• No results found

3.4.1 Onderwerpen

Het idee van een homo neerlandicus

Expliciet heeft Claudia de Breij het niet over dé Nederlander met een typisch Nederlandse mentaliteit of gedrag. In de meeste gevallen behandelt ze kenmerken van Nederland in plaats van kenmerken van de Nederlanders zelf. Er is één moment waarop het lijkt te gaan over de typische Nederlander. Dat is op het moment dat De Breij politicus Thierry Baudet bespreekt en op de melodie van La vie en rose van Edith Piaf de volgende tekst zingt:

Waarom gaat het heel de tijd Maar steeds niet over mij Maar over die Jan Roos En die Dijkgraaf nu erbij ‘t Gaat weer niet over mij Maar over die Jan Roos ‘k Wil geen Europese wet En geen migratie. Het land moet weer terug

Naar echte Nederlanders, Teun, Zus en Jet Of ik heet geen Thierry Philippe Henri Baudet (59:30, mijn cursivering)

Opvallend is dat als De Breij Baudet speelt en zegt dat het land weer teruggegeven moet worden aan ‘echte Nederlanders’, ze er een duidelijke ironische bijklank aan geeft. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de dramatische manier waarop De Breij voorafgaand aan het lied met een zwoele blik, op haar buik op de vleugel gaat liggen, waarmee ze bekende foto van Baudet parodieert, en ook uit haar theatrale zang en uit de tegenstelling tussen de namen van de ‘echte Nederlanders’ ‘Teun, Zus en Jet’ en de naam van Thierry zelf: ‘Thierry Philippe Henri Baudet’.

Door de ironische lading van het lied, zijn er meerdere interpretaties mogelijk en zaait De Breij twijfel over de inhoud. Het roept vragen op over wat precies ‘echte Nederlanders’ zijn en of die wel bestaan.

Het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis

In het kader van een gezamenlijke politieke geschiedenis refereert Claudia de Breij met name aan elementen uit een recente politieke geschiedenis en naar politieke tradities. Dat gebeurt bijvoorbeeld als ze verwijst naar gebeurtenissen in de Nederlandse politiek. Wanneer ze aan het begin van de voorstelling zegt dat het met 2016 ook wel wat ‘MINDER MINDER MINDER’ mocht (2:25), verwijst ze naar de gebeurtenis uit 2014 toen aanhang van de PVV scandeerde dat ze minder Marokkanen in Nederland wilden. Of wanneer De Breij verwijst naar de zogenaamde bonnetjesaffaire rondom Fred Teeven en Ivo Opstelten: ‘(...) terwijl die politici in Den Haag dondersgoed weten dat het terugvinden van een bonnetje echt een onmogelijke opgave kan zijn’ (52:39).

Ook verwijst De Breij naar een politieke gewoonte uit de Nederlandse politiek, als ze het heeft over de discussie rondom zwarte piet en de uitspraak van Halbe Zijlstra dat met het invoeren van roetpiet het Sinterklaasfeest wordt vermoord: ‘Dat vind ik vrij polariserend gesteld voor zo’n polderoplossing als roetpiet. Ik bedoel, kom op, het lijkt ontzettend op het origineel, het komt alleen iets beschaafder over.’ (6:00) Met de term ‘polderoplossing’ verwijst De Breij naar de Nederlandse politieke gewoonte te polderen, compromissen te sluiten, waarmee ze ook weer een gezamenlijke politieke geschiedenis benadrukt.

Een gezamenlijke cultuur

Er is één cultuuraspect dat het meest benadrukt wordt in: de traditie van de oudejaarsconference zelf. Dat gebeurt in de eerste plaats door het uitvoeren van de traditie op zich. Zowel De Breij op het podium, als het publiek in de zaal of thuis voor de televisie, kent het Nederlandse genre en plaatst de conference dus in de traditie. Daarnaast zijn er een aantal momenten waarop De Breij er zelf aan refereert. Ze beklemtoont het belang van de traditie wanneer ze vertelt dat mensen tegen haar zeggen: ‘Jeetje de oudejaarsconference! Vind je het niet doodeng? Helemaal alleen op zo’n groot podium op zo’n belangrijke avond? Als vrouw?’ (37:31)

Bovendien benadrukt ze dat niet-Nederlanders de traditie niet kennen als ze vertelt dat ze twee Syrische muzikanten meeneemt op tournee: ‘Maar toen moest ik natuurlijk wel uitleggen wat de oudejaarsconference eigenlijk is.’ En meteen refereert ze ook naar de lange geschiedenis: ‘Zijn we oude banden gaan kijken van Wim Kan. En je zou denken dat dat allemaal ontzettend gedateerd is, maar ze hadden dus heel veel affiniteit met dat liedje van “Waar gaan we in het nieuwe jaar naartoe?”’ (43:58) De Breij heft de tegenstelling tussen wij, die de traditie en haar geschiedenis kennen, en zij, die haar niet kennen, wel enigszins op, doordat ze de twee Syrische vluchtelingen meeneemt op tournee, en dus onderdeel maakt van het ‘wij’.

In de conference wordt ook gerefereerd aan de taal, want net als de rest van Nederland, spreekt Claudia de Breij Nederlands. Soms wordt de gezamenlijke taal benadrukt door te laten zien dat vluchtelingen het Nederlands niet als moedertaal hebben, bijvoorbeeld wanneer er een misverstand is tussen De Breij en de twee Syrische bandleden: ‘Jongens, jullie denken dat jullie nou een relaxte tijd tegemoet gaan, maar in Nederland is het heel stressvol dat je altijd iets moet vinden. Dat hadden ze al wel gemerkt: je moet eerst een huis vinden, dan een baan. Ik zei, nee, nee, nee, een mening.’ (01:03:45)

Ook op andere punten verwijst De Breij naar een gezamenlijke cultuur. Soms heeft De Breij het expliciet over de Nederlandse cultuur. Dat gebeurt als eerst wanneer ze de H.J. Schoo- lezing van Edith Schippers behandelt: ‘Ja, zei ze [Schippers], onze cultuur is de beste cultuur voor vrouwen en homoseksuelen.’ (09:37) De Breij maakt die uitspraak vervolgens minder hegemonisch door de ironie waarmee ze zegt hoe zeer ze zich omarmd voelt ‘als LGBT- medemens’ door mensen die demonstreren tegen een AZC: ‘Iedere keer dat er weer een menigte staat te demonstreren “AZC NEE”, en er komt een journalist vragen “waarom staat u hier”, dan zegt zo’n demonstrant steevast: “Omdat die asielzoekers hele andere normen en waarden hebben over onze vrouwen en onze homoseksuelen.” Dat vind ik zo lief.’ (10:08) Dat ze dit ironisch bedoelt, is af te leiden uit het feit dat dat over het algemeen helemaal niet de tekst is van een demonstrant. De lach van het publiek bevestigt deze interpretatie. Om de ironie te versterken zegt De Breij daarna: ‘En daarna zingen ze altijd heel mooi meerstemmig “daar moet een piemel in.”’ Ook later in de voorstelling verwijst ze enkel op ironische wijze naar de Nederlandse cultuur als de beste cultuur, zoals op het moment dat ze het Oekraïne- referendum bespreekt en vertelt dat er met de uitslag eigenlijk niet meer gedaan wordt dan

dat er een inlegvel bij het verdrag komt: ‘Ik denk, ik leg haar even de kernwaarden van onze beste cultuur uit.’ (01:01:52) Hier benadrukt ze dus wel dat er een gezamenlijke cultuur bestaat, maar maakt dat idee door de ironie minder hegemonisch.

Daarnaast maakt De Breij veel referenties aan een gezamenlijke populaire cultuur. Sport, wanneer ze zegt: ‘(...) laten we eerlijk zijn, Edith Schippers is niet de snelste. Nee, dat is Dafne.’ (9:06) Radio-evenementen, wanneer ze verwijst naar Serious Request-held Tijn: ‘(...) met onze door een zesjarige held gelakte nageltjes’ (25:44). Of televisie, wanneer ze zegt: ‘Ik ben gaan reizen naar de grens van Griekenland en Macedonië, (...) en je moet weten, ik ben niet zo’n held met reizen, ik ben niet zo’n Floortje Dessing, ik word gewoon heel zenuwachtig van zo’n tentenkamp, ik word al zenuwachtig van zo’n tent van Heel Holland Bakt.’ (01:05:58, mijn cursivering). In het laatste voorbeeld verwijst ze zelfs letterlijk naar Nederland, naar ‘Holland’, in contrast met Griekenland, Macedonië en de plaatsen die Floortje Dessing in haar televisieprogramma’s bezoekt. Ze maakt deze verwijzingen nooit in een context waarin ze expliciet zegt dat dit typisch Nederlands is, of dat we er trots op moeten zijn, maar toch kan het een gevoel van gezamenlijke identiteit versterken.

Er is één moment in de conference waarin De Breij het wel expliciet heeft over het trots zijn op de Nederlandse cultuur, en dat is als het gaat over de in 2016 overleden Johan Cruijff. In de conference krijgen in 2016 overleden helden veel aandacht, in liedjes en teksten over bijvoorbeeld David Bowie, Prince, Leonard Cohen en Toots Thielemans. Maar de meeste aandacht gaat uit naar de Nederlandse sportheld Johan Cruijff. In een lied op de melodie van Heroes van David Bowie zingt ze:

Wij, wij waren altijd alleen

Op de camping vroeg niemand ons ‘speel je mee’ Tot we zeiden, ‘wij komen uit Holland’

En dan rolde de bal naar onze kant

En dan waren we helden Omdat Johan dat was

En zij, zij mochten iedereen zijn Pelé, of misschien zelfs Moulijn Maar ze riepen in iedere taal

‘Ik was Johan’, wij waren hem allemaal (...)

Even leken we helden Omdat hij van ons was (35:20)

De Breij construeert hier een gezamenlijke Nederlandse identiteit door het over Johan Cruijff, een gezamenlijke Nederlandse sportheld te hebben en temeer door aan te geven hoe ze aansluiting vond bij buitenlandse kinderen precies omdat ze uit Nederland, het land van Cruijff, kwam. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘wij’ uit Nederland en ‘zij’, niet uit Nederland, waarin De Breij zich identificeert met Nederland in het algemeen en Cruijff in het bijzonder.

Daarna lijkt die identificatie met Nederland echter over te gaan naar een identificatie met iedereen. Wanneer De Breij zingt ‘wij waren hem allemaal’, benadrukt ze een belangrijke overeenkomst tussen zichzelf en de buitenlandse kinderen: ze willen allemaal Johan Cruijff zijn. Uiteraard blijft het wel de Nederlandse Cruijff waar iedereen zich mee wil identificeren, dus ook dit kan voor trots op Nederland en daarmee de constructie van een Nederlandse identiteit zorgen, maar het tweede deel van het lied maakt die identiteit minder hegemonisch.

Een gezamenlijk politiek heden en toekomst

Het benoemen van een gezamenlijk politiek heden en toekomst, gebeurt op verschillende manieren. In de conference heeft De Breij het af en toe over onderwerpen of personen uit de Nederlandse politiek. Een aantal momenten noemde ik al bij het bespreken van het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis, maar wanneer het gaat over recentere politici of gebeurtenissen wordt er hiermee ook een gezamenlijk politiek heden geconstrueerd. Dit gebeurt bijvoorbeeld als De Breij refereert naar de H.J. Schoo-lezing van minister Schippers (9:17) of als ze het heeft over het Oekraïne-referendum (58:51).

Naast het oproepen van de politieke gebeurtenissen zelf, die in het collectief geheugen zitten en zo een gezamenlijke identiteit construeren, roepen de onderwerpen misschien zelfs bepaalde waarden uit Nederlandse politiek op, zoals vrijheid van meningsuiting en verbod op discriminatie, waar de (rechtszaak rondom) de ‘minder minder minder’-uitspraak om draait, of de waarde van controleerbaarheid, waar de bonnetjesaffaire mee te maken heeft.

Een moment waarop het directer gaat over waarden uit de Nederlandse politiek is als De Breij vertelt dat ze in het asielzoekerscentrum in Utrecht in gesprek raakt met een jong meisje. ‘Ze komt uit Eritrea en daar is het levensgevaarlijk om christen te zijn. Dan word je gemarteld en vermoord door de dictator, vertelt ze.’ (58:20) Dat is een groot contrast met Nederland, wat een democratie is en waar godsdienstvrijheid geldt. De Breij geeft dit contrast ook aan in, onder andere wanneer het meisje zegt: ‘Jullie mochten laatst zelfs een referendum houden omdat een meneer met een matrozenpetje dat zo belangrijk vond.’ (58:51)

Wat ook bij het benoemen van een gezamenlijk politiek heden en toekomst hoort, is gezamenlijke politieke doelen. Een van de grootste politieke kwesties uit 2016 was de vluchtelingencrisis. De belangrijkste verhaallijn uit de conference gaat over vluchtelingen en bestaat uit Claudia de Breij die in gesprek gaat met vluchtelingen over hun wens naar Nederland te komen. Dat begint op 45:00 als De Breij zegt: ‘Je kunt ze ook gewoon vragen stellen. Ik heb ze bijvoorbeeld ook gewoon gevraagd: jongens, waarom Nederland?’ De reden dat vluchtelingen massaal voor Nederland kiezen is, volgens De Breij omdat Mark Rutte heeft gezegd dat Nederland een waanzinnig gaaf land is. ‘Dat had een enorme aanzuigende werking.’ Gedurende de rest van de conference probeert ze vluchtelingen uit te leggen waarom Nederland helemaal geen waanzinnig gaaf land is. Meerdere keren noemen de vluchtelingen een positief feit over Nederland waarna De Breij dat weer ontkracht en zo draait dat het juist lijkt alsof het slecht gaat met Nederland. De vluchtelingen reageren daarop met vragen en verhalen uit hun eigen land.

De verhaallijn is in de basis gebaseerd op een tegenstelling tussen wij en zij. Tussen wij, mensen die in Nederland wonen en Nederland kennen, en zij, die naar Nederland willen komen. De Breij wil voorkomen dat zij naar ons land komen. Op de vraag waarom ze dat wil, lijken twee interpretaties mogelijk. Aan de ene kant lijkt ze de vluchtelingen ervoor te willen waarschuwen dat Nederland helemaal geen waanzinnig gaaf land is. Wanneer de

vluchtelingen aangeven dat de mensen in Nederland ontspannen zijn, antwoordt De Breij dat dat niet kan kloppen, omdat het best verkochte boek van 2016 een kleurboek voor volwassenen was. ‘Dus “waanzinnig gaaf land”, ik weet het niet…’ (48:34). En wanneer de vluchtelingen daarop zeggen dat de overheid er tenminste op toeziet dat de mensen veilig en gezond zijn, antwoordt De Breij: ‘Als je denkt dat onze overheid ervoor zorgt dat de burgers veilig zijn en gezond, dan heb ik twee woorden voor je: nationaal hitteplan.’ Na uitgebreid het nationaal hitteplan besproken te hebben, concludeert ze weer: ‘Dus waanzinnig gaaf land, ik denk het niet hoor jongens.’ (52:48)

Aan de andere kant lijkt De Breij de vluchtelingen niet alleen tegen te willen houden voor hun eigenbelang, maar ook voor het belang van Nederland, als een gezamenlijk politiek doel. Ze begint het verhaal immers door te vertellen dat de woorden van Mark Rutte een ‘enorme aanzuigende werking’ hadden. Het is een term die veel in het politieke discours over vluchtelingen gebruikt wordt, veelal door partijen die voorstander zijn van een sober en streng vluchtelingenbeleid, zoals Mark Ruttes VVD. Wanneer De Breij toegeeft dat de vluchtelingen in Nederland tenminste een dak boven hun hoofd hebben, zegt ze: ‘Ja ssst, houd dat een beetje onder ons! Ga dat niet naar Aleppo lopen appen, aanzuigende werking!’ De Breij neemt in de conference verschillende posities in het politieke debat over vluchtelingen in. Uiteindelijk lijkt ze te twijfelen over de zin van de poging vluchtelingen uit Nederland te weren. Als De Breij de vluchtelingen vraagt niet alle positiefs ‘naar Aleppo [te] lopen appen’, antwoorden ze: ‘Maar iedereen die we kennen, die vindt dit al lang,’ (53:51) waarmee het idee van de aanzuigende werking genuanceerd wordt. In het lied dat daarop volgt, zingt De Breij ‘Dus hier wil ik zijn, voorlopig’, waarmee ze impliciet aangeeft dat de vluchtelingen in eerste instantie tijdelijk naar Nederland willen komen. De meest beduidende nuancering van het idee dat vluchtelingen uit Nederland geweerd moeten worden, bestaat echter uit De Breijs conclusie dat Nederland wel degelijk een waanzinnig gaaf land is. Los van precieze politieke standpunten over hoeveel en welke vluchtelingen naar Nederland mogen komen, is ze begripvol naar hen die bij ons willen horen: ‘En ik denk: de premier heeft gelijk. Dit is inderdaad een waanzinnig gaaf land. En als ik hier niet geboren was, dan was ik ernaartoe gevlucht.’ (1:19:29)

Het benoemen van een gezamenlijk politiek doel kan een gezamenlijke identiteit construeren. In de voorstelling wordt niet gekozen voor een specifiek doel, maar wordt er ruimte gelaten uiteenlopende interpretaties en daarmee aan verschillende politieke

standpunten, iets dat wellicht niet direct een gezamenlijke identiteit construeert, maar ook niet in de weg staat. In plaats van een nationale identiteit te construeren door een gezamenlijk politiek doel, gebeurt dat door een positieve conclusie over Nederland te geven waar iedereen zich in kan vinden. Op deze methode ga ik verder in bij het bespreken van de strategieën.

Een nationaal lichaam

Over Nederland als land op zich, met grenzen, landschappen en gebouwen, wordt in de conference weinig gezegd, maar op sommige momenten roept De Breij toch even kort een beeld van Nederland op. Bijvoorbeeld wanneer ze zegt dat ze uit de polder komt (12:15) of als ze het heeft over een ‘polderoplossing’ (6:00), waarin ‘polder’ verwijst naar een typisch Nederlands landschap.

3.4.2 Strategieën

Wanneer De Breij onderwerpen aansnijdt waarmee ze een nationale identiteit kan construeren, zoals hierboven besproken, maakt ze gebruik van verschillende strategieën. Er gebeuren twee verschillende dingen op zinsniveau, of zelfs woordniveau, en op het niveau van de belangrijkste verhaallijn, die ik hierboven onder ‘gezamenlijk politiek heden en toekomst’ uiteenzette.

Op woord- en zinsniveau benadrukt De Breij door veelal kleine en impliciete opmerkingen een gezamenlijke cultuur, waarmee ze een Nederlandse identiteit construeert of in stand houdt. Voorbeelden hiervan heb ik in mijn onderwerp-analyse gegeven onder het kopje ‘een gezamenlijke cultuur’. Het bespreken van of het refereren naar gebeurtenissen in Nederland, wat in principe het concept is van een oudejaarsconference, heeft hetzelfde effect. Vrijwel meteen aan het begin van de conference zegt De Brei bijvoorbeeld: ‘Als je een oudejaarsconference mag maken, dan denk je op 1 januari, ik hoop wel dat er wat gebeurt dit jaar. [publiek lacht zacht] Inmiddels denk ik, nou 2016, dat mocht ook wel ietsje MINDER MINDER MINDER. [publiek lacht]’ (02:15). Al na ‘ik hoop wel dat er wat gebeurt dit jaar’ moet het publiek lachen. Iedereen heeft 2016 meegemaakt en weet dat er genoeg gebeurd is in 2016, dit construeert of bevestigt een gezamenlijke identiteit. Die gezamenlijke identiteit wordt een Nederlandse door wat daarna komt, als De Breij zegt dat het ook wel ‘MINDER MINDER MINDER’ mocht. Het is een referentie aan de recente politieke geschiedenis waarin

Geert Wilders zijn aanhangers laat scanderen dat ze minder Marokkanen willen. Uit de lach na deze opmerkingen blijkt dat het publiek de woorden herkent.

Op verhaallijnniveau wordt ook een Nederlandse identiteit geconstrueerd of in stand gehouden, maar op een heel andere manier. Zoals aangegeven, bestaat een groot deel van de conference uit argumenten van De Breij waarmee ze vluchtelingen vertelt dat ze niet naar Nederland moeten komen en de vluchtelingen die daar argumenten tegenin brengen. Wanneer De Breij negatieve dingen over Nederland uitlicht, doet ze dat vaak in de vorm van het licht bespotten van bepaalde feiten of gewoontes. Argumenten die De Breij aanlevert zijn onder andere het hierboven genoemde kleurboek voor volwassenen, dat erop wijst dat mensen in Nederland niet zo ontspannen zijn, en het argument dat de premier niet meent wat hij zegt, zoals blijkt uit het Correspondence dinner: ‘Zie je nou wel, het is één grote grap, hij meent er geen reet van.’ Andere argumenten zijn serieuzer van aard, zoals haar kritiek op de regelgeving rondom het persoonsgebonden budget: ‘Dat is voor mensen die echt hulp nodig hebben, die echt een rolstoel moeten hebben om te kunnen functioneren, en die worden door diezelfde overheid behandeld als frauderende bankiers.’ (52:25)

In eerste instantie lijkt dit de structuur te hebben van een destructieve strategie. Positieve elementen uit de Nederlandse cultuur worden ‘gedemythologiseerd’, ze worden