• No results found

3.3.1 Onderwerpen

Het idee van een homo neerlandicus

In deze conference heeft Finkers het eigenlijk nooit over de typische Nederlander. Finkers heeft het sowieso nauwelijks over Nederlanders als groep. Wel is er één moment waarop hij het idee van een homo germanicus, de typische Duitser lijkt te uiten: ‘De bediening was typisch Duits. Streng maar rechtvaardig.’ (50:16) De lach erna wijst er echter op dat het een grapje is, dus het effect is eerder dat het idee van een homo germanicus ontkracht wordt. Dat Finkers met ironie praat over de typische Duitser, wijst erop dat hij het hele idee van een typische nationale eigenschap niet serieus neemt. Dat verklaart wellicht waarom dat idee ook met betrekking tot de Nederlandse identiteit niet voorkomt in de conference.

Het narratief van een gezamenlijke politieke geschiedenis

De constructie van een nationale identiteit aan de hand van een een Nederlandse politieke geschiedenis gebeurt op verschillende manieren, bijvoorbeeld als Finkers het gebruik en de betekenis van het woord ‘neger’ bespreekt en daarna de zwartepietendiscussie. Op die momenten verwijst hij naar het Nederlandse slavernijverleden, dat hij in het tweede geval letterlijk ‘ons slavernijverleden’ noemt (22:13), waarmee wordt benadrukt dat het hier gaat om een gezamenlijke geschiedenis. Een ander moment is wanneer Finkers zegt dat het in 2015 ‘precies 200 jaar [is] nadat de Slag bij Waterloo plaatsvond en ons koninkrijk werd opgericht’ (52:36), waarmee hij expliciet het ‘begin’ van Nederland benoemt en dat bovendien ‘ons koninkrijk’ noemt. Vlak daarvoor heeft Finkers al kort gerefereerd aan de Nederlandse monarchie, namelijk door iets te vertellen over de koning en koningin (43:15). Ook als dat door het publiek niet geassocieerd wordt met de Nederlandse staatsvorm of de politieke geschiedenis, kan het wel een gezamenlijke identiteit construeren, omdat het een gezamenlijke cultuur is. Dat Finkers met ‘de’ koning en koningin de Nederlandse koning en koningin bedoelt, versterkt dat feit, want impliciet benadrukt hij hiermee dat ‘de’ koning en koningin voor iedereen hetzelfde is.

Andere momenten dat Finkers kort naar een gezamenlijke politieke geschiedenis verwijst, zijn als als hij de naam van Mussert noemt (50:45), waarmee hij refereert aan de Tweede Wereldoorlog en NSB in Nederland of als hij zegt ‘of gaan we gewoon weer net als

vroeger de Turken inhuren om het vervelende werk te doen?’ (49:31), waarmee hij verwijst naar de jaren zestig en later, toen er veel gastarbeiders uit Turkije naar Nederland kwamen. Het is een verwijzing naar recente politieke geschiedenis wanneer hij zegt dat het ‘twintig jaar [is] nadat in Srebrenica de genocide plaatsvond’ (54:22), een gebeurtenis waar Nederlandse militairen bij betrokken waren.

Een laatste referentie naar een gezamenlijke politieke geschiedenis vindt plaats als Finkers zegt dat het ‘nog maar een jaar geleden [is] dat de MH17 is neergeschoten’ (54:32). Op zichzelf is dat niet per se politiek of geschiedenis, maar Finkers plaats het wel in die context door het ten eerste in een rijtje te zetten met andere herdenkingen (naast de Slag bij Waterloo en Srebrenica ook de oprichting van het Nederlandse Korps Mariniers, de Armeense genocide en het begin en einde van de Tweede Wereldoorlog) en ten tweede door de gebeurtenissen een politieke betekenis mee te geven. Hij zegt: ‘Het rommelt al weer flink aan de randen van Europa’ (54:36). Met die laatste opmerking maakt hij van de ramp een Europese zaak. Dat is opvallend, omdat het in Nederland vooral als nationale ramp gezien werd, wat onder andere blijkt uit de dag van nationale rouw die er werd afgekondigd.

Een gezamenlijke cultuur

Net als bij de vorige en volgende conferences die ik bespreek is ook hier de traditie van de oudejaarsconference zelf een belangrijk element uit de gezamenlijke cultuur waarmee een nationale identiteit geconstrueerd wordt. Behalve dat Finkers de traditie uitvoert, verwijst hij ook vaak naar de traditie en naar de gebruiken die daarbij horen. Meteen aan het begin van de conference, nadat hij het publiek in de zaal welkom heeft geheten, zegt hij: ‘En ook hartelijk welkom u in de huiskamer. Wij zijn nu rechtstreeks op de vaderlandse zender.’ (2:25) Door het welkom heten van het publiek dat thuis voor de televisie zit, benadrukt hij dat er een groep is van mensen die allemaal naar hetzelfde programma kijken, wat al een gezamenlijke identiteit kan construeren. Dat dit een nationale identiteit is, benadrukt hij door te zeggen dat het programma op ‘de vaderlandse zender’ wordt uitgezonden. Deze uitspraak is weliswaar licht ironisch, ‘vaderlands’ is wel een erg ouderwetse en nationalistische term en Finkers zegt het met een lachje, maar de ironie zorgt ervoor dat er, ondanks de verminderde hegemonie ervan wel ruimte blijft om het nationale karakter van de oudejaarsconference ermee te benadrukken.

Daarna zegt hij: ‘En aan mij nu, na een jaar vol aanslagen, oorlogsgeweld en klimaatdreigingen, de wat eigenaardige taak u een grappig jaaroverzicht te bezorgen.’ (2:31) Finkers benadrukt hier dat een oudejaarsconference een bepaalde vaste vorm heeft, je moet altijd een ‘grappig jaaroverzicht’ brengen. Ook later verwijst hij naar bepaalde gebruiken (en de moeite die hij daarmee heeft), zoals wanneer hij zegt: ‘Moet ik werkelijk met deze ellende en dit verdriet u op oudejaarsavond een leuk uurtje bezorgen?’ (9:12) En: ‘Ja, zei de VARA, het is wel een oudejaarsconference, dus er moet wel Haagse politiek in. Ja, dat wil ik wel doen, maar het is niet echt mijn specialiteit.’ (26:12) Later gaat hij hier nogmaals op in: ‘Wel raar eigenlijk, dat je geacht wordt het in je oudejaarsconference over Haagse politiek te hebben. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik denk op oudejaarsavond nooit aan politiek. En u ook niet, dat weet ik zeker, en u thuis ook niet.’ (33:01) Door het publiek bewust te maken van de vaste vorm van een oudejaarsconference, wordt benadrukt dat het om een traditie gaat. Aan de ene kant plaatst Finkers zichzelf in die traditie, door hem uit te voeren en door te verwijzen naar de VARA als opdrachtgever, de omroep die de traditie begon en de meeste conferences heeft uitgezonden, aan de andere kant neemt hij er deels afstand van door het onder andere ‘eigenaardig’ te noemen en ‘niet echt mijn specialiteit’. In plaats daarvan besteedt hij ook aandacht aan het ‘gewone’ oudjaar, los van de oudejaarsconference, waarin mensen bijvoorbeeld helemaal niet op politiek zitten te wachten. Ook de oliebollen in het decor en de oliebollen die hij na afloop aan het publiek uitdeelt, verwijzen naar het ‘gewone’ oudjaar. Net als bij Theo Maassen zou deze afstand tot de traditionele oudejaarsconference invloed kunnen hebben op de manier waarop hij uiteindelijk een nationale identiteit construeert. Dat is een kwestie die aan bod zal komen in de vergelijking.

Tenslotte geeft Finkers ook blijk de traditie waarin hij staat te kennen door te verwijzen naar een van zijn voorgangers: Youp van ‘t Hek. In een stuk over beleidsmakers die er prat opgaan geen verstand te hebben van hun onderwerp, stelt Finkers dat een chirurg met eenzelfde instelling niet zo prettig zou zijn. Hij zegt dan: ‘Ja goedemorgen meneer van ‘t Hek, ik kom bij u een openhartoperatie doen.’ (29:10) Hiermee verwijst hij tevens naar een recente gebeurtenis, de operatie van Van ‘t Hek, waar het publiek waarschijnlijk ook vanaf weet, wat een gevoel van een gezamenlijke identiteit construeert. Daarna zegt Finkers, terwijl hij het glas heft: ‘Ik zou zeggen, op ons aller gezondheid, en die van mijn moeder. En Youp, een goede revalidatie toegewenst.’ (37:38) Door het zo expliciet noemen van Youp, een van

de op dat moment belangrijkste oudejaarsconferenciers van Nederland, verwijst Finkers naar de gezamenlijke traditie van de oudejaarsconference, en maakt hij een nationale identiteit mogelijk.

In de conference maakt Finkers ook referenties naar andere onderdelen uit een gezamenlijke cultuur. De Nederlandse taal bijvoorbeeld. Ten eerste spreekt hij de gezamenlijke taal Nederlands. Hij maakt het publiek daar nog eens extra bewust van als hij tegen het einde een stukje in het Twents praat en met de tekst ‘ik denk wel dat u het verstaat’ (1:04:55) benadrukt dat dat niet per se de gezamenlijke taal is. Ook zet hij de taal af tegen het Engels, als hij zegt: ‘Het enige dat ik wil bashen is het onnodig gebruik van Engelse woorden in de Nederlandse taal.’ (57:27)

De taal zelf is een paar keer onderwerp van de conference, bijvoorbeeld wanneer hij het over taalfouten van politici heeft: ‘(...) wij beseffen ons, ik irriteer me aan, het kabinet die besloten heeft, dat zou ik niet over mijn lippen durven verkrijgen. Maar als je sommige politici hoort, zeg je, nou, hun zijn nog dapper als mij.’ (11:46) Ook de spelling komt aan bod, wanneer hij vertelt dat er elke tien jaar opnieuw naar de spelling wordt gekeken, maar die in 2015 ongewijzigd is gebleven. Dat vindt hij fijn, want ‘de Nederlandse taal gaat mij aan het hart, en een eenduidige, verzorgde spelling hoort daarbij’ (46:10). Daarnaast verwijst hij met grapjes naar de gezamenlijke spelling en taal, zoals wanneer hij over de belastingheffing met de naam ‘onderwijs TZ’ zegt: ‘Ik vroeg Sander Dekker waar die TZ voor stond, hij zei: voor toeslag.’ (28:21) De lach van het publiek onthult dat iedereen zich bewust is van de gezamenlijke spelling en dus weet dat je toeslag niet met een z schrijft. Op een ander moment maakt Finkers een woordgrapje, ‘als het met die Armeniërs genocide was, wat was het dan wel?’ (53:03). Omdat het een grapje is dat alleen in de Nederlandse taal werkt, wordt het publiek impliciet gewezen op die gezamenlijke taal.

Verder benadrukt Finkers een gezamenlijke cultuur door te verwijzen naar het Nederlandse voetbal, zoals oud-topvoetballer Johan Cruijff (4:19), coaches Danny Blind (4:46) en Louis van Gaal (8:29), of ‘Oranje’ (4:55), het Nederlands elftal. Door te verwijzen naar bekende Nederlanders, zoals wanneer hij opnoemt wie er ‘alleen in Nederland al’ in 2015 zijn overleden, waaronder Frans Molenaar, Thé Lau, Armand en Joost Zwagerman (33:32). Of wanneer hij Nederlandse schrijvers citeert: ‘Lucebert schreef het al, alles van waarde is weerloos’ (44:50) en ‘de liefde is nader dan de rok, zong Drs. P’ (1:01:45). Een gezamenlijke

Nederlandse cultuur wordt ook benoemd als hij Gerard Reve tussen bekende gelovigen als Desmond Tutu, Ghandi en Thomas More plaatst (25:27) of als hij met een grapje over Ivo Niehe, ‘heb elkander lief gelijk Ivo Niehe zichzelf’ (1:12:22), benadrukt dat iedereen Ivo Niehe kent en de gewoonte grapjes te maken over zijn zelfdunk. Niet alle elementen presenteert hij per se als Nederlands, maar ook dan zouden ze een nationale identiteit kunnen vormen, omdat het desalniettemin elementen uit de gezamenlijke (populaire) cultuur betreffen.

Tenslotte verwijst Finkers ook naar de Nederlandse gewoonte oliebollen te eten met oudjaar. Hij besteedt daar in tekst geen aandacht aan, maar in het decor liggen oliebollen en aan het eind deelt hij ze uit aan het publiek.

Een gezamenlijk politiek heden en toekomst

Zoals uit een van de citaten hierboven al blijkt, ligt het niet echt in Finkers aard om ‘Haagse politiek’ te bespreken. Toch doet hij een poging, en noemt hij een paar politieke gebeurtenissen van het jaar, zoals dat het bijna vallen van het kabinet, het aftreden van verschillende VVD-politici en de strijd tussen de PvdA en Sander Dekker. Ook praat hij een paar keer over het taalgebruik van politici (11:46, 22:34). Maar nog veel meer dan deze directe referenties, bespreekt hij politieke en maatschappelijke thema’s. Dat doet hij echter meer op het niveau van de wereld en Europa, dan op het niveau van Nederland alleen, welk verschil hij bovendien thematiseert.

Een belangrijk thema uit de conference is religie en geweld. Als Finkers de aanslag op Charlie Hebdo en de aanslagen in Parijs van november bespreekt, uit hij kritiek op het idee dat religie per definitie slecht is:

Een Nederlandse intellectueel zei, naar aanleiding van Charlie Hebdo en 13 november: ‘in elke religie schuilt potentieel gevaar, weg met religies.’ Daar heeft hij gelijk in. In elke religie schuilt potentieel gevaar, net als in elk theelepeltje. Met het theelepeltje kun je heel mooi een oogbol uit een oogkas wippen. Kurkentrekkers zijn ook mooie dingen. Weg met de theelepeltjes en de kurkentrekkers. Nee, er schuilt veel flinterdun denkwerk in onze vaderlandse elite. (15:54)

Door het benadrukken dat het een ‘Nederlandse intellectueel’ en ‘onze vaderlandse elite’ is die op deze manier denkt, presenteert hij de gedachtegang als een Nederlandse, maar

tegelijkertijd plaatst hij het in een Europese context doordat de aanslagen niet in Nederland plaatsvonden, maar in Frankrijk. Ook op latere momenten levert hij kritiek op een dergelijke gedachtengang, bijvoorbeeld als hij redeneert dat geweld rond kinderen verschrikkelijk is en dus alle kinderen maar de wereld uit moeten (16:52), en als hij in het liedje Kip zonder Kop het idee dat er zonder religie geen leed is, wegzet als ‘het flinterdunne denkwerk van een middelmatig brein’ (25:35).

Ondertussen benoemt Finkers dat hij zelf ook gelovig is. Hij gaat daar met humor mee om, want ‘religie, humor en kunst horen bij elkaar’ (11:12). Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Ik ben ook godsdienstwaanzinnig, ik doe aan katholicisme.’ (12:20) Hij laat zien dat zijn geloof dan wel gebreken kent (hij hekelt het misbruik in de katholieke kerk en het niet accepteren van homoseksualiteit), maar net zo goed iets moois kan zijn. Over het idee dat homoseksualiteit tegennatuurlijk is, zegt hij: ‘Homoseksualiteit is tegennatuurlijk, ja, net als over het water lopen en na drie dagen weer opstaan uit de dood. Je zou ook kunnen concluderen dat homoseksualiteit dus eveneens een wonder is.’ (13:57) Aan het einde van de voorstelling houdt hij een pleidooi voor kwetsbaarheid, zachtheid en schoonheid en zegt hij: ‘Waar zorgzaamheid en liefde is, daar is God’ (1:12:22)

Met deze verhalen bekritiseert hij de kortzichtigheid van de anti-religieuze houding die is aangewakkerd door de terroristische aanslagen in Europa. Hij bespreekt dus het meer algemene thema religie, gekoppeld aan een gezamenlijke politiek heden en toekomst. Op een bepaalde wijze verbindt hij gelovigen en niet-gelovigen, waardoor hij een gezamenlijke identiteit mogelijk maakt. Dat is dan niet per se een nationale identiteit, maar net zo goed een intellectuele, of een Europese.

Een Europese identiteit lijkt hij hij in ieder geval te creëren als hij het thema nationalisme en Europa bespreekt. Wanneer Finkers praat over een mogelijk uittreden van Griekenland uit de EU en vertelt hoe graag de Grieken bij Europa willen horen, vergelijkt hij dat met de vluchtelingen, die ook bij Europa willen horen. ‘Ons Europa staat voor hoop,’ zegt hij (49:14). ‘En nu gaat het erom, hoe reageren wij op de hoop van die vluchtelingen en op die aanslagen in Parijs? In de stijl van Merkel en Hollande, of in de stijl van Le Pen en Wilders? Met andere woorden, wordt het Europa of nationalisme?’ Finkers heeft het letterlijk over ‘ons Europa’ en ‘wij’. Hij presenteert de aanslagen in Parijs niet als een nationaal probleem van Frankrijk, maar een gezamenlijk probleem voor Europa. Hij plaatst de Nederlandse politicus Geert Wilders in een rijtje met Duitse en Franse politici, zonder Nederland daarmee af te

zetten van de rest. Als commentaar op de ramp met de MH17 zegt hij (zoals reeds aangehaald) ‘het rommelt alweer flink aan de randen van Europa’ (54:36), waarmee hij de ramp in een Europees perspectief plaatst, en als hij daarna zegt dat in Syrië de Derde Wereldoorlog eigenlijk al bezig is, vraag hij zich af hoe dat ‘hier in Europa’ (54:54) gaat. Zelfs als hij benoemt dat Europa niet zo populair is, heeft hij het over ‘ons Europeanen’ (55:10). Zo wordt een gezamenlijke Europese identiteit mogelijk gemaakt.

Finkers zet Europa bovendien tegenover nationalisme, waarbij hij nationalisme bespreekt als een negatief fenomeen. Dat doet hij onder andere door de associatie met de Tweede Wereldoorlog op te roepen. Hij vertelt dat hij naar Berlijn gaat om na te denken, ‘want als je ergens kunt nadenken over de vraag moet het Europa worden of nationalisme is het Berlijn’ (50:02), de vrouw die hij ontmoet heet Goebbels, wat volgens hem in Duitsland een gewone naam is, ‘dat is net zoiets als hier Mussert’ (50:53), en aan het eind van zijn gesprek met de vrouw, laat hij haar zeggen ‘bis nächsten Krieg’ (52:20). Later bespreekt hij ook de vergelijking tussen Wilders en Hitler. Aan de ene kant zwakt hij die vergelijking af, door te stellen dat het nationalisme van Geert Wilders milder is, en door de vergelijking betrekking te laten hebben op het kapsel van beide mannen, aan de andere kant maakt hij de vergelijking wel. En als hij zegt dat hij de vergelijking eigenlijk te ver vindt gaan, geeft hij de ietwat ironische reden ‘want ook niet alle rechts-nationalistische leiders van een eenmanspartij zijn hetzelfde’ (56:12). Op een gegeven moment zegt hij zelfs ‘het is kiezen, één Europa of oorlog’ (55:21), maar hij schrijft die uitspraak vervolgens toe aan zijn automonteur, waardoor ook de zware kritiek weer een ironische lading krijgt. Door met een Tweede Wereldoorlog- vergelijking te laten zien hoe gevaarlijk nationalisme kan zijn, zwakt hij de hegemonie van een Nederlandse identiteit af. Tegelijkertijd zorgt de ironie rond de vergelijking met Wilders en de uitspraak die hij toeschrijft aan de automonteur ervoor dat er wel ruimte blijft voor uiteenlopende verhalen, het verhaal dat vertelt dat nationalisme een gevaarlijk iets is, waardoor er weinig ruimte zou blijven voor een nationale identiteit, en het verhaal dat vertelt dat nationalisme ook weer niet zo gevaarlijk is, waardoor een nationale identiteit weer meer ruimte krijgt.

Al met al creëert Finkers in de conference wat betreft een gezamenlijk politiek heden en toekomst een sterkere Europese identiteit dan een nationale identiteit. Dat gebeurt in combinatie met het tonen van de gevaren van nationalisme, wat zijn terughoudendheid in het praten over ‘wij Nederland’ kan verklaren. Als hij aan het einde van de voorstelling een

pleidooi houdt voor kwetsbaarheid, zachtheid en liefde, doet hij dat aan de hand van Benedictus van Nursia (nota bene groot voorbeeld voor Benedictus XVI, die tot 2013 paus van de katholieke kerk was), ‘de grondlegger van de hoop, de grondlegger van Europa’ (1:09:04).

Een nationaal lichaam

Verwijzingen naar Nederland als nationaal lichaam komen in deze oudejaarsconference niet voor.

3.3.2 Strategieën

De nationale identiteit die Herman Finkers in deze conference creëert, komt met name tot stand door constructieve strategieën. Dat betreft vooral het benadrukken van de traditie van de oudejaarsconference, maar ook door bijvoorbeeld de gezamenlijke taal of het noemen van elementen uit een gezamenlijke cultuur. Maar naast deze constructie van een nationale identiteit, construeert Finkers heel sterk een Europese identiteit. Dat doet hij door te spreken over ‘wij Europa’, door Europa als hoopvol te presenteren en door Europa als tegenwicht voor gevaarlijk nationalisme te bespreken. Behalve een constructieve strategie is dat ook enigszins een transformerende strategie, omdat Finkers stelt dat ‘Europa (..) bij ons Europeanen niet populair’ is, een beeld dat hij transformeert naar een positiever beeld. Echter, ook de hegemonie van het idee dat Europa dé oplossing is, is niet heel groot, omdat hij ook daar