partij te stemmen, terwijl je in Nederland de keuze hebt uit 22 partijen. En over de stemwijzer zeggen Van Deudekom en Urgert: ‘Als je in Nederland op internet de stemwijzer invult, raar genoeg komen de meeste mensen dan uit op Partij voor de Dieren. Als je in China de stemwijzer invult, dan komen de meeste mensen op tien, vijftien jaar werkkamp.’ (44:48)

Tenslotte zijn ook de veelvuldig aangehaalde ranglijstjes onderdeel van een gezamenlijk politiek heden. Hierboven toonde ik al hoe die lijstjes het idee bevestigen dat ‘de Nederlander’ altijd wil winnen, maar ze hebben ook een politieke dimensie, omdat premier Mark Rutte de aanleiding is. Nadat Van Muiswinkel vertelt dat Nederland door een Marsexpeditie bovenaan het lijstje ruimtevaartlanden zou komen te staan, zegt hij:

11 Zoals de VVD (1:01:00) en GroenLinks (49:06).

12 Dat ze Nederland een wereldmacht noemen en in rijtje plaatsen met Amerika en China gaat uiteraard gepaard met lichte ironie. Hoewel de erop volgende vergelijking daadwerkelijk positief is, is het idee van Nederland als wereldmacht toch eerder te interpreteren als ironisch, Nederland is niet echt een wereldmacht en in die zin totaal niet vergelijkbaar met Amerika en China.

(27)

Dat zou wel ontzettend leuk zijn voor Mark Rutte. Mark Rutte is toch eigenlijk wel onze nationale lijstjesman geweest het afgelopen jaar. Dat kwam, hij werd uitgedaagd. Bij een van die een-op-een-debatten zei Diederik Samson tegen hem, ‘meneer Rutte, u moet wel het eerlijke verhaal vertellen’, en toen trok Rutte onmiddellijk vanaf dat moment elke dag een lijstje uit zijn zak om te laten zien hoe hoog Nederland wel niet staat. En wat een prachtig land we wel niet zijn. (8:47)

Vanaf dat moment komen hij en de andere cabaretiers regelmatig met lijstjes waar Nederland goed op scoort. Die lijstjes variëren van serieus, ‘we zijn het vijfde exportland ter wereld’ (9:14) tot meer ironisch ‘met de Europese koningshuizen staan wij zeer hoog op de lijst op het onderdeel toiletpotwerpen’ (10:01). Dat gaat gepaard met het veelvuldig gebruik van ‘wij’ of ‘wij Nederland’. Op het effect van die ironische ranglijstjes kom ik later terug.

Een nationaal lichaam

Ook naar het land Nederland als nationaal lichaam wordt enkele keren verwezen. Van Muiswinkel praat bijvoorbeeld over de Nederlandse plaats Lelystad (2:12), zegt dat het land onder de zeespiegel ligt en veel windmolens kent (24:53), bespreekt het wegennet (9:30) en hij wijst op typisch Nederlands weer, zoals wanneer hij zegt: ‘Wij zijn het land van de tegenwind’, en vervolgens Boudewijn de Groot citeert: ‘Hoe sterk is de eenzame fietser die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind…’ (23:04).

Ook in een sketch van Van der Laan en Woe wordt er verwezen naar het nationaal lichaam. Wanneer zij twee Russen spelen die vanuit de ruimte naar Nederland kijken, beschrijven ze het land als ‘dat kleine landje, met dat groen en dat blauw en die dikke zwarte balk, (...) de verbrede A2.’

3.1.2 Strategieën

In deze voorstelling lijken Van Muiswinkel en collega’s op het eerste gezicht veel constructieve strategieën toe te passen. Ze spreken veelvuldig over ‘wij Nederland’ en noemen verschillende onderwerpen die een Nederlandse identiteit zouden kunnen construeren, waaronder vele referenties naar een gezamenlijke (populaire) cultuur, zoals de prestaties van ‘onze’ op de Olympische Spelen en een gezamenlijk politiek heden, zoals de

(28)

lijstjes waar ‘wij Nederlanders’ hoog op scoren. Ook zijn er vergelijkingen met andere landen waar Nederland positief bij afsteekt, zoals de eerder genoemde vergelijking tussen het Nederlandse en het Chinese politieke systeem, of wanneer Van Muiswinkel stelt ‘dat geen hond zich zorgen maakt om het consumentenvertrouwen in Syrië’ (1:11:04). Dat zijn allemaal constructieve strategieën.

Een deel van die positieve elementen wordt vervolgens op een bepaalde manier ontkracht. Soms gebeurt dat door ze om te zetten naar iets negatiefs, zoals wanneer er toch vooral veel medailles blijken te zijn die ‘we’ niet hebben gewonnen of wanneer Nederland toch wel corruptie blijkt te kennen. Een ander moment is als Van Muiswinkel zegt dat Nederland het beste pensioenstelsel ter wereld heeft, maar daaraan toevoegt: ‘Kan je nagaan hoe die anderen eraan toe zijn.’ (9:21) Daarbij is het in de voorstelling een terugkerend thema dat Finland op alle ranglijstjes beter scoort dan Nederland. Bovendien wordt een Nederlandse identiteit gekoppeld aan negatieve elementen. Over corruptie in de wetenschap zegt Van Muiswinkel bijvoorbeeld: ‘Daar zijn we dan ook wel weer een beetje trots op, dat wij de allergrootste wetenschapsfraudeur ter wereld hebben. Hebben wij! Die Diederik Stapel, dat is een grote jongen, dat is echt de Albert Einstein van de wetenschapsfraude.’ (18:21) Of er wordt een meer lullig beeld van Nederland geschetst, zoals in de sketch over Johannes de Bultrug. Dat zijn transformerende strategieën, het gaat nog steeds over de de Nederlandse identiteit maar de inhoud van die identiteit verandert.

Echter, daar blijft het niet bij in deze conference. Het ontkrachten van de (positieve) Nederlandse identiteit gebeurt ook op een hoger niveau, op het niveau van de conference als geheel. Dat gebeurt door constructieve en transformerende strategieën, strategieën dus die daadwerkelijk een nationale identiteit zouden kunnen construeren, af te wisselen en aan te vullen met meer ironische passages. Er zijn bijvoorbeeld positieve lijstjes waar Nederland goed op scoort, zoals het feit dat Nederland een groot exportland is, een hoge arbeidsproductiviteit kent en een goed wegennet heeft, maar die worden geplaatst naast meer onzinnige, ironische lijstjes, zoals het goed scoren van Nederland op kinderbakfietsdichtheid en toiletpotwerpen. Die ironie straalt ook af op de serieuze lijstjes en roept vragen op over de zin en onzin van dergelijke ranglijstjes en de mate waarin je daar je identiteit aan kunt ontlenen.

In zekere zin verliest hiermee het hele idee van nationale identiteit aan hegemonie. Slaat het wel ergens op om zo over ‘wij Nederlanders’ te praten, kan de kijkers zich afvragen.

(29)

In dat geval is er geen sprake van een constructieve of transformerende strategie, maar van een destructieve strategie, het hele idee van een Nederlandse nationale identiteit wordt ontkracht. Tegelijkertijd zorgt de onzekerheid van de ironie ervoor dat er ruimte blijft voor verschillende verhalen. De ‘destructie’ van de Nederlandse identiteit is geen onontkoombare interpretatie en de strategieën sluiten elkaar niet uit. Het idee van een Nederlandse identiteit verliest aan hegemonie, maar er blijft ruimte blijft voor de vorming van een nationale identiteit. Die ironie geeft bovendien ruimte aan de vorming van andere identiteiten, zoals de politiek-culturele identiteit die aangesproken wordt als Van Muiswinkel zijn publiek niet aanspreekt als Nederlanders, maar als ‘jullie (...) links theaterpubliek’ (1:03:32).

(30)

3.2 Einde Oefening - Theo Maassen (2013)

3.2.1 Onderwerpen

Het idee van een homo neerlandicus

In deze conference is er geen moment dat Maassen verwijst naar dé typische Nederlander.

Het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis

In de conference verwijst Maassen op een aantal manieren naar een gezamenlijke politieke geschiedenis. Ten eerste doet hij dat door te verwijzen naar de geschiedenis van het koningshuis. Hij vertelt dat ‘we (...) een nieuwe koning [hebben], koning Willem-Alexander’ (12:26). Met ‘we’ benadrukt hij al dat het de koning van heel Nederland is, waarmee hij een gezamenlijke identiteit creëert, en daarnaast plaatst hij hem in de geschiedenis wanneer hij over zijn naam praat. De koning wil zich geen Willem IV noemen, want, zo citeert Maassen Willem-Alexander, ‘Willem de Vierde staat naast Bertha 38 in de wei.’ (12:37) Waarna hij zegt: ‘Realiseert zo’n man zich dat hij daarmee zijn voorvaderen Willem II en Willem III reduceert tot een stel koeien? Laat hem in godsnaam die bloedlijn respecteren, dat is de enige reden waarom hij koning is.’ (12:43) Hier verwijst Maassen dus naar de lange geschiedenis van het Nederlandse koningshuis en noemt hij ook twee personen uit die geschiedenis.

Ten tweede verwijst Maassen naar de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Dat doet hij eerst in de context van de zwartepietendiscussie: ‘Die vrouw van de Verenigde Naties (...) stelde dat: het Nederlandse sinterklaasfeest was een terugkeer naar de slavernij. Toen dacht ik, dan valt die slavernij met terugwerkende kracht ook reuze mee!’ (19:31) Vlak daarna bespreekt hij dat in 2013 de slavernij 150 jaar was afgeschaft en dat Lodewijk Asscher een herdenkingsspeech hield, waar hij geen excuses aanbood.

Een derde en laatste moment dat Maassen kort verwijst naar een gezamenlijke politieke geschiedenis, is als hij het heeft over Theo van Gogh. Maassen leest een dreigbrief voor die aan hem gericht is en waarin onder andere gerefereerd wordt aan de moord op Theo van Gogh in 2004. Maassen: ‘Ja, dat weet ik nog wel. Die had ook dingen gezegd over de profeet Mohammed die niet helemaal in goede aarde zijn gevallen.’ (54:01) Doordat Maassen de gebeurtenis van de moord koppelt aan zijn eigen dreigbrief, zorgt hij niet alleen voor het gevoel van een gezamenlijke politieke geschiedenis, maar benadrukt hij bovendien dat het

(31)

een recente geschiedenis is, en koppelt hij het aan het heden, waardoor meteen ook een gezamenlijk politiek heden benadrukt wordt.

Een gezamenlijke cultuur

De belangrijkste uiting van een gezamenlijke cultuur die in deze conference, zoals in elke oudejaarsconference, naar voren komt, is die van de oudejaarsconference zelf. Het is een nationale traditie, waar zowel de artiest (door het uitvoeren) als het publiek (door het kijken) onderdeel van zijn. Behalve dat de traditie wordt uitgevoerd, wordt er ook in de tekst nadruk op gelegd. Maassen begint de voorstelling met de tekst: ‘Van harte welkom bij mijn allereerste en tegelijkertijd allerlaatste oudejaarsconference ooit. Ik ga het nooit meer doen, nooit meer.’ (2:14) In ongeveer de eerste twaalf minuten benadrukt Maassen meerdere keren dat het een oudejaarsconference is door te zeggen hoeveel moeite hij ermee heeft. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Het is niks voor mij man’ (9:59) of ‘Mensen gingen zich er ook mee bemoeien. “Theo, mooi jaar man, er gebeurt veel.” Ja, er gebeurt veel ja, maar wat moet ik ermee?’ (11:48) En:

Maar goed, laten we nou maar beginnen met de oudejaarsconference. Komtie. [Hij praat en beweegt zenuwachtig] Nou, die fyra, dat is ook ehm, pff. Eh, eh. Die werkgevers hebben de nullijn losgelaten zeg! Die doen ook maar precies waar ze zin in hebben. Die Henk Krol (...). Ik heb die teksten niet helemaal uitgeschreven, maar... [maakt aanvullende handbeweging]. Het is niks voor mij. (...) Ik zal heel eerlijk zijn met jullie, ik heb in de maand januari en de eerste twee weken van februari hebben gewoon netjes alle kranten gelezen en ook stukjes uitgeknipt, weet je, net zoals Youp van ‘t Hek het ook altijd doet, maar, ik merk ook, ik heb een soort selectieve dyslectie. Bepaalde woorden krijg ik niet voor elkaar. Bruto nationaal product, koopkracht, consumentenvertrouwen, bezuinigingen. (7:07)

Interessant aan dit fragment is dat hij een beeld schetst van hoe volgens hem een typische oudejaarsconference eruit ziet (met bepaalde onderwerpen) en hoe je die moet maken (alle kranten lezen, stukjes uitknippen). Als hij zegt ‘net zoals Youp van ‘t Hek het ook altijd doet’ verwijst hij naar een oudejaarsconferencemaker die volgens hem de norm stelt, waarmee hij bovendien de geschiedenis van de traditie benadrukt. Tegelijkertijd zet hij zich af tegen deze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de kronen worden beschadigd tijdens de teelt of door handling, komen er onder andere suikers vrij en de beschadigde delen vormen invalspoorten voor deze schimmels.. Als

Het aanknopings- punt voor het bezoeken van deze tuin was het thema vogels, daar hebben we veel over opgestoken, maar nog veel meer dan dat. Vooral de manier waarop een landschap

Een daarmee samenhangend inzicht is dat het lexicon, de woordvoorraad van een taal, niet alleen ongelede woorden be- vat - de woorden die uit één morfeem bestaan - maar ook veel

De kosten van de stallen en mestopslag zijn niet veranderd, omdat zowel in 2000 als in 1997 dezelfde bouwwerken op Aver Heino aanwezig waren.. Bedrijfseconomisch is dit niet

De eis dat de benadeelde aantoont dat de overheid onbe- hoorlijk heeft gehandeld door schadevergoeding achterwege te laten, is misschien wel overzichtelijk, maar leidt

Het gebruik van historische bronnen, taal en cultuur bepaalt het proces van wording, dus het gaat niet om de simpele vragen ‘wie zijn we’ of ‘waar komen we vandaan’, maar om wat

Het is mij tevens opgevallen dat de kwalitatieve waarden van de dijk bij Uitdam – het niet alleen door de bewoners maar door een ieder zeer gewaardeerd ensemble van water, dijk

1 Rusten: Samen met andere varkens onverstoord en comfortabel kunnen liggen 2 Verzadiging: Samen met andere varkens onverstoord en onbeperkt kunnen eten en drinken 3