• No results found

Het effect van self-disclosure en etnisch matchen tijdens interculturele communicatie binnen een therapeutische setting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van self-disclosure en etnisch matchen tijdens interculturele communicatie binnen een therapeutische setting"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Self-Disclosure en Etnisch

Matchen tijdens Interculturele

Communicatie binnen een Therapeutische

Setting

Nina de Wet

Document: Eindversie Bachelorthese Studentnummer: 10195149

Begeleidster: Kiki Hohnen Datum: 9 januari 2015 Aantal woorden: 5361 Abstract: 115

(2)

Abstract

Interculturele communicatie wordt steeds belangrijker geacht binnen de

hulpverlening. In dit literatuuroverzicht werd het effect van self-disclosure en etnisch matchen tijdens interculturele communicatie binnen een therapeutische setting belicht. Er werd gekeken naar de invloed van therapeutic self-disclosure en de self-disclosure van de cliënt op de interculturele communicatie binnen therapie. Het bleek dat deze op een positieve manier de interculturele communicatie beïnvloedden. Hierbij werd het belang van etnisch matchen al kort aangekaart. In het tweede deel bleek dat etnisch matchen geen grote invloed had op uitkomsten van de gegeven therapie. Er werden andere factoren gevonden die wellicht een rol zouden kunnen spelen bij matching. Vervolgonderzoek zal nog specifieker moeten zijn in het onderzoeken naar progressieve methoden.

(3)

Inhoud

Abstract 2

1. Inleiding 4-7

2.De Invloed Self-Disclosure op de Interculturele Communicatie

tijdens Therapie. 7-11

- §2.1 Het Effect van Therapeutic Self-Disclosure op de Interculturele

Communicatie tijdens Therapie. 8-9 - §2.2 Help-Seeking en Self-Disclosure bij de Cliënt. 9-10 - §2.3 De Invloed van Verwachtte Stigmatisatie op de Self-Disclosure

van de Cliënt tijdens Interculturele Communicatie 10-11 - §2.4 De Cliëntbeoordeling op een Etnisch Gelijke Therapeut 11 3. Het Effect van Etnisch Matchen op de Interculturele Communicatie. 11-15 - §3.1 Het Effect van Perceptie en Voorkeur op Therapiesucces met

betrekking tot Etnisch Matchen. 12-14 - §3.2 De Rol van Cultuur binnen het Etnisch Matchen 14-15

4. Conclusies en Discussie 15-18

(4)

1. Inleiding

Een 25-jarige vrouw van Marokkaanse komaf komt in behandeling bij

Therapeut X. Ze komt uit een traditioneel arbeidersgezin, haar ouders zijn in de jaren ‘70 met de grote menigte gastarbeiders vanuit Marokko naar Nederland geëmigreerd. Zij is opgegroeid in Nederland, maar hecht nog veel waarde aan haar Marokkaanse komaf. Gedurende de laatste weken ondervindt ze veel last van haar onderbuik. Ze voelt een intense steek en deze gaat, ondanks vele bezoeken aan de arts en

doorverwijzingen, niet weg. Op den duur wisten de artsen er zich geen raad meer mee, en wordt zij doorverwezen naar de psycholoog. Het vertrouwen komt maar moeilijk op gang, de therapeut krijgt geen helder beeld van haar problematiek, en de cliënte geeft in haar feedback ook aan dat ze zich niet op haar gemak voelt tijdens de sessies. Ze voelt zich niet geholpen en niet begrepen. Na overleg wordt zij

doorverwezen naar een nieuwe therapeut Y. Naderhand vraagt Therapeut X zich af waar het probleem zat. Zaten ze niet op één lijn qua doelen die er gesteld werden? Pasten ze niet bij elkaar, was er geen klik?

De therapie slaat niet aan en de symptomen worden niet vermindert. Er wordt gezocht naar een oorzaak voor deze discrepantie. Soms wordt dit probleem opgelost, soms niet. Dan maar doorverwijzen naar een andere therapeut of een andere therapie. Cliënten lopen nog met het probleem rond, voelen zich niet beter dan daarvoor, voelen zich niet begrepen en worden van de ene naar de andere afspraak of

professional gestuurd. Wellicht worden culturele aspecten, zoals een cultuurverschil

tussen therapeut en cliënt over het hoofd gezien. De subjectieve klachten, bijvoorbeeld cultuurspecifieke spanningen binnen de familie, worden niet waargenomen en verdwijnen naar de achtergrond.

Het belang van cultuur specifieke benaderingen binnen therapie wordt steeds meer aangekaart door de uitbreiding van publicaties en onderzoeken die worden verricht. Onderzoekers binnen de cross- en interculturele communicatie proberen hier zicht op te krijgen door communicatie patronen van twee of meer culturen met elkaar te vergelijken om vervolgens te kijken hoe deze mensen de toegeëigende cultuur weer gebruiken in communicatie met anderen (Xu, 2013). Dit fenomeen vindt in

verscheidene contexten plaats. In dit overzicht zal de focus liggen op de interculturele communicatie binnen de klinische context, namelijk binnen de therapeutische setting.

(5)

Gezondheid en ziekte kunnen worden gezien als een set van subjectieve ervaringen en sociale processen (Chowdhury, 2012). Culturele antropologen

suggereren dat historisch gezien, abnormaliteit relatief is als men culturele normen en afwijkingen meeneemt die worden getolereerd in een gegeven maatschappij waarin het individu leeft (Kleinman, 1988). Een duidelijk voorbeeld is depressie. Binnen een westerse wereld wordt een afname aan positieve emoties of zelfrespect gezien als symptomen van depressie. Deze culturen zijn gericht op het positief ervaren van het ‘zelf’ en er wordt dan vooral over interne stoornissen gesproken. In Oosterse culturen daarentegen wordt het belang van interpersoonlijke relaties hoger geacht, waarbij een depressie wordt gezien als een interpersoonlijke verstoring (Ggz groep geestelijke gezondheidszorg, z.j.).

Wat functioneel en disfunctioneel wordt geacht, wordt door een maatschappij of sociale omgeving besloten. Hierbij tracht de farmaceutische- en gezondheidssector de symptomen van dysfunctioneel en functioneel gedrag zo te clusteren, dat er zicht wordt verkregen op deze gedragingen. Hiervoor wordt de Diagnostic and Statistical

Manual of Mental Disorders gebruikt (5th ed., tekst revision.; American Psychiatric

Association, 2013), een handleiding voor psychologen en psychiaters om een algemene richtlijn en een gestandaardiseerd classificatiesysteem voor mentale

stoornissen te bewerkstelligen. Deze handleiding wordt op veel raakvlakken gebruikt door clinici, onderzoekers, farmaceutische bedrijven en vele meer (5th ed., tekst revision.; American Psychiatric Association, 2013). De criteria voor de diagnoses worden door een groep intellectuelen (vooral mannen) ontwikkeld en geeft wellicht één zicht op wat functioneel en dysfunctioneel is. Deze kleine groep is opgegroeid in een westerse wereld met de daarmee gepaarde westerse normen en waarden: de westerse cultuur. De criteria reflecteren dus een sociale norm met gepaarde

verwachtingen. Oorzaak, verloop en uitkomst van grote psychiatrische stoornissen worden mede beïnvloed door culturele factoren (Kleinman, 1988).

Een algemene gestandaardiseerde set criteria toepassen op elke cliënt zou ervoor kunnen zorgen dat er een eenzijdig beeld ontstaat wat er daadwerkelijk op dat moment bij de cliënt speelt. Een tekort aan cultureel bewustzijn bij de therapeut voor de desbetreffende cliënt en de daarmee gepaarde verschillende visies of

verwachtingen kunnen ervoor zorgen dat de problematiek niet wordt opgelost,

(6)

en de uitkomst van de therapie kunnen worden verstoord door het niet juist aankaarten van deze culturele aspecten.

Cor Hoffer (2007), cultureel antropoloog en tegenwoordig werkzaam bij de GGZ Groep Europoort stelt terecht: “Het is van belang dat we blijven werken aan culturele bewustwording en dat we bejegening blijven bijspijkeren. In de diagnostiek moeten we rekening houden met verschillen in de beleving van ziekte en psychische problemen”. De grotere bewustwording omtrent interculturele therapie en

communicatie zorgde er ook voor dat de American Psychological Association (APA) in 2002 nieuwe richtlijnen opzette, waaronder multiculturele educatie, training, onderzoek, praktijk en organisatorische veranderingen voor psychologen (Knapp & VandeCreek, 2003). Het verkrijgen en toepassen van multiculturele competenties, afgekort MCC, bij psychologen en andere hulpverleners speelde en speelt steeds een grotere rol binnen de hulpverlening. “Je kunt je patiënt pas echt bereiken als je opgaat in diens beleving”, aldus Cor Hoffer (2007).

Met het opnemen van MCC’s binnen de APA richtlijnen en een groter besef dat interculturele competenties wellicht van belang zijn binnen een therapeutische setting is een stap in de goede richting gezet. Het belang van zulk onderzoek is duidelijk beschreven in de erkenning van het veld om de theoretische concepten naar bruikbare therapeutische technieken te vertalen (Burkard, Juarez-Huffaker, & Ajmere, in press; Burkard, Ponterotto, Reynolds, & Alfonso, 1999; Fuertes & Gretchen, 2001, aangehaald in Knox, Burkard, Johnson, Suzuki & Ponterotto, 2003). Een ‘gezonde’ en passende communicatie tussen therapeut en cliënt is hierbij van groot belang. De therapeut zou op theoretisch niveau intercultureel competent kunnen zijn, maar in een praktische setting kunnen falen door de verkregen vaardigheden incompetent of niet toe te passen. Daarbij spelen ook de verwachtingen van de cliënt zelf een rol: ‘Begrijpt de therapeut mij?, ‘Ben ik wel ziek?’, ‘Hoe word ik geholpen?’. Interculturele communicatie is een heel breed begrip en er zijn talloze

aspecten die van belang zijn binnen deze vaardigheid. Deze these zal zich toespitsen op de invloed van self-disclosure en het etnisch matchen binnen de interculturele communicatie. Het is algemeen bekend dat zowel self-disclosure van cliënten en toegepaste, met zorg ingevulde self-disclosure van therapeuten zorgt voor de

ontwikkeling van een therapeutische alliantie en de effectiviteit van de hulpverlening verhoogt (Cozby, 1973; Jourard, 1971; Ridley, 1984, aangehaald in Thompson, Worthington, & Atkinson, 1994). Zowel de rol van self-disclosure van de cliënt als de

(7)

self-disclosure van de therapeut zal worden onderzocht. Hierbij zal er worden

gekeken wanneer en om welke beweegredenen self-disclosure in interactie met een etnisch andere cliënt wordt toegepast. Ook de beoordeling van de cliënt over de therapeut zal worden bekeken. In de tweede paragraaf zal er worden ingegaan op het etnisch matchen, waarbij de nadruk van een bepaalde competentie wordt verplaatst naar het letterlijk gelijk stellen van therapeut en cliënt op etnisch of raciaal niveau. Hierbij wordt gekeken naar het therapiesucces, waaronder verloop van therapie, uitval en symptoomreductie. De vraag die hierbij opkomt is of het hebben van een ‘gelijke’ therapeut daadwerkelijk zorgt voor een groter therapiesucces. Een belangrijke kanttekening binnen dit overzicht is dat zowel onderzoek binnen de geestelijke gezondheidszorg als de somatische gezondheidszorg is meegenomen. Het

basisprincipe bij elke hulpverlening wordt gelijk getrokken met betrekking tot

self-disclosure en matchen. Er wordt hier niet een bepaalde soort therapie aangekaart,

maar er wordt ingegaan op bepaalde aspecten van interculturele communicatie binnen de hulpverlening.

2. De Invloed van Self-Disclosure op de Interculturele Communicatie tijdens Therapie

Een belangrijk element van therapie is het tactisch toepassen van

self-disclosure (SD) door de therapeut, om daardoor meer self-self-disclosure bij de cliënt

teweeg te brengen. SD is een gedraging die verbaal, door middel van wat mensen over zichzelf zeggen, of non-verbaal, hoe mensen zich kleden en hun lichaamstaal, waarbij het onthullen van persoonlijke informatie aan anderen centraal staat om de relatie tussen twee individuen te verbeteren. De cliënt heeft het gevoel zijn problemen en gedachten te kunnen uiten binnen de therapeutische setting en voelt zich op zijn gemak. Diepgewortelde problemen kunnen bespreekbaar worden gemaakt en de communicatie is evenwichtig. Zo zou de ideale situatie er uit moeten zien.

Niet in elke stroming wordt SD als een opbouwende factor gezien. In de psychodynamische traditie wordt SD van de therapeut juist zoveel mogelijk vermeden om de overdracht van de cliënt niet te schaden (Jackson, 1990). Humanisten en existentialisten trachten SD juist als een verhelderende functie binnen therapie

(Kaslow, Cooper, & Linsenberg, 1979, aangehaald in Burkard, Knox, Groen, Hess, & Perez, 2006). Ook cognitieve gedragsmatige therapeuten pretenderen SD. Het kan de

(8)

cliënt helpen bij zijn worstelingen, effectieve coping strategieën teweeg brengen en de

SD zelf weer beïnvloeden. Binnen In deze these zal daarom vanuit worden gegaan dat SD een onmisbaar onderdeel is van interculturele communicatie.

§2.1 Het Effect van Therapeutic Self-Disclosure op de Interculturele Communicatie tijdens Therapie.

Theoretici binnen de cross-culturele stellen dat therapist self-disclosure

(TSD), helpt de sensitiviteit van therapeuten ten opzichte van culturele en raciale zaken over te brengen, wat zou resulteren in een toename van vertrouwen, grotere idee? therapeutische bekwaamheid en een betere therapeutische relatie met cultureel verschillende cliënten. Deze self-disclosure heeft als doel de stigmatisatie te

verkleinen en de cliënt zich op zijn gemak te laten voelen (Helms & Cook, 1999). De TSD werd door Constantine en Kwan (2003) in een cross-culturele setting belicht. Er werden enkele cross-culturele TSD technieken bekeken en de effectiviteit van deze technieken werd onderzocht. Volgens de onderzoekers kan het wel of niet overwegen om self-disclosure toe te passen in een interventie afgeleid worden van drie vragen: 1. Onder welke voorwaarden is het nodig dat de therapeut self-disclosure toepast?, 2. Binnen welke omstandigheden heeft de cliënt iets aan de therapeutic

self-disclosure? en 3. Wat hoopt de therapeut te bereiken met self-disclosure. Gepaste TSD binnen een setting waarin de cliënt van andere afkomst is, benodigd zowel (a)

bewustzijn van eigen culturele waarden als die van de cliënt; (b) kennis over de culturele ervaringen die deze cliënten ervaren en de manier waarop deze worden neergezet binnen de therapeutische relatie; en (c) kennis om, gebaseerd op de verkregen informatie, sensitief en volledig te kunnen reageren op de cliënt. Cliënten met een zichtbaar andere huidskleur zouden zich bijvoorbeeld veiliger kunnen voelen in het aankaarten van ras-gerelateerde ongelijkheden als de therapeut zelf aangeeft dit te begrijpen en een voorbeeld te geven uit zijn eigen ervaring. Of bij Aziatische cliënten, waarbij de therapeut gezien wordt als een autoriteit. Hierbij zou het van belang kunnen zijn om de macht of status van de therapeut te bespreken alvorens er begonnen kan worden met de therapie (Lee, 1997, aangehaald in Constantine et al., 2003). Burkard et al. (2006) deden kwalitatief onderzoek waarbij zij aan elf

therapeuten vroegen wanneer en waarom zij SD toepasten in interactie met de cliënt. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen westers georiënteerde cliënten en

(9)

niet-westers georiënteerde cliënten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat zij SD vaker toepasten op het moment dat raciale of onderdrukkende thema’s naar voren kwamen in het gesprek. Hierbij gaven ze aan te merken dat de cliënt zich meer open begon op te stellen om andere, niet raciaal of cultureel gerelateerde zaken, bespreekbaar te maken. De therapeuten werden tegelijkertijd ook gezien als vaardiger, cultureel sensitiever, vertrouwenswaardiger en de cliënten waren over het algemeen tevredener over de therapie dan wanneer zij dit niet toepasten.

Het gebruik van TSD blijkt effectief te zijn in het aankaarten van raciale of culturele zaken waarmee cliënten te maken krijgen, maar de gevraagde hoeveelheid en intensiteit zou per achtergrond nog wel eens kunnen verschillen. De aanname dat TSD blijkt te zijn moet wel voorzichtig worden gesteld. Zoals Burkard et al. (2006) al aankaartten, zouden de positieve uitkomsten niet volledig te danken hoeven zijn aan

TSD. Empathie en multiculturele sensitiviteit zouden van grotere invloed kunnen zijn

dan enkel en alleen de TSD. Het begrijpen van het cliëntenperspectief ten aanzien van

TSD’s zou een duidelijker beeld kunnen geven over het effect van SD op de

interventies en de bekwaamheid van de therapeut vanuit het cliëntenperspectief. Cherbosque (1987) vond een verschil in voorkeur voor TSD tussen Mexicaanse en Amerikaanse deelnemers. Hierin beoordeelden de Mexicaanse deelnemers een therapeut met weinig SD als vaardiger en professioneler. Dit patroon werd niet gevonden bij Amerikaanse deelnemers. Een therapeut met een open houding, begrip tonend voor de situatie van de cliënt, kan al als positief of juist als negatief ervaren worden. De bekwaamheid in het juist kunnen aanvoelen wanneer en in welke hoeveelheid TSD wel en niet gepast is, is een vaardigheid die de therapeut zal moet hebben in de omgang met etnisch of cultureel verschillende cliënten.

§2.2. Help-Seeking en Self-Disclosure bij de Cliënt.

Cliënten met een andere culturele- of etnische achtergrond gaan wellicht bewuster om met het wel of niet verhullen van persoonlijke informatie tijdens de communicatie met de therapeut. Dit kan wellicht te maken hebben met ongeschreven regels binnen de eigen cultuur of de angst om veroordeeld te worden. Het bezoeken van een therapeut kan al worden gezien als een grote stap. Het belang van het cliëntenperspectief op de hulpverlening wordt steeds meer herkend (Heppner,

(10)

(2014) onderzochten de invloed van cultuur en attitudes ten aanzien van help-seeking op de self-disclosure van cliënten. Zij vergeleken Griekse immigranten in Australië uit een individualistische of collectivistische achtergrond met elkaar door middel van een zelf in te vullen vragenlijst. Uit de resultaten bleek geen sterk effect gevonden te zijn tussen de verschillende culturele groepen. De individualistische groep en de collectivistische groep verschilden niet significant van elkaar. Wat wel naar voren kwam was dat ‘geplande’ SD onlosmakelijk is met positieve attitudes ten aanzien van

help-seeking. Dit gegeven is vrij aanneembaar, aangezien ‘moedwillige’ cliënten die

openstaan voor therapie en bereid zijn het gesprek aan te gaan waarschijnlijk ook meer van zichzelf zullen onthullen dan cliënten waarbij dat niet het geval is.

§2.3 De Invloed van Verwachtte Stigmatisatie op de Self-Disclosure van de Cliënt tijdens Interculturele Communicatie

Self-disclosure van de cliënt aan de therapeut wordt wellicht bemoeilijkt als

men binnen de cross-culturele therapie kijkt. Het zou kunnen zijn dat cliënten uit een andere cultuur of van een andere etniciteit wellicht in het verleden op individueel, cultureel of institutioneel niveau zijn bevooroordeeld of gediscrimineerd door een andere groep. Hierdoor zou er een vorm van toekomstig cultureel wantrouwen zijn ontstaan. Wallace en Constantine (2005) onderzochten de relatie tussen het belang van het hebben van centraal Afrikaanse waarden, gunstige psychologische

help-seeking attitudes, verwachtte stigmatisatie gedurende de hulpverlening en de daarmee

gepaarde terughoudendheid in zelfonthulling van de cliënt. Hierbij werd duidelijk dat de sterkte van het hebben van eigen culturele waarden positief samenhangt met het gevoel van stigmatisatie tijdens de hulpverlening en grotere terughoudendheid in zelfonthulling. Vanuit een breder perspectief zou gezegd kunnen worden dat het achterhouden van persoonlijke informatie komt door de geassocieerde stigmatisatie tijdens de hulpverlening of de angst dat de problemen niet goed worden begrepen door de hulpverleners. Ook de angst dat de onthulling van negatieve informatie voor een negatiever beeld van de grotere groep kan zorgen en de angst dat de geboden hulp niet genoeg zal zijn voor de behoeften die de cliënt op dat moment nodig heeft kan een reden zijn om informatie niet te delen met de therapeut. Het belang van

(11)

sensitief reageert op deze gevoelens van de cliënt zou het gevoel van onbehagen opgelost kunnen worden.

§2.4 De Cliëntbeoordeling op een Etnisch Gelijke Therapeut

Een blanke therapeut kan bij het toepassen van TSD bij een cliënt van een andere afkomst alsnog op problemen stuiten. De cliënt kan het gevoel hebben niet begrepen te worden, omdat zij van een andere culturele of etnische achtergrond stammen. Een voorkeur in etniciteit van de therapeut en de daarmee geziene bekwaamheid zou ook een rol kunnen spelen. Thompson en Alexander (2006, aangehaald in Chang, & Burkard, 2009) deden hier onderzoek naar en verwezen Afro-Amerikaanse cliënten aan twee soorten therapieën, interpersoonlijke therapie of probleemgerichte therapie. Deze werden gegeven door Europees Amerikaanse therapeuten of Afro-Amerikaanse therapeuten. Hieruit bleek dat cliënten die werden toegewezen aan de Afro-Amerikaanse therapeut, onafhankelijk van soort therapie, meer begrip, meer openheid en meer vertrouwen in goede uitkomsten hadden dan de cliënten bij de Europees-Amerikaanse therapeuten. Hierbij werd geen verschil gevonden. Het belang om etniciteit mee te nemen in cross-cultureel onderzoek word wordt daarmee aangekaart.

De manier waarop cliënten van etnisch andere achtergronden de therapie en de therapeut ervaren kan informatie bieden over welke factoren bijdragen aan het wel of niet toepassen self-disclosure bij zowel de therapeut als de cliënt. Het lijkt erop dat

self-disclosure van zowel de cliënt als de therapeut een positieve invloed heeft op de

interculturele communicatie als deze op de juiste manier en op momenten die daarom vragen wordt toegepast. Therapist self-disclosure binnen cross-culturele therapie zorgde voor een groter vertrouwen wat resulteerde in meer self-disclosure bij de cliënt om raciale of culturele zaken bespreekbaar te maken. Ook werd de therapeut als bekwamer getracht en de therapeutische relatie werd versoepeld. Wel kon de mate van self-disclosure het wel of niet onthullen van informatie die speelt bij de cliënt had vooral met een gevoel van stigmatisatie te maken, welke wellicht door het verleden werden opgeroepen. Ook bleek etniciteit van de therapeut een aanzienlijke invloed te hebben op de beoordeling van de cliënt over de bekwaamheid.

(12)

3. Het Effect van Etnisch Matchen op de Interculturele Communicatie

Het is bekend dat mensen zich sneller associëren met mensen die zij als hetzelfde zien (Newcomb, 1961). Dezelfde kijk op de wereld en fysische

overeenkomsten (bijvoorbeeld huidskleur) wakkeren interpersoonlijke verbintenis aan (Berscheid, Dion, Walster, & Walster, 1971, aangehaald in Cabral & Smith, 2011). Een logische gevolgtrekking zou dan kunnen zijn dat cliënten van een bepaalde afkomst of van een bepaalde etniciteit zich comfortabeler zouden moeten voelen met een therapeut met een dezelfde achtergrond of etniciteit. Dit wordt ook wel de

particularist approach genoemd (Tyler, Brome, & Williams, 1991). Ze vertrouwen de

therapeut meer, hebben vooraf het gevoel op één lijn te zitten met de therapeut en voelen zich niet gestigmatiseerd. De duur van de therapie zou wellicht korter, maar effectiever zijn. Ook zou er minder drop-out voor kunnen komen en een betere prognose gesteld kunnen worden indien de cliënt met een therapeut met dezelfde etniciteit te maken krijgt.

Bij Thompson et al. (2006, aangehaald in Chang et al., 2009) en Cherbosque (1987) werd het belang van etniciteit met betrekking tot self-disclosure al aangekaart. De focus werd hierbij van TSD en self-disclosure van de cliënt verschoven naar de gelijke of ongelijke achtergrond van de therapeut en de cliënt. Een therapeut kan competent zijn in het toepassen van TSD en daarmee de communicatie versoepelen, maar wellicht draagt het zich ‘verbonden’ voelen met de therapeut op een etnisch gelijk niveau bij een betere vorm van communicatie tussen cliënt en therapeut. Aan de andere kant kan het hierbij juist ook in tegenovergestelde richting gaan. Cliënten voelen zich wellicht niet op hun gemak om het probleem aan te kaarten bij eenzelfde therapeut uit angst om culturele taboes te bespreken of uit angst om negatief neergezet te worden door de eigen groep.

§3.1 Het Effect van Perceptie en Voorkeur op Therapiesucces met betrekking tot Etnisch Matchen.

López, López en Fong (1991) hebben twee paradigma’s geïdentificeerd die in het onderzoek over de beoordeling van cliënten over etnisch gelijke of ongelijke therapeuten een grote rol spelen. Het eerste paradigma, het perceptie paradigma, stelt dat de deelnemer de therapeut beoordeelt op bekwaamheid of geloofwaardigheid,

(13)

waarbij de perceptie van de cliënt op de therapeut gemeten wordt. Deelnemers beoordelen een paar kenmerken van de therapeut. Hierbij wordt alvorens de etniciteit (fictief of daadwerkelijk) van de therapeut gegeven. Vervolgens wordt er gekeken of de etniciteit (wel of niet gemeenschappelijk) een invloed heeft op de beoordeling die gegeven wordt. Welke therapeut wordt gekozen? Een goed voorbeeld waarbij dit werd gedaan is het onderzoek van Ponce en Atkinson (1989). Hierin beoordeelden Mexicaans Amerikaanse deelnemers een therapeut van zelfde komaf hoger in de bekwaamheid, de aantrekkelijkheid, de geloofwaardigheid en de wil om naar deze therapeut te gaan. Indien de therapeut niet van zelfde komaf was werden deze onderdelen lager beoordeeld. Er zou gesteld kunnen worden dat de voorkeur uitgaat naar een etnisch gelijke therapeut als de kans ervoor wordt gegeven. Bij het voorkeur paradigma wordt aan deelnemers gevraagd om de voorkeur voor therapeut kenmerken te geven, waarbij ook de etniciteit als karakteristiek wordt meegegeven. Hierbij wordt niet een perceptie onderzocht, maar welke voorkeur de cliënt daadwerkelijk heeft op dat moment als een paar kenmerken, inclusief etniciteit, worden gegeven. Een simpel voorbeeld is het opnoemen van kenmerken die een cliënt graag terugziet in een therapeut, waarbij ook de keuze wordt gegeven voor zelfde etniciteit. Vervolgens wordt er gekeken hoe vaak etniciteit in voorkeur wordt meegenomen.

Coleman, Wampold en Casali (1995) onderzochten de voorkeuren van etnische minderheden op etnisch gelijk of ongelijke therapeuten. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat cliënten met een sterke affiliatie met zijn/haar

achtergrond ook eerder een sterkere voorkeur voor een etnisch gelijke therapeut hebben. Dit patroon werd niet gevonden bij cliënten met een minder sterke affiliatie met zijn/haar achtergrond. Wat ook opvallend was dat etniciteit onder bekwaamheid, persoonlijkheid, vertrouwelijkheid kwam te staan wanneer de deelnemers werd gevraagd karaktereigenschappen van een bekwame therapeut op te noemen. Als de karaktereigenschappen dus niet worden gegeven, gaat de voorkeur uit naar een etnisch gelijke therapeut. Wellicht komt dit doordat de deelnemers aannemen dat etnisch gelijke therapeuten dezelfde normen en waarden zullen hanteren. Uit

onderzoek van Atkinson en Lowe (1995) kwam naar voren dat cliënten de voorkeur hadden voor een therapeut met eenzelfde achtergrond, maar dat niet alle etnische minderheden alleen op basis van een ‘etnisch schema’ hun keus maakten.

Als men de perceptie- of voorkeur paradigma’s als enige uitgangspunten neemt kijkt men alleen naar een visie vooraf. Het daadwerkelijke, directe effect van

(14)

matching is hierbij niet duidelijk. Het effect wordt beter in kaart gebracht als de

drop-outs, het aantal bezoeken en het algemene niveau van functioneren ook worden

geanalyseerd. Maramba en Nagayama Hall (2002) voerden een meta-analyse uit om te de invloed van etnisch matchen op de dropout, gebruik van hulpverlening en algemeen functioneren te onderzoeken. Het matchen van therapeut-cliënt zorgde niet voor een significant groter verschil ten opzichte van de niet-gematchede paren. Hieruit werd geconcludeerd dat etnisch matchen wellicht geen predictor is voor verbetering tijdens psychotherapie. Erdur , Rude en Baron (2003) deden hier ook onderzoek naar door naar daadwerkelijke wel of niet gematchede interacties te kijken , in plaats van hypothetische cliënt-therapeut interacties te kijken. Daarbij letten ze op de symptoomreductie en de duur van de gegeven therapie. De studie slaagde er niet in om aan te tonen dat etnisch gematchede paren een symptoomreductie lieten zien ten opzichte van ongelijke paren. Wel werd er een positieve relatie gevonden tussen gematchede paren en de duur van de behandeling. De cliënten in de gematchede groep bleven langer in therapie. De meest opmerkelijke bevinding was dat bij het vergelijken van de afzonderlijke etniciteit (Afro-Amerikanen, Causacian en Latino’s in plaats van puur gelijk of ongelijk matchen, wel een verschil werd gevonden tussen deze groepen. Latino’s bleven korter in therapie als zij werden gematched met Latino therapeuten.

§3.2 De Rol van Cultuur binnen het Etnisch Matchen

Wellicht zijn er naast etniciteit nog andere factoren die deze gemengde bevindingen kunnen verklaren. Een etnisch gelijke wil nog niet zeggen dat deze personen ook cultureel helemaal gelijk gesteld mogen worden. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat binnen etnische groepen ook verschillen kunnen zijn. Cor Hoffer zegt hierover: “Het is een misvatting dat iedere allochtone hulpverlener iedere

allochtone cliënt beter zou begrijpen. Een Marokkaan uit het Rifgebergte heeft een totaal andere culturele achtergrond dan een Marokkaan van de westkust en verschilt nog veel meer van een Turk.” (2007). Hierbij kan gedacht worden aan

sociaaleconomische status, etnische identiteiten culturele waarden. Cultureel matchen is wellicht een betere predictor voor therapie succes dan etnisch of raciaal matchen alleen. Een cliënt die zich sterk verbonden voelt met zijn of haar culturele

(15)

dergelijke achtergrond. In de praktijk zou het er zo uit kunnen zien dat wanneer een oudere Marokkaanse cliënt gematched wordt aan een jonge, in Nederland geboren therapeut met Marokkaanse komaf, deze zich niet automatisch op zijn zou kunnen voelen, omdat de leeftijd en de mate van acculturatie niet met elkaar overeenkomen. Ze zijn allebei opgegroeid in verschillende werelden.

4. Conclusies en Discussie

Dit overzicht had als doel het effect van de multiculturele competentie

self-disclosure en etnisch of raciaal matchen op interculturele communicatie binnen een

therapeutische context aan te kaarten. In het eerste deel werd duidelijk dat de SD van de cliënt en de therapeutic self-disclosure elk hun eigen rol hadden binnen de

interculturele communicatie. Bij de cliënt dragen stigmatisatie, angst om veroordeeld te worden en cultureel wantrouwen vaak bij om het wel of niet onthullen van

persoonlijke informatie. De sensitiviteit van de therapeut op deze veronderstellingen en het bewust toepassen van TSD op momenten dat deze belangrijk zijn hielp de cliënten deze problemen vrijuit aan te kunnen kaarten tijdens therapie. Er bleef onduidelijkheid over het feit of de open houding en empathie, zonder gebruik van

TSD niet even effectief was in het aankaartten van etnische of culturele zaken. Het

belang van etnisch of raciale overeenkomst met betrekking tot SD werd ook even aangekaart en hieruit kwam naar voren dat de achtergrond wel degelijk meespeelde in de manier waarop self-disclosure bij de cliënt werd toegepast (Cherbosque,1987; Thompson et al., 2006).

De rol van etniciteit werd meegenomen waarbij het effect van etnisch of raciaal matchen op interculturele communicatie werd toegelicht. Het cultureel sensitief reageren op een cliënt betekent namelijk nog niet dat de therapie ook daadwerkelijk zal slagen en dat de cliënt tevreden is over de verloop ervan. Er werd vastgesteld dat cliënten voornamelijk een voorkeur hadden voor een gelijke therapeut hadden. Maar een voorkeur hebben voor een therapeut liet nog niet de daadwerkelijke effecten van matchen zien. Er kwam naar voren dat het daadwerkelijk etnisch

matchen van therapeut en cliënt geen grote invloeden hadden op de dropout,

algemeen functioneren en de duur van de therapie. Hierbij werd het belang aangekaart om een verschil te maken tussen etnisch matchen en cultureel matchen. Wellicht zullen er in vervolgonderzoeken positievere resultaten met betrekking tot matching en

(16)

therapiesucces gevonden worden als de nadruk meer zal komen te liggen op cultureel matchen. Ook werden een aantal andere factoren aangekaart zoals gender en leeftijd die het etnisch matchen ook nog zouden kunnen mediëren.

Een belangrijke kanttekening in dit overzicht is dat de resultaten vooral zijn verkregen door middel van meta-analyses. Binnen deze meta-analyses werd er klaarblijkelijk heterogeniteit binnen de effectgrootte gevonden, omdat er gemiddeldes over de categorieën werden gebruikt. Het beoordelen van alleen de gemiddeldes zorgt ervoor dat de variabiliteit tussen studies verdwijnt. Enkele studies toonden bijvoorbeeld aan dat er een voorkeur voor gelijke therapeuten was, terwijl misschien in een mindere mate studies werden meegenomen waarbij dat niet het geval was. Hierdoor ontbreken er precieze uitspraken over individuele responsen en moeten de resultaten breder worden getrokken. Een andere kanttekening met betrekking tot generalisatie die moet worden gemaakt, is dat er bij vrijwel alle onderzoeken gebruik is gemaakt van hypothetische situaties waarin aan de deelnemers en aan de

therapeuten werd gevraagd hoe zij in een situatie zouden reageren. Hiervoor werden vragenlijsten afgenomen. Dit komt de objectiviteit van de resultaten niet ten goede, aangezien er niet in een echte situatie werd geobserveerd. De resultaten kunnen hierdoor wellicht extreem lijken terwijl dat in een echte situatie niet het geval zou zijn. Ze delen wellicht een confound: deelnemers die zich een ideale gelijke therapeut voor moeten stellen gaan er misschien ook gelijk van uit dat deze persoon ook iemand is van eigen leeftijd, gender, oriëntatie en ga zo maar door. Daar tegenover staat dat het in een dergelijk onderzoek erg moeilijk is om objectieve resultaten te verkrijgen. Toekomstig onderzoek zal hier objectievere maatstaven voor moeten ontwikkelen. Ook werd verreweg het meeste onderzoek in Amerika verricht. Het is daardoor moeilijk om algemene conclusies te mogen trekken uit de verkregen resultaten. De verkregen resultaten kunnen significant zijn, maar de deelnemers representeren daarmee niet de algehele populatie. Tien therapeuten of cliënten binnen een bepaalde onderzoekssetting en binnen een bepaalde maatschappij zijn wellicht anders dan wanneer er meer deelnemers in verscheidene interacties en contexten worden meegenomen. Onderzoek binnen Amerika, waarbij de nadruk juist ligt op cross-culturele therapie, zou ook weer één westers zicht op de zaak kunnen geven, terwijl het doel van cross-cultureel onderzoek juist het onderzoeken in verscheidene situaties aanspoort. Cor Hoffer gaf aan dat cliënten in de praktijk verschillende

(17)

mee, waarbij dit ook wordt getracht als een werkend hulpmiddel (2007). De nauwe samenwerking tussen cultureel antropologen, sociologen en therapeuten binnen de GGZ zou een breder beeld kunnen verschaffen wat precies per groep van belang is. Hierbij wordt er nog steeds veralgemeniseerd, maar dit zou al een stap in de goede richting kunnen zijn om uit diverse disciplines één werkende hulpverlening te kunnen bewerkstelligen voor de gegeven groep cliënten. De huidige bevindingen moeten met voorzichtig bekeken worden.

Terwijl sommige auteurs het nut van matchen betwijfelen, staat de multiculturele psychologie open voor deze interventie. Speelt leeftijd, gender of sociaaleconomische status ook een rol? Al deze factoren worden geassocieerd met de manier waarop de cliënt zijn wereld ziet en ervaart. Indien de leeftijd van de cliënt wordt meegenomen, zou de voorkeur voor eenzelfde therapeut meer te maken kunnen hebben met het feit dat deze minderheid langer blootgesteld wordt aan vooroordelen en stigmatisatie, waardoor een voorkeur voor een ‘eigen’ therapeut voorop staat. Sociaaleconomische status wordt in verband gebracht met het niveau van acculturatie in een westerse maatschappij, en zou daardoor ook de attitude ten opzichte van

geestelijk mentale gezondheid kunnen beïnvloeden. (BRON) Gender is nog niet breed onderzocht, maar er zou bijvoorbeeld een sterkere drang bij mannen kunnen zijn om bij een groep te horen en mannen zouden wellicht minder snel hulp gaan zoeken voor hun problemen. Toekomstig onderzoek zal hier beter naar moeten kijken. Een andere factor die kan meespelen is dat cliënten al bij voorbaat een idee van ongelijkheid zouden kunnen hebben als ze worden toegewezen aan een therapeut met een andere achtergrond, om vervolgens erg verrast te zijn als dit niet gebeurt. Andersom kan het zo zijn dat cliënten die vragen om een etnische gelijke therapeut een bepaalde

verwachting van de therapie hebben waarbij deze dan alsnog niet uitkomt. Hiermee kan het precieze effect niet specifiek onderzocht worden.

Al met al kan worden gezegd dat het bewustzijn voor interculturele verschillen en het daarbij groeiende belang om interculturele communicatie steeds meer aan te kaarten binnen de psychologische hulpverlening een stap is in de goede richting. De wereld wordt steeds ‘kleiner’ en er zal in de toekomst meer vraag zijn naar betere interculturele communicatie door de groeiende verscheidenheid aan mensen met verschillende etnische of culturele achtergronden. Het is een doorgaand proces waarbij zaken als deze steeds weer zullen herrijzen. Ook bij het ontwikkelen van nieuwe interventies en manieren binnen de cross-culturele therapie zal er nooit een

(18)

ideale therapie voor groep A en groep B zijn. Het is ook een erg dynamisch proces, waarbij communicatie tussen disciplines zoals antropologen, sociologen en

psychologen erg belangrijk is. Het meest belangrijke binnen therapie is dat de cliënt zich begrepen en gehoord voelt, om zich samen met de therapeut te richten op de op dat moment spelende problematiek. Dit kan door op elkaar ingespeeld te zijn en open te staan voor elkaars gevoelens en verwachtingen. Therapeut X zou zijn cliënte door betere training en door bewustere omgang met culturele factoren beter kunnen helpen. De oorzaak zou sneller opgespoord kunnen worden. Naderhand bleken de

buikpijnklachten een somatische pijn te zijn door de druk die de cliënte voelde vanuit haar gezin. Cor Hoffer (2007) zegt hierover: “Het gaat juist om de cultuurgevoelige attitude van de hulpverlener. Je kunt je patiënt pas echt bereiken wanneer je meegaat in diens beleving. Erken dat je niet veel weet van iemands achtergronden en vraag ernaar”.

(19)

Literatuur

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (5th ed., tekst revision). Washington, D.C.: Author.

Atkinson, D. R., & Lowe, S. M. (1995). The role of ethnicity, cultural knowledge, and conventional techniques in counseling and psychotherapy. In J. G. Ponterotto, J. M. Casas, L. A. Suzuki, & C. M. Alexander (Eds.), Handbook of

multicultural counseling (pp. 387–414). Thousand Oaks, CA: Sage.

Burkard, A.W., Knox, S., Groen, M., Hess, S.A. & Perez, M. (2006). European american therapist self-disclosure in cross-cultural counseling. Journal of

Counseling Psychology, 53, 15-25.

Cabral, R.R., & Smith, T.B. (2011). Racial/ethnic matching of clients and therapists in mental health services: A meta-analytic review of preferences, perceptions, and outcomes. Journal of Counseling Psychology, 58, 537–554.

Chang, D., & Burkard, A. (2009). Making cross-racial therapy work: a

phenomenological study of clients’ experiences of cross-racial therapy.

Journal of Counseling Psychology, 56, 521-536.

Cherbosque, J. (1987). Differential effects of counselor self-disclosure statements on perception of the counselor and willingness to disclose: A cross-cultural study.

Psychotherapy, 24, 434–437.

Chowdhury, A.N. (2012). Culture, Psychiatry and Cultural Competence, In Prof. Luciano LAbate (Ed.), Mental Illnesses – Understanding, Prediction and

Control (pp. 69-104).

Coleman, H. L. K., Wampold, B. E., & Casali, S. L. (1995). Ethnic minorities’ ratings of ethnically similar and European American counselors: A meta- analysis. Journal of Counseling Psychology, 42, 55–64.

(20)

Constantine, M.G. (2002). Predictors of satisfaction with counseling: racial and ethnic minority clients’ attitudes toward counseling and ratings of their counselors’ general and multicultural counseling competence. Journal of

Counseling Psychology, 49, 255-263.

Constantine, M.G., & Kwan, K-L. K. (2003). Cross-Cultural considerations of therapist self-disclosure. Journal of Clinical Psychology, 59, 581–588. DOI: 10.1002/jclp.10160.

Erdur, O., Rude, S.S., & Baron, A. (2003). Symptom improvement and length of treatment in ethnically similar and dissimilar client–therapist pairings.

Journal of Counseling Psychology 50, 52–58.

Fuertes, J. N., & Brobst, K. (2002). Clients’ perceptions of counselor multicultural competency. Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology, 8, 214-223.

Ggz groep geestelijke gezondheidszorg, Cultuurverschillen. (z.j.). Opgehaald van http://www.depressie.nl/achtergrondinformatie/cultuurverschillen/.

Helmes, E., & Gallou, L. (2014), Culture and attitudes toward psychological help- seeking influence clients’ self-disclosure, European Journal of Psychotherapy

& Counselling, 16, 163-176.

Helms, J. E., & Cook, D. (1999). Using race and culture in counseling and

psychotherapy: Theory and process. Boston: Allyn & Bacon.

Kruyswijk, M. (2007). Geïntegreerd hulpverlenen met oog voor culturele diversiteit, opgehaald November 2014, van

http://www.corhoffer.nl/media/publicaties/pers/Interview_in_Mentaal_Beter_mei_08. pdf

Jackson, J. M. (1990). The role of implicit communication in therapist

self-disclosure. In G. Stricker & M. Fisher (Eds.), Self-disclosure in the

therapeutic relationship (pp. 93–102). New York: Plenum Press.

Kleinman, A. (1988). Rethinking in psychiatry: from cultural category to personal experience. Free Press, ISBN 0-02-917442-2, New York.

(21)

Knapp, S., & VandeCreek, L. (2003). An overview of the major changes in the 2002 APA ethics code. Professional Psychology: Research and Practice, 34, 301- 308.

Knox, S., Burkard, A.W., Johnson, A., Suzuki, L.A., Ponterotto, J.G. (2003). African american and european american therapists’ experiences of addressing

race in cross-racial psychotherapy dyads. Journal of Counseling

Psychology, 50, 466-481.

Kruyswijk, M. (2007, Mei 21). Psychose of toch de boze geesten? Cor Hoffer vertelt.

Het AD, Thema 27 opgehaald November 2014, van

http://www.ad.nl/ad/nl/4560/Gezond/article/detail/2280578/2007/05/21/Psychose-of-toch-de-boze-geesten.dhtml

López, R.S., López, A.A., & Fong, K.T. (1991). Mexican Americans’ initial

preferences for counselors: The role of ethnic factors. Journal of Counseling

Psychology, 38, 487-496.

Maramba, G.G., & Nagayama Hall, G.C. (2002). Meta-analyses of ethnic match as a predictor of dropout, utilization, and level of functioning. Cultural Diversity

and Ethnic Minority Psychology, 8, 290–297.

Newcomb, T. M. (1961). The acquaintance process. New York, NY: Holt, Rinehart, and Winston. doi:10.1037/13156-000.

Ponce, F.Q., & Atkinson, D.R. (1989). Mexican-American acculturation, counselor ethnicity, counseling style, and perceived counselor credibility. Journal of

Counseling Psychology, 36, 203-208.

Thompson, C.E., Worthington, R. & Atkinson D.R. (1994). Counselor content orientation, counselor race, and black women’s cultural mistrust and self- disclosures. Journal of Counseling Psychology, 41, 155-161.

Tyler, F.B., Brome, D.R., & Williams, J.E. (1991). Ethnic validity, ecology, and

(22)

Vogel, D.L., Wester, S.R., Wei, M. & Boysen, G.A. (2005). The role of outcome expectations and attitudes on decisions to seek professional help. Journal of

Counseling Psychology, 52, 459-470.

Wallace, B.C. & Constantine M.G. (2005). Afrocentric cultural values, psychological help-seeking attitudes, and self-concealment in african american college students. Journal of Black Psychology, 31, 369-385.

Xu, K. (2013). Theorizing difference in intercultural communication: A critical dialogic perspective. Communication Monographs, 80, 379-397.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verlangen naar koffie of suiker s`middags 157.… Geregeld urineren.. 158.… Slaperig in

Deze apparatuur bestaat uit geavanceerde hardware en software waarmee u op zoek kunt naar de meest optimale ademfrequentie ten behoeve van de training.. De

Deze gestructureerde laag ligt 75 tot 100 cm voorbij het fysieke lichaam en is samengesteld uit sterke fijne goud-zilveren draadjes die de hele aura bij elkaar houden.. De

Seleniet kan door haar reinigende eigenschappen en zachte energie heel goed gebruikt worden om andere stenen mee te reinigen en op te laden.. 1.7 Het bepalen van de werking

Het wordt pas iets wat niet kan op het moment dat je dat preventief fouilleren gaat baseren op etnisch profileren, als je zegt: wij gaan controleren op steekwapens bij, weet ik

De religieuze leiders in de Centraal-Afrikaanse Republiek roepen de Verenigde Naties op dringend vredestroepen naar hun land te zenden. Ook Hu- man Rights Watch

Wanneer de verbeelding de mens heeft gebracht bij de dimensies van het psychologisch welbevinden, komen de gunstige effecten tevoorschijn waarvan melding wordt gemaakt in

In stap 2 vraag je de cliënt of hij het gevoel zou kunnen loslaten: “Kun je het gevoel loslaten, wetende dat je niet je gedachten, emoties en lichaam bent, maar meer dan dat?” Als